Regeling investeringssubsidies breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen

Geldend van 30-12-2017 t/m heden

Intitulé

Regeling investeringssubsidies breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,

gelezen het voorstel van de wethouder Financiën, Organisatie, Haven, Binnenstad en Sport van 19 december 2017; registratienummer 17MO07364;

overwegende dat:

  • -

    het wenselijk is dat Rotterdamse breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen en daaraan gelieerde beheerstichtingen hun accommodaties en voorzieningen op een adequaat kwaliteitsniveau kunnen houden of brengen;

  • -

    hierdoor vitale breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen behouden blijven, en

  • -

    het daarom gewenst is nadere uitvoeringsregels te stellen aan de verstrekking van investeringssubsidies aan breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen en daaraan gelieerde beheerstichtingen;

  • -

    gelet op artikel 3, derde lid, van de Subsidieverordening Rotterdam 2014 (SVR 2014) en artikel 3, vierde lid, van de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014;

besluit vast te stellen:

Regeling investeringssubsidies breedtesport-, scouting- en speeltuinvereniginge

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Paragraaf 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

  • a.

    aansprakelijke partij:

    een partij die de overeenkomst van geldlening mede ondertekent en zich daarmee verbindt tot nakoming van alle verplichtingen van de subsidieontvanger uit hoofde van deze overeenkomst en zelf ook alle verklaringen aflegt die de subsidieontvanger als gevolg van de ondertekening van de overeenkomst aflegt;

  • b.

    accommodatie:

    een onroerend goed in de vorm van (een deel van) een gebouw of een luchthal;

  • c.

    beheerstichting:

    een stichting die tot doel heeft een accommodatie of voorziening te beheren en deze beschikbaar te stellen aan één of meerdere aan deze beheerstichting gelieerde breedtesport-, scouting- of speeltuinverenigingen;

  • d.

    breedtesport:

    het sportaanbod van en voor amateursporters; beroepsmatige sportactiviteiten of activiteiten op topsportniveau zijn hiervan uitgezonderd;

  • e.

    breedtesportvereniging:

    een vereniging met volledige rechtspersoonlijkheid of een stichting:

    • -

      die is aangesloten bij een sportbond;

    • -

      waarvan de activiteiten zich afspelen op het grondgebied van de gemeente Rotterdam of op een accommodatie die eigendom is van de gemeente Rotterdam, en

    • -

      waarvan de statutaire doelstelling en de feitelijke werkzaamheden hoofdzakelijk zijn gericht op de breedtesport;

  • f.

    college:

    het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam;

  • g.

    investeringskosten:

    de kosten van de bouw, de aanleg, de renovatie of de uitbreiding van een accommodatie of voorziening;

  • h.

    renovatie:

    het herstellen en wanneer nodig gedeeltelijk vernieuwen van een bestaande accommodatie of voorziening, waardoor deze weer bruikbaar wordt naar de huidige maatstaven en normen; het reguliere periodiek onderhoud behoort hier niet toe;

  • i.

    scoutingvereniging:

    een vereniging met volledige rechtspersoonlijkheid of een stichting:

    • -

      die is aangesloten bij Scouting Nederland;

    • -

      waarvan de activiteiten zich afspelen op het grondgebied van de gemeente Rotterdam of op een vaartuig dat eigendom is van de vereniging of stichting of een daaraan gelieerde beheerstichting, en

    • -

      waarvan de statutaire doelstelling en de feitelijke werkzaamheden hoofdzakelijk zijn gericht op het organiseren van scoutingactiviteiten;

  • j.

    speeltuinvereniging:

    een vereniging met volledige rechtspersoonlijkheid of een stichting:

    • -

      waarvan de activiteiten zich afspelen op het grondgebied van de gemeente Rotterdam, en

    • -

      waarvan de statutaire doelstelling en de feitelijke werkzaamheden hoofdzakelijk zijn gericht op het bieden van een veilige speelgelegenheid voor kinderen;

  • k.

    sportbond:

    een overkoepelende organisatie van breedtesportverenigingen of -organisaties, die rechtstreeks is aangesloten bij het Nederlands Olympisch Comité*Nederlandse Sport Federatie (NOC*NSF);

  • l.

    SWS:

    Stichting Waarborgfonds Sport;

  • m.

    toekenningsbrief:

    brief van SWS, waarin SWS toezegt ten behoeve van een breedtesportvereniging of daaraan gelieerde beheerstichting borg te staan voor een periode van maximaal 15 jaar voor maximaal 50% van de uitstaande hoofdsom die een breedtesportvereniging of daaraan gelieerde beheerstichting onder een op grond van deze regeling verstrekte subsidie in de vorm van een lening aan de gemeente verschuldigd is;

  • n.

    vaartuig:

    een juniorvlet, lelievlet, wachtschip of vaartuig met sleepfunctie;

  • o.

    voorziening: een specifiek voor het kunnen uitoefenen van activiteiten in overeenstemming met de statutaire doelstellingen bedoeld:

    • 1°.

      een onroerend goed, niet zijnde een accommodatie of een attractie- of speeltoestel als bedoeld in artikel 1 van het Warenbesluit attractie- en speeltoestellen, en

    • 2°.

      in het geval van een scoutingvereniging of daaraan gelieerde beheerstichting: een vaartuig.

Artikel 2 Doelgroep en subsidiabele activiteiten

  • 1. Deze regeling is van toepassing op het verstrekken van subsidies aan breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen en hieraan gelieerde beheerstichtingen.

  • 2. Subsidie kan worden verstrekt voor het realiseren van investeringen in en ten behoeve van accommodaties en voorzieningen waarvan:

    • a.

      de vereniging of beheerstichting het eigendom bezit of zal gaan bezitten, of

    • b.

      de gemeente Rotterdam het eigendom bezit of zal gaan bezitten en ten aanzien waarvan de vereniging of beheerstichting het onderhoud verricht, zal verrichten, laat verrichten of zal laten verrichten én de kosten voor het beheer en onderhoud voor eigen rekening neemt of zal nemen.

Artikel 3 Vorm en omvang van de subsidie

  • 1. Subsidie op grond van deze regeling bestaat in ieder geval uit een financiële bijdrage (subsidieonderdeel I) en daarnaast eventueel uit een lening (subsidieonderdeel II).

  • 2. Subsidieonderdeel I bedraagt per aanvraag 1/3e deel van de subsidiabele kosten tot ten hoogste € 75.000.

  • 3. Subsidieonderdeel II bedraagt per aanvraag maximaal 1/3e deel van de subsidiabele kosten tot ten hoogste € 75.000.

  • 4. In afwijking van het vorige lid bedraagt subsidieonderdeel II bij investeringen waarvoor de maximaal beschikbare financiële bijdrage (van in beginsel € 75.000) wordt verstrekt per aanvraag ten hoogste € 350.000.

  • 5. Het college kan de in het tweede, derde en vierde lid genoemde bedragen jaarlijks indexeren op basis van door het college vastgestelde accrèspercentages.

Artikel 4 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking:

    • a.

      de investeringskosten, voor zover doelmatig en redelijkerwijs nodig voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteiten, en

    • b.

      indien van toepassing, de kosten verbonden aan een door SWS uitgevoerde analyse van de financiële situatie van de aanvrager als bedoeld in artikel 8, zesde lid.

  • 2. Voor subsidie aan een breedtesportvereniging of daaraan gelieerde beheerstichting komen daarnaast in aanmerking, indien van toepassing:

    • a.

      de kosten verbonden aan het verkrijgen van een toekenningsbrief van SWS, en

    • b.

      de kosten verbonden aan het verkrijgen van een verklaring van een erkende geaccrediteerde instantie dat de accommodatie of

  • 3. Niet subsidiabel zijn de kosten voor de inzet van eigen personeel en van vrijwilligers, behoudens voor zover de aan de vrijwilligers toegekende vergoedingen binnen een vrijwilligersregeling van de belastingdienst vallen.

Artikel 5 Subsidieplafond en verdeling van het budget

  • 1. Het verstrekken van subsidieonderdeel I geschiedt met inachtneming van een door de gemeenteraad ingesteld subsidieplafond.

  • 2. Het voor subsidie beschikbare budget wordt verdeeld op volgorde van het tijdstip van ontvangst van complete aanvragen.

  • 3. Indien een aanvrager met toepassing van artikel 8, achtste lid, de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt als tijdstip van het ontvangst het tijdstip waarop de aanvraag compleet is.

Artikel 6 Subsidievereisten

  • 1. Subsidie wordt verstrekt indien in ieder geval aan de volgende vereisten is voldaan:

    • a.

      de subsidiabele kosten bedragen minimaal € 7.500;

    • b.

      de aanvrager bekostigt minimaal 1/3e deel van de subsidiabele kosten met eigen middelen of met bijdragen van derden, niet zijnde een subsidie van het college;

    • c.

      de beoogde investering past in het toepasselijke gemeentelijke beleid;

    • d.

      de beoogde investering draagt bij aan het maatschappelijk doel van de aanvrager, en

    • e.

      de beoogde investering komt overwegend ten bate van respectievelijk sporters van de breedtesportvereniging, leden van de scoutingvereniging, bezoekers van de speeltuinvereniging of die van de aan de beheerstichting gelieerde breedtesport-, scouting- of speeltuinverenigingen.

  • 2. Indien ook subsidieonderdeel II wordt aangevraagd, dan kunnen de subsidiabele kosten slechts met een lening bij derden worden medegefinancierd als deze derden hun vorderingen op de aanvrager uit hoofde van die lening schriftelijk hebben achtergesteld bij alle vorderingen van de gemeente uit hoofde van subsidieonderdeel II.

  • 3. Indien subsidie wordt aangevraagd voor een investering waarmee meer dan € 225.000 tot ten hoogste € 500.000 aan subsidiabele kosten zijn gemoeid, dan bekostigt de aanvrager in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, ten minste € 75.000 van de subsidiabele kosten met eigen middelen of met bijdragen van derden, niet zijnde een subsidie van het college.

  • 4. Indien subsidie wordt aangevraagd voor een investering waarmee meer dan € 500.000 aan subsidiabele kosten zijn gemoeid, dan bekostigt de aanvrager in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, ten minste het totaal van de subsidiabele kosten verminderd met € 425.000 (het in deze situatie maximaal in totaal te verstrekken subsidiebedrag) met eigen middelen of met bijdragen van derden, niet zijnde een subsidie van het college.

Paragraaf 2 De aanvraag

Artikel 7 Indieningstermijn aanvraag

  • 1. Het tijdvak om aanvragen voor subsidie in te dienen strekt telkens van 1 december tot en met 30 november van het volgende kalenderjaar. De in een tijdvak aangevraagde subsidies worden verstrekt ten laste van het subsidieplafond van dat laatste kalenderjaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid strekt het tijdvak voor verenigingen en beheerstichtingen aan of ten behoeve van wie in de drie voorgaande kalenderjaren subsidie is verstrekt op grond van deze regeling of op grond van de Regeling investeringssubsidies breedtesportverenigingen telkens van 1 tot en met 30 november van het volgende kalenderjaar, zoals ook bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8 Indieningsvereisten

  • 1. Een aanvrager dient één aanvraag voor subsidie in. Deze omvat de aanvraag voor subsidieonderdeel I en daarnaast, indien van toepassing, voor subsidieonderdeel II.

  • 2. Indien meerdere verenigingen of beheerstichtingen gezamenlijk één aanvraag willen indienen, dient één van hen als penvoerder te worden aangemerkt die mede namens de anderen de aanvraag indient.

  • 3. De aanvraag wordt bij het college online ingediend via www.rotterdam.nl/subsidies (met e-herkenning) met gebruikmaking van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 4. De aanvraag bevat de volgens het aanvraagformulier vereiste gegevens en bescheiden, waaronder voor zover van toepassing in ieder geval:

    • a.

      voor welk bedrag subsidieonderdeel I wordt aangevraagd;

    • b.

      indien de aanvraag mede ziet op subsidieonderdeel II: voor welk bedrag deze subsidie wordt aangevraagd;

    • c.

      een omschrijving van de subsidiabele activiteiten of het in verband daarmee opgestelde bouwplan, met een toelichting waaruit in voldoende mate het doel van de investering blijkt;

    • d.

      een planning van de werkzaamheden, waarin in ieder geval de beoogde start en afronding vermeld staan;

    • e.

      een begroting van de totale subsidiabele kosten met toelichting, inclusief een overzicht waaruit blijkt welk deel van de subsidiabele kosten met eigen middelen wordt gefinancierd en, indien van toepassing, welk deel met bijdragen van derden, niet zijnde een subsidie van het college;

    • f.

      een overzicht met mogelijk te verstrekken zekerheden aan de gemeente;

    • g.

      de statuten van de aanvrager en een opgave van de bestuurssamenstelling en, indien de aanvrager een beheerstichting is, de verenigingen waaraan de beheerstichting is gelieerd;

    • h.

      een toelichting op het beoogde gebruik van de accommodatie of voorziening waarin de aanvrager voornemens is te investeren, waaruit in ieder geval in voldoende mate blijkt dat deze overwegend gebruikt zal worden door of ten behoeve van sporters van de breedtesportvereniging, leden van de scoutingvereniging, bezoekers van de speeltuinvereniging of die van de aan de beheerstichting gelieerde breedtesport-, scouting- of speeltuinverenigingen;

    • i.

      indien de subsidiabele kosten worden medegefinancierd met een bijdrage van derden: een schriftelijk bewijs waaruit blijkt dat de middelen uiterlijk één maand voorafgaand aan de start van de subsidiabele activiteiten zullen zijn ontvangen;

    • j.

      indien geen sprake is van een nieuw opgerichte aanvrager: de twee meest recente jaarrekeningen, bestaande uit een balans en winst- en verliesrekening met toelichting en, voor zover van toepassing, voorzien van een accountantsverklaring;

    • k.

      indien er voor de investering gebruik wordt gemaakt van één of meer externe partijen, zoals een aannemersbedrijf: een offerte voor de door hen uit te voeren werkzaamheden, waaruit de subsidiabele investeringskosten blijken, en

    • l.

      indien sprake is van een samenwerkingsverband als bedoeld in het tweede lid: een verklaring van de besturen van alle deelnemers waaruit blijkt dat de indiener als penvoerder van het samenwerkingsverband is aangemerkt.

  • 5. De aanvraag van een breedtesportvereniging of daaraan gelieerde beheerstichting bevat daarnaast:

    • a.

      een toelichting waaruit blijkt op welke wijze zal worden zorggedragen dat de accommodatie of voorziening waarin of ten behoeve waarvan wordt geïnvesteerd:

      • 1°.

        voldoet aan de eisen die de sportbond aan dergelijke accommodaties en voorzieningen stelt, en

      • 2°.

        toegankelijk en bruikbaar is voor mensen met een beperking conform de basiseisen van de Richtlijn Toegankelijkheid indooraccommodaties en de Richtlijn Toegankelijkheid buitensportaccommodaties van de stichting Onbeperkt Sportief, en

    • b.

      indien de aanvraag mede ziet op subsidieonderdeel II: een toekenningsbrief van SWS.

  • 6. Indien de aanvraag enkel ziet op subsidieonderdeel I en de aangevraagde subsidie meer dan € 25.000 bedraagt, dan bevat deze ook de uitkomst van een door SWS uitgevoerde analyse van de financiële situatie van de aanvrager.

  • 7. Indien de aanvraag mede ziet op subsidieonderdeel II, dan bevat deze ook een financiële begroting met toelichting en een kasstroomoverzicht voor het lopende jaar en de vier daaropvolgende jaren.

  • 8. Indien een onvolledige aanvraag is ingediend, wordt de aanvrager een hersteltermijn van twee weken geboden om de aanvraag te completeren.

Paragraaf 3 Beslissing op de aanvraag

Artikel 9 Aanvullende algemene weigeringsgronden

Artikel 10 Subsidieverlening en beslistermijnen

Artikel 11 Algemene aanvullende subsidieverplichtingen

  • 1. Onverminderd de in de SVR 2014 en de Verordening leningsverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014 opgenomen verplichtingen, is de subsidieontvanger in ieder geval verplicht:

    • a.

      zich bij de aanleg, bouw, renovatie of uitbreiding van de accommodatie of voorziening aan alle van toepassing zijnde geldende wet- en regelgeving te houden;

    • b.

      binnen 9 maanden na verlening van de subsidie te starten met de activiteiten ten behoeve waarvan subsidie is verleend;

    • c.

      onverwijld schriftelijk melding te doen bij het college:

      • 1°.

        van alle wijzigingen in verband met de inbreng van eigen middelen of bijdragen van derden als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b;

      • 2°.

        van alle wijzigingen of afwijkingen van de activiteiten ten behoeve waarvan subsidie is verleend;

      • 3°.

        zodra aannemelijk is dat de activiteiten ten behoeve waarvan subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, en

      • 4°.

        van andere feiten en omstandigheden die tot intrekking of wijziging van de subsidie kunnen leiden, dan wel zodra de subsidieontvanger wetenschap of een redelijk vermoeden heeft dat zich een dergelijk feit of omstandigheid op korte termijn zou kunnen voordoen, en

    • d.

      tussentijds verantwoording af te leggen op een bij de beschikking te bepalen termijn en wijze.

  • 2. Indien de subsidieontvanger een breedtesportvereniging of daaraan gelieerde beheerstichting is, dan is deze onverminderd het eerste lid in ieder geval verplicht zorg te dragen dat de onderdelen van de accommodatie en voorziening waarin wordt geïnvesteerd:

    • a.

      voldoet aan de eisen die de sportbond aan dergelijke accommodaties en voorzieningen stelt, en

    • b.

      indien het nieuwbouw, renovatie of uitbreiding betreft: toegankelijk en bruikbaar is voor mensen met een beperking conform de basiseisen van de Richtlijn Toegankelijkheid indooraccommodaties en de Richtlijn Toegankelijkheid buitensportaccommodaties van de stichting Onbeperkt Sportief.

  • 3. Het college kan de subsidieontvanger bij de beschikking en geldleningsovereenkomst ook andere verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Hoofdstuk 2 Subsidieonderdeel I

Artikel 12 Voorwaarden

  • 1. Subsidieonderdeel I wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarden dat:

    • a.

      indien ook subsidieonderdeel II is verleend: aan de daaraan verbonden (opschortende) voorwaarden is voldaan;

    • b.

      indien de subsidiabele kosten worden medegefinancierd met een bijdrage van derden: de subsidieontvanger binnen een bij de beschikking te bepalen termijn schriftelijk bewijs overlegt van ontvangst van die bijdrage overeenkomstig hetgeen bij de aanvraag is aangegeven, en

    • c.

      indien van toepassing: de subsidieontvanger binnen een bij de beschikking te bepalen termijn beschikt over de voor de beoogde investering vereiste vergunningen.

  • 2. Voor zover van toepassing is de door het college te stellen termijn, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b en c, gelijk aan de termijn die het college op grond van artikel 15 eerste lid, aanhef en onder b, c en d, bij de beschikking stelt.

  • 3. Het college kan bij de subsidieverlening aanvullende voorwaarden stellen.

Artikel 13 Verantwoording en vaststelling subsidie

  • 1. De aanvraag tot subsidievaststelling van subsidieonderdeel I wordt uiterlijk twaalf weken na het verrichten van de activiteiten ten behoeve waarvan subsidie is verleend bij het college online ingediend via www.rotterdam.nl/subsidies (met e-herkenning) met gebruikmaking van een door het college vastgesteld formulier.

  • 2. Onverminderd de artikelen 13 en 14 van de SVR 2014 bevat de aanvraag tot subsidievaststelling in het geval van subsidieverleningen tot € 50.000:

    • a.

      een door het bestuur van de aanvrager gewaarmerkte rekening van inkomsten en uitgaven betreffende de activiteiten ten behoeve waarvan subsidie is verleend afgezet tegen de bij de subsidieaanvraag ingeleverde begroting, en

    • b.

      kopieën van bewijsstukken van betaling.

Artikel 14 Intrekken van de subsidie

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de SVR 2014 kan het college een beschikking tot subsidieverlening of subsidievaststelling geheel of gedeeltelijk intrekken indien de gebruiksbestemming van de accommodatie of voorziening waarin is geïnvesteerd binnen vijf jaren zodanig is gewijzigd dat niet langer wordt voldaan aan het gestelde in deze regeling.

  • 2. Het college kan de als gevolg van de intrekking onverschuldigd betaalde subsidie terugvorderen.

Hoofdstuk 3 Subsidieonderdeel II

Artikel 15 Voorwaarden

  • 1. Subsidieonderdeel II wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarden dat:

    • a.

      binnen drie maanden na de beschikking tot subsidieverlening tot stand komt:

      • 1°.

        de overeenkomst van geldlening, en

      • 2°.

        indien de subsidieontvanger een breedtesportvereniging of daaraan gelieerde beheerstichting is: de overeenkomst tot borgstelling met SWS;

    • b.

      indien de subsidiabele kosten worden medegefinancierd met een lening bij derden: de subsidieontvanger binnen een bij de beschikking te bepalen termijn een de gemeente conveniërende achterstellingsverklaring van die derden overlegt;

    • c.

      indien de subsidiabele kosten worden medegefinancierd met een bijdrage van derden: de subsidieontvanger binnen een bij de beschikking te bepalen termijn schriftelijk bewijs overlegt van ontvangst van die bijdrage overeenkomstig hetgeen bij de subsidieaanvraag is aangegeven, en

    • d.

      indien van toepassing: de subsidieontvanger binnen een bij de beschikking te bepalen termijn beschikt over de voor de beoogde investering vereiste vergunningen.

  • 2. Voor zover van toepassing is de door het college te stellen termijn, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, c en d, gelijk aan de termijn die het college op grond van artikel 12, eerste lid, aanhef en onder b en c, bij de beschikking stelt.

  • 3. Het college kan bij de beschikking tot subsidieverlening bepalen dat de geldlening tevens wordt verstrekt onder de opschortende voorwaarde dat binnen een bij de beschikking te bepalen termijn zekerheden ten behoeve van de terugbetaling van de lening zijn gevestigd.

  • 4. Het college kan bij de subsidieverlening aanvullende voorwaarden stellen.

Artikel 16 Specifieke subsidieverplichtingen

  • 1. Onverminderd artikel 11 is de subsidieontvanger in ieder geval verplicht het college tijdig en schriftelijk te informeren over:

    • a.

      iedere voorgenomen wijziging van zijn statuten;

    • b.

      ieder voornemen tot opheffing en ontbinding, juridische fusie of splitsing, minimaal 13 weken voordat het definitieve besluit te dien aanzien wordt genomen;

    • c.

      ieder voorgenomen vertrek van de subsidieontvanger of aansprakelijke partij van de accommodatie of voorziening waarop de investeringskosten zien, en

    • d.

      overige bijzondere ontwikkelingen in zijn onderneming of instelling.

      Onder tijdig informeren wordt verstaan: uiterlijk binnen drie werkdagen nadat de subsidieontvanger hiervan zelf kennis heeft genomen, tenzij gegeven de situatie redelijkerwijs een kortere termijn kan worden verwacht.

  • 2. De subsidieontvanger is daarnaast verplicht in ieder geval voorafgaande toestemming van het college te verkrijgen bij:

    • a.

      wijzigingen van zijn statuten;

    • b.

      het geheel of gedeeltelijk vervreemden of met hypotheek, pand of enig ander beperkt recht bezwaren van zijn tegenwoordige en toekomstige onroerende en roerende zaken en zijn andere vermogensrechten (waaronder begrepen, maar niet beperkt tot, zijn vorderingsrechten jegens derden), of delen daarvan;

    • c.

      opheffing en ontbinding, juridische fusie of splitsing;

    • d.

      het zich borg stellen dan wel als hoofdelijk schuldenaar verbinden;

    • e.

      het zich voor een derde sterk maken;

    • f.

      het zich tot zekerstelling voor een schuld van een derde verbinden;

    • g.

      het afsluiten van enige overeenkomst inzake het aangaan of verstrekken van geldleningen, en

    • h.

      herbestemming van het object waarvoor de gemeentelening is verstrekt of de garantie is verleend of herbestemming van onroerende zaken die tot zekerheid strekken.

  • 3. Het college kan in de beschikking en geldleningsovereenkomst andere omstandigheden of activiteiten noemen waarvoor voorafgaande toestemming van het college nodig is.

  • 4. Het college kan aan de in het tweede en derde lid genoemde toestemming voorwaarden verbinden.

  • 5. Voor zover voor verstrekking van subsidieonderdeel II uitdrukkelijk door de gemeenteraad een publieke taak is aangewezen, is de subsidieontvanger verplicht de verstrekte subsidie in overeenstemming daarmee aan te wenden.

  • 6. In de overeenkomst van geldlening worden nadere voorschriften en verplichtingen neergelegd over in ieder geval de hoogte en het verloop van de verschuldigde rente en de aflossing van de lening. Ten aanzien van de aflossing geldt dat de lening een minimale looptijd van 5 jaar en een maximale looptijd van 15 jaar zal kennen.

  • 7. In de overeenkomst van geldlening kunnen nadere voorschriften en verplichtingen worden opgenomen voor te vestigen zekerheden, waaronder mede ten aanzien van de aanwijzing van aansprakelijke partijen, en door de subsidieontvanger af te sluiten verzekeringen.

Artikel 17 Verantwoording en vaststelling subsidie

De aanvraag tot subsidievaststelling wordt uiterlijk twaalf weken na afloop van de in de beschikking en geldleningsovereenkomst bepaalde duur van de subsidie bij het college online ingediend via www.rotterdam.nl/subsidies (met e-herkenning) met gebruikmaking van een door het college vastgesteld formulier.

Artikel 18 Intrekken van de subsidie

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014 kan het college een beschikking tot subsidieverlening geheel of gedeeltelijk intrekken indien de gebruiksbestemming van de accommodatie of voorziening waarin is geïnvesteerd binnen vijf jaren zodanig is gewijzigd dat niet langer wordt voldaan aan het gestelde in deze regeling.

  • 2. Het college kan de als gevolg van de intrekking onverschuldigd betaalde subsidie direct terugvorderen.

Hoofdstuk 4 Overige bepalingen

Artikel 19 Intrekking oude regeling

De Regeling investeringssubsidies breedtesportverenigingen wordt ingetrokken met ingang van de dag na de datum van bekendmaking in het gemeenteblad van deze (nieuwe) nadere regels. De Regeling investeringssubsidies breedtesportverenigingen blijft echter van toepassing op subsidies verstrekt op grond van die regeling én op volledige aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor inwerkingtreding van deze (nieuwe) nadere regels.

Artikel 20 Inwerkingtreding

Deze nadere regels treden in werking met ingang van de dag na de datum van bekendmaking in het gemeenteblad.

Artikel 21 Citeertitel

Deze nadere regels worden aangehaald als: Regeling investeringssubsidies breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 19 december 2017.

secretaris

C.M.Sjerps

burgemeester

A.Aboutaleb

Toelichting bij de Regeling investeringssubsidies breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen

Algemeen

Doel van deze regeling

Het doel van de regeling is te stimuleren dat Rotterdamse breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen – of de aan deze verenigingen gelieerde beheerstichtingen – hun accommodaties en voorzieningen op een adequaat kwaliteitsniveau houden of brengen, waardoor vitale verenigingen behouden blijven. Op grond van deze regeling kunnen verenigingen en daaraan gelieerde beheerstichtingen dan ook in aanmerking komen voor subsidie die kan worden ingezet voor bepaalde investeringen in accommodaties (zoals clubgebouwen, kantines en kleedkamers en luchthallen (met luchtdruk omhoog gehouden tenten waarmee sportvelden overkoepeld kunnen worden) én voorzieningen (zoals kunstgrasvelden, scoreborden die – rechtstreeks of als onderdeel van een gebouw – duurzaam met de grond zijn verenigd (als bedoeld in artikel 3:3 van het Burgerlijk Wetboek) en vaartuigen van de waterscouting).

De subsidie

Aan de regeling ligt de gedachte ten grondslag dat het college – als aan het bepaalde van deze regeling is voldaan – in beginsel maximaal 2/3e van de totale subsidiabele kosten financiert: 1/3e als subsidie in de vorm van een financiële bijdrage (subsidieonderdeel I) en maximaal 1/3e als subsidie in de vorm van een lening (subsidieonderdeel II). De resterende 1/3e van de subsidiabele kosten komen voor rekening van de aanvrager.

Subsidieonderdeel I bedraagt in beginsel altijd 1/3e van de subsidiabele kosten, tot aan het maximum van € 75.000 per aanvraag. Subsidieonderdeel II bedraagt in beginsel maximaal 1/3e van de subsidiabele kosten, eveneens tot aan het maximum van € 75.000 per aanvraag. Subsidieonderdeel II kan ook minder dan 1/3ebedragen (bijvoorbeeld als de aanvrager liever niet het maximaal mogelijke bedrag (bij de gemeente) leent en meer dan 1/3e van de kosten gedekt worden met eigen middelen of bijdragen van derden) of in het geheel niet aangevraagd worden. Als er sprake is van een investering waarmee ten minste € 225.000 aan subsidiabele kosten zijn gemoeid, dan kan subsidieonderdeel II ook meer bedragen: maximaal € 350.000. De kosten die de aanvrager in zo’n geval minimaal voor eigen rekening moet nemen blijven dan in beginsel beperkt tot € 75.000 (in plaats van 1/3e van de subsidiabele kosten). Dit kan echter ook meer zijn, als subsidieonderdeel I en II tot aan het maximum verstrekt worden en de ‘resterende’ subsidiabele kosten € 75.000 overstijgen.

Omdat de subsidie gedeeltelijk uit een financiële bijdrage en gedeeltelijk uit een geldlening kan bestaan, is de grondslag van onderhavige regeling gelegen in zowel de Subsidieverordening Rotterdam 2014 (SVR 2014) als de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014.

Voor subsidieonderdeel I en II zullen twee aparte besluiten worden genomen. De subsidie in de vorm van een geldlening (subsidieonderdeel II) wordt uitsluitend verstrekt als ook een subsidie in de vorm van een financiële bijdrage (subsidieonderdeel I) wordt verstrekt.

Voorwaarden en verplichtingen

Voor subsidieonderdeel I en II gelden deels dezelfde en deels andere bepalingen. Zo is voor onderdeel II vereist dat een overeenkomst tot geldlening tot stand komt tussen de gemeente en de subsidieontvanger, waarin nadere voorwaarden en verplichtingen worden neergelegd over onder meer de afbetaling van de lening en verschuldigde rente. Daarnaast zal aan een breedtesportvereniging of daaraan gelieerde beheerstichting subsidieonderdeel II uitsluitend worden verstrekt als de Stichting Waarborgfonds Sport bereid is borg te staan voor maximaal 50% van de aflossingsverplichtingen van de uitstaande hoofdsom die een subsidieontvanger onder de lening en eventueel aanvullende lening aan de gemeente verschuldigd is. Voor scouting- en speeltuinverenigingen bestaat geen vergelijkbare borgstellingsmogelijkheid. Bij het ontbreken van een andere borgstelling zal de gemeente genoodzaakt zijn een ten opzichte van de breedtesportverenigingen hogere risico-opslag op de rente te hanteren.

Subsidieplafond

Jaarlijks wordt door de gemeenteraad van de gemeente Rotterdam een subsidieplafond ingesteld voor de subsidie die in de vorm van een financiële bijdrage uit hoofde van deze regeling wordt verstrekt (het subsidieplafond ziet dus op subsidieonderdeel I, maar heeft eveneens effect op subsidieonderdeel II aangezien subsidieonderdeel II enkel verleend kan worden als ook subsidieonderdeel I verleend wordt). Het vastgestelde subsidiebudget wordt verdeeld op volgorde van het tijdstip van ontvangst van complete aanvragen (“wie het eerst komt, het eerst maalt”). Wel krijgen verenigingen en beheerstichtingen aan wie in de voorgaande drie jaar geen subsidie is verleend eerder en langer de kans om een aanvraag in te dienen.

Artikelsgewijs

Hieronder worden enkel die bepalingen behandeld die nadere toelichting behoeven.

Artikel 2 Doelgroep en subsidiabele activiteiten

In beginsel komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking de investeringen van Rotterdamse breedtesport-, scouting- en speeltuinverenigingen, in accommodaties en voorzieningen:

  • -

    die gelegen zijn binnen de gemeente, of

  • -

    die eigendom zijn van de gemeente.

Omdat vaartuigen die gebruikt worden door Rotterdamse (water)scoutingverenigingen niet altijd ligplaats nemen binnen de gemeente, en het de wens is om investeringen hierin mogelijk te maken, komen deze toch voor subsidie in aanmerking mits de vaartuigen eigendom zijn van de vereniging of een daaraan gelieerde beheerstichting (zie artikel 1, onderdeel i). De motivatie achter de wens om ook investeringen in deze vaartuigen mogelijk te maken is gelegen in het feit dat deze heel nadrukkelijk beschouwd kunnen worden als een verlengde van hun accommodatie. Dergelijke vaartuigen worden bijvoorbeeld als verblijf- en overnachtingsplaats gebruikt. Dit is anders dan bijvoorbeeld de boten van roeiverenigingen (welke niet subsidiabel zijn). Omdat bovendien het doel van de scouting is om te werken aan de (pedagogische) ontwikkeling van kinderen, wordt het subsidiëren wenselijk en verantwoord geacht.

Deze subsidie is uiteraard niet bedoeld voor verenigingen waarvan de activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zullen zijn op de gemeente of haar ingezetenen of niet of nauwelijks aanwijsbaar ten goede zullen komen aan de gemeente of haar ingezetenen. Aanvragen van dergelijke verenigingen zullen dan ook overeenkomstig artikel 8 van de SVR 2014 geweigerd worden. De regeling is ook niet bedoeld voor de accommodaties die de gemeente zowel zelf in eigendom heeft als ook zelf beheert.

De accommodaties en voorzieningen van verenigingen en beheerstichtingen staan veelal op grond waar de gemeente juridisch eigenaar van is. De gemeente stelt die grond beschikbaar aan de verenigingen en beheerstichtingen; de accommodaties en voorzieningen zelf zijn echter veelal in opdracht van de verenigingen of beheerstichtingen gebouwd of aangekocht. Omdat de gemeente juridisch eigenaar is van de grond, is de gemeente door natrekking ook de juridisch eigenaar van de accommodaties van de verenigingen. Dit is op zichzelf geen belemmering om voor subsidie in aanmerking te komen.

Artikel 3 Vorm en omvang van de subsidie

Aan de regeling ligt de gedachte ten grondslag dat het college – als aan het bepaalde van deze regeling is voldaan – in beginsel maximaal 2/3e van de totale subsidiabele kosten financiert (welke kosten subsidiabel zijn volgt in artikel 4). Ten minste 1/3e van de subsidiabele kosten dient door de vereniging of beheerstichting zelf (met sponsoring, leningen bij derden of eigen middelen) te worden gedekt (zie artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b).

Subsidieonderdeel I (de klassieke subsidie in de vorm van een eenmalige financiële bijdrage) bedraagt in beginsel altijd 1/3e van de subsidiabele kosten, tot aan het maximum van € 75.000 per aanvraag (artikel 3, tweede lid). Enkel als door verstrekking het subsidieplafond wordt bereikt bedraagt dit minder (zie artikel 5 en de toelichting daarbij).

Subsidieonderdeel II (subsidie in de vorm van een lening) bedraagt in beginsel maximaal 1/3e van de subsidiabele kosten, eveneens tot aan het maximumvan € 75.000 per aanvraag (artikel 3, derde lid). Subsidieonderdeel II kan ook minder dan 1/3e bedragen (bijvoorbeeld als de aanvrager liever niet het maximaal mogelijke bedrag (bij de gemeente) leent en meer dan 1/3e van de kosten dekt met eigen middelen of bijdragen van derden) of in het geheel niet aangevraagd worden. Als er sprake is van een investering waarmee ten minste € 225.000 aan subsidiabele kosten zijn gemoeid (en de aanvrager krijgt de maximaal beschikbare financiële bijdrage (subsidieonderdeel I) van in beginsel € 75.000 toegekend (het maximale bedrag, behoudens in het geval het subsidieplafond wordt bereikt)), dan kan subsidieonderdeel II ook meer bedragen: maximaal € 350.000 (artikel 3, vierde lid). Een ingrijpende renovatie van een accommodatie of de aanleg van nieuwe kleedkamers zal naar verwachting immers meer kosten dan op grond van het tweede en derde lid kan worden vergoed. De kosten die de aanvrager in zo’n geval minimaal voor eigen rekening moet nemen blijven dan in beginsel beperkt tot € 75.000 (in plaats van 1/3e van de subsidiabele kosten, zie artikel 6, derde lid). Dit kan echter ook meer zijn, als subsidieonderdeel I en II tot aan het maximum verstrekt worden en de ‘resterende’ subsidiabele kosten € 75.000 overstijgen (zie verder de toelichting bij artikel 6, vierde lid).

In totaal bedraagt de subsidie die het college uit hoofde van deze regeling verstrekt dus maximaal € 425.000, waarvan maximaal € 75.000 in de vorm van een financiële bijdrage (subsidieonderdeel I) en maximaal € 350.000 in de vorm van een geldlening (subsidieonderdeel II). Met de eigen bijdrage van € 75.000 is daarmee in ieder geval een investering van € 500.000 haalbaar.

In het vijfde lid is tot slot bepaald dat het college de in het tweede, derde en vierde lid genoemde bedragen jaarlijks kan indexeren op basis van de door het college vastgestelde accrèspercentages. Dit wordt via de website van de gemeente bekendgemaakt.

REKENVOORBEELD

Bij een investering waarmee € 90.000 aan subsidiabele kosten gemoeid zijn, bedraagt subsidieonderdeel I € 30.000 (1/3e van de subsidiabele kosten), subsidieonderdeel II ten hoogste € 30.000 (of minder, afhankelijk van de behoefte en financiële daadkracht van de aanvrager) en dient de aanvrager zelf zorg te dragen voor € 30.000 (of meer, als subsidieonderdeel II niet – of niet tot aan het maximum – wordt aangevraagd). Mocht er nog maar € 20.000 in de subsidiepot zitten, dan bedraagt subsidieonderdeel I € 20.000. Subsidieonderdeel II bedraagt nog steeds ten hoogste € 30.000. De aanvrager zal in dit geval zelf zorg moeten dragen voor € 40.000 (of meer, als subsidieonderdeel II niet – of niet tot aan het maximum – wordt aangevraagd).

Bij een investering waarmee € 300.000 aan subsidiabele kosten gemoeid zijn, bedraagt subsidieonderdeel I € 75.000 (het maximaal mogelijke), subsidieonderdeel II ten hoogste € 150.000 (300.000 minus de € 75.000 van subsidieonderdeel I en de € 75.000 uit eigen middelen; of minder, afhankelijk van de behoefte en financiële daadkracht van de aanvrager) en dient de aanvrager zelf zorg te dragen voor € 75.000 (de in beginsel maximaal verplichte bijdrage uit eigen middelen; of uit eigen beweging meer, als subsidieonderdeel II niet – of niet tot aan het maximum – wordt aangevraagd).

Bij een investering waarmee € 550.000 aan subsidiabele kosten gemoeid zijn, bedraagt subsidieonderdeel I € 75.000 (het maximaal mogelijke), subsidieonderdeel II ten hoogste € 350.000 (het in dit geval maximaal mogelijke; of minder, afhankelijk van de behoefte en financiële daadkracht van de aanvrager) en dient de aanvrager zelf zorg te dragen voor € 125.000 (het ‘restant’ (€ 550.00 minus de € 75.000 van subsidieonderdeel I en de € 350.000 van subsidieonderdeel II); of uit eigen beweging meer, als subsidieonderdeel II niet – of niet tot aan het maximum – wordt aangevraagd).

Artikel 4 Subsidiabele kosten

In dit artikel wordt beschreven welke kosten voor subsidie in aanmerking komen. Op verschillende punten verschilt dit per type vereniging.

Voor alle typen verenigingen en daaraan gelieerde beheerstichtingen geldt dat de ‘investeringskosten’, voor zover doelmatig en redelijkerwijs nodig voor het uitvoeren van de subsidiabele activiteiten, voor subsidie in aanmerking komen. Dit zijn de kosten van de bouw, de aanleg, de renovatie of de uitbreiding van accommodaties of voorzieningen (zie artikel 1, onder g). Voor zover deze kosten duidelijk hoger liggen dan gangbaar voor dergelijke investeringen, is het hogere deel niet subsidiabel.

Ook komen voor alle typen verenigingen en daaraan gelieerde beheerstichtingen voor subsidie in aanmerking, de kosten verbonden aan een door SWS uitgevoerde analyse van de financiële situatie van de vereniging of beheerstichting. De uitkomst van een dergelijke analyse moet bij de aanvraag overgelegd worden als de aanvraag enkel ziet op subsidieonderdeel I en de aangevraagde subsidie meer bedraagt dan € 25.000 (zie artikel 8, zesde lid).

Voor subsidie aan een breedtesportvereniging of daaraan gelieerde beheerstichting komen daarnaast in aanmerking (tweede lid):

  • a.

    de kosten verbonden aan het verkrijgen van een toekenningsbrief van SWS (zo die nodig is), en

  • b.

    de kosten verbonden aan het verkrijgen van een verklaring van een erkende geaccrediteerde instantie dat de accommodatie of -voorziening waarin is geïnvesteerd voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld door de sportbond (zo op deze wijze wordt aangetoond dat aan de verplichting daartoe is voldaan).

De ‘toekenningsbrief van SWS’ (zie artikel 1, onder m) betreft de brief waarin SWS toezegt voor maximaal 15 jaar borg te staan voor maximaal 50% van de uitstaande hoofdsom die een subsidieontvanger onder een lening aan de gemeente verschuldigd is. Deze toekenningsbrief kan bepaalde opschortende voorwaarden bevatten. Een voorbeeld van een dergelijke opschortende voorwaarde is een besluit van het college om op grond van de onderhavige regeling daadwerkelijk een subsidie te verlenen.

Op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, zijn breedtesportverenigingen en daaraan gelieerde beheerstichtingen verplicht zorg te dragen dat de accommodaties en voorzieningen waarin wordt geïnvesteerd na voltooiing van de werkzaamheden voldoen aan de eisen die de sportbond aan dergelijke accommodaties en voorzieningen stelt. Dat zij hieraan hebben voldaan kan bijvoorbeeld bewezen worden met een verklaring van een erkende geaccrediteerde instantie (zoals Kiwa Isa Sport of een andere door NOC*NSF of door een sportbond geaccrediteerde instantie). De kosten voor het verkrijgen van deze verklaring zijn ook subsidiabel.

In lid 3 is geregeld dat de kosten van inzet van eigen personeel niet subsidiabel zijn. Dit betekent dat als de vereniging hiervoor in de bij de subsidieaanvraag gevoegde begroting arbeidskosten of overhead opneemt, voor deze kosten geen subsidie zal worden toegekend. Eventuele vergoedingen aan vrijwilligers (zoals eigen verenigingsleden of onbetaald personeel van de breedtesportvereniging of beheerstichting) zijn wel subsidiabel, mits die vergoedingen binnen een vrijwilligersregeling van de belastingdienst vallen (zie bijvoorbeeld artikel 2, zesde lid, van de Wet op de Loonbelasting en artikel 3.96, onder c, van de Wet inkomstenbelasting 2001). De vergoedingen zijn subsidiabel als deze binnen een vrijstelling van de belastingdienst vallen.

Artikel 5 Subsidieplafond en verdeling van het budget

Jaarlijks stelt de gemeenteraad voor het verstrekken subsidieonderdeel I een subsidieplafond vast. Hiermee wordt bepaald welk budget voor dat begrotingsjaar beschikbaar is voor de subsidies op grond van deze regeling.

Dit budget wordt verdeeld volgens het principe “wie het eerst komt, het eerst maalt”. Dat houdt in dat aanvragen op volgorde van binnenkomst worden afgehandeld. In deze regeling is daarvoor bepalend het tijdstip van ontvangst van complete aanvragen. Dat betekent dat als een aanvrager in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen op grond van artikel 8, achtste lid, als moment van ontvangst geldt het tijdstip van ontvangst van de complete aanvraag. Hiermee wordt voorkomen dat aanvragers incomplete aanvragen indienen, teneinde als eerste aan de beurt te kunnen komen. Als indieningstijdstip geldt het moment, waarop de (aangevulde) aanvraag via het subsidieportal van de gemeente www.rotterdam.nl/subsidies is ontvangen.

Overeenkomstig artikel 4:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt subsidie voor subsidieonderdeel I geweigerd “voor zover” door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden. Het kan dus ook gaan om een gedeeltelijke weigering van subsidieonderdeel I. Dit heeft in zo’n geval verder geen invloed op het subsidieonderdeel II (het maximum daarvan wordt immers berekend aan de hand van de totale subsidiabele kosten, niet aan de hand van de gesubsidieerde kosten).

Artikel 6 Subsidievereisten

In dit artikel staan de eisen waaraan in ieder geval voldaan moet zijn, alvorens een subsidie verleend kan worden.

In de eerste plaats geldt dat de subsidiabele investeringskosten minimaal € 7.500 moeten bedragen (eerste lid, aanhef en onder a).

Daarnaast moet de aanvrager aantonen dat minimaal 1/3e deel van de subsidiabele kosten gedekt wordt met eigen middelen of met bijdragen van derden, niet zijnde een subsidie van het college (eerste lid, aanhef en onder b). Uit het derde lid volgt echter dat als subsidie wordt aangevraagd voor een investering waarmee meer dan € 225.000 tot ten hoogste € 500.000 aan subsidiabele kosten zijn gemoeid, dan dient steeds minimaal € 75.000 van de subsidiabele kosten met eigen middelen of met bijdragen van derden, niet zijnde een subsidie van het college. Uit het vierde lid volgt vervolgens dat als subsidie wordt aangevraagd voor een investering waarmee meer dan € 500.000 aan subsidiabele kosten zijn gemoeid, dan dient steeds ten minste het totaal van de subsidiabele kosten verminderd met € 425.000 met eigen middelen of met bijdragen van derden, niet zijnde een subsidie van het college, te worden bekostigd. Dat volgt uit de optelsom van de maxima voor subsidieonderdeel I en II (€ 75.000 + € 350.000 = € 425.000).

Bij de eigen middelen kan worden gedacht aan een bestaande reserve, een contributieverhoging of het uitgeven van obligatieleningen aan de leden van de verenigingen. De beschikbaarheid van een reserve moet blijken uit de jaarrekening van het voorafgaande jaar. De mogelijkheid van een contributieverhoging of obligatielening moet blijken uit een rechtsgeldig besluit van de Algemene Ledenvergadering van de aanvragende vereniging (en bij een samenwerkingsverband, van alle samenwerkende verenigingen) of van alle aan de beheerstichting gelieerde verenigingen (voor zover die bij de investering zijn betrokken). Ook middelen geleend bij een derde kunnen aangemerkt worden als eigen middelen. De subsidiabele kosten kunnen overeenkomstig het tweede lid slechts (deels) met zo’n lening gefinancierd worden als deze derden hun vorderingen op de aanvrager uit hoofde van die lening schriftelijk hebben achtergesteld bij alle vorderingen van de gemeente uit hoofde van subsidieonderdeel II.

Bij bijdragen van derden kan gedacht worden aan sponsoring. Niet onder bijdragen van derden in de zin van deze regeling is begrepen subsidie die het college op grond van een andere regeling aan de subsidieaanvrager heeft verstrekt of zal verstrekken.

Een sponsorbijdrage moet blijken uit een schriftelijke toezegging van de sponsor. Deze toezegging mag onder opschortende voorwaarden worden verstrekt. Denk bijvoorbeeld aan de voorwaarde dat daadwerkelijk een subsidie op grond van deze regeling wordt verstrekt. In deze schriftelijke toezegging moet zijn opgenomen dat deze middelen uiterlijk één maand voorafgaand aan de start van de investering zullen zijn ontvangen (zie ook artikel 8, vierde lid, aanhef en onder g).

Verder moet de investering waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, passen binnen het gemeentelijke beleid (eerste lid, aanhef en onder c). In het geval van breedtesport, met name het gemeentelijke accommodatiebeleid. Dit beleid is vastgelegd in gemeentelijke beleidsnota’s.

De investering moet eveneens bijdragen aan het maatschappelijk doel van de vereniging of van de aan de beheerstichting gelieerde verenigingen (eerste lid, aanhef en onder d). Investeringen met een overwegend of substantieel commercieel doel komen dus niet voor subsidie in aanmerking. Zie in dit verband ook de toelichting bij de artikelen 14 en 18 (intrekken van de subsidie als de bestemming van de accommodatie waarin is geïnvesteerd niet langer bijdraagt aan het maatschappelijk doel van de vereniging).

De investering moet overwegend ten bate komen van respectievelijk de sporters van de breedtesportvereniging, de leden van de scoutingvereniging, de bezoekers van de speeltuinvereniging of die van de aan de beheerstichting gelieerde breedtesport-, scouting of speeltuinverenigingen (eerste lid, aanhef en onder e). Het is dus bijvoorbeeld niet de bedoeling dat de investering grotendeels ten goede komt aan de eventuele (semi)professionele sporters binnen de breedtesportvereniging. Bijvoorbeeld een badinrichting die vrijwel alleen gebruikt wordt door de betaalde spelers van het eerste elftal, komt dus niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 7 Indieningstermijn aanvraag

Voor het indienen van aanvragen gelden tijdvakken. In lid 1 is bepaald dat het tijdvak telkens loopt van 1 december tot en met 30 november van het volgende kalenderjaar. De in een tijdvak aangevraagde subsidies worden dan verstrekt ten laste van het subsidieplafond van dat laatste kalenderjaar. Als voorbeeld: subsidies ten laste van het subsidieplafond voor 2018 kunnen dus ingediend worden vanaf 1 december 2017 tot en met 30 november 2018.

In het tweede lid is bepaald dat voor verenigingen en beheerstichtingen die in de drie voorgaande kalenderjaren al eens subsidie hebben ontvangen een korter tijdvak geldt. Zij kunnen enkel aanvragen indienen gedurende de laatste maand van het reguliere tijdvak: in de maand november van het kalenderjaar waarvoor het subsidieplafond is vastgesteld ten laste waarvan de aangevraagde subsidie kan worden verstrekt. Dit is enerzijds om andere verenigingen en beheerstichtingen voorrang te geven en anderzijds om – zo die er niet in voldoende mate zijn – onderuitputting van het budget te voorkomen en verenigingen die gedurende de drie voorgaande jaren subsidie hadden ontvangen verder te helpen.

Artikel 8 Indieningsvereisten

In artikel 8 zijn de vereisten opgenomen die gelden ten aanzien van het indienen van de subsidieaanvraag. In lid 1 is bepaald dat een aanvrager altijd één aanvraag in moet dienen. Dus, voor zover van toepassing, één (gecombineerde) aanvraag voor zowel subsidieonderdeel I als voor subsidieonderdeel II.

Lid 2 van dit artikel regelt vervolgens dat als er meerdere partijen gezamenlijk een aanvraag willen indienen, één van hen door de anderen dient te worden aangewezen als penvoerder die mede namens hen één aanvraag zal indienen. Uiteraard moet wel duidelijk zijn dat de andere deelnemers daadwerkelijk samenwerken bij het realiseren van de investering. Daarom is in het vierde lid, aanhef en onder j, geregeld dat in dat geval overgelegd moet worden een door alle deelnemers ondertekende verklaring waaruit blijkt dat de vereniging of beheerstichting die de aanvraag indient als penvoerder van het samenwerkingsverband is aangemerkt. Als de aanvraag wordt gehonoreerd, zal aan de penvoerder de subsidie worden verleend en de voorschotten worden uitgekeerd. Dat betekent overigens niet dat de andere deelnemers in het samenwerkingsverband zich niet aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen hoeven te houden. Ook voor hen gelden die verplichtingen. Als een andere deelnemer dan de penvoerder zich hier niet aan houdt, dan heeft dat gevolgen voor de verleende subsidie. Voor wat betreft de subsidieonderdeel II geldt bovendien dat de andere deelnemers in het samenwerkingsverband de overeenkomst van geldlening mede dienen te ondertekenen. Als gevolg daarvan worden zij als aansprakelijke partij aangemerkt en kunnen in die hoedanigheid worden aangesproken op niet naleving van de overeenkomst.

In lid 4 staat opgesomd welke gegevens en bescheiden de subsidieaanvraag in ieder geval moet bevatten. In deze bepaling wordt op een aantal punten afgeweken van de in artikel 4, tweede lid, van de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014 opgenomen indieningsvereisten.

De aanvrager moet onder andere een aantal financiële stukken aanleveren, waaronder een begroting van de totale subsidiabele kosten met toelichting, inclusief overzicht waaruit blijkt welk deel van deze kosten met eigen middelen worden gefinancierd en, indien van toepassing, welk deel met bijdragen van derden, en, voor zover geen sprake is van een nieuw opgerichte aanvrager, de twee meest recente jaarrekeningen (onder e en j). Bij de aanvraag tot subsidievaststelling zal het bestuur van de aanvrager een gewaarmerkte rekening van inkomsten en uitgaven betreffende de gesubsidieerde investering moeten overleggen, deze moet afgezet worden tegen de hier bedoelde begroting (zie artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a, en de artikelen 13 en 14 van de SVR 2014).

Daarnaast moet een aanvrager onder meer een overzicht met mogelijk te verstrekken zekerheden overleggen (onder f). Als de aanvrager een breedtesportvereniging of daaraan gelieerde beheerstichting is en de aanvraag ziet mede op subsidieonderdeel II, moet deze hiernaast de toezeggingsbrief van SWS overleggen (vijfde lid, aanhef en onder b).

Uit onderdeel h volgt dat overgelegd moet worden een toelichting op het gebruik van de accommodatie of voorziening waarin wordt geïnvesteerd, waaruit in ieder geval in voldoende mate blijkt dat de voorziening overwegend gebruikt zal worden door of ten behoeve van respectievelijk sporters van de breedtesportvereniging, leden van de scoutingvereniging, bezoekers van de speeltuinvereniging of die van de daaraan gelieerde beheerstichting (zie ook de toelichting bij artikel 6).

Voor de bijdragen van derden geldt dat een schriftelijke toezegging moet worden overgelegd waaruit blijkt dat de middelen uiterlijk één maand voorafgaand aan de start van de investering zullen zijn ontvangen (onder i). Zie ook de toelichting bij artikel 6. Binnen een bij de beschikking te bepalen termijn moet de aanvrager aantonen dat de toegezegde financiële bijdragen van derden ook daadwerkelijk zijn ontvangen (zie de artikelen 12, eerste lid, aanhef en onder b, en 16, eerste lid, aanhef en onder c).

Als de aanvraag enkel ziet op subsidieonderdeel I en de aangevraagde subsidie meer dan € 25.000 bedraagt, dan moet de aanvrager ook de uitkomst van een door SWS uitgevoerde analyse van zijn financiële situatie overleggen (lid 6). Uiteraard zal de (toekomstige) aanvrager SWS van de benodigde informatie moeten voorzien, zodat SWS deze analyse naar behoren uit kan voeren.

Als de aanvraag mede ziet op subsidieonderdeel II, dan moet de aanvrager ook een financiële begroting voor het lopende en de vier daaropvolgende jaren overleggen (lid 7). De aanvrager moet in deze stukken uiteenzetten hoe hij structureel in staat is om de rente en aflossing van de benodigde financiering te kunnen dragen. De jaarrekening geeft een inzicht in de huidige financiële positie van de aanvrager en kan onder andere gebruikt worden bij de bepaling van het risicoprofiel van de aanvrager en van de mogelijk te verstrekken subsidie.

Artikel 9 Aanvullende algemene weigeringsgronden

Naast de algemeen geldende weigeringsgronden, zoals opgenomen in de artikelen 4:26, eerste lid, en 4:35 van de Awb en de SVR 2014 kan het college een subsidie verder weigeren als de aanvraag niet voldoet aan het gestelde deze regeling of in de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014 (eerste lid).

Daarnaast kan het college de subsidie verder weigeren voor zover de subsidiabele kosten op grond van een andere regeling voor subsidie in aanmerking komen of daarvoor op grond van een andere regeling al subsidie is verleend (tweede lid). Zo kan bijvoorbeeld bij een aanvraag die ziet op de bouw van een nieuwe kleedkamer met zonnepanelen, de aanvraag worden geweigerd voor zover er kosten gemaakt zouden gaan worden met betrekking tot de koop en plaatsing van de zonnepanelen, als voor dergelijke duurzaamheidsmaatregelen al een alternatieve (waarschijnlijk, meer specifieke) subsidiemogelijkheid bestaat.

Artikel 10 Subsidieverlening en beslistermijnen

Op een aanvraag worden aparte besluiten genomen voor subsidieonderdeel I en subsidieonderdeel II.

Het college neemt binnen acht weken een besluit op een complete subsidieaanvraag. Dat betekent dat als een aanvrager op grond van artikel 8, achtste lid, in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag aan te vullen, de beslistermijn pas begint te lopen op het moment dat het college de complete aanvraag heeft ontvangen.

De termijn van acht weken kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

Artikel 11 Algemene aanvullende subsidieverplichtingen

Op grond van artikel 4:35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb kan subsidie geweigerd worden als er gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Naast de in de Awb, SVR 2014 en de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014 opgenomen verplichtingen, worden met artikel 11 aan de subsidieontvanger aanvullende verplichtingen opgelegd. Dit artikel geldt zowel voor subsidieonderdeel I als subsidieonderdeel II.

Een subsidieontvanger moet onder andere het direct schriftelijk aan het college melden als er veranderingen optreden in de eerder bij de aanvraag aangegeven inbreng van eigen middelen of bijdragen van derden (eerste lid, aanhef en onderdeel c, onder 1°). Gedacht kan worden aan de situatie dat de sponsor zich alsnog (deels) terugtrekt of bijvoorbeeld de contributieverhoging of obligatieleningen een de leden (deels) niet geëffectueerd kunnen worden.

Als de subsidieontvanger een breedtesportvereniging of daaraan gelieerde beheerstichting is, en het betreft nieuwbouw, renovatie of uitbreiding, dan is deze o.a. verder verplicht zorg te dragen dat de onderdelen van accommodaties waarin wordt geïnvesteerd na voltooiing van de werkzaamheden toegankelijk en bruikbaar zijn voor mensen met een beperking conform de basiseisen van de Richtlijnen Toegankelijkheid indoor- en buitensportaccommodaties van de stichting Onbeperkt Sportief. Als geen volledig nieuwe accommodatie wordt gebouwd, dan geldt deze verplichting enkel met betrekking tot de onderdelen van de accommodatie die met de subsidie worden gerealiseerd of die worden gerenoveerd (tweede lid, aanhef en onder b).

Hoofdstuk 2 Subsidieonderdeel I

Artikel 12 Voorwaarden

In dit artikel is bepaald dat subsidieonderdeel I onder opschortende voorwaarden wordt verleend.

Allereerst geldt dat als ook subsidieonderdeel II is verleend, subsidieonderdeel I uitsluitend wordt verleend als aan alle (opschortende) voorwaarden van die lening(en) is voldaan (eerste lid, aanhef en onder a). De voorwaarden die aan subsidieonderdeel II worden verbonden staan vermeld in artikel 15, eerste lid. Daarnaast kunnen in de beschikking nog andere voorwaarden worden gesteld aan de verlening van subsidieonderdeel II (zie artikel 15, lid 3 en 4). Als één van de aan die subsidie verbonden voorwaarden niet wordt vervuld, dan vervalt op grond van het eerste lid van artikel 12 ook de aanspraak op subsidieonderdeel I. Concreet betekent dit dat het college een vaststellingsbesluit neemt waarbij de subsidie op nihil wordt vastgesteld.

In het derde lid is bepaald dat het college bij de subsidieverlening aanvullende voorwaarden kan stellen. Dit gebeurt met inachtneming van het bepaalde in artikel 4:33 van de Awb.

Artikel 13 Verantwoording en vaststelling subsidie

In dit artikel is de verantwoording en vaststelling subsidieonderdeel I geregeld. Voor de verantwoording en vaststelling van subsidieonderdeel II en gelden andere vereisten en termijnen (zie artikel 17 en de toelichting daarop). Voor beide subsidieonderdelen wordt dan ook apart een vaststellingsbesluit genomen.

In de artikelen 13 en 14 van de SVR 2014 is opgenomen waar de aanvraag tot vaststelling van subsidie aan moet voldoen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen subsidies tot € 25.000, subsidies tussen de € 25.000 en € 50.000 en subsidies van € 50.000 of meer.

In lid 2 van dit artikel is in aanvulling daarop bepaald op welke wijze alle subsidies tot € 50.000 verantwoord moeten worden. Zo dient er een door het bestuur van de aanvrager gewaarmerkte rekening van inkomsten en uitgaven te worden ingediend, waarin de inkomsten en uitgaven worden afgezet tegen de bij de subsidieaanvraag ingeleverde begroting en dienen kopieën van bewijsstukken van betaling te worden overgelegd. Het waarmerken bestaat uit een ondertekening van het overzicht door de bestuursvoorzitter en door de penningmeester (beiden voorzien van naam, datum en functie binnen het bestuur). Tevens dient elke pagina van de parafen te zijn voorzien van de voorzitter en penningmeester. Bij de bewijsstukken die moeten worden ingediend kan bijvoorbeeld gedacht worden aan bankafschriften of nota’s.

Het college stelt overeenkomstig artikel 15, eerste lid, van de SVR 2014 binnen acht weken na ontvangst van een volledig aanvraag tot vaststelling de subsidie vast. Deze termijn kan overeenkomstig artikel 15, tweede lid, van de SVR 2014 met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

Artikel 14 Intrekken van de subsidie

Naast de in de SVR 2014 opgenomen gronden voor intrekking van de subsidieverlening en subsidievaststelling, is in dit artikel bepaald dat de subsidieverlening of subsidievaststelling kan worden ingetrokken indien de gebruiksbestemming binnen vijf jaren zodanig wordt gewijzigd door de subsidieontvanger dat deze niet meer voldoet aan de vereisten gesteld in of op grond van deze regeling. De subsidieontvanger kan de bestemming van een clubgebouw bijvoorbeeld zodanig wijzigen dat deze niet langer bijdraagt aan het maatschappelijk doel van de verenging(en) of niet langer meer overwegend ten goede komt aan de amateursporters van die breedtesportvereniging. Bijvoorbeeld als de exploitatie grotendeels wordt gericht op de betaalde spelers van het eerste elftal. In dat geval kan besloten worden de subsidie alsnog (deels) in te trekken. De subsidieontvanger zal de onverschuldigd betaalde subsidie dan moeten terugbetalen aan het college (lid 2).

Hoofdstuk 3 Subsidieonderdeel II

Artikel 15 Voorwaarden

Ook subsidieonderdeel II wordt onder opschortende voorwaarden verleend.

Allereerst geldt dat de subsidie slechts wordt verleend als binnen drie maanden na het besluit tot verlening van de subsidie in ieder geval de overeenkomst van geldlening tot stand komt en, indien de subsidieontvanger een breedtesportvereniging of daaraan gelieerde beheerstichting is, daarnaast ook een overeenkomst tot borgstelling (onder a). De overeenkomst van geldlening wordt gesloten tussen de gemeente, de subsidieontvanger en eventuele aansprakelijke partijen. De subsidieontvanger dient binnen de hiervoor genoemde drie maanden een rechtsgeldig ondertekend exemplaar van de overeenkomst van geldlening aan de gemeente te verstrekken. Een overeenkomst tot borgstelling wordt gesloten tussen SWS en de gemeente.

In het vierde lid is tot slot bepaald dat het college bij de subsidieverlening aanvullende voorwaarden kan stellen. Dit gebeurt met inachtneming van het bepaalde in artikel 4:33 van de Awb.

Artikel 16 Specifieke subsidieverplichtingen

In dit artikel zijn de specifieke verplichtingen opgenomen die – naast de in de Awb, de SVR 2014, Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014 en de in artikel 12 van deze regeling neergelegde verplichtingen – bij de verstrekking van subsidieonderdeel II van toepassing zijn.

In het vijfde lid is bepaald dat als de subsidie wordt verstrekt ten behoeve van een investering in het kader van een door de gemeenteraad vastgestelde publieke taak, de subsidieontvanger dan verplicht is de subsidie in overeenstemming daarmee aan te wenden. In artikel 1, onder t, van de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014 wordt een ‘publieke taak’ gedefinieerd als: “door de raad in begroting, verordening, beleidsnota, raadsbesluit of ander beleidsdocument aangewezen gemeentelijke taak in het kader van vastgestelde beleidsdoelen die in overwegende mate ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen”. Vereist is dus dat de publieke taak is vastgelegd in besluitvorming van de gemeenteraad. Voor zover daarvan sprake is, is de subsidieontvanger verplicht de subsidie voor de betreffende investering binnen de doelstellingen van deze publieke taak aan te wenden.

Het zevende lid bepaalt tot slot dat in de overeenkomst van geldlening ook nadere voorschriften en verplichtingen kunnen worden opgenomen voor te vestigen zekerheden en door de subsidieontvanger af te sluiten verzekeringen. Onder zekerheden wordt ook begrepen de aanwijzing van aansprakelijke partijen. De af te sluiten verzekeringen zien op verzekeringen voor het object of de objecten waarvoor de geldlening is verstrekt en de onroerende zaken die de gemeente tot zekerheid strekken op basis van de herbouwwaarde tegen brand- en stormschade en andere risico’s of aanspraken.

Artikel 17 Verantwoording en vaststelling subsidie

In artikel 17 is opgenomen op welke wijze de subsidieontvanger verantwoording moet afleggen over de besteding van subsidieonderdeel II. De aanvraag moet worden ingediend uiterlijk twaalf weken na afloop van de in de beschikking en geldleningsovereenkomst bepaalde duur van de subsidie. Dit is maximaal 25 jaar. De aanvraag moet online bij het college worden ingediend via het subsidieportal: www.rotterdam/nl/subsidies met gebruikmaking van een door het college digitaal beschikbaar gesteld formulier. In dat formulier is aangegeven op welke wijze de subsidieontvanger verantwoording dient af te leggen over de besteding van de subsidie.

Het college stelt overeenkomstig artikel 15, eerste lid, van de SVR 2014 binnen acht weken na ontvangst van een volledig aanvraag tot vaststelling de subsidie vast. Dit gebeurt dus bij een ander besluit dan de vaststelling van subsidieonderdeel I (zie artikel 14 en de toelichting daarop). Deze termijn kan overeenkomstig artikel 15, tweede lid, van de SVR 2014 met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

Artikel 18 Intrekken van de subsidie

Naast de in de Awb en de Verordening leningverstrekking en garantieverlening Rotterdam 2014 opgenomen gronden voor intrekking van de subsidieverlening, is in dit artikel bepaald dat de subsidieverlening kan worden ingetrokken indien de gebruiksbestemming binnen vijf jaren zodanig wordt gewijzigd door de subsidieontvanger, dat deze niet meer voldoet aan de vereisten gesteld in of op grond van deze regeling. De subsidieontvanger kan de bestemming van een clubgebouw bijvoorbeeld zodanig wijzigen dat deze niet langer bijdraagt aan het maatschappelijk doel van de verenging(en) of niet langer meer overwegend ten goede komt aan de amateursporters van die breedtesportvereniging. In dat geval kan besloten worden de subsidie alsnog (deels) in te trekken. De subsidieontvanger zal de onverschuldigd betaalde subsidie dan moeten terugbetalen aan het college (lid 2), behoudens voor zover dit bedrag al via de reguliere aflossingen van de geldlening is terugbetaald.

Dit gemeenteblad 2017, nummer 214, is uitgegeven op 21 december 2017 en ligt op dins-, woens- en donderdagen van 9.00 tot 13.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Wachtruimte Timmerhuis, Halve Maanpassage 1 (trap op, melden bij Informatiebalie)

(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)