Parkeerverordening 2018

Geldend van 01-01-2018 t/m heden

Intitulé

Parkeerverordening 2018

Raadsbesluit

De raad van de gemeente Hilversum,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 17 oktober 2017;

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994 ;

gezien het advies van de commissie Verkeer en Beheer van 22 november 2017,

besluit:

Vast te stellen de Parkeerverordening 2018

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 6 december 2017.

de griffier,

de burgemeester,

P.M.H. van Ruitenbeek

P.I. Broertjes

Parkeerverordening Hilversum 2018

Afdeling I Inleidende bepalingen

Artikel 1 Definities en begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    adres: een straatnaam en een huisnummer, waarvan het huisnummer aan het object is toegewezen op basis van een definitief huisnummerbesluit;

  • b.

    autodate: het herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruik van motorvoertuigen op grond van een overeenkomst tussen een natuurlijke persoon en een professionele autodateaanbieder;

  • c.

    autodateplaats: een parkeerplaats aangewezen voor een motorvoertuig bestemd voor autodate;

  • d.

    belanghebbendenplaats: een parkeerplaats die is aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990, of gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990 met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd;

  • e.

    bewoner: inwoner van de gemeente Hilversum die staat ingeschreven als ingezetene in de Basisregistratie Personen (Brp) van de gemeente Hilversum;

  • f.

    centrale computer: computer van het bedrijf waarmee de gemeente Hilversum een overeenkomst heeft gesloten, of computer van de gemeente Hilversum bestemd voor de registratie van parkeerbewegingen en parkeerrechten in het kader van het verlenen van diensten op het gebied van fiscaal parkeren met gebruik van telefoon en communicatiemiddelen;

  • g.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum;

  • h.

    experiment: tijdelijke proef met een vorm van parkeerregulering die buiten de bepalingen van deze verordening valt;

  • i.

    gehandicaptenparkeerkaart: een vergunning waarmee bij algemene en kenteken gebonden gehandicapten parkeerplaatsen geparkeerd mag worden en waarmee in combinatie met een parkeerschijf maximaal drie uur geparkeerd mag worden bij betaald parkeerplaatsen en vergunninghouderplaatsen;

  • j.

    houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (Stb. 1994, 475) aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven.

Als houder van een motorvoertuig wordt mede beschouwd:

  • -

    degene die gebruik maakt van een leaseauto, zoals blijkt uit een verklaring ter zake van de kentekenhouder (leasemaatschappij);

  • -

    de werknemer die (nagenoeg) permanent ten behoeve van zijn werkzaamheden de beschikking heeft over een voertuig dat op naam staat van zijn werkgever, zoals blijkt uit een verklaring ter zake van de werkgever;

    • k.

      motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990, met inbegrip van brommobielen, zoals bedoeld in artikel 1 van het RVV 1990, met uitzondering van motorfiets zoals bedoeld in artikel 1 van het RVV 1990 en de geldigheid van het kenteken van het motorvoertuig niet door de dienst Wegverkeer is geschorst;

    • l.

      parkeerapparatuur: parkeer meters, voor het betalen van de parkeerbelasting ingerichte mobiele telefoons, parkeerautomaten; met inbegrip van verzamelparkeermeters, centrale computer en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

    • m.

      parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats waarvoor parkeerbelasting wordt geheven door middel van parkeerapparatuur;

    • n.

      parkeerrecht: het recht dat op basis van het vigerende parkeerbeleid aan een natuurlijke of rechtspersoon wordt gegeven om een motorvoertuig te parkeren;

    • n.

      parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijke voorschrift is verboden;

    • o.

      RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

    • p.

      vergunning: een door het college verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- of belanghebbendenplaatsen;

    • q.

      vergunninghouder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend;

    • r.

      zelfstandige woning: woning welke een eigen toegang heeft en welke de bewoner kan bewonen zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten die woning.

Afdeling II Gebieden voor vergunninghouders en vergunningen

Artikel 2 Gebieden

  • 1. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders. Het college kan hierbij onderscheid maken in categorieën van houders en soorten vergunningen als bedoeld in artikel 3, derde lid.

  • 2. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren op de in het eerste lid bedoelde weggedeelten (alleen) aan vergunninghouders is toegestaan.

Artikel 3 Vergunningverlening

  • 1. Het college kan op een daartoe strekkende aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen en parkeerapparatuurplaatsen.

  • 2. Het college kan, met inachtneming van het bepaalde in deze verordening, nadere regels stellen aangaande:

    • a.

      het aanvragen, verlenen, intrekken, wijzigen en ontzeggen van vergunningen;

    • b.

      het maximaal aantal uit te geven parkeervergunningen per (deel)gebied waar parkeerregulering van kracht is;

    • c.

      de geldigheid van vergunningen;

    • d.

      het gebruik van vergunningen.

  • 3. Een vergunning kan worden verleend aan:

    • a.

      de houder van een motorvoertuig die bewoner is van een zelfstandige woning gelegen in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn (bewonersvergunning);

    • b.

      de houder van een motorvoertuig die een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn (zakelijke vergunning);

    • c.

      een bedrijf of instelling gevestigd in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn ten behoeve van zijn werknemer die houder is van een motorvoertuig, terwijl de parkeerdruk in de directe omgeving van het bedrijf laag is (werknemersvergunning);

    • d.

      de houder van een motorvoertuig die incidenteel werkzaamheden uitvoert in het Centrumgebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn en waarbij het noodzakelijk is gezien de werkzaamheden in de directe omgeving van die werkzaamheden op het maaiveld te parkeren (incidentele vergunning Centrum);

    • e.

      de houder van een motorvoertuig die bewoner is van een zelfstandige woning gelegen in het Centrumgebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn, die op straat en in parkeergarage Gooiland wil parkeren (combinatievergunning Centrum);

    • f.

      de bewoner die binnen loopafstand van een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn, woonachtig is op een locatie waar de parkeerdruk hoog is, terwijl de parkeerdruk in de directe omgeving binnen het gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn laag is (overloopvergunning);

    • g.

      de houder van een motorvoertuig bestemd voor autodate, indien de houder overeenkomsten heeft gesloten met natuurlijke personen die woonachtig zijn in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn (autodatevergunnning);

    • h.

      de houder van een motorvoertuig die bewoner is van een zelfstandige woning gelegen in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn, ten behoeve van het parkeren van het motorvoertuig van degene die hem of haar bezoekt (bezoekersvergunning);

    • i.

      degene die bewoner is in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn en die aantoonbaar mantelzorg behoeft (mantelzorgvergunning);

    • j.

      huisartsen, verloskundigen, thuiszorginstellingen, ambulancediensten voor dieren en andere professionele (eerstelijns) zorginstellingen die in het kader van de uitoefening van het beroep geregeld op wisselende locaties in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn, moeten parkeren (zorgvergunning);

    • k.

      de houder van een motorvoertuig die standplaatshouder op de warenmarkt te Hilversum is en aan wie een marktstandplaatsvergunning voor de warenmarkt is verleend (marktparkeervergunning);

    • l.

      de houder van een motorvoertuig die wil parkeren in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn (algemene vergunning); of

    • m.

      burgers waarvan de huwelijksvoltrekking voor op het Raadhuis plaats vindt, en maximaal 4 van hun gasten (parkeervergunning huwelijk).

  • 4. Gehandicaptenparkeerkaarten als bedoeld in hoofdstuk IV van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer worden voor de toepassing van deze verordening gelijkgesteld met een parkeervergunning waarmee bij een algemene of kentekengebonden gehandicaptenparkeerplaats geparkeerd mag worden en waarmee in combinatie met een parkeerschijf maximaal drie uur geparkeerd mag worden bij betaald parkeerplaatsen en vergunninghouderplaatsen.

  • 5. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, een maximum aantal uit te geven vergunningen per (deel)gebied en per categorie vaststellen.

  • 6. Het college kan aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte. Aan een vergunning voor autodate kan het college voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer, waaronder mede wordt begrepen het stimuleren van selectief autogebruik.

Artikel 4 Aanvragen

  • 1. Een aanvraag voor een parkeervergunning wordt ingediend middels een daartoe bestemd door het college vastgesteld formulier.

  • 2. Aanvragen worden behandeld in de volgorde van datum van binnenkomst, waarbij de datum dat de aanvraag volledig is, geldt als datum van binnenkomst.

  • 3. Het college beslist binnen zes weken na ontvangst van een aanvraag voor een vergunning.

  • 4. Het college kan, de in het tweede lid genoemde termijn met ten hoogste vier weken verlengen. Van een verlenging van deze termijn wordt de aanvrager schriftelijk in kennis gesteld, zulks voordat de in het tweede lid genoemde termijn is verstreken.

Artikel 5 Voorwaarden aan de vergunning

  • 1. Een vergunning wordt voor ten hoogste twaalf kalendermaanden verleend, tenzij op de vergunning anders staat aangegeven.

  • 2. Het college kan besluiten een vergunning te verlengen.

  • 3. De vergunning bevat- voor zover van toepassing- in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de periode waarvoor de vergunning geldt;

    • b.

      het (deel)gebied waarvoor de vergunning geldt;

    • c.

      de tijden waarvoor de vergunning geldt;

    • d.

      het kenteken van het motorvoertuig waarvoor de vergunning is verleend;

    • e.

      de voorwaarden waaraan de vergunninghouder zich dient te houden;

    • f.

      de naam/codering van de vergunninghouder;

    • g.

      de naam van het type vergunning.

Afdeling III Verbodsbepalingen

Artikel 6 Gebruik

  • 1. Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats of een autodateplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te houden in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

  • 2. Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig, te plaatsen of te laten staan:

    • a.

      op een parkeerapparatuurplaats;

    • b.

      op een belanghebbendenplaats.

  • 3. Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik daarvan wordt belemmerd of verhinderd.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel.

Artikel 7 In werking stellen apparatuur

Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen.

Artikel 8 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in afdeling III van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de eerste categorie.

Artikel 9 Toezicht

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door het college aangewezen personen.

Afdeling IV Slotbepalingen, overgangsrecht en citeertitel.

Artikel 10 Experimenten

Het college kan voor een gebied waar parkeerregulering op grond van deze verordening is ingevoerd een experiment houden.

Artikel 11 Hardheidsclausule

Het college kan van het bepaalde in artikel 3 van deze verordening afwijken voor zover onverkorte toepassing, gelet op het belang dat ten grondslag ligt aan deze regeling, leidt tot apert onbillijke en niet beoogde uitkomsten.

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Parkeerverordening Hilversum 2018’.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2018.

  • 3.

    Vergunningen die zijn verleend op basis van de Parkeerverordening Hilversum 2014 blijven, indien deze niet worden ingetrokken op basis van de Parkeerverordening Hilversum 2018, van kracht voor de tijd dat deze zijn verleend.

  • 4.

    Bij inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Parkeerverordening Hilversum 2014.

Ondertekening

Toelichting

Algemene toelichting

Parkeerbeleid is vanouds een belangrijk onderdeel van het gemeentelijk verkeer- en vervoerbeleid. Parkeerbeleid is van belang in verband met de verbetering van de bereikbaarheid en leefbaarheid op lokaal en regionaal niveau. Via parkeerbeleid kunnen gemeenten de verdeling van de vaak schaarse parkeerruimte reguleren en overlast voorkomen. Een goed instrument dat gemeenten kunnen gebruiken voor de parkeerregulering is het invoeren van betaald parkeren en parkeren door vergunninghouders en autodate. Veel grote en middelgrote gemeenten passen dit instrument reeds vele jaren toe.

Artikelsgewijze toelichting

Aanhef

In de aanhef van de Parkeerverordening staan de artikelen 149 Gemeentewet en 2a Wegenverkeerswet 1994 opgenomen. Op grond van het eerste artikel mogen autonome verordeningen worden opgesteld en op grond van het tweede artikel behouden gemeenten hun autonome regelgevende bevoegdheid ten aanzien van het onderwerp waarin de Wegenverkeerswet voorziet, voor zover die regels niet in strijd zijn met de bij of krachtens deze wet vastgestelde regels en voor zover verkeerstekens krachtens deze wet zich daar niet toe lenen.

AFDELING I DEFINITIES EN BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1 Definities en begripsomschrijvingen

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de verordening voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1.

autodate onder autodate wordt verstaan het herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruik van een auto op basis van een overeenkomst tussen een particulier en een rechtspersoon. Vergunningen voor aanbieders van motorvoertuigen bestemd voor autodate, worden verleend met het oog op de bijdrage die daardoor kan worden geleverd aan het selectief gebruik van de auto.

autodateplaats een plaats aangewezen conform het RVV bestemd voor een auto die in gebruik ten behoeve van autodate.

houder voor de houder van motorvoertuigen wordt gekeken naar degene die naar de omstandigheden beoordeeld als houder van het motorvoertuig moet worden beschouwd. Voor de houders van motorvoertuigen die zijn ingeschreven in het kentekenregister wordt gekeken naar degene op wiens naam het voor dat motorrijtuig afgegeven kenteken ten tijde van het parkeren was ingeschreven.

Als houder van een motorvoertuig wordt mede beschouwd degene die een leaseauto of een bedrijfsauto heeft. Als het kentekenbewijs niet op naam van de aanvrager staat, omdat het een bedrijfs- of een leaseauto betreft, dan wordt gevraagd extra documenten te overleggen. Voor een bedrijfsauto is een verklaring van de werkgever nodig (op officieel briefpapier en maximaal een maand oud) waarin staat dat de aanvrager de werknemer is van het bedrijf en vaste bestuurder van de auto is. Voor een leaseauto is dat (een kopie van) de leaseovereenkomst waarin staat dat de aanvrager de gebruiker is van de auto. Staat de leaseovereenkomst op naam van de werkgever dan is aanvullend een verklaring van de werkgever nodig (zoals boven beschreven).

motorvoertuig Op grond van artikel 225 van de Gemeentewet kunnen parkeerbelastingen worden geheven voor het parkeren met voertuigen. In de Parkeerverordening is ervoor gekozen om de werking van deze verordening te beperken tot motorvoertuigen, zoals bedoeld in artikel 1 onder z van het RVV 1990 met inbegrip van brommobielen en met uitzondering van een motorfiets. In dit artikel van het RVV wordt onder motorvoertuigen verstaan: ‘alle gemotoriseerde voertuigen behalve bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen, bestemd om anders dan langs rails te worden voortbewogen’.

Een brommobiel is in het RVV 1990 (art. 1) gedefinieerd als een bromfiets op meer dan twee wielen, die is voorzien van een carrosserie. Brommobielen vallen dus niet onder de definitie van motorvoertuigen. In artikel 2a van het RVV 1990 is echter bepaald dat de regels voor motorvoertuigen ook van toepassing zijn op brommobielen en de bestuurders en passagiers van brommobielen. Bestuurders van brommobielen moeten zich in het verkeer dus gedragen als een ‘gewone’ automobilist. Dit geldt ook voor het parkeren met een brommobiel. Daarom is ervoor gekozen de Parkeerverordening en de Verordening parkeerbelastingen ook van toepassing te verklaren op brommobielen.

De praktijk is dat er geen parkeervergunningen worden verstrekt aan motorfietsen. De verordening is op deze praktijk aangepast. De verdeling van de schaarse parkeerruimte is één van de belangen die ten grondslag ligt aan deze regeling. Een motorfiets neemt relatief weinig ruimte in beslag en wordt over het algemeen op eigen terrein of op de stoep (rekening houdend met andere gebruikers van de stoep) geparkeerd. Het is niet wenselijk dat motoren gebruik maken van de regulier (schaarse) parkeerplaatsen, daar waar een redelijk alternatief aanwezig is. In geval van incidentele situaties dat er geen redelijk alternatief aanwezig is, zal een oplossing worden gezocht samen met de motorfietshouder.

parkeren in de Parkeerverordening is aansluiting gezocht bij de definitie van het begrip parkeren in artikel 225 van de Gemeentewet en dus niet bij de definitie uit artikel 1 onder ac. van het RVV 1990. Er is gekozen voor deze definitie, omdat het invoeren van betaald parkeren en vergunninghoudersparkeren ook gebaseerd is op artikel 225 van de Gemeentewet.

zelfstandige woning een zelfstandige woning is een woning met een eigen toegang waarbij men keuken, douche en toilet niet hoeft te delen met andere bewoners van het pand. Een onvrije woning valt onder de definitie van een zelfstandige woning. Wanneer een of meerdere voorzieningen (keuken, douche of toilet) worden gedeeld spreekt men van kamerbewoning.

Afdeling II Gebieden voor vergunninghouders en vergunningen

Artikel 2 Gebieden

Vergunningen voor het parkeren op parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen worden uitgegeven op basis van de Parkeerverordening. Het aanwijzen van de plaatsen waar met een dergelijke vergunning geparkeerd kan worden dient daarom bij of krachtens deze verordening te gebeuren. Los daarvan staat het heffen van rechten voor het uitgeven van de vergunning. Dit gebeurt op basis van de Verordening Parkeerbelastingen. Uit praktische overwegingen is de aanwijzingsbevoegdheid bij burgemeester en wethouders neergelegd.

De aanwijzing van belanghebbendengebieden is alleen mogelijk voor gebieden waar een parkeerdruk van meer dan 85% is en nadat toepassing is gegeven aan het vigerende uitbreidingsbeleid.

Artikel 3 Vergunningverlening

In dit artikel wordt aangegeven welke bevoegdheden het college heeft ten aanzien van de parkeervergunningverlening. De bevoegdheden voor het college zijn ten opzichte van de Parkeerverordening 2007 verruimd.

Lid 1 betreft de bevoegdheid om parkeervergunningen af te geven voor het parkeren op plaatsen voor belanghebbenden of met parkeerapparatuur.

Lid 2 onder a betreft de bevoegdheid om nadere regels te stellen voor het aanvragen, verlenen, intrekken, wijzigen en ontzeggen van een parkeervergunning.

Lid 2 b onder b betreft de bevoegdheid om nadere regels te stellen voor het maximaal aantal uit te geven vergunningen Dit is dus niet het vergunningenplafond zelf, maar de wijze waarop tot een vergunningenplafond wordt gekomen. Het vergunningenplafond zelf is in artikel 3 lid 6 opgenomen.

Lid 2 onder c betreft de bevoegdheid om nadere regels te stellen voor de geldigheid van vergunningen;

Lid 2 onder d betreft de bevoegdheid om nadere regels te stellen voor het gebruik van vergunningen.

Lid 3. In dit artikellid worden de vergunningsoorten limitatief benoemd. In Parkeerverordening 2018 zijn de volgende vergunningsoorten in navolging van de Parkeernota 2017 zoals vastgesteld door de raad op 7 juni 2017 opgenomen: de werknemersvergunning, incidentele vergunning Centrum, combinatievergunning Centrum, overloopvergunning en mantelzorgvergunning.

Lid 4. De gehandicaptenparkeerkaart wordt gelijk gesteld met een parkeervergunning, zodat houders van een gehandicaptenparkeerkaart niet geconfronteerd worden met administratieve lasten.

Lid 5. Het college is bevoegd om een plafond in te stellen per (deel)gebied en per categorie.

Lid 6. Het college is bevoegd om voorschriften en beperkingen te verbinden aan de vergunning.

Artikel 4 Aanvragen

Het college stelt het aanvraagformulier van een parkeervergunning vast. De aanvraag wordt schriftelijk ingediend. Aan de eis van schriftelijkheid is ook voldaan indien de aanvraag langs elektronische weg wordt gedaan. Het merendeel van de parkeervergunningen kan sinds 1 januari 2017 digitaal worden aangevraagd.

Op het formulier kunnen de meest relevante gegevens worden ingevuld. Indien extra documenten zijn vereist zoals een leasecontract dan dient de aanvrager deze mee te sturen. Een rijbewijs of kentekenbewijs is niet meer noodzakelijk, aangezien de gemeente toegang heeft om dit in te zien. De beginselen van behoorlijk bestuur eisen dat binnen een redelijke termijn een beslissing wordt genomen op een aanvraag voor een vergunning. Om op dit punt voor de aanvrager duidelijkheid te verschaffen, zijn de termijnen in de verordening zelf opgenomen. Een aanvraag wordt in het merendeel van de gevallen direct afgehandeld.

Artikel 5 Voorwaarden aan de vergunning

De geldigheidsduur van een jaar geldt niet voor de incidentele vergunning Centrum. In de vergunning staan de voorwaarden vermeld waaronder de vergunning geldt.

Afdeling III Verbodsbepalingen

Artikel 6 Gebruik

Lid 1 van dit artikel is opgenomen voor situaties waarin er sprake is van een gebied waarbinnen geen betaald parkeerregime geldt, maar waarbinnen alléén met een parkeervergunning mag worden geparkeerd. In de situatie dat er zonder parkeervergunning wordt geparkeerd kan er op basis van artikel 24, eerste lid aanhef en onder g van het RVV worden opgetreden. Voor de situatie dat er geparkeerd wordt met een vergunning maar in strijd met de verbonden voorschriften blijft een verbodsbepaling nodig. Er kan in die situatie geen fiscale naheffingsaanslag worden opgelegd. De fiscale aanpak van het niet betalen van de parkeerbelasting is, gelet op artikel 234 van de Gemeentewet, alleen mogelijk bij parkeerapparatuurplaatsen. Daarom is er in deze verordening een strafbepaling opgenomen, die alleen voor strafrechtelijke handhaving via de ‘Wet Mulder’ in aanmerking komt.

Lid 2. Dit artikellid verbiedt het plaatsen van voorwerpen of voertuigen, niet zijnde motorvoertuigen, op belanghebbenden- en/of parkeerapparatuurplaatsen. Het plaatsen van dergelijke voorwerpen belemmert de normale gebruik van de bedoelde parkeerplaatsen en doorkruist daarmee de beoogde parkeerregulering. Het gaat hier om gedragingen die zich niet lenen voor fiscalisering. Deze verbodsbepaling moet dan ook, ongeacht of tot fiscalisering wordt overgegaan, in de verordening worden opgenomen.

Van het eerste lid kan een ontheffing worden verleend. Dit geldt met name ten aanzien van caravans of aanhangwagens waarvan het wenselijk is dat deze op de parkeerplaats staan. In aansluiting op de APV kan voor een caravan een ontheffing van maximaal drie dagen worden verstrekt.

Het is voor een goede gang van zaken op parkeerapparatuurplaatsen echter niet gewenst om ontheffing te kunnen verlenen van het in het tweede lid neergelegde verbod. De mogelijkheid daartoe is daarom ook niet opgenomen in de verordening.

Artikel 7 In werking stellen apparatuur

Ook dit artikel bevat, net als artikel 6, een verbodsbepaling voor gedragingen die zich niet lenen voor fiscalisering. Deze gedragingen kunnen niet worden aangemerkt als het betalen van parkeerbelasting en er kan ook niet handhavend worden opgetreden door het opleggen van een naheffingsaanslag. Daarom is het nodig hiervoor in de parkeerverordening een apart verbodsartikel op te nemen en een strafbaarstelling, welke in afdeling IV van de parkeerverordening is geregeld.

Artikel 8 Strafbepaling

Artikel 154 van de Gemeentewet bepaalt dat gemeenten op overtreding van hun verordeningen een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie kunnen stellen. Openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak kan als bijkomende straf op een overtreding worden gesteld. Het openbaar maken van de rechterlijke uitspraak is een bijkomende straf waarvan bij parkeerovertredingen weinig effect te verwachten valt. Het opnemen daarvan in de Parkeerverordening is daarom achterwege gelaten.

Artikel 9 Toezicht

Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften, zo volgt uit artikel 5:11 Awb. Deze personen kunnen (deels) categoraal en (deels) individueel worden aangewezen.

Afdeling IV Slotbepalingen, overgangsrecht en citeertitel

Artikel 10 Experimenten

Binnen een gebied waar parkeerregulering op grond van de parkeerverordening is ingesteld kan een experiment worden gehouden. Dit betekent dat binnen het aangewezen gebied tijdelijk als experiment gedifferentieerd kan worden met bijvoorbeeld het totaal aantal vergunningen dat verleend kan worden. Gezien de nauwe samenhang die er bestaat tussen de Nadere regels en de Verordening Parkeerbelastingen, dienen deze op elkaar te zijn afgestemd.

A

rtikel 11 Hardheidsclausule

In artikel 3 is opgenomen aan wie de aldaar genoemde vergunningen kan worden verleend. Het college is bevoegd om in bijzondere gevallen over te gaan tot vergunningverlening aan een andere houder dan in artikel 3 genoemd. In bijzondere gevallen kan het college een tijdelijke parkeervergunning verlenen aan de houder van een motorvoertuig die niet voldoet aan één van de vereisten. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan personen of bedrijven die tijdelijk gebruik moeten maken van parkeerplaatsen in een (ander)gebied waar betaald parkeren/vergunninghouders parkeren geldt, omdat zij bijvoorbeeld in hun eigen straat niet kunnen parkeren vanwege werkzaamheden of evenementen.