Regeling vervallen per 01-01-2021

Erfgoedverordening Gouda 2017

Geldend van 11-10-2017 t/m 31-12-2020

Intitulé

Erfgoedverordening Gouda 2017

De raad van de gemeente Gouda;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 9 mei 2017;

gelet op de artikelen 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, gelezen in samenhang met de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

gezien het advies van Commissie Cultuurhistorie van 5 april 2017;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Erfgoedverordening Gouda 2017

§ 1. Algemeen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

Cultureel erfgoed

  • 1.

    cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden.

  • 2.

    cultuurgoed: roerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed.

  • 3.

    monument: onroerende zaak die deel uitmaakt van het cultureel erfgoed.

  • 4.

    beeldbepalend pand: onroerende zaak die deel uitmaakt van het cultureel erfgoed vanwege haar verschijningsvorm in het stedenbouwkundig of architectonisch beeld.

  • 5.

    beeldbepalende stedenbouwkundige structuur: ruimtelijke structuur die deel uitmaakt van het cultureel erfgoed vanwege haar verschijningsvorm in het stedenbouwkundig beeld.

  • 6.

    stads- en dorpsgezicht: groep van onroerende zaken die deel uitmaakt van het cultureel erfgoed vanwege hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang.

  • 7.

    ensemble: groep zaken bestaande uit een of meer monumenten die al dan niet in combinatie met cultuurgoederen gezamenlijk deel uitmaken van het cultureel erfgoed vanwege hun onderlinge samenhang.

  • 8.

    verzameling: cultuurgoederen die deel uitmaken van het cultureel erfgoed vanwege hun onderlinge samenhang.

  • 9.

    archeologisch monument: terrein dat deel uitmaakt van het cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen.

  • 10.

    kerkelijk monument: monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging.

Bescherming

  • 11.

    beschermd rijksmonument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister.

  • 12.

    beschermd gemeentelijk monument: monument dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 13.

    beschermd gemeentelijk archeologisch monument: monument dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 14.

    beschermd gemeentelijk beeldbepalend pand: pand dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 15.

    beschermd gemeentelijk beeldbepalende structuur: (stedenbouwkundige) structuur die is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 16.

    rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht : stads- en dorpsgezicht dat is aangewezen als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 17.

    gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht : stads- en dorpsgezicht dat is aangewezen als bedoeld in artikel 4.1 van deze verordening.

  • 18.

    gemeentelijk erfgoedregister: register als bedoeld in artikel 1.2.

  • 19.

    rijksmonumentenregister: register als bedoeld in de Erfgoedwet, artikel 3.3.

Advisering

  • 20.

    Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit: de door de raad ingestelde commissie of aangewezen instantie, met als taak te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning, zoals beschreven in de Bouwverordening en in het “Reglement van orde op de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit”.

  • 21.

    Commissie Cultuurhistorie: de door burgemeester en wethouders ingestelde commissie of aangewezen instantie, met als taak te adviseren over bescherming van monumenten en andere erfgoedbeleidszaken, zoals beschreven in het "Reglement Commissie Cultuurhistorie". Deze commissie voorziet in deskundigheid op de gebieden van de monumentenzorg, archeologie, historische stedenbouw en ~geografie.

Onderzoek

22.bouwhistorisch onderzoek: onderzoek naar de bouw, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis van gebouwen, complexen van gebouwen of gebieden in hun ruimtelijke samenhang, aan de hand van de vorm, de constructies, de gebruikte materialen en de afwerking. Het onderzoek brengt in kaart hoe de oorspronkelijke situatie was, welke veranderingen er in de loop der tijd zijn aangebracht, en het beschrijft de bestaande situatie als uitkomst van die eerdere processen.

De drie vormen van bouwhistorisch onderzoek zijn beschreven in de ‘Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek’.

  • 23.

    cultuurhistorisch onderzoek : onderzoek naar de aanwezigheid, aard, betekenis en waarde van:

    • a.

      in de bodem – op land en onder water - bewaarde sporen en resten van menselijke bewoning vanaf het eerste begin van de menselijke bewoning,

    • b.

      historische gebouwen, erven, tuinen, parken en stedenbouwkundige structuren en

    • c.

      landschappelijke elementen, gebieden en ruimtelijke patronen waarin de historische wisselwerking tussen mens en maatschappij enerzijds en de fysieke omgeving anderzijds tot uitdrukking komt: het historische landschap.

Het gaat zowel om aangetoonde waarden als om waarden die op basis van onze kennis van ons verleden en onze omgeving verwacht mogen worden. De vorm en methode van cultuurhistorisch onderzoek, het maken van waardestellingen en de plaats van een onderzoek in een beheer- of verandertraject zijn beschreven in de ‘Richtlijn cultuurhistorisch onderzoek in de vormgeving van de ruimtelijke ordening’.

  • 24.

    tuinhistorisch onderzoek: onderzoek naar de aanleg, veranderings- en gebruiksgeschiedenis van aanleggen in hun ruimtelijke samenhang, aan de hand van de vorm (ontwerp), onderliggende structuren en ideeën, de gebruikte materialen en beplanting en de afwerking. Het onderzoek brengt in kaart hoe de oorspronkelijke situatie was en welke veranderingen er in de loop der tijd zijn aangebracht, en het beschrijft de bestaande situatie als uitkomst van die eerdere processen. De vorm en methode van tuinhistorisch onderzoek, het maken van waardestellingen en de plaats van een onderzoek in een beheer- of verandertraject zijn beschreven in de ‘Richtlijnen tuinhistorisch onderzoek’.

  • 25.

    inventariserend veldonderzoek: vorm van onderzoek waarbij het gespecificeerde verwachtingsmodel dat op het archeologisch bureauonderzoek is gebaseerd wordt aangevuld en getoetst door middel van waarnemingen in het veld.

  • 26.

    archeologisch bureauonderzoek: vorm van archeologisch onderzoek waarbij de aan- of afwezigheid, het karakter en de omvang, de gaafheid, de conservering en de relatieve kwaliteit van archeologische waarden worden bepaald aan de hand van bestaande bronnen over archeologische waarden die voor een bepaald gebied al bekend zijn of worden verwacht.

  • 27.

    verkennend archeologisch onderzoek: in schriftelijke rapportage vastgelegd verkennend onderzoek naar de geschiedenis en de archeologische waarden van een locatie overeenkomstig de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, in de vorm van archeologisch bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek.

  • 28.

    archeologische opgraving: het vlakdekkend onderzoeken van archeologische vindplaatsen, met als doel de gegevens van de vindplaats te documenteren en daarmee de informatie te behouden die van belang is voor kennisvorming over het verleden.

Vergunningverlening

  • 29.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 30.

    omgevingsvergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 31.

    restauratie: herstelwerk aan monumenten dat het normale onderhoud te boven gaat en tot doel heeft het monument of cultuurgoed in goede staat te brengen met behoud van de erfgoedwaarden; betreft in het algemeen het onderhouden, herstellen, aanpassen of verbeteren van een monument of cultuurgoed.

  • 32.

    reconstructie: terugbrengen in de oorspronkelijke staat of in een vroegere verschijningsvorm.

  • 33.

    renovatie: vernieuwen van een gebouw met het doel het te laten voldoen aan eigentijdse eisen op het gebied van: veiligheid, functionaliteit, comfort en duurzaamheid.

  • 34.

    reparatie: herstellen met zo weinig mogelijk middelen door middel van hergebruik, beperkte vervanging, verandering en/of toevoeging.

  • 35.

    reversibiliteit: aanpak waarbij wijziging volledig omkeerbaar zijn of de ingreep een herkenbare toevoeging betreft, die dankzij de herkenbaarheid weer ongedaan kan worden gemaakt met behoud van de erfgoedwaarden.

  • 36.

    normaal onderhoud: noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van de erfgoedwaarden.

Archeologie

  • 37.

    archeologische vondst: overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument.

  • 38.

    archeologische begeleiding : vorm van onderzoek waarbij archeologische waarden worden gedocumenteerd en archeologische vondsten worden veiliggesteld.

  • 39.

    bodemarchief: alle informatie die in de bodem ligt opgeslagen en daarin terecht is gekomen door activiteiten van mensen en door natuurlijke processen.

  • 40.

    archeologievriendelijk bouwen: instrument voor behoud in situ/bouwwijze waarbij de schade aan het bodemarchief tot een minimum wordt beperkt en het bodemarchief onder de nieuwbouw bewaard blijft.

  • 41.

    hoogwaardige locaties met bijzondere waarde: de door het college van burgemeester en wethouders als zodanig aangegeven locaties, waar archeologische waarden door onderzoek en/of in combinatie met andere bronnen zijn aangetoond, en waar is vastgesteld dat deze restanten van exceptionele wetenschappelijke waarde zijn.

  • 42.

    hoogwaardige locaties: de door het college van burgemeester en wethouders als zodanig aangegeven locaties, waar archeologische waarden door onderzoek en/of in combinatie met andere bronnen zijn aangetoond.

  • 43.

    hoogwaardige locaties – verstoord tot 1,5 m –mv: de door het college van burgemeester en wethouders als zodanig aangegeven locaties, waar archeologische waarden door onderzoek en/of in combinatie met andere bronnen zijn aangetoond, maar de bovenste 1,5 meter beneden het maaiveld reeds is verstoord.

  • 44.

    locaties met een hoge verwachting dieper dan 2m –mv: de door het college van burgemeester en wethouders als zodanig aangegeven locaties waar (zeer) sterke aanwijzingen zijn dat archeologische waarden aanwezig zijn, maar deze waarden zich zeker dieper dan 2 meter beneden het maaiveld bevinden.

  • 45.

    locaties met een hoge verwachting: de door het college van burgemeester en wethouders als zodanig aangegeven locaties, waar (zeer) sterke aanwijzingen zijn dat archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 46.

    werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren: alle graafwerkzaamheden, voor welk doel ook, die dieper gaan dan 0,5 meter beneden het maaiveld verstoren.

  • 47.

    maaiveld (mv):aanduiding voor het grondoppervlak. De maaiveldhoogte wordt opgegeven in meters. Bijvoorbeeld: “2 m –mv” is 2 meter beneden het maaiveld.

Artikel 1.2. Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1

    Burgemeester en wethouders houden een door eenieder te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed (gemeentelijk erfgoedregister).

  • 2

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b

      gegevens van de door het college van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van rijksmonumenten in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 1.3. Adviescommissies

  • 1

    Het college vraagt over Erfgoedzaken advies aan:

    • a.

      de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit en

    • b.

      de Commissie Cultuurhistorie.

  • 2

    Leden van het gemeentebestuur maken geen deel uit van de in het eerste lid genoemde adviescommissies.

  • 3

    De Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit:

    c. bestaat onder meer uit enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg, bouwhistorie en cultuurhistorie,

    d. adviseert het college over een aanvraag om een omgevingsvergunning (activiteit monumenten),

    e. betrekt bij het advies in ieder geval de leden die deskundig zijn op de gebieden als bedoeld in lid a,

zoals beschreven in het “Reglement van orde op de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit”

  • 4

    De Commissie Cultuurhistorie:

    a. bestaat uit leden die deskundig zijn op het gebied van monumentenzorg, archeologie, historische stedenbouw en ~ geografie.

    b. adviseert het college over:

  • o

    een aanwijzing als monument, beeldbepalend pand of structuur en stads- of dorpsgezicht,

  • o

    een aanvraag om een omgevingsvergunning (activiteit archeologie) en

  • o

    geheel of gedeeltelijk afbreken van een monument, beeldbepalend pand of structuur en panden in een stads- of dorpsgezicht,

  • o

    over het erfgoedbeleid in de breedste zin van het woord,

zoals beschreven in het “Reglement Commissie Cultuurhistorie”,

§ 2. Gemeentelijke monumenten

Aanwijzing

Artikel 2.1. Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de aanwijzing van een monument als gemeentelijk monument bepalen, dat nader onderzoek, als bedoeld in artikel 1.1, lid 22 e.v. wordt verricht.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

  • a.

    rijksmonumenten, en

  • b.

    monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 2.2. Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 2.1 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 2.3. Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming als bedoeld in paragraaf 2 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 2.2 is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 2.4. Advies aanwijzing gemeentelijk monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 2.1 advies aan de Commissie Cultuurhistorie.

  • 2.

    De Commissie Cultuurhistorie brengt binnen acht weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

Artikel 2.5. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

  • 3.

    Het gehele kadastrale perceel valt onder het aanwijzingsbesluit, tenzij bepaalde gedeelten zijn uitgezonderd.

Artikel 2.6. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden, wordt deze zo snel mogelijk opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 2.7. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 2.4 wordt in dat geval aan de Commissie Cultuurhistorie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2.

    De bescherming is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 3.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 2.1.

  • 4.

    Artikel 2.6 is van overeenkomstige toepassing op deze voorlopige aanwijzing.

Artikel 2.8. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Als het schrappen uit het register het doel is van de wijziging, dan is paragraaf 2 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument, waarop de aanwijzing betrekking heeft, als zodanig teniet is gegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument, voor uitsluitend dat deel waarop de rijksaanwijzing betrekking heeft, is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 2.17, derde lid, van de Erfgoedwet. Het geheel of gedeeltelijk vervallen van de aanwijzing, wordt zo snel mogelijk bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 4.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het pand of de structuur, waarop de aanwijzing betrekking heeft, is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 2.17, derde lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt zo snel mogelijk bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Bescherming

Artikel 2.9. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 2.10. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:

  • a.

    te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

  • b.

    te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het eerste lid, gelden niet, indien de activiteit betrekking heeft op:

  • a.

    gewoon onderhoud als bedoeld in artikel 2, onderdeel 1 van bijlage II van het BOR, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet wijzigen, en bij een tuin, park of andere aanleg, de aanleg niet wijzigt, of

  • b.

    een activiteit die uitsluitend leidt tot inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde of betekenis heeft.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere voorschriften stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument, zoals de verplichting dat nader onderzoek, als bedoeld in artikel 1.1, lid 22 e.v. wordt verricht.

    Deze voorschriften kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

Artikel 2.11. Servicemoment monumentenadviseur

Eigenaren kunnen voorafgaande aan de werkzaamheden contact opnemen met de monumentenadviseur van de Omgevingsdienst. De activiteiten van deze monumentenadviseur tijdens dit servicemoment zijn:

  • a.

    Het inbrengen van de ervaring en expertise die bij de Omgevingsdienst aanwezig is.

  • b.

    Het adviseren van de eigenaar of architect over de beoordeling van waarden, technische urgentie en financiële aanpak.

Artikel 2.12. Intrekken van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken:

  • c.

    als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

  • d.

    als blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 2.10, derde lid, niet naleeft;

  • e.

    voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten.

  • f.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

  • g.

    als niet binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning substantieel gebruik wordt gemaakt van de vergunning.

Artikel 2.13 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar, indien en voor zover het een beschikking betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het kerkelijke monument in het geding zijn.

Artikel 2.14. Advies omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    In geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning, anders dan voor het geheel of gedeeltelijk afbreken van een gemeentelijk monument, vraagt het bevoegd gezag advies aan de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit voordat het beslist op de aanvraag.

  • 2.

    In geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een monument of voor het geheel of gedeeltelijk afbreken van een gemeentelijk monument, vraagt het bevoegd gezag advies aan de Commissie Cultuurhistorie voordat het beslist op de aanvraag.

  • 3.

    Binnen vier weken na de adviesaanvraag brengt de desbetreffende commissie schriftelijk advies uit aan het bevoegd gezag.

  • 4.

    De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

§ 3. Gemeentelijke beeldbepalende panden en structuren

Aanwijzing

Artikel 3.1. Aanwijzing als gemeentelijk beeldbepalend pand

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, besluiten een monument, dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde, aan te wijzen als gemeentelijk beeldbepalend pand.

  • 2.

    De in lid 1 bedoelde aanwijzing richt zich op de verschijningsvorm en/of zijn samenhang met het stedenbouwkundig of architectonisch beeld.

  • 3.

    Het interieur wordt niet betrokken bij de aanwijzing van een beeldbepalend pand.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de aanwijzing van een monument als gemeentelijk beeldbepalend pand bepalen dat nader onderzoek, als bedoeld in artikel 1.1, lid 22 e.v. wordt verricht.

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

  • a.

    rijksmonumenten,

  • b.

    gemeentelijke monumenten en

  • c.

    monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 3.2. Aanwijzing als gemeentelijk beeldbepalende structuur

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op verzoek van een belanghebbende, besluiten een (stedenbouwkundige) structuur die van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk beeldbepalende structuur.

  • 2.

    De in lid 1 bedoelde beschrijving van een structuur richt zich op een onroerende zaak die deel uitmaakt van het cultureel erfgoed vanwege zijn verschijningsvorm en/of zijn samenhang met het stedenbouwkundig of architectonisch beeld.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de aanwijzing van een (stedenbouwkundige) structuur als gemeentelijk beeldbepalende structuur bepalen dat nader onderzoek, als bedoeld in artikel 1.1, lid 22 e.v. wordt verricht.

Artikel 3.3. Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Een voornemen om toepassing te geven aan de artikel 3.1 en 3.2 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak of structuur die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

Artikel 3.4. Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming als bedoeld in de artikelen 3.11 en volgende is van overeenkomstige toepassing op het beeldbepalend pand of structuur ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 3.3 is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 3.5. Advies aanwijzing gemeentelijk beeldbepalend pand of structuur

  • 1.

    Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan de artikelen 3.1 en 3.2 advies aan de Commissie Cultuurhistorie.

  • 2.

    In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies, als bedoeld in het eerste lid, achterwege blijven.

  • 3.

    De Commissie Cultuurhistorie brengt binnen acht weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

Artikel 3.6. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijk beeldbepalend pand of structuur, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijk beeldbepalend pand.

  • 3.

    Het gehele kadastrale perceel valt onder het aanwijzingsbesluit, tenzij bepaalde gedeelten zijn uitgezonderd.

Artikel 3.7. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze zo snel mogelijk opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 3.8. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk beeldbepalend pand

  • 1.

    In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk beeldbepalend pand. In afwijking van artikel 3.4 wordt in dat geval aan de Commissie Cultuurhistorie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk beeldbepalend pand.

  • 2.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk beeldbepalend pand vervalt na 26 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.2.

  • 3.

    De bescherming is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het pand of de structuur als voorlopig gemeentelijk beeldbepalend pand.

  • 4.

    Artikel 3.6 is van overeenkomstige toepassing op deze voorlopige aanwijzing.

Artikel 3.9. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk beeldbepalende structuur

  • 1.

    In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een structuur aanwijzen als voorlopig gemeentelijk beeldbepalende structuur. In afwijking van artikel 3.4 wordt in dat geval aan de Commissie Cultuurhistorie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk beeldbepalende structuur.

  • 2.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk beeldbepalende structuur vervalt na 26 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.2.

  • 3.

    De bescherming is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van de structuur als voorlopig gemeentelijk beeldbepalende structuur.

  • 4.

    Artikel 3.6 is van overeenkomstige toepassing op deze voorlopige aanwijzing.

Artikel 3.10. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing beeldbepalend pand of structuur

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijk beeldbepalende panden en structuren, hetzij voorlopige gemeentelijk beeldbepalende panden en structuren ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Als het schrappen uit het register het doel is van de wijziging, dan is paragraaf 3 van overeenkomstige toepassing, tenzij het pand of de structuur, waarop de aanwijzing betrekking heeft, als zodanig teniet is gegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het pand of de structuur, waarop de aanwijzing betrekking heeft, is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 2.17, derde lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt zo snel mogelijk bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Bescherming

Artikel 3.11. Instandhoudingsplicht gemeentelijk beeldbepalend pand of structuur

Het is verboden een gemeentelijk beeldbepalend pand of structuur te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 3.12. Omgevingsvergunning gemeentelijk beeldbepalend pand of structuur

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk beeldbepalend pand of structuur:

  • a.

    te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

  • b.

    te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het eerste lid, gelden niet, indien de activiteit betrekking heeft op gewoon onderhoud als bedoeld in artikel 2, onderdeel 1 van bijlage II van het BOR, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet wijzigen, en bij een tuin, park of andere aanleg, de aanleg niet wijzigt,

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere voorschriften stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk beeldbepalend pand of structuur, zoals de verplichting dat nader onderzoek, als bedoeld in artikel 1.1, lid 22 e.v. wordt verricht.

    Deze voorschriften kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

Artikel 3.13. Servicemoment monumentenadviseur

Eigenaren kunnen voorafgaande aan de werkzaamheden contact opnemen met de monumentenadviseur van de Omgevingsdienst. De activiteiten van deze monumentenadviseur tijdens dit servicemoment zijn:

  • a.

    Het inbrengen van de ervaring en expertise die bij de Omgevingsdienst aanwezig is.

  • b.

    Het adviseren van de eigenaar of architect over de beoordeling van waarden, technische urgentie en financiële aanpak.

Artikel 3.14. Intrekken van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 3.12, eerste lid, kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken:

  • a.

    als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

  • b.

    als blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 3.12, tweede lid, niet naleeft;

  • c.

    voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten.

  • d.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het beeldbepalend pand of structuur zwaarder dient te wegen;

  • e.

    niet binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

Artikel 3.15. Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

Artikel 3.16. Advies omgevingsvergunning gemeentelijk beeldbepalend pand of structuur

  • 1.

    In geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning, anders dan voor het afbreken van een gemeentelijk beeldbepalend pand of structuur, vraagt het bevoegd gezag advies aan de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit voordat het beslist op de aanvraag.

  • 2.

    In geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het geheel of gedeeltelijk afbreken van een gemeentelijk beeldbepalend pand of structuur vraagt het bevoegd gezag advies aan de Commissie Cultuurhistorie voordat het beslist op de aanvraag.

  • 3.

    Binnen vier weken na de adviesaanvraag brengt de desbetreffende commissie schriftelijk advies uit aan het bevoegd gezag.

  • 4.

    De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

§ 4. Gemeentelijke stads-en dorpsgezichten

Aanwijzing

Artikel 4.1. Aanwijzing als gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, stads- en dorpsgezichten aanwijzen als gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zenden het voorstel voor advies aan de Commissie Cultuurhistorie.

  • 3.

    De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt zo snel mogelijk opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen stads- of dorpsgezicht een beschermend bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij het besluit tot aanwijzing van een stads- en dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening kan worden vastgesteld.

  • 7.

    Als een bestemmingsplan als bedoeld in het vijfde of zesde lid, opnieuw moet worden vastgesteld ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in die wet vaststellen.

  • 8.

    Dit artikel is niet van toepassing op stads- en dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 4.2. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijke stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 4.1, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

  • a.

    stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, of

  • b.

    stads- en dorpsgezicht op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden, wordt dat zo snel mogelijk bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Bescherming

Artikel 4.3. Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

  • 1.

    Het is in een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een bouwwerk te slopen.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    De artikelen 2.12 en 2.13 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

Artikel 4.4. Advies omgevingsvergunning gemeentelijk stads-en dorpsgezicht

  • 1.

    In geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning in een gemeentelijk stads-en dorpsgezicht, anders dan voor het afbreken van een bouwwerk, vraagt het bevoegd gezag advies aan de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit voordat het beslist op de aanvraag.

  • 2.

    In geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het afbreken van een bouwwerk in een gemeentelijk stads-en dorpsgezicht, vraagt het bevoegd gezag advies aan de Commissie Cultuurhistorie voordat het beslist op de aanvraag.

  • 3.

    Binnen vier weken na de adviesaanvraag brengt de desbetreffende commissie schriftelijk advies uit aan het bevoegd gezag.

  • 4.

    De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

§ 5. Archeologische waarden en verwachtingen

Artikel 5.1. Archeologisch Basiskaart

  • 1.

    De archeologische waarden en verwachtingen en het daaraan gekoppelde beleid in Gouda zijn vastgelegd in de Archeologische Basiskaart (zie bijlage I bij deze verordening). Op basis van de hierin opgenomen beleidskaart heeft het college van burgemeester en wethouders gebieden aangewezen met de volgende gradaties:

  • a.

    hoogwaardige locatie met bijzondere waarde,

  • b.

    hoogwaardige locatie,

  • c.

    hoogwaardige locatie, verstoord tot 1,5 m –mv,

  • d.

    hoge verwachting,

  • e.

    hoge verwachting vanaf 2 m –mv,

  • f.

    lage verwachting

  • g.

    waterweg.

Artikel 5.2. Instandhoudingsplicht archeologische waarden en verwachtingen

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning of in strijd met de bij de vergunning gestelde voorschriften werkzaamheden te verrichten die het bodemarchief kunnen verstoren op een locatie die is aanwezen als hoogwaardige locatie met bijzondere waarde (a). Dit is niet van toepassing indien het een gemeentelijk archeologisch monument betreft en om die reden voor deze werkzaamheden op grond van artikel 2.10 reeds een omgevingsvergunning is vereist.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning of in strijd met de bij de vergunning gestelde voorschriften werkzaamheden te verrichten die het bodemarchief kunnen verstoren op een locatie die is aanwezen als hoogwaardige locatie (b), tenzij:

  • a.

    de werkzaamheden die het bodemarchief verstoren een oppervlakte van minder dan 50 m² betreffen, of

  • b.

    er gewerkt wordt volgens de Richtlijn Archeologievriendelijk Bouwen (zie bijlage II bij deze verordening).

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning of in strijd met de bij de vergunning gestelde voorschriften werkzaamheden te verrichten die het bodemarchief kunnen verstoren op een locatie die is aangewezen als hoogwaardige locatie, verstoord tot 1,5 m –mv (c), tenzij:

  • a.

    de werkzaamheden die het bodemarchief verstoren een oppervlakte van minder dan 50 m² betreffen, of

  • b.

    de werkzaamheden die het bodemarchief verstoren niet dieper gaan dan 1,5 m –mv(c), of

  • c.

    er gewerkt wordt volgens de Richtlijn Archeologievriendelijk Bouwen (zie bijlage II bij deze verordening).

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning of in strijd met de bij de vergunning gestelde voorschriften werkzaamheden te verrichten die het bodemarchief kunnen verstoren op een locatie die is aangewezen als locatie met een hoge verwachting (d), tenzij:

  • a.

    deze werkzaamheden een oppervlakte van minder dan 100 m² betreffen.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning of in strijd met de bij de vergunning gestelde voorschriften werkzaamheden te verrichten die het bodemarchief kunnen verstoren op een locatie die is aangewezen als locatie met een hoge verwachting vanaf 2 m –mv (e), tenzij:

  • a.

    deze werkzaamheden een oppervlakte van minder dan 100 m² betreffen of

  • b.

    deze werkzaamheden niet dieper gaan dan 2 m –mv.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning of in strijd met de bij de vergunning gestelde voorschriften werkzaamheden te verrichten die het bodemarchief kunnen verstoren op een locatie die is aangewezen als locatie met een lage verwachting (f), tenzij:.

  • a.

    deze werkzaamheden een oppervlakte van minder dan 10.000 m² betreffen.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning of in strijd met de bij de vergunning gestelde voorschriften de volgende werkzaamheden te verrichten in waterwegen (g):

  • a.

    baggerwerkzaamheden,

  • b.

    het uitzeven van de bodems van waterwegen,

  • c.

    werkzaamheden die op andere wijze de archeologische waarde van de bodems van waterwegen aantasten.

Artikel 5.3. De aanvraag

  • 1.

    De aanvraag van een vergunning als bedoeld in artikel 5.2 moet de volgende gegevens bevatten:

  • a.

    naam en adres van de aanvrager;

  • b.

    locatie en omschrijving van de voorgenomen werkzaamheden;

  • c.

    tijdsplanning.

  • 2.

    Het bevoegd gezag kan ter beoordeling van de aanvraag nadere gegevens van de aanvrager verlangen, waaronder een archeologische waardering, zoals opgenomen in een archeologisch bureauonderzoek.

Artikel 5.4. Beslissing op de aanvraag

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan aan de verlening van de vergunning voorschriften verbinden, waaronder het opleggen van de verplichting archeologisch bureauonderzoek, inventariserend veldonderzoek of een opgraving te doen op basis van een vooraf door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen. Bij een archeologievriendelijk bouwplan waarbij aan de criteria die in bijlage II zijn genoemd, wordt voldaan, wordt geen verplichting tot het doen van een opgraving opgelegd.

  • 2.

    De gevraagde vergunning wordt geweigerd, indien de archeologische waarden die in het geding zijn naar het oordeel van het bevoegd gezag behouden dienen te blijven.

Artikel 5.5. Intrekken van de vergunning

De vergunning kan worden ingetrokken indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    blijkt dat de vergunninghouder zich niet houdt aan de voorschriften van de vergunning als bedoeld in artikel 2.6, derde lid.

Artikel 5.6. Wijzigen kwalificatie van een locatie

Op grond van een melding als bedoeld in artikel 5.10 van de Erfgoedwet en op grond van de resultaten van archeologisch bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek kan het college van burgemeester en wethouders de kwalificatie van een locatie wijzigen.

§ 6. Rijksmonumenten

Artikel 6.1. Advies omgevingsvergunning rijksmonument

  • 1.

    In geval van een aanvraag om een vergunning zenden burgemeester en wethouders onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de betreffende adviescommissie, zoals bedoeld in artikel 1.3, eerste lid. Artikel 1.3, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    In geval van een aanvraag om een vergunning een rijksmonument, anders dan voor het geheel of gedeeltelijk afbreken van een rijksmonument of verstoren van een archeologisch rijksmonument, , vraagt het bevoegd gezag advies aan de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit voordat het beslist op de aanvraag.

  • 3.

    In het geval een aanvraag om een vergunning een archeologisch rijksmonument betreft, vraagt het bevoegd gezag advies aan de Commissie Cultuurhistorie voordat het beslist op de aanvraag.

  • 4.

    In geval van een aanvraag om een vergunning voor het geheel of gedeeltelijk afbreken van een rijksmonument vraagt het bevoegd gezag advies aan de Commissie Cultuurhistorie voordat het beslist op de aanvraag.

  • 5.

    Binnen vier weken na de adviesaanvraag brengt de desbetreffende commissie schriftelijk advies uit aan het bevoegd gezag.

Artikel 6.2. Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

§ 7. Handhaving en toezicht

Artikel 7.1. Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met de artikel 2.9, resp. 3.10 of het bepaalde krachtens de artikelen 2.10, resp. 3.11 van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 7.2. Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bouwinspecteurs en de gemeentelijk archeoloog. Burgemeester en wethouders kunnen daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

§ 8. Slotbepalingen

Artikel 8.1. Intrekken oude verordening

De “Verordening inzake Monumenten en Archeologie” wordt ingetrokken.

Artikel 8.2. Overgangsrecht

  • 1

    Een krachtens de “Verordening inzake Monumenten en Archeologie” aangewezen en geregistreerd gemeentelijke monument, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2

    Aanvragen om vergunningen die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de “Verordening inzake Monumenten en Archeologie”.

Artikel 8.3. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2

    Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening 2017.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 5 juli 2017

De raad der gemeente voornoemd,

De voorzitter,

De griffier,

Bijlage Ia Archeologische Basiskaart 2011 - KAART

Archeologische Basiskaart 2011 – KAART

Bijlage Ib Archeologische Basiskaart 2011 – TEKST

Archeologische Basiskaart 2011 – tekst

Bijlage II Richtlijn Archeologievriendelijk Bouwen

Richtlijn Archeologievriendelijk Bouwen

Bijlage III Handreiking Instandhoudingsplicht monumenten

Handreiking Instandhoudingsplicht monumenten

Bijlage

BIJLAGEN

Bijlage Ia

Archeologische Basiskaart 2011 – KAART

Bijlage Ib

Archeologische Basiskaart 2011 – TEKST

Bijlage II

Richtlijn Archeologievriendelijk Bouwen

Bijlage III

Handreiking Instandhoudingsplicht monumenten

Nota-toelichting Toelichting Erfgoedverordening

SAMENVATTING

Erfgoedvisie 2013 en wetswijzigingen

Het gemeentelijk erfgoedbeleid verandert. In 2013 heeft de raad daartoe de Erfgoedvisie vastgesteld.

Doel daarvan was (onder meer) om:

  • a.

    uitgangspunten vast te leggen voor een gezonde toekomst voor het Goudse erfgoed, waarin het erfgoed en de identiteit van Gouda ook over 100 jaar nog een wezenlijke bijdrage leveren aan de leefbaarheid en herkenbaarheid van Gouda.

  • b.

    voorbereid te zijn op de veranderingen in de wet- en regelgeving (Erfgoedwet en Omgevingswet).

Met de Erfgoedvisie 2013 werd (onder meer) het uitgangspunt vastgesteld: ‘samenhang centraal stellen’. Dat gebeurt concreet door samen met de stad het ‘verhaal van de stad’ te beschrijven en digitaal te ontsluiten. Door het erfgoed in de ruimtelijke samenhang te zien, brengt Gouda de ontstaansgeschiedenis van Gouda in beeld. Op basis van deze kennis kan worden afgeleid wat waardevol genoeg is om te behouden, zodat de bescherming beperkt kan blijven tot wat nodig is. De beschermingswijze is afhankelijk van het type erfgoed: cultuurgoederen, gebouwde objecten of ruimtelijke structuren. In Gouda worden gebouwd erfgoed en structuren via de Erfgoedverordening geregeld, stadsgezichten via de bestemmingsplannen en cultuurgoederen via de Cultuurnota.

Nu de Erfgoedwet in 2016 van kracht is en de Omgevingswet in 2019 zal worden ingevoerd, wordt met deze verordening gereageerd, resp. geanticipeerd op deze wetswijzigingen.

 

‘Monumentenverordening’ wordt Erfgoedverordening

Het begrip erfgoed betreft veel meer dan alleen monumenten. Het gaat ook om cultuurgoederen, immaterieel erfgoed, ensembles, stadsgezichten en structuren. De oude ‘monumentenverordening’ (officieel: Verordening inzake monumenten en archeologie) richtte zich echter uitsluitend op het gebouwd erfgoed en het bodemarchief. Om de brede erfgoedbenadering te kunnen bedienen en aan te sluiten bij de elders in het land gebruikelijke regelgeving, volgt deze verordening het model van de VNG. Gezien de brede erfgoedbenadering luidt naam: Erfgoedverordening 2017.

 

Onderhoudsplicht voor monumenteigenaren

In 2016 werd de Erfgoedwet van kracht. Hierin wordt het erfgoed breed benaderd en is de instandhoudingsplicht voor eigenaren van rijksmonumenten ingevoerd. Deze instandhoudingsplicht geldt met deze verordening ook voor eigenaren van gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden.

 

Wat wordt er geregeld in deze Erfgoedverordening?

In de Erfgoedverordening wordt het volgende geregeld:

  • -

    wat we kunnen beschermen en hoe we dat doen;

  • -

    hoe we veranderingen aan het beschermd erfgoed beoordelen;

  • -

    wat de rechten en plichten zijn van eigenaren en gebruikers;

  • -

    de bevoegdheid van BenW om over de vergunningen voor rijksmonumenten te besluiten.

Deze onderwerpen waren al geregeld in de bestaande verordening.

 

Wat is er anders in de Erfgoedverordening?

  • 1.

    Het bereik van de verordening wordt uitgebreid van monumenten en archeologie naar cultureel erfgoed in de brede zin van het woord. Dus niet alleen gebouwen, maar ook cultuurgoederen, stadsgezichten, archeologie, etc.

  • 2.

    Eigenaren worden verplicht om hun monument te onderhouden. Dat was voorheen niet verplicht met als gevolg onnodig hoge herstelkosten en overheidsbijdragen en/of verlies van monumentale waarden.

  • 3.

    De bescherming van het erfgoed wordt van kracht aan het begin van een aanwijzingsprocedure (voorbescherming). Hierdoor is niet het langer mogelijk om tijdens deze procedure allerlei veranderingen door te voeren waarbij monumentale waarden verloren gaan.

  • 4.

    De opzet van de verordening sluit aan bij de landelijk en regionaal gebruikelijke regelgeving. Ze is erfgoedbreed en overeenkomstig het VNG-model.

Integrale benadering

De bundelingen van wetgeving in één Erfgoedwet en de verwachte invoering van de Omgevingswet stimuleren zowel een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid als de erkenning dat erfgoed een integraal onderdeel is van (de kwaliteit van) de fysieke leefomgeving. Door de invoering van deze twee wetten is het bereik van de Erfgoedverordening in vergelijking met de voorgaande verordening zowel breder – het betreft nu monumenten én cultuurgoederen – als smaller: belangrijke fysieke onderwerpen, zoals de aanwijzing of bescherming van stads- en dorpsgezichten of archeologische waarden en verwachtingen, worden steeds minder geregeld via een verordening en meer via het bestemmingsplan en straks, onder de Omgevingswet, via het Omgevingsplan. Per saldo leidt een en ander tot een vereenvoudigde Erfgoedverordening.

De Verordening inzake Monumenten en Archeologie wordt vervangen door deze Erfgoedverordening, vanwege de invoering van de nieuwe Erfgoedwet per 1 juli 2016. De Erfgoedwet vervangt en integreert verschillende wettelijke regelingen op het gebied van het cultureel erfgoed. Naast de Erfgoedwet, wordt besluitvorming over het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving op termijn geregeld via de Omgevingswet. De Erfgoedwet anticipeert op de invoering van de Omgevingswet door overgangsrecht als gevolg waarvan delen van de Monumentenwet 1988 van kracht blijven, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarom is deze Erfgoedverordening zowel gebaseerd op de Erfgoedwet als op de Monumentenwet 1988.

In de Omgevingswet zal, materieel gezien, het bestaande stelsel van monumenten- en sloopvergunningen nagenoeg één op één worden overgenomen. Wel vindt op een aantal wetstechnische, procedurele en inhoudelijke punten stroomlijning plaats, dat samenhangt met de samenvoeging met andere stelsels en de achterliggende vereenvoudigingsgedachte. Ook bepalingen over taken en bevoegdheden van de gemeentelijke monumentencommissies, de aanwijzing van stads- en dorpsgezichten en in dat kader het opstellen van beschermende bestemmingsplannen (straks Omgevingsplannen) en de bepalingen over de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen zullen overgaan naar de Omgevingswet.

 

Reikwijdte

De Erfgoedwet integreert de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen 2013, de Wet verzelfstandiging museale diensten, de Monumentenwet 1988, de Wet tot behoud van cultuurbezit, de Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen en de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied.

Het roerend cultureel erfgoed (cultuurgoederen) wordt, in tegenstelling tot de Erfgoedwet, niet in deze Goudse Erfgoedverordening geregeld, omdat dit onderdeel beperkt blijft tot die cultuurgoederen die in het bezit zijn van de gemeente Gouda. Het beheer van deze cultuurgoederen of ‘gemeentelijke collectie’ is op basis de Cultuurnota en contractuele afspraken, ondergebracht bij Museum Gouda.

Deze Erfgoedverordening richt zich wel op archeologie, zoals dat ook al het geval was in de ingetrokken Verordening inzake Monumenten en Archeologie. Archeologische waarden worden geborgd op basis van de Archeologische Basiskaart Gouda (ABK, juni 2011) en paragraaf 5 van deze Erfgoedverordening. Daarnaast wordt een en ander waar mogelijk via het ruimtelijke spoor (lees: de bestemmingsplannen en de afwijkvergunning op basis van de Wabo) op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 5.2 van het Besluit omgevingsrecht, geborgd.

 

Wettelijke grondslag

De grondslag voor deze verordening bestaat uit artikel 3.16 van de Erfgoedwet en, op de voet van het overgangsrecht van artikel 9.1 van de Erfgoedwet, de artikelen 12,15 en 38 van de Monumentenwet 1988. Deze laatste wetgeving blijft op grond van het overgangsrecht van de Erfgoedwet van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Daarnaast zijn ook de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van belang in verband met de bescherming van monumenten door middel van omgevingsvergunningen.

 

ARTIKELSGEWIJS

Alleen de bepalingen die nadere toelichting nodig hebben, worden hieronder behandeld.

 

§ 1. Algemeen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

Artikel 1 van deze verordening bevat, in afwijking van de beperkte lijst van het VNG-model, een uitgebreide set begrippen, waarvan de definitie moet worden omschreven in het belang van de dagelijkse uitvoering van de erfgoedzorg.

De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden niet alleen de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet gelezen moet worden. Het begrip ‘cultuurgoed’ wordt daarom voor de duidelijkheid wel genoemd, maar krijgt in deze verordening geen verdere uitwerking.

Artikel 1.2. Gemeentelijk erfgoedregister

Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het gemeentelijk aangewezen het cultureel erfgoed, zoals dat krachtens deze verordening is beschermd. Het gaat om door het gemeentebestuur aangewezen monumenten, beeldbepalende panden en ~ structuren, stads- of dorpsgezichten of, hoewel in Gouda niet van toepassing, cultuurgoederen. Daarnaast is geregeld dat ook informatie over rijksmonumenten die in de gemeente zijn gelegen in het gemeentelijk erfgoedregister worden opgenomen. Op grond van de Erfgoedwet ontvangen burgemeester en wethouders deze informatie in afschrift van de minister bij de inschrijving in het rijksmonumentenregister. Dit artikel geeft uitvoering aan de verplichting van artikel 3.16, derde lid, van de Erfgoedwet en is daarmee van toepassing op al het cultureel erfgoed, ongeacht of het om onroerende of roerende zaken gaat, dat is aangewezen op grond van deze Erfgoedverordening.

Het woord “onherroepelijk” in het eerste lid betekent dat tegen de aanwijzing geen beroep (of bezwaar) is ingesteld of dat het is afgewezen.

Voor de concrete invulling van het gemeentelijke erfgoedregister zal een richtlijn worden uitgewerkt en door B&W worden vastgesteld. De richtlijn geeft aan welke informatie in ieder geval beschikbaar wordt gesteld. Te denken valt aan de volgende punten:

  • a.

    Het aanwijzingsbesluit door BenW

  • b.

    Het aanwijzingsadvies van de Adviescommissie

  • c.

    De monumenten- of redengevende beschrijving

  • d.

    De waardestelling/waardering.

Artikel 1.3. Adviescommissies

Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel dient ten minste in de onderhavige verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.” Hieraan wordt in dit artikel uitvoering gegeven. Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg.

Gouda heeft twee adviescommissies: a) een monumentencommissie die onderdeel uitmaakt van de Adviescommissie Ruimtelijke kwaliteit (ARK) en b) een Commissie Cultuurhistorie (CCH). De ARK is de gemeentelijke adviescommissie, zoals bedoeld in artikel 15 van de Monumentenwet, waarbinnen enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. De ARK adviseert over plannen waarvoor een omgevingsvergunning noodzakelijk is. De CCH adviseert over beleidszaken, bescherming, sloop en archeologische monumentenzorg. Hiertoe behoort ook de advisering over aanvragen om een omgevingsvergunning voor zover het de activiteit archeologie betreft.

Onder de Omgevingswet (artikel 17.9 van het wetsvoorstel zoals dat op 22 maart 2016 is aangenomen door de Eerste Kamer) moet een adviescommissie worden ingesteld die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Ook onder de Omgevingswet dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat (onder de Omgevingswet) om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als het cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij (onder de Omgevingswet) zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Omgevingswet maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze commissie mogelijk.

In de hiervoor beschreven Goudse praktijk wordt, voor zover het Erfgoed betreft, dus reeds vooruit gelopen op de Omgevingswet. Omdat een voorwaarde van de Omgevingswet zal zijn, dat leden van het gemeentebestuur geen deel uitmaken van deze commissie (onder de Monumentenwet 1988 geldt dat voor leden van burgemeester en wethouders), is deze voorwaarde daartoe overgenomen in deze verordening.

In het eerste en tweede lid van artikel 1.3 wordt gesproken over “geheel of gedeeltelijk afbreken”. Met “gedeeltelijk afbreken” wordt nadrukkelijk niet gedoeld op ondergeschikte en/of niet beschermenswaardige onderdelen van een monument, maar op sloopplannen die het monument substantieel aantasten en waarbij de beschermenswaardigheid van het monument in het geding komt. In dit geval vraagt het bevoegd gezag (ook) advies aan de Commissie Cultuurhistorie.

 

§ 2. Gemeentelijke Monumenten

Artikel 2.1. Aanwijzing als gemeentelijk monument

 

Dit artikel regelt de toekenning van de status van ‘gemeentelijk monument’ aan een monument of archeologisch monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’; natuurlandschap niet). De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.

Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument, archeologisch monument en dergelijke als gemeentelijk monument. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht.

Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als monument om de afweging van het algemeen belang, dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en hoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.

Artikel 2.2. Voornemen tot aanwijzing

Eerste lid

Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (het gebouw). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak: het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument. Voor alle zakelijk gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door burgemeester en wethouders van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.

Tweede lid

De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 3.2a van de Wabo en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.

Artikel 2.3. Voorbescherming

Gedoeld wordt op monumenten waarvan de bescherming ‘gepland is’ danwel ‘verwacht wordt’ en waarvoor dus in principe geen spoedprocedure noodzakelijk is. Dit is landelijk te doen gebruikelijk. Hiermee kan worden voorkomen dat tijdens de aanwijzingsprocedure nog belangrijke waardevolle zaken verdwijnen. Bouw- en woningtoezicht heeft hiermee een juridisch handvat om in te grijpen.

Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijk monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra burgemeester en wethouders het voornemen tot aanwijzing hebben bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden. Het is vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeit uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft gelden voor rijksmonumenten).

Artikel 2.4. Advies aanwijzing gemeentelijk monument

Zie toelichting bij artikel 1.3.

Artikel 2.5. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

Wat betreft de termijn is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid).

De tenaamstelling is vervallen, omdat deze info niet relevant is voor de bescherming van een object.

Artikel 2.6. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

Eerste lid

Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door burgemeester en wethouders is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.

Tweede lid

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens vindt van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaats op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.

Artikel 2.7. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

De aanwijzing als ‘voorlopig gemeentelijk monument’ is bedoeld voor monumenten waarvan de bescherming ‘niet gepland’, hetzij ‘onverwacht’ is en waarvoor een spoedprocedure noodzakelijk is om het verlies van erfgoedwaarden te voorkomen.

Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in dergelijke gevallen een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 2.4 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming als bedoeld in paragraaf 2 geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaats vindt, vervalt de bescherming.

Artikel 2.8. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister of in een provinciaal erfgoedregister.

Artikel 2.9. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Dit artikel voor gemeentelijke monumenten is, naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd. Hiermee wordt deze aanpassing in de Erfgoedwet 2016 ook van kracht voor gemeentelijke monumenten.

De toetsing en uitvoering van plannen vindt plaats op basis en in de geest van de ‘Handreiking Instandhoudingsplicht rijksmonumenten’.

Artikel 2.10. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en inhoudelijk grotendeels gelijk aan de oude verordening.

Met in achtneming van het bepaalde in deze verordening, kan de monumentenadviseur van de Omgevingsdienst de RCE-brochure ‘Vergunningvrij, informatie voor professionals’ in algemene zin als leidraad gebruiken bij de beoordeling van de Wabo-activiteiten in, aan, op of bij monumenten en in beschermde gezichten. Het servicemoment, zoals bedoeld in artikel 2.10, tweede lid, is een geschikt moment om voorgenomen activiteiten bij de Omgevingsdienst te toetsen of ze vergunningvrij zijn.

Artikel 2.11. Servicemoment monumentenadviseur

Op basis van de vermindering van regeldruk heeft het Rijk vergunningvrije activiteiten vastgesteld voor rijksmonumenten en rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Dat betekent dat bepaalde activiteiten waaruit een project kan bestaan vergunningvrij zijn geworden. Het ligt in de rede om de regelgeving voor gemeentelijke monumenten op dit punt gelijk te trekken met die voor Rijksmonumenten, door bepaalde activiteiten met inachtneming van hetgeen daarover in de Wabo c.q. het BOR is geregeld vergunningvrij te verklaren. Om onnodige handhavingsacties achteraf te voorkomen, is ervoor gekozen om in dit artikel een zekere vorm van service, zij het op volstrekt facultatieve basis, te introduceren over de wijze waarop de activiteiten kunnen worden uitgevoerd. De service bestaat uit het inbrengen van de ervaring en expertise die bij de Omgevingsdienst aanwezig is alsook het adviseren van de eigenaar of de architect over de beoordeling van waarden, technische urgentie en financiële aanpak. In goed overleg tussen de monumentenadviseur van de Omgevingsdienst en de eigenaar van het monument wordt aan het servicemoment vorm gegeven.

Artikel 2.13. Weigeringsgronden

In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten, dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo.

Artikel 2.14. Advies omgevingsvergunning gemeentelijk monument

In het eerste en tweede lid wordt gesproken over “geheel of gedeeltelijk afbreken”. Met “gedeeltelijk afbreken” wordt nadrukkelijk niet gedoeld op ondergeschikte en/of niet beschermenswaardige onderdelen van een monument, maar op sloopplannen die het monument substantieel aantasten en waarbij de beschermenswaardigheid van het monument in het geding komt. In dit geval vraagt het bevoegd gezag (ook) advies aan de Commissie Cultuurhistorie.

 

§ 3. Gemeentelijk beeldbepalende panden en structuren

Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij de inhoudelijk overeenkomende artikelen in § 2, hiervoor.

 

§ 4. Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 4.1. Aanwijzing als gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen. Deze bevoegdheid lag bij de Verordening inzake Monumenten en Archeologie nog bij B&W. Deze gemeentelijke stads- en dorpsgezichten moeten vervolgens krachtens het bestemmingsplan moeten worden beschermd. Dit is vergelijkbaar met de thans nog geldende artikelen 35 en 36 van de Monumentenwet 1988, echter zonder de plicht de minister te horen.

Artikel 36 van de Monumentenwet 1988 zal vervallen met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarna is het aanwijzen gemeentelijke van stads- en dorpsgezichten mogelijk via het omgevingsplan.

Voor de bescherming van rijksmonumenten binnen het gemeentelijke stads- en dorpsgezicht gelden artikel 11 van de Monumentenwet en voor de bescherming van gemeentelijke monumenten en beeldbepalende panden en/of ~structuren de artikelen 2.9, resp. 3.10 van deze verordening. Ook het Rijk zal de bescherming van stads- en dorpsgezichten van landelijke betekenis dan op basis van de Omgevingswet regelen via een instructie aan de gemeenten, die zij moeten overnemen in hun omgevingsplan.

Artikel 4.2. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijke stads- en dorpsgezicht

Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als gemeentelijke stads- en dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt, zodra het stads- en dorpsgezicht, waarop de aanwijzing betrekking heeft, door de minister of een provincie wordt aangewezen als stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte aard kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

Artikel 4.3. Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

In dit artikel wordt uitvoering gegeven aan de mogelijkheid (artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo) om op basis van deze verordening het slopen in een gemeentelijk stads- en dorpsgezicht aan een omgevingsvergunning te onderwerpen.

Artikel 4.4. Advies omgevingsvergunning gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

In het eerste en tweede lid wordt gesproken over “afbreken van een bouwwerk”. Hiermee wordt gedoeld op bouwwerken waarvan de sloopplannen de karakteristiek van het stads- of dorpsgezicht substantieel aantasten. In dit geval vraagt het bevoegd gezag (ook) advies aan de Commissie Cultuurhistorie.

 

§ 5. Archeologische waarden en verwachtingen

Artikel 5.1. Archeologische basiskaart

Eerste lid

De Archeologisch Basiskaart is vastgesteld in 2011. Deze bestaat uit drie delen, t.w.:

  • A.

    Een archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Hierop is onder andere aangeduid hoe de ondergrond van Gouda is opgebouwd, waar bekende historische structuren zoals ontginningwegen, molens en woonterpen gesitueerd waren en op welke diepte eventuele archeologische vondsten zich naar verwachting bevinden.

  • B.

    Een archeologische beleidskaart. Op deze kaart, die is gebaseerd op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart, zijn gebieden aangeduid met een bepaalde archeologische verwachting, uiteenlopend van lage verwachting tot archeologisch hoogwaardig. Aan elk van de archeologische verwachtingen, en daarmee aan elk aangeduid gebied op de kaart, is een bepaald archeologisch beleid gekoppeld.

  • C.

    Een begeleidende tekst. Hierin wordt de opbouw en werking van de archeologische basiskaart onderbouwd en toegelicht.

Artikel 5.2. Instandhoudingsplicht archeologische waarden en verwachtingen

Eerste lid

Op de archeologische beleidskaart (B) is aangegeven in welke gebieden archeologische waarden zijn te verwachten. In de gebieden waar archeologische waarden zijn aangetoond en waar (zeer) sterke aanwijzingen voor archeologische waarden zijn (respectievelijk hoogwaardige locaties en locaties met een hoge verwachting), mogen bodemverstorende werkzaamheden pas worden uitgevoerd als hiervoor een omgevingsvergunning (activiteit archeologie) is verleend.

Betreft het een gemeentelijk archeologisch monument, dan is geen omgevingsvergunning (activiteit archeologie) nodig. In dat geval is reeds op grond van artikel 2.10 van deze verordening een reguliere omgevingsvergunning (activiteit monument) vereist.

Voor gebieden waar aanwijzingen zijn dat archeologische waarden aanwezig zijn, maar waarvan de aanwezigheid nog niet is aangetoond, geldt een lichtere bescherming. Diepere graafwerkzaamheden mogen daar slechts plaatsvinden na archeologisch bureauonderzoek. De resultaten van dit onderzoek kunnen aanleiding vormen een inventariserend veldonderzoek te verlangen en/of de locatie aan te merken als een locatie met een hoge verwachting of een hoogwaardige locatie. In het laatste geval wordt artikel 5.2 van toepassing, hetgeen inhoudt dat diepere graafwerkzaamheden slechts mogen worden uitgevoerd na het verkrijgen van een omgevingsvergunning (activiteit archeologie).

In voorkomende gevallen kan het bevoegd gezag op basis van voortschrijdend inzicht afwijken van bovenstaande voorwaarden en geen of minder archeologisch onderzoek vereisen.

Onder de in lid 3 genoemde archeologische begeleiding wordt in de praktijk verstaan dat periodiek baggerdepots op vondsten worden nagelopen. Hieronder valt ook dat wordt zeker gesteld dat bijzondere vondsten die op andere wijze tijdens het baggeren worden gedaan (bagger passeert bijvoorbeeld op baggerschepen vaak een grove zeef) worden geborgen.

In dit artikel is vastgelegd hoe een omgevingsvergunning (activiteit archeologie) moet worden aangevraagd en welke gegevens moeten worden overgelegd. Afhankelijk van het type aanvraag kunnen burgemeester en wethouders nadere gegevens eisen.

Eerste en tweede lid

Het begrip ‘hoogwaardige locatie met bijzondere waarde (a)’ werd in de oude versie van deze verordening niet expliciet benoemd en is hier volledigheidshalve toegevoegd.

Derde lid

De Richtlijn Archeologievriendelijk Bouwen is vastgesteld in 2011.

Artikel 5.4. De aanvraag

Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Deze voorschriften kunnen op verschillende zaken betrekking hebben, zoals het melden van de start van de werkzaamheden, het verrichten van archeologisch onderzoek of het doen van een opgraving.

De in het tweede lid bedoelde archeologische waarden, zijn sporen uit het verleden die bijzonder gaaf, uniek, van groot wetenschappelijk belang, van landelijk belang of in ander opzicht behoudenswaardig zijn. Het gaat dus om zeer hoogwaardige sporen.

Artikel 5.5. Intrekken van de vergunning

In dit artikel wordt aangegeven op welke gronden een vergunning kan worden ingetrokken. Intrekking van de vergunning houdt in dat op de betreffende locatie geen vergunningplichtige activiteiten meer mogen worden uitgevoerd.

Artikel 5.6. Wijzigen kwalificatie van een locatie

Niet altijd is vooraf goed in te schatten welke waarden aanwezig zijn. Daarom is in dit artikel het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om op grond van nieuwe gegevens die uit onderzoek voortkomen een bepaalde locatie als vergunningplichtig gebied aan te wijzen.

 

§ 6. Rijksmonumenten

Artikel 6.1. Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Zie de toelichting bij artikel 1.3 en 2.4. De term ‘rijksmonument’ is gedefinieerd in artikel 1.1 van de Wabo (op grond van artikel 10.9 van de Erfgoedwet). De procedure inzake deze omgevingsvergunning is geregeld in die wet. De gemeenteraad is verplicht om de inschakeling van een commissie die adviseert over omgevingsvergunningen bij rijksmonumenten te regelen bij verordening (artikel 15 van de Monumentenwet 1988).

In het tweede en vierde lid wordt gesproken over “geheel of gedeeltelijk afbreken”. Met “gedeeltelijk afbreken” wordt nadrukkelijk niet gedoeld op ondergeschikte en/of niet beschermenswaardige onderdelen van een monument, maar op sloopplannen die het monument substantieel aantasten en waarbij de beschermenswaardigheid van het monument in het geding komt. In dit geval vraagt het bevoegd gezag (ook) advies aan de Commissie Cultuurhistorie.

 

§ 7. Handhaving en toezicht

Artikel 7.1. Strafbepaling

Deze strafbepaling is uitsluitend voor overtreding van de instandhoudingsplicht van artikel 2.9, resp. 3.10 en de nadere voorschriften krachtens artikel 2.10, derde lid, resp. 3.11, vierde lid, noodzakelijk. De strafbaarstelling van handelen zonder of in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is via de Wabo en de Wet op de economische delicten (artikel 1a) geregeld. Langs deze weg is ook overtreding van artikel 2.10, eerste lid, 3.11, eerste lid, en 4.3, eerste lid, van deze verordening strafbaar.

Artikel 7.2. Handhaving en Toezicht

Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend.

Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen). Uit artikel 5.13 van de Wabo volgt dat de ambtenaren die op grond van dit artikel, belast zijn met het toezicht op de naleving ter zake van het bepaalde bij of krachtens de Wabo, voor zover het betreft activiteiten als bedoeld in artikel 2.2 van de Wabo, daarnaast ook bevoegd zijn, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner.