Verordening bodemsanering gemeente Heerlen 2006

Geldend van 20-07-2006 t/m heden

Intitulé

Verordening bodemsanering gemeente Heerlen 2006

“Verordening bodemsanering gemeente Heerlen 2006”

Artikel 1

  • 3.

    Titel 1 Begripsbepalingen

    Artikel 1

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • 1.

      college: het bevoegd gezag Wet bodembescherming, zijnde burgemeester en wethouders van Heerlen, ingevolge artikel 88, eerste lid Wet bodembescherming (Wbb) en het Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming (Stbl. 2000, 591);

    • 2.

      melding:

    • ·

      de melding als bedoeld in artikel 28, eerste lid van de Wet bodembescherming;

    • ·

      de indiening van een nader onderzoek als bedoeld in artikel 29, eerste lid van de Wet bodembescherming;

    • ·

      de indiening van een gefaseerd saneringsplan als bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Wet bodembescherming;

    • ·

      de melding tot wijziging van het gefaseerde saneringsplan als bedoeld in artikel 38, vierde lid, van de Wet bodembescherming;

    • ·

      de indiening van een saneringsplan als bedoeld in artikel 39, eerste en tweede lid van de Wet bodembescherming;

    • ·

      de indiening van een evaluatieverslag als bedoeld in artikel 39c, eerste en tweede lid van de Wet bodembescherming; of

    • ·

      de indiening van een nazorgplan als bedoeld in artikel 39d, eerste en derde lid van de Wet bodembescherming; en

    • ·

      de indiening van een deelsaneringsplan als bedoeld in artikel 40, eerste en tweede lid van de Wet bodembescherming.

    Titel 2 Voorbereiding

    Artikel 2

    • 1.

      Op de voorbereiding van een besluit op een melding is, met uitzondering van de voorbereiding van het besluit op de melding tot wijziging van het saneringsplan als bedoeld in artikel 39, vierde lid van de Wet bodembescherming, afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De publicatietekst wordt voorafgaand aan de publicatie eveneens verzonden aan de eigenaren en gebruikers van de percelen, grenzend aan het perceel waar de verontreiniging zich op bevindt. Indien de aard of de omvang van de sanering hiertoe aanleiding geven zullen belanghebbenden tijdens een informatiebijeenkomst geïnformeerd worden over de sanering.

    • 2.

      Het college kan beslissen om afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet toe te passen, indien belanghebbenden daardoor niet in hun belang worden geschaad. In dat geval is de voorbereidingsprocedure als bedoeld in titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

    • 3.

      Indien toepassing geven aan het tweede lid, vermelden zij in de kennisgeving, als bedoeld in artikel 28, vijfde lid, van de Wet bodembescherming dat de voorbereidingsprocedure als bedoeld in titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.

    • 4.

      Een melding wordt voor de toepassing van de Algemene wet bestuursrecht aangemerkt als een aanvraag tot het nemen van een besluit.

    Titel 3 Indiening van bescheiden

    Artikel 3

    • 1.

      Een melding geschiedt door middel van een door het college vastgesteld meldingsformulier.

    • 2.

      Het meldingsformulier en daarbij behorende stukken worden in viervoud bij het college ingediend.

    Titel 4 Saneringsplan

    Artikel 4

    • 1.

      Onverminderd de eisen, die op grond van artikel 39, eerste lid, Wet bodembescherming aan het saneringsplan worden gesteld, dienen in het saneringsplan de volgende gegevens te worden vermeld:

    • a.

      algemene gegevens:

    • 1.

      het adres, de huidige kadastrale aanduiding en een topografische kaart waarop de ligging van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt is aangegeven;

    • 2.

      een kadastrale kaart (incl. datum en noordpijl), waarop het geval van verontreiniging is aangegeven, die ten hoogste dertien weken voor de indiening van het saneringsplan door het Kadaster is afgegeven;

    • 3.

      een uittreksel van het kadaster waaruit de huidige eigendomssituatie blijkt, die ten hoogste dertien weken voor de indiening van het saneringsplan door het kadaster is afgegeven;

    • 4.

      de naam en het adres van degene die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft op het grondgebied, bedoeld onder 1.a.1, alsmede van de gebruiker daarvan;

    • 5.

      een op de ligging van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt betrekking hebbende uitsnede uit de plankaart van het vigerende bestemmingsplan, alsmede de daarbij behorende bestemmingsplanvoorschriften;

    • 6.

      het huidig en eventueel toekomstig gebruik van de locatie;

    • 7.

      een beschrijving van de bodemkundige opbouw en geohydrologische situatie;

    • 8.

      een beschrijving van de wijze waarop de milieukundige begeleiding en controle van de sanering plaatsvindt;

    • 9.

      indien verontreinigde grond zal worden afgegraven of verontreinigd grondwater zal worden onttrokken de te verwachten hoeveelheid af te graven grond dan wel te onttrekken hoeveelheid grondwater;

    • 10.

      de grootte van het totale oppervlak waarbij de interventiewaarde voor grond en/of grondwater wordt overschreden;

    • 11.

      de grootte van het totale volume waarbij de interventiewaarde voor grond en/ of grondwater wordt overschreden;

    • 12.

      de grootte van het totale oppervlak waarbij de streefwaarde voor grond en/of grondwater, binnen de saneringslocatie, wordt overschreden;

    • 13.

      de grootte van het totale te ontgraven volume grond en/of te onttrekken grondwater, onverdeeld in interventiewaarde, tussenwaarde, streefwaarde en achtergrondgrenswaarde.

    • 14.

      een ontgravingskaart en een grondwateronttrekkingskaart;

    • 15.

      het tijdstip van de feitelijke aanvang van de saneringswerkzaamheden, de doorlooptijd van de (gefaseerde) saneringswerkzaamheden.

    • b.

      de te nemen maatregelen:

    • 1.

      een beschrijving van de te treffen (geo)hydrologische en andere technische voorzieningen met de gekozen dimensionering en de invloed hiervan op de omgeving;

    • 2.

      gegevens over de hoeveelheid, kwaliteit en herkomst van de eventueel te gebruiken aanvulgrond;

    • 3.

      indien van toepassing een beschrijving van de wijze waarop de verschillende categorieën vrijkomende grond in depot worden gezet, inclusief een tekening waarop de plaats van het depot/de depots staan aangegeven alsmede de beschermende voorzieningen.

    • 2.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 39, eerste lid van de Wet bodembescherming kan het vermelden in het saneringsplan van gegevens als bedoeld in het eerste lid achterwege blijven indien:

    • a.

      bij de indiening van het plan wordt aangegeven welke gegevens ontbreken;

    • b.

      daarbij de reden wordt aangegeven waarom die gegevens ontbreken, en

    • c.

      die gegevens, die naar het oordeel van het college, niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het saneringsplan.

    • 3.

      Het eerste lid is niet van toepassing op een saneringsplan dat betrekking heeft op een sanering van de bodem ten aanzien waarvan artikel 9, vijfde lid, van het Besluit tankstations milieubeheer van toepassing is.

    Titel 5 Wijziging saneringsplan

    Artikel 5

    Bij een melding tot wijziging van het saneringsplan als bedoeld in artikel 39, vierde lid van de Wet bodembescherming dienen alle gegevens te worden verstrekt die afwijken van de eerder overeenkomstig artikel 4 van deze verordening en artikel 39, eerste lid van de Wet bodembescherming verstrekte gegevens alsmede de reden om van het goedgekeurde sanering af te wijken.

    Titel 6 Evaluatieverslag

    Artikel 6

    • 1.

      Onverminderd de eisen die op grond van artikel 39c, eerste lid van de Wet bodembescherming aan een evaluatieverslag worden gesteld, dienen in het evaluatieverslag de volgende gegevens te worden vermeld:

    • a.

      het adres, de huidige kadastrale aanduiding van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt is aangegeven;

    • b.

      een kadastrale kaart (incl. datum en noordpijl), waarop het geval van verontreiniging is aangegeven, die ten hoogste dertien weken voor de indiening van het saneringsplan door het Kadaster is afgegeven;

    • c.

      een uittreksel van het kadaster waaruit de huidige eigendomssituatie blijkt, die ten hoogste dertien weken voor de indiening van het saneringsplan door het Kadaster is afgegeven;

    • d.

      de naam en het adres van degene die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft op het grondgebied, bedoeld onder 1a, alsmede de gebruiker daarvan;

    • e.

      een korte omschrijving van de bodemverontreinigingsituatie vóór de uitvoering van de sanering;

    • f.

      de (behaalde) doelstelling van de sanering voor grond en grondwater met een verwijzing naar het goedgekeurde saneringsplan (met rapportnummer) en de datum van het bijbehorende besluit;

    • g.

      gegevens over het verloop van de sanering, inclusief de data van de uitvoering;

    • h.

      de ingevolge artikel 39, vierde lid van de Wet bodembescherming gemelde en goedgekeurde afwijkingen ten opzichte van het (goedgekeurde) saneringsplan met een beschrijving van de aangetroffen afwijking dan wel een beschrijving van de afgeweken uitvoering van de sanering;

    • i.

      afmetingen van de ontgravingen, een ontgravingstekening en/of de dikte van de leeflaag;

    • j.

      een beschrijving van de analyseresultaten van de controlegrondmonsters, depotmonsters, in- en effluentmonsters en monsters uit waarnemingsfilters alsmede een bespreking van de consequenties;

    • k.

      de daadwerkelijk gemaakte saneringskosten waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de kosten van onderzoek en de kosten van sanering.

    • 2.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 39c, eerste lid van de Wet bodembescherming kan het vermelden in het evaluatieverslag van gegevens als bedoeld in het eerste lid achterwege blijven indien:

    • a.

      bij de indiening van het plan wordt aangegeven welke gegevens ontbreken;

    • b.

      daarbij de reden wordt aangegeven waarom die gegevens ontbreken, en

    • c.

      die gegevens, die naar het oordeel van het college, niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het evaluatieverslag.

    Titel 7 Nazorgplan

    Artikel 7

    • 1.

      Onverminderd de eisen, die op grond van artikel 39d van de Wet bodembescherming aan het nazorgplan worden gesteld, dienen in het nazorgplan de volgende gegevens te worden vermeld:

    • a.

      Het adres, de huidige kadastrale aanduiding (incl. jaartal) en de ligging van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt;

    • b.

      een kadastrale kaart (incl. datum en noordpijl), waarop restverontreiniging is aangegeven, die ten hoogste dertien weken voor de indiening van het saneringsplan door het Kadaster is afgegeven;

    • c.

      Het gebruik van de locatie waarop het nazorgplan betrekking heeft

    • d.

      Korte beschrijving van de geologische en geohydrologische situatie ter plaatse van de locatie

    • e.

      Een beschrijving van de uitgangspunten waarop het nazorgplan is gebaseerd.

    • f.

      Beschrijving (van de historie) van de verontreinigingssituatie op de locatie bestaande uit:

    • -

      een overzicht van de op de locatie uitgevoerde bodemonderzoeken, opgestelde saneringsplannen, besluiten die in het kader van de Wbb voor de onderhavige locatie zijn genomen en de op de locatie uitgevoerde saneringen.

    • -

      kaarten met noordpijl waarop zijn aangegeven:

    • §

      de verontreinigingssituatie (grond en/ of grondwater) voor aanvang van de sanering;

    • §

      de ontgravingsgebieden (diepte) met de contouren in het horizontale vlak en doorsneden. Tevens dienen op de kaart de eventuele ontgravingsvoorzieningen en/ of tijdelijke voorzieningen te worden weergegeven;

    • §

      de aard en omvang van de restverontreinigingen in zowel grond als grondwater;

    • §

      de aard en omvang (gebieden) van de gebruiksbeperkingen;

    • §

      de ligging van signaleringsdoek (doorsneden), isolerende maatregelen, damwanden etc.

    • §

      de situering van de monitoringspeilbuizen

    • §

      de situering van drains en pompen

    • §

      de invloed van de onttrekking op omgeving (isohypsen).

      • g.

        Omschrijving van de aanpak van beveiligings- en monitoringsmaatregelen alsmede de wijze waarop de passieve en/ of actieve nazorg wordt gewaarborgd.

      • h.

        Indien de maatregelen inhouden het regelmatig inspecteren van de beheers- en/of isolatievoorzieningen die ter uitvoering van de sanering zijn aangebracht dienen de volgende gegevens te worden verstrekt:

    • -

      Een beschrijving van de wijze en de tijdstippen waarop de instandhouding van de voorzieningen worden gewaarborgd en gecontroleerd.

    • -

      De wijze en de tijdstippen waarop hierover verslag wordt gedaan aan het bevoegd gezag.

    • i.

      Indien de maatregelen inhouden het periodiek monitoren van de restverontreiniging:

    • -

      Het monitoringsprogramma (wijze en het tijdstip waarop monitoring plaats vindt, inclusief benoemen van peilbuizen en de te verrichten analyses en frequentie van bemonstering);

    • -

      Een beschrijving van de vastgestelde signaal- en actiewaarden en bijbehorende akties;

    • -

      De wijze en tijdstippen waarop hierover verslag wordt gedaan aan het bevoegd gezag.

    • j.

      Indien de maatregelen inhouden het isoleren van de achtergebleven verontreiniging dient een beschrijving te worden gegeven van de wijze waarop het betrokken gebied wordt beheerd.

    • k.

      Beschrijving van de handelswijze bij eventueel wijziging van het gebruik van de locatie.

    • l.

      Beschrijving van de handelswijze bij eventuele graafwerkzaamheden op de locatie.

    • m.

      Kostenraming en financieringsplan (incl. financiële waarborg).

    • 2.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 39d van de Wet bodembescherming kan het vermelden in het nazorgplan van gegevens als bedoeld in het eerste lid achterwege blijven indien:

    • a.

      bij de indiening van het plan wordt aangegeven welke gegevens ontbreken;

    • b.

      daarbij de reden wordt aangegeven waarom die gegevens ontbreken, en

    • c.

      die gegevens, die naar het oordeel van het college, niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het nazorgplan.

    Titel 8 Betrokkenheid bij de uitvoering door de gemeente

    Artikel 8

    • 1.

      Indien het college overeenkomstig artikel 48 van de Wet bodembescherming het voornemen heeft om een opdracht te geven om een nader onderzoek, een saneringsonderzoek of een sanering uit te voeren, informeert het de belanghebbenden over dit voornemen, over de voortgang van het onderzoek of de sanering en over de resultaten van het onderzoek of de sanering.

    • 2.

      Tot de belanghebbende worden in ieder geval gerekend:

    • a.

      de eigenaren en gebruikers van de percelen die verontreinigd zijn of verontreinigd dreigen te raken door het te onderzoeken of te saneren geval van bodemverontreiniging;

    • b.

      de eigenaren en gebruikers van de percelen waarop voor het onderzoek of de sanering uitvoeringshandelingen plaatsvinden;

    • 3.

      De belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld om hun mening te geven over de uitvoering van het nader onderzoek, het saneringsonderzoek of de sanering;

    • 4.

      Het college informeert degene die een mening hebben ingebracht over de wijze waarop hiermee is omgegaan.

    Artikel 9 Verslag

    • 1.

      Het college brengt jaarlijks een schriftelijk verslag uit over de uitvoering van artikel 8.

    • 2.

      Het verslag bevat in ieder geval:

    • a.

      Een overzicht van de gevolgde procedure;

    • b.

      Een weergave van de meningen die naar aanleiding van de procedure in artikel 8 mondeling of schriftelijk zijn ingebracht;

    • c.

      Een overzicht met de wijze waarop met deze mening is omgegaan.

    Artikel 10 Beklag

    • 1.

      Over de uitvoering van deze verordening kan een ieder beklag als bedoeld in artikel 52, tweede lid, onder c van de Wet bodembescherming indienen;

    • 2.

      Het beklag wordt schriftelijk ingediend bij het college;

    • 3.

      Het college stelt degene die het beklag indient in de gelegenheid het beklag nader mondeling toe te lichten;

    • 4.

      Het college beslist op het beklag binnen acht weken na indiening van het beklag. Deze termijn kan met ten hoogste vier weken verlengd worden.

    Titel 9 Toezicht en Handhaving

    Artikel 11

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college aangewezen dan wel aan te wijzen ambtenaren.

    Titel 10 Slotbepalingen

    Artikel 12 Overgangsbepalingen

    • 1.

      Op saneringsplannen die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Verordening bodemsanering gemeente Heerlen 2006 blijft de verordening van toepassing zoals deze gold voor dit tijdstip.

    • 2.

      Op een sanering of een fase van een sanering als bedoeld in artikel 38, derde lid van de Wet bodembescherming die is uitgevoerd voor het tijdstip van inwerkingtreding zijn de artikelen 6 en 7 niet van toepassing. Op deze gevallen blijft met betrekking tot deze onderwerpen die in genoemde artikelen zijn geregeld de verordening van toepassing zoals deze gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Verordening bodemsanering gemeente Heerlen 2006.

    Artikel 13 Citeertitel en inwerkingtreding

    • 1.

      Deze verordening wordt aangehaald als Verordening bodemsanering gemeente Heerlen 2006.

    • 2.

      Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na de datum van bekendmaking.

    • 3.

      Titel 8 van deze verordening vervalt met ingang van de dag waarop artikel 52 van de Wet bodembescherming ingevolge het wetsvoorstel tot aanpassing van diverse wetten in verband met de Wet uniforme voorbereidingsprocedure Awb (nr. 29 421) wordt gewijzigd en in werking treedt, zijnde 1 juli 2006.

    Aldus besloten tijdens de vergadering van de raad der gemeente Heerlen van 5 juli 2006

    griffier, plv. voorzitter,

    Toelichting op de Verordening bodemsanering gemeente Heerlen 2006

    Inleiding

    Ingevolge het Besluit aanwijzing bevoegd gezag gemeenten Wet bodembescherming (Staatsblad 2000, 591) van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu is per 1 juni 2001 de gemeente Heerlen gelijkgesteld met een provincie voor de toepassing van de artikelen 27 tot en met 34, 37, artikel 38, vierde en vijfde lid, 39, 40, 42, 43 tot en met 52, 55, 74 tot en met 78, 81, 83 tot en met 86 van de Wet bodembescherming.

    Bij raadsbesluit van 3 april 2001 is derhalve de Bodemverordening gemeente Heerlen vastgesteld. Deze verordening is gebaseerd op de Wet bodembescherming en op 1 juni 2001 in werking getreden.

    Wet bodembescherming (Wbb)

    De Wet bodembescherming is met ingang van 1 januari 2006 gewijzigd. De wetswijziging beoogt de aanpak van de bodemsanering te versnellen. Door de wetswijziging krijgt het nieuwe landelijke bodemsaneringsbeleid, bekend als BEVER (Beleidsvernieuwing Bodemsanering), een wettelijke grondslag. Niet langer is multifunctioneel saneren de hoofdregel.

    De gewijzigde Wet bodembescherming maakt onderscheid tussen de sanering van immobiele en van mobiele verontreinigingen.

    Bepaald is dat de sanering van immobiele verontreiniging er op gericht is de bodem minimaal geschikt te maken voor de functie die deze na de sanering zal krijgen. Daarbij moet de blootstelling van mens, plant en dier aan de verontreiniging zoveel mogelijk worden beperkt.

    Bij mobiele verontreiniging kan de saneringsdoelstelling niet worden verbonden aan het gebruik van een bepaalde locatie. Bij dergelijke verontreinigingen is bepaald dat de saneringsaanpak erop gericht dient te zijn het risico van verspreiding van de verontreinigende stoffen zoveel mogelijk te beperken.

    Voor alle saneringen geldt, of ze nu betrekking hebben op mobiele of op immobiele verontreiniging, dat de nazorg zoveel mogelijk moet worden beperkt.

    De aanpassingen in de Wet bodembescherming heeft gevolgen voor de (oude) Bodemverordening gemeente Heerlen, zodat wijziging hiervan noodzakelijk is.

    Artikel 1

    In deze bepaling worden de in de verordening gehanteerde begrippen omschreven. Aangesloten is bij de begrippen uit de Wet bodembescherming en de Algemene wet bestuursrecht. In tegenstelling tot de oude verordening zijn diverse begripsomschrijvingen die reeds in de Wet bodembescherming of Algemene wet bestuursrecht zijn beschreven, niet herhaald. De hogere regelgeving gaat immers reeds voor op de onderhavige gemeentelijke verordening.

    Ten aanzien van de omschrijving van het begrip “melding” wordt nog het volgende opgemerkt. Een melding als bedoeld in artikel 28, zijnde een aanvraag om de ernst van een geval van bodemsanering alsmede het saneringstijdstip te bepalen, gaat doorgaans vergezeld van een saneringsplan. De mogelijkheid bestaat evenwel dat het saneringsplan pas later wordt ingediend. Alsdan wordt het saneringsplan afzonderlijk, middels een melding ter goedkeuring ingediend.

    Tenslotte is op een melding als bedoeld in artikel 39b Wet bodembescherming niet deze verordening van toepassing. Deze nieuwe bepaling in de Wet bodembescherming voorziet namelijk in de mogelijkheid om een bijzondere regeling voor kortlopende, eenvoudige en gelijksoortige saneringen. Bij dergelijke saneringen kan de saneerder met een melding ex artikel 39b van de Wet bodembescherming volstaan en behoeft geen saneringsplan ter goedkeuring te worden voorgelegd. De ministeriële regeling waarbij de categorieën uniforme saneringen worden aangewezen is in februari 2006 in werking getreden.

    Ook op een melding ingevolge artikel 27 Wet bodembescherming (zorgplichtsaneringen) is de bodemverordening niet van toepassing. Een dergelijke melding valt niet onder de begripsbeschrijving als opgenomen in artikel 1 Bodemverordening. De meldingen ingevolge artikel 27 en 39b Wet bodembescherming dienen dan ook behandeld te worden volgens de normale procedure regels van de Algemene wet bestuursrecht.

    Artikel 2

    Op de voorbereiding van een besluit op een ingediende melding is (en blijft) in beginsel de openbare voorbereidingsprocedure als neergelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

    Om te verzekeren dat eventuele belanghebbenden over het besluitvormingstraject geïnformeerd worden is er voor gekozen om, naast publicatie in de Uitkijk, de publicatietekst aan de eigenaren en gebruikers van de belendende percelen toe te zenden.

    Indien de bodemsanering door aard en de omvang van de verontreiniging impact heeft voor een groot gebied of veel belanghebbenden zal een informatiebijeenkomst worden georganiseerd. Hierbij wordt gedacht aan de bodemsanering van gevoelige locaties, zoals een sanering bij schoolgebouw, of bodemsanering op wijkniveau, of een grootschalige grondwaterverontreiniging.

    Van het bovenstaande kan worden afgeweken, indien de belangen van belanghebbenden niet geschaad worden.

    Dit artikel is opgenomen omdat uit de praktijk blijkt dat in een aantal gevallen geen behoefte bestaat aan inspraak. Omdat deze procedure in die gevallen een onnodige beperkende werking heeft is de mogelijkheid van een verkorte procedure (titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht) open gehouden. Om willekeur te voorkomen is de toepassing enkel mogelijk op verzoek van de initiatiefnemer van de sanering en onder bepaalde voorwaarden. Deze voorwaarden zien met name op de bescherming van belanghebbenden en zijn verder uitgewerkt in het Bodembeleidsplan Heerlen.

    De verplichte publicatie als bedoeld in artikel 28 lid 5 van de Wet bodembescherming is wel van toepassing. Bij de publicatie wordt vermeld dat de verkorte procedure wordt gevolgd.

    Per 1 juli 2005 zijn de afdelingen 3.4 en 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht samengevoegd tot één nieuwe afdeling 3.4, inhoudende de uniforme voorbereidingsprocedure. Deze nieuwe procedure geeft meer waarborgen voor de burgers om zienswijzen in te dienen op het ontwerpbesluit. Aangezien de nieuwe afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht voorziet in een uitgebreide mogelijkheid voor de burgers om in te spreken, vervalt alsdan de mogelijkheid om bezwaar te maken, maar kan de betreffende belanghebbende direct een oordeel vragen over het bestreden besluit aan de Raad van State.

    Het bovenstaande geldt niet ten aanzien van een melding tot wijziging van het saneringsplan als bedoeld in artikel 39, lid 4 van de Wet bodembescherming (zie ook hierna de toelichting op artikel 3). Volgens de wet dient namelijk binnen twee weken beoordeeld te worden of de gemelde afwijking binnen de gekozen saneringsoplossing past en acceptabel is. Gelet op deze beslistermijn is het niet mogelijk om de beslissing op de melding tot wijziging van het saneringsplan voor te bereiden met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Derhalve geldt ingevolge de Algemene wet bestuursrecht voor deze beslissing de voorbereidingsprocedure als bedoeld in titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht en is tegen een dergelijke beslissing eerst bezwaar mogelijk. Hetzelfde geldt voor de meldingen ingevolge artikel 27 en 39b Wet bodembescherming.

    Artikel 3

    Ingevolge artikel 3 dient een melding te geschieden middels een aanvraagformulier c.q. meldingsformulier. Dit formulier zorgt ervoor dat de benodigde gegevens voor een beslissing op de melding direct correct worden ingeleverd. Tevens vereenvoudigt het de administratieve afhandeling (zie ook artikel 4:4 van de Algemene wet bestuursrecht). De gegevens die middels dit aanvraagformulier worden verlangd sluiten aan bij de gegevens die de Wet bodembescherming reeds verlangd alsmede ingevolge deze verordening dienen te worden verstrekt.

    Artikel 4

    De nieuwe Wbb stelt enkele eisen aan de inhoud van het saneringsplan. Deze vloeien met name voort uit de toenemende ervaring die er bestaat met de uitvoering en handhaving van saneringen. Ten gevolge van de nieuwe extra wettelijke eisen zijn de aanvullende eisen die ingevolge de verordening worden gesteld aan de inhoud van een saneringsplan verminderd. Nieuwe eisen die zijn toegevoegd vloeien met name voort uit de gewijzigde saneringsdoelstelling.

    Artikel 5

    Uit de nieuwe Wet bodembescherming (artikel 39, vierde lid) vloeit tevens voort dat indien de saneerder constateert dat van het saneringsplan zal (moeten) worden afgeweken, hij twee weken voorafgaande aan de uitvoering hiervan melding aan het bevoegd gezag dient te doen. Het bevoegd gezag beoordeelt vervolgens binnen twee weken of de afwijking binnen de gekozen saneringsdoelstelling past en acceptabel is. Indien sprake is van een belangrijke wijziging van het saneringsplan (bijvoorbeeld een ander saneringsresultaat), dan kan het bevoegd gezag een nieuw saneringsplan verlangen, waarop via de reguliere procedure moet worden beschikt.

    Voor het beoordelen van een melding tot wijziging van het saneringsplan is het noodzakelijk te vernemen welke afwijkingen zijn geconstateerd en welke gevolgen deze hebben ten opzichte van het eerder goedgekeurde saneringsplan alsmede de reden om van het goedkeurde saneringsplan af te wijken. Derhalve wordt voor de te verstrekken gegevens aansluiting gezocht bij de gegevens die ingevolge artikel 4 van de verordening en artikel 39, eerste lid van de Wet bodembescherming dienen te worden verstrekt.

    Artikel 6

    In het verleden werd ingevolge de Bodemverordening een evaluatierapport verlangd nadat de sanering was afgerond. De nieuwe Wet bodembescherming biedt evenwel thans formeel de wettelijke grondslag voor (de goedkeuring) van het evaluatierapport, thans genoemd evaluatieverslag. Hiermee wordt een leemte in de wet hersteld. Belanghebbenden verkrijgen hierdoor straks ook rechtsbescherming tegen de goedkeuring van het evaluatieverslag en derhalve tegen het oordeel van het bevoegd gezag of op juiste wijze is gesaneerd.

    In aanvulling op de eisen die de Wet bodembescherming stelt aan de inhoud van een evaluatieverslag worden in artikel 6 nog enkele gegevens verlangd die ook reeds onder de oude verordening werden vereist.

    In dit artikel wordt onder lid1 sub g gevraagd naar de data van de uitvoering. Hiermee wordt gedoeld op de data die het verloop van de sanering weergeven, zoals de aanvang- en einddatum van de sanering en tussentijdse meldingen, bijvoorbeeld het bereiken van de einddiepte.

    In lid 1 sub k wordt gevraagd naar de saneringskosten. Deze dienen te worden uitgesplitst naar de kosten van onderzoek, d.w.z. alle kosten die gemaakt zijn tot en met het saneringsplan, en de saneringskosten, d.w.z. alle kosten die gemaakt worden na het opstellen van saneringsplan.

    Indien een nazorgplan (zie artikel 7) nodig is, stemt het bevoegd gezag niet met het evaluatieverslag in dan nadat er een nazorgplan is ingediend.

    Artikel 7

    Ook het nazorgplan krijgt in de nieuwe Wet bodembescherming een wettelijke status. Het bevoegd gezag mag slechts met het nazorgplan instemmen indien de daarin opgenomen gebruiksbeperkingen of nazorgmaatregelen naar zijn oordeel voldoende zijn om er voor te zorgen dat de restverontreiniging niet zal leiden tot kwaliteitsvermindering van de bodem.

    Aangezien de nieuwe Wet bodembescherming nagenoeg geen eisen stelt aan het nazorgplan worden er schijnbaar in artikel 7 veel eisen gesteld aan de inhoud van het nazorgplan. Deze eisen bestaan reeds in de praktijk: deze kunnen worden afgeleid uit de diverse zogenaamde checklisten die bevoegd gezaggemeenten en provincies nu al hanteren bij de oordeelsvorming over een nazorgplan.

    Artikelen 8 tot en met 10

    Artikel 52 van de Wet bodembescherming verlangt van het bevoegd gezag dat in een verordening regels worden vastgesteld voor de wijze waarop zij burgers betrekken bij een bodemonderzoek en sanering die het bevoegd gezag zelf laat uitvoeren.

    In die situatie neemt het bevoegd gezag immers twee posities in, één van initiatiefnemer en één van beoordelaar. Extra zorgvuldigheid is derhalve vereist. Artikel 8 waarborgt dat de belanghebbenden in ieder geval erbij worden betrokken alsmede reeds in een zeer vroegtijdig stadium hun mening kunnen geven. Tevens wordt in artikel 9 vastgelegd dat de gemeenteraad wordt geïnformeerd over de wijze waarop bij eigen sanering de burgers betrokken zijn bij de voorbereiding en uitvoering van de sanering. Tenslotte wordt in artikel 10 regels gegeven over de wijze waarop burgers zich kunnen beklagen over de uitvoering hiervan.

    Aangezien artikel 52 van de Wet bodembescherming niet meer overeenstemt met de Algemene wet bestuursrecht voorziet de Aanpassingswetgeving, in verband met de nieuwe uniforme voorbereidingsprocedure, er in artikel 52 van de Wet bodembescherming te wijzigen. Het gewijzigde artikel 52 van de Wet bodembescherming treedt evenwel pas één jaar nadat genoemde aanpassingswetgeving inwerking is getreden, zodat voorlopig de artikelen 8 tot en met 10 nog hun werking behouden. Aangezien de aanpassingswetgeving per 1 juli 2005 in werking is getreden, treedt het gewijzigde artikel 52 van de Wet bodembescherming per 1 juli 2006 in werking. Het nieuwe artikel 52 van de Wet bodembescherming resulteert erin dat de betrokkenheid van burgers bij eigen bodemonderzoeken en saneringen wordt geregeld via de gemeentelijke inspraakverordening, die alsdan dient te worden gevolgd. Daarnaast voorziet hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht reeds in een klachtrecht.

    Artikelen 12 en 13

    Voor het overgangsrecht is aangesloten bij het overgangsrecht als neergelegd in de nieuwe Wet bodembescherming. Dit geldt ook voor de inwerkingtreding van de nieuwe verordening bodemsanering.