Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent bouwen Bouwverordening Amsterdam 2013

Geldend van 01-01-2017 t/m heden

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent bouwen Bouwverordening Amsterdam 2013

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • * bevoegd gezag: bestuursorgaan, als bedoeld in de Woningwet, artikel 1, eerste lid, onderdeel e, dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dit artikellid, burgemeester en wethouders;

    • * bouwbesluit: de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 van de Woningwet;

    • * bouwtoezicht: degene die ingevolge artikel 92, tweede lid, van de Woningwet in samenhang met artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht belast is met het bouw- en woningtoezicht;

    • * bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

    • * gebruiksoppervlakte: de gebruiksoppervlakte als bedoeld in het Bouwbesluit;

    • * hoogte van de weg: de hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld;

    • * NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

    • * omgevingsvergunning voor het bouwen: vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • * straatpeil:

  • a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  • b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

    • * weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, de daartoe te rekenen grachten en andere waterlopen, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

2. In deze verordening wordt mede verstaan onder:

  • * bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk;

  • * gebouw: een gedeelte van een gebouw.

Artikel 1.2 (vervallen)

Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente

  • Voor de toepassing van deze verordening geldt de volgende, op de bij deze verordening behorende kaart (bijlage1) aangegeven, indeling van de gemeente:

  • * zone A: begrensd door: Prins Hendrikkade, Geldersekade, Nieuwmarkt, Kloveniersburgwal, Halvemaansteeg, Rembrandtplein, Reguliersdwarsstraat, Koningsplein en Singel;

  • * zone B, begrensd door: grens zone A, Prins Hendrikkade, Oosterdok, Dijksgracht, spoorweg Centraal Station Muiderpoortstation, achterlangs de bebouwing aan de Blankenstraat en de Kraijenhoffstraat, Nieuwevaart, Singelgracht, Westerkanaal, Van Diemenstraat, Barentszplein, Westerdoksdijk, Westerdok, zuidgrens van het spoorwegterrein tot het open havenfront en Singel;

  • * zone C, begrensd door: grens zone B, Lozingskanaal, Flevoweg, Kramatweg, Ringvaart, Amstel, Vrijheidslaan, Victorieplein, Churchill-laan, Boerenwetering, Noorder Amstelkanaal, Stadiongracht, Olympiakanaal, Schinkel, Kostverlorenvaart, Oostelijk Marktkanaal, westgrens van de vismarkt, Van Slingelandtstraat, Haarlemmervaart, oostgrens van de Westergasfabriek, noordgrens van de lijnwerkplaats Zaanstraat, Spaarndammerdijk en Tasmanstraat;

  • * zone E, begrensd door:

  • 1 º Nieuwendammerdijk, zijkanaal naar Nieuwendam, zuidgrens van het W.H. Vliegenbos, Zesde Vogelstraat, Johan van Hasseltkanaal, Meeuwenlaan, Willem III-sluis, Buiksloterkanaal, Johan van Hasseltkanaal, Distelhaven, Klaprozenweg, Klimopweg, Buiksloterdijk, de ringsloot van de Buikslotermeerpolder, Watergangseweg en Schellingwouderbreek;

  • 2 º Cornelis Douwesweg, zuidelijk gedeelte van het Coentunnelcircuit en het verlengde daarvan tot Zijkanaal H, gemeentegrens (Zaanstad en Oostzaan), Oostzanerdijk, Zijkanaal I, Cilinderstraat, Koelmantelstraat, Koppelingpad en Klaprozenweg;

  • * zone G, begrensd door:

    • 1

      º zuidgrens zone C, spoorweg Amsterdam Utrecht, Weespertrekvaart, Amstel, Ringspoordijk, sierwater ten oosten van de Europaboulevard, gemeentegrens (Amstelveen), spoorweg naar Aalsmeer, Jachthavenweg, spoorweg van Amsterdam-Zuid naar Schiphol en spoorweg naar Aalsmeer;

    • 2

      º westgrens zone C, Rijnsburgstraat, Aalsmeerplein, Henk Sneevlietweg, spoorweg naar Schiphol, zuidelijk verlengde van het Christoffel Plantijnpad, Christoffel Plantijnpad, Slotervaart, Osdorperweg, westelijk verlengde van de Cornelis Lelylaan, tochtsloot langs de Noorderakerweg 201 en 204, verlengde van de Ookmeerweg, Ookmeerweg, President Allendelaan, noordgrens van het Sloterpark en het Sportpark Ookmeer, westgrens van de wijk Geuzenveld en Haarlemmervaart;

    • 3

      º noordgrens van zone E (1º), Zijkanaal I, Metaalbewerkerweg, noordgrens van zone E (2º), het afwateringskanaal ten oosten van de Oranjewerf, zuidgrens van het stadsdeel Amsterdam-Noord, noordzijde van rijksweg 10 en gemeentegrens (Oostzaan en Landsmeer);

    • 4

      º spoorweg van Utrecht naar Amsterdam, gemeentegrens (Ouder-Amstel en Diemen), westgrens van de Bijlmerweide, Gaasperdammerweg, metrobaan, Gaasperplas, oost- en zuidgrens van de stedelijke bebouwing van de wijk Gaasperdam;

  • * zone K, begrensd door: oostgrens zone G (1º) en zuidgrens zone C, Ringvaart Watergraafsmeer, gemeentegrens (Diemen en Ouder-Amstel) en Weespertrekvaart

  • * zone L, begrensd door:

    • 1

      º zuid- en noordgrens zone G (3º), gemeentegrens (Landsmeer, Waterland en IJsselmeer), Buiten-IJ noordelijk van en evenwijdig aan de strekdam, lijn langs de zuidzijde van het eiland Zeeburg in het verlengde van het Lozingskanaal, mond van het Amsterdam-Rijnkanaal en het Afgesloten IJ;

    • 2

      º oostgrens zone G (4º) en gemeentegrens (Diemen, Muiden, Weesp en Abcoude);

    • 3

      º Tafelbergweg, zuidgrens zone G (4º), gemeentegrens (Abcoude en Ouder-Amstel) en Meibergdreef;

  • * zone M, begrensd door: Sloterweg tot toegang Sportpark Sloten en vervolgens achterlangs de bebouwing aan de oneven zijde van de Sloterweg, gemeentegrens (Haarlemmermeer en Haarlemmerliede en Spaarnwoude), vaart achterlangs de bebouwing aan de even zijde van de Osdorperweg, grens van het bestemmingsplan De Eendracht, grens zone G (2º), westgrens van het Sportpark Ookmeer en west- en zuidgrens zone G (2º);

  • * zone N, begrensd door:

    • 1

      º oostgrens zones K en C, Lozingskanaal en oostelijk verlengde daarvan, zuidgrens zone L (1º) en gemeentegrens (IJsselmeer en Diemen);

    • 2

      º zuidoostgrens zone G (1º), Nieuwe Utrechtseweg en gemeentegrens (Ouder-Amstel en Amstelveen);

    • 3

      º zuidgrens zones M en G (2º), Anthony Fokkerweg en zuidelijk verlengde daarvan, spoorweg van Schiphol naar Amsterdam-Zuid, Schinkel, Olympiakanaal, westgrens zone G (1º) en gemeentegrens (Amstelveen en Haarlemmermeer);

    • 4

      º Sportpark Ookmeer en gedeelte Sloterpark, ingesloten door de zones G (2º) en M;

    • 5

      º noordgrens zone M, gemeentegrens (Haarlemmerliede en Spaarnwoude), spoorweg naar Haarlem, Radarweg en noord- en westgrens zone G (2º);

  • * zone P, begrensd door:

    • 1

      º industrieterrein Amstel en Weespertrekvaart, ingesloten door de zones N (2º), G (1º) en K, en de gemeentegrens (Ouder-Amstel);

    • 2

      º industrieterrein Schinkel en Generaal Vetterstraat, ingesloten door de zones G (2º), C en N;

    • 3

      º industrie- en havengebieden langs afgesloten IJ en het Noordzeekanaal, aan de zuidzijde begrensd door de zones N (1º), C, B, A, G (2º) en N (5º), aan de west-, noord- en oostzijde begrensd door de gemeentegrens (Haarlemmerliede en Spaarnwoude en Zaanstad) en de zones E (2º), G (3º), E (1º) en L (1º);

    • 4

      º industriegebied Amstel III en terrein Academisch Medisch Centrum, begrensd door de zones G (4º) en L (3º) en de gemeentegrens (Ouder-Amstel).

Hoofdstuk 2 Voorschriften van stedebouwkundige aard

Artikel 2.1 tot en met artikel 2.4.2 (vervallen)

Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard

Artikel 2.5.1 (vervallen)

Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling

Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen, mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.

Artikel 2.5.3 en artikel 2.5.4 (vervallen)

Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn

  • De voorgevelrooilijn is:

  • a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn welke, zo veel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zo veel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

  • b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:

    • * bij een wegbreedte van ten minste 30 m, de lijn gelegen op een afstand van de halve wegbreedte, gemeten uit de as van de weg;

    • * bij een wegbreedte die minder dan 30 m, maar ten minste 10 m bedraagt, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg;

    • * bij een wegbreedte geringer dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg.

Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden, een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.

Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn

  • Niet van toepassing is het verbod tot bouwen van een bouwwerk voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, met overschrijding van de voorgevelrooilijn op:

  • a. onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 8, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • b. toegangsbruggen, voor zover zij de grens van de weg niet overschrijden;

  • c. stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke, indien de overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer dan 0,2 m bedraagt;

  • d. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken, reclametoestellen en dergelijke, indien zij voldoen aan het volgende:

    • 1

      º de voorsprong van de werken buiten de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1/20 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen en niet meer dan 1 m bedragen;

    • 2

      º de werken mogen niet lager zijn gelegen dan 4,2 m boven een voor motorvoertuigen openstaande weg of boven een strook van 0,6 m langs die weg en 2,2 m boven een niet voor motorvoertuigen openstaande weg;

    • 3

      º de werken mogen niet uitsteken boven het vlak dat op de maximumbouwhoogte door de voorgevelrooilijn wordt gebracht en met het horizontale vlak een hoek maakt van 45º;

  • e. goten, andere dan dakgoten en ondergrondse afvoerleidingen en inrichtingen voor de verzameling van water en rioolstoffen;

  • f. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, mits deze hijsinrichtingen geen grotere reikwijdte hebben dan 1 m voor de voorgevelrooilijn en niet lager zijn geplaatst dan 4,2 m boven de hoogte van de weg.

Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn

  • 1. In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

    • a.

      overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken;

    • b.

      toegangen van bouwwerken die de grens van de weg niet overschrijden;

    • c.

      toegangsbruggen die de grens van de weg overschrijden;

    • d.

      stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke die de voorgevelrooilijn met meer dan 0,2 m overschrijden;

    • e.

      stoepen en buitentrappen, met bijbehorende bordessen, welke niet hoger dan 2,5 m, en terrassen of dergelijke welke niet hoger dan 1,5 m zijn gelegen boven de gemiddelde weghoogte voor het gebouw, indien zij de grens van de weg niet overschrijden of, bij overschrijding van de grens van de weg, indien het stadsschoon daartoe aanleiding geeft;

    • f.

      erkers, balkons, galerijen, luifels en dergelijke, indien zij voldoen aan het volgende:

  • 1 º de voorsprong van de werken buiten de voorgevelrooilijn mag niet meer dan 1/20 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen en niet meer dan 1,3 m bedragen;

  • 2 º het oppervlak van de horizontale doorsnede van erkers en dergelijke mag niet groter zijn dan de maat, verkregen door 1/3 van de gevelbreedte te vermenigvuldigen met de toegelaten voorsprong;

  • 3 º erkers en dergelijke moeten zijn besloten tussen twee verticale vlakken welke een hoek van 45º maken met het door de voorgevelrooilijn gebrachte verticale vlak en dit snijden op 0,5 m binnenwaarts van de erfafscheiding. Dit laatste is niet van toepassing indien deze uitbouwingen onmiddellijk aan elkaar grenzen en gelijktijdig worden opgetrokken of indien vaststaat, dat zij beide tot stand zullen komen;

    • g.

      luifels, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;

    • h.

      hijsinrichtingen, voor zover niet reeds toegelaten op grond van artikel 2.5.7, onder f, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen, welke in enige stand de voorgevelrooilijn overschrijden;

    • i.

      kelderingangen en kelderkoekoeken;

    • j.

      bouwen onder de grond;

    • k.

      bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover niet reeds zonder omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, toelaatbaar op grond van artikel 2, onderdeel 9, 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, en die naar hun aard en bestemming op een voor de voorgevelrooilijn gelegen erf toelaatbaar zijn.

  • 2. Voor het bouwen boven een weg kan alleen afwijking worden toegestaan, indien niet lager wordt gebouwd dan:

    • * 4,2 m boven een voor motorvoertuigen openstaande weg of boven een strook van 0,6 m breedte langs die weg;

    • * 2,2 m boven een niet voor motorvoertuigen openstaande weg of weggedeelte, en dan nog voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt.

Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg

In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

a. gebouwen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub a van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, alsmede straatmeubilair, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub b, c en d, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

c. vrijstaande winkel- of reclamevitrines;

d. reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;

e. andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die naar hun aard en bestemming op de weg toelaatbaar zijn.

Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn

  • 1. Een naar de weg gekeerd gevelvlak van een bouwwerk voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, moet in de voorgevelrooilijn zijn geplaatst;

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      in de gevallen, vermeld in artikel 2.5.7, en in die waarin de afwijking, vermeld in de artikelen 2.5.8 en 2.5.9, is verleend;

    • b.

      in de gevallen, vermeld in artikel 2.5.13, en in die waarin de afwijking, vermeld in artikel 2.5.14, is verleend, voor zover het bouwwerk geheel achter de achtergevelrooilijn is geplaatst.

  • 3. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid voor:

    • a.

      gebouwen, behorende tot een complex van gebouwen;

    • b.

      gebouwen op handels- en industrieterreinen;

    • c.

      vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;

    • d.

      bijgebouwen, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

    • e.

      gebouwen ten dienste van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, en de daarbij behorende woningen;

    • f.

      gedeelten van naar de weg gekeerde gevels;

    • g.

      gevallen waarin de welstand bij het toestaan van de afwijking is gebaat.

Artikel 2.5.11 Ligging van de achtergevelrooilijn

  • 1. De achtergevelrooilijnen voor de keurblokken aan de Herengracht en aan de Keizersgracht zijn voor de keurblokken, vermeld op de bij dit artikel vermelde staat, gelegen ter plaatse als op de bij vermelde staat behorende tekeningen, gemerkt I-XXVII, is aangegeven.

  • 2. Aan de lange zijden van een vierhoekig, door rechte lijnen begrensd, bouwblok liggen de achtergevelrooilijnen over de gehele lengte van het blok, achter de bijbehorende voorgevelrooilijnen, op een afstand in meters, gelijk aan de uitkomsten van de formules in de bij dit lid behorende staten, volgens de daarin gemaakte onderscheidingen. In deze formules betekent D:

    • a.

      in een bouwblok waarvan de lange zijden evenwijdig lopen:

    • de diepte van het bouwblok in meters, gemeten haaks op die zijden;

    • b.

      in andere bouwblokken dan bedoeld onder a:

    • de diepte in meters, gemeten in de dwarsdoorsnede van het blok, haaks geplaatst op de lijn welke de hoek, gevormd door de lange zijden, middendoor deelt.

      Bouwblokken, bestemd voor bebouwing langs de vier zijden

      (gehele blokken), met een diepte van:

      Gehele blokken

      Deel der

      gemeente

      minder

      dan 30 m

      30 m

      en meer

      minder

      dan 40 m

      40 m

      en meer

      Zone A

      1/2 D - 3

      2/5 D

      Zone B

      1/2 D - 5

      3/10 D + 1

      Overige deel

      der gemeente

      -

      -

      1/2 D - 8

      1/5 D + 4

      Bouwblokken waarvan een der lange zijden niet voor bebouwing is bestemd (halve blokken), met een diepte van:

      Halve blokken

      Deel der

      gemeente

      minder

      dan 15 m

      15 m

      en meer

      minder

      dan 20 m

      20 m

      en meer

      Zone A

      D - 3

      4/5 D

      Zone B

      D - 5

      3/5 D + 1

      overige deel

      der gemeente

      -

      -

      D - 8

      2/5 D + 4

  • 3. Aan de korte zijden van een vierhoekig, door rechte lijnen begrensd bouwblok, wordt de achtergevelrooilijn gevormd door de lijn, evenwijdig aan de korte zijde, gaande door het meest achterwaarts gelegene van de snijpunten der lijnen welke de door de voorgevelrooilijnen gevormde hoeken middendoor delen met de achtergevelrooilijnen der bijbehorende lange zijden.

  • 4. Voor andere dan in het tweede en derde lid bedoelde bouwblokken wordt de ligging der achtergevelrooilijnen afgeleid uit de beginselen, neergelegd in die leden.

  • 5. In gedeelten der gemeente waar geen bouwblokken als bedoeld in het tweede, derde of vierde lid aanwezig zijn, ligt de achtergevelrooilijn op een afstand van 12 m achter de voorgevelrooilijn.

  • 6. Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen, moeten in het belang van de toetreding van daglicht- de achtergevels van die bebouwing over een afstand van ten minste 5 m ter weerszijden van bedoeld snijpunt tenminste 2 m terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.

  • 7. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het zesde lid, voor zover de aard, de indeling en het gebruik van de gebouwen in de hoekbebouwing dit toelaten.

Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden, bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.

Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn

  • Niet van toepassing is het verbod tot bouwen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, met overschrijding van de achtergevelrooilijn op:

  • a. uitgezonderd in zone L (1º), boerderijen met de daarbij nodige stallen en schuren, op een afstand, evenwijdig aan de as van de weg, gemeten van ten minste 20 m tot de zijdelingse erfafscheiding;

  • b. onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen als een aan- of uitbouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;

  • c. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke, voor zover zij de achtergevelrooilijn met niet meer dan 0,2 m overschrijden;

  • d. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke, indien zij voldoen aan het volgende:

    • 1

      º de voorsprong van de werken achter de achtergevelrooilijn mag niet meer dan 1/20 van de afstand tussen de achtergevelrooilijnen en niet meer dan 1 m bedragen;

    • 2

      º de werken mogen niet uitsteken boven het vlak dat op maximumbouwhoogte door de achtergevelrooilijn wordt gebracht en met het horizontale vlak een hoek van 45º maakt;

    • e.

      stoepen, trappen, terrassen en bordessen, een en ander voor zover niet hoger dan 1 m boven de terreinhoogte en met geen grotere overschrijding van de achtergevelrooilijn dan 1,5 m;

    • f.

      funderingen, kelderingangen en koekoeken;

    • g.

      hijsinrichtingen aan bouwwerken;

    • h.

      putten en leidingen voor de afvoer of de verzameling van water en rioolstoffen;

    • i.

      gebouwen waarvan de bovenzijde niet hoger is gelegen dan 0,75 m onder de hoogte van het terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.

Artikel 2.5.14 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn

  • In afwijking van het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

  • a. 1º in zone L (2º en 3º), boerderijen met de daarbij nodige stallen en schuren, waarbij de afstand tot de zijdelingse erfscheiding ten minste 10 m moet bedragen;

  • 2 º in zone M, bouwwerken, uitsluitend dienende voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt;

  • 3 º in zone N, bouwwerken, uitsluitend dienende voor recreatieve doeleinden;

  • 4 º in zone P, bouwwerken, uitsluitend dienende voor handel, opslag en industrie;

  • b. in zone A, gebouwen, in hoofdzaak voor andere doeleinden dan voor bewoning bestemd en welke geen andere woningen bevatten dan woningen ten dienste van die andere doeleinden;

  • c. vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;

  • d. gebouwen op een terrein hetwelk aan twee wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een plantsoen of aan een weg en een spoorweg grenst;

  • e. 1º niet voor bewoning bestemde gebouwen welke ten minste 20 m achter de voorgevelrooilijn liggen;

  • 2 º gebouwen op binnenterreinen, mits hiervan de bereikbaarheid, als bedoeld in de artikelen 6.37, 6.38 en 6.49 van het Bouwbesluit is verzekerd;

  • f. gebouwen in een bouwstrook of bouwblok geheel of overwegend handels- of industrieterrein omvattend;

  • g. een uitbouw, die niet valt onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, aan die verdieping van een gebouw waarvan de vloer ongeveer op weghoogte of daar beneden ligt, in welk geval de uitwendige hoogte van de uitbouw niet hoger mag zijn dan 3,5 m, noch boven de erfhoogte, noch boven de gemiddelde weghoogte voor het perceel;

  • h. bijgebouwen, die niet vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht;

  • i. gebouwen, bedoeld in artikel 2.5.13, onder j, welke niet aan de aldaar vermelde bepaling voldoen;

  • j. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke, indien de voorsprong van de werken achter de achtergevelrooilijn meer dan 1/20 van de afstand tussen de achtergevelrooilijnen en meer dan 1 m bedraagt en indien de werken uitsteken boven het vlak dat op maximumbouwhoogte door de achtergevelrooilijn wordt gebracht en met het horizontale vlak een hoek van 45º maakt;

  • k. stoepen, stoeptreden, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke, voor zover zij de achtergevelrooilijn met meer dan 0,2 m overschrijden;

  • l. balkons, veranda's, toegangsbruggen, toegangen van gebouwen (waaronder liftschachten, trappenhuizen en galerijen), brandtrappen, terrassen en buitentrappen met bordessen, voor zover de buitentrappen met bordessen en de terrassen niet vallen onder artikel 2.5.13, onder e, en onder de voorwaarde, dat de buitentrappen met bordessen niet hoger liggen dan 2,5 m boven de gemiddelde erfhoogte en de terrassen en dergelijke niet hoger liggen dan 1,5 m boven de gemiddelde erfhoogte;

  • m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist;

  • n. gevallen waarin de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 2.5.10, derde lid, onder g, wordt verleend;

  • o. gebouwen welke bij het in werking treden van deze verordening bestonden, voor die gedeelten der gebouwen welke de achtergevelrooilijn overschrijden, mits de inhoud van die gedeelten niet wordt vergroot en mits de stedenbouwkundige toestand, zowel voor gebouwen in de nabijheid als voor de gebouwen zelf, wordt verbeterd;

  • p. antennes, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 15, 16 en 17 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

  • Niet van toepassing is de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning, bedoeld in dit lid, op de keurblokken aan de Herengracht en aan de Keizersgracht, doch met uitzondering van de keurblokken, gemerkt I, XVIII, XXIII, XXIV, XXVI en XXVII, en met dien verstande, dat de omgevingsvergunning, bedoeld onder g, bovendien kan worden verleend in de volgende gevallen:

  • * voor de percelen Kerkstraat 45 tot en met 147 (oneven nummers) voor een overschrijding van de achtergevelrooilijn met ten hoogste 3 m;

  • * voor de percelen Nieuwe Kerkstraat 5 tot en met 73 (oneven nummers) voor een overschrijding van de achtergevelrooilijn met ten hoogste 3,75 m;

  • * voor de percelen Kerkstraat 167 tot en met 229, 249 tot en met 307, 329 tot en met 375 en 391 tot en met 447 (oneven nummers) en Reguliersdwarsstraat 36 tot en met 62 en 74 tot en met 114 (even nummers) voor een overschrijding van de achtergevelrooilijn met ten hoogste 6,5 m;

  • * voor de percelen Reguliersdwarsstraat 26 tot en met 34 (even nummers) voor een uitbouwing, niet verder reikende dan tot de lijn, verbindende het punt in het verlengde van de westelijke erfscheiding van het perceel Reguliersdwarsstraat 36, gelegen op 6,5 m achter de achtergevelrooilijn, met het punt in de oostelijke erfscheiding van het perceel Reguliersdwarsstraat 20, waar de beide achtergevelrooilijnen samenkomen;

  • * voor de percelen Raadhuisstraat 29 tot en met 43 (oneven nummers) en 42 tot en met 50 (even nummers) voor een uitbouwing, niet verder reikende dan tot de lijn op 17 m afstand achter en evenwijdig aan de voorgevelrooilijn van die percelen getrokken.

Artikel 2.5.15 Open ruimte achter gebouwen

  • 1. De open ruimte, onmiddellijk aansluitende achter een woning, moet over de volle breedte en volle hoogte van het gebouw onbebouwd worden gelaten tot een diepte van ten minste 4m, gemeten uit het meest achterwaartse gelegen deel van de achtergevel of eventueel van de veranda of andere uitbouwing voor de open ruimte achter een niet tot bewoning bestemde ruimte wordt deze diepte op ten minste 2m gesteld.

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 2.5.16 Bouwen achter naastgelegen terreinen

  • 1. Er mag geen gebouw, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, worden opgericht of uitgebreid op een gedeelte van een terrein, anders dan bedoeld in artikel 2.5.14, onder e, sub 2º, hetwelk zich uitstrekt achter de naastgelegen terreinen.

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken

  • 1. De begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:

    • a.

      vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 m daarboven minder dan 1 m breed zijn;

    • b.

      niet toegankelijk zijn.

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.

  • 3. Niet van toepassing is het bepaalde in het eerste lid op een niet-toegankelijke tussenruimte die, ter voorkoming van vervuiling, van een doeltreffende afsluiting is voorzien.

Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen

  • 1. Erf- en terreinafscheidingen, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 12 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, zijn niet toegestaan;

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid in het belang van het af te scheiden erf of terrein.

Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen

  • 1. Binnen een strook van 6 m ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen onderdelen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer;

  • 2. Binnen een strook van 6 m ter weerszijden van een ondergrondse hoofdtransportleiding mogen geen bouwwerken, voor het bouwen waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, worden gebouwd;

  • 3. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van:

    • a.

      het bepaalde in het eerste lid wat betreft de afstand van 6 m, indien de elektrische spanning van de hoogspanningslijn daarvoor geen bezwaar oplevert;

    • b.

      het bepaalde in het tweede lid wat betreft de afstand van 6 m, indien daartegen met het oog op de veilige en ongestoorde ligging van de leiding geen bezwaar bestaat.

Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn

  • 1. Een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, mag in de voorgevelrooilijn niet hoger worden gebouwd dan tot de kleinste van de onder I en II vermelde maten:

    • I.

      een hoogte, afhankelijk van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de weg ter plaatse, bepaald als volgt:

    • a.

      in zone A: 3 m + 1½ x de afstand tussen de voorgevelrooilijnen, doch 12 m, indien deze afstand minder dan 3 m bedraagt;

    • b.

      in zone B: 3 m + 1 x de afstand tussen de voorgevelrooilijnen, doch 12 m, indien deze afstand minder dan 4,5 m bedraagt;

    • c.

      in de zones C en P: 1 x de afstand tussen de voorgevelrooilijnen;

    • d.

      in het overige gedeelte der gemeente: 2/3 x de afstand tussen de voorgevelrooilijnen;

    • II.

      een hoogte van

    • a.

      16 m:

    • 1

      º voor bebouwing aan de volgende wegen:

    • Achtergracht, Amstel, Amstelveld, Binnenkant, Blauwburgwal, Bloemgracht, Brouwersgracht, Damrak (waterzijde tussen de Prins Hendrikkade en de Oudebrugsteeg), Egelantiersgracht, Geldersekade, 's Gravelandseveer, 's-Gravenhekje, Grimburgwal van perceel nr. 7 tot perceel nr. 15, Groenburgwal, Herengracht, Herenmarkt, Hortusplantsoen, Kalkmarkt, Keizersgracht, Kerkstraat (327 tot en met 367, oneven nummers), Kloveniersburgwal, Korte Prinsengracht, Krom Boomssloot, Kromme Waal, Lauriergracht, Leidsegracht, Leliegracht, Looiersgracht, Lijnbaansgracht, Nieuwe Prinsengracht, Nieuwmarkt, Noordermarkt, Onbekendegracht, Oudekerksplein, Oudeschans, Oude Turfmarkt, Oude Waal, Oudezijds Achterburgwal, Oudezijds Kolk, Oudezijds Voorburgwal, Passeerdersgracht, Prinsengracht, Prins Hendrikkade, Raamgracht, Rapenburgerplein, Recht Boomssloot, Reguliersgracht, Rokin, Oude Turfmarkt, Rusland, Schippersgracht, Singel, Snoekjesgracht, Spiegelgracht, Staalkade, Stromarkt, Thorbeckeplein, Vijzelgracht, Westermarkt en Zwanenburgwal;

    • 2

      º over een afstand van 25 m, gemeten van de hoek af, voor bebouwing aan wegen, uitkomende op een der onder 1º vermelde wegen;

    • b.

      21m: in het niet onder a vermelde gedeelte der gemeente.

  • 2. Bij een hoekbebouwing welke ligt aan wegen waarvan de afstanden tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschillen, mag aan de smalle weg over een lengte, ten hoogste gelijk aan de breedte van de smalle weg, gemeten van de hoek af, even hoog worden gebouwd als aan de brede weg is toegelaten. Indien de smalle weg minder dan 6 m breed is, wordt de grotere bouwhoogte toegelaten over een lengte van 6 m, gemeten vanaf de hoek;

  • 3. Indien wordt gebouwd aan een gedeelte van een weg hetwelk is aangewezen als zonegrens, mag aan beide zijden van dat gedeelte van de weg worden gebouwd tot de grootste aldaar toegelaten hoogten;

  • 4. De in dit artikel bedoelde hoogten worden gemeten boven straatpeil.

Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn

  • 1. Een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, mag in de achtergevelrooilijn aan de lange zijden van een bouwblok niet hoger worden gebouwd:

    • a.

      in een bouwblok, bestemd voor bebouwing van alle zijden, dan tot de kleinste van de onder I en II vermelde maten:

    • I.

      een hoogte, afhankelijk van de diepte van het bouwblok, bepaald als volgt:

    • 1

      º in zone A: 1½ x de afstand tussen de achtergevelrooilijnen;

    • 2

      º in de zones B, C en P: 1 x de afstand tussen de achtergevelrooilijnen;

    • 3

      º  in het overige gedeelte der gemeente: 2/3 x de afstand tussen de achtergevelrooilijnen;

    • II.

      de hoogte, vermeld in artikel 2.5.20, eerste lid, onder II;

    • b.

      in een bouwblok waarvan een der lange zijden niet voor bebouwing bestemd is, dan tot de hoogte, toegelaten in de voorgevelrooilijn van het gebouw;

  • 2. De hoogte, bedoeld in het eerste lid, wordt gemeten boven straatpeil.

  • 3. De afstand tussen de achtergevelrooilijnen, bedoeld in het eerste lid, wordt, voor zover deze rooilijnen niet evenwijdig lopen, gemeten in een dwarsdoorsnede van het bouwblok, haaks geplaatst op de lijn welke de hoek, gevormd door de bijbehorende zijden van het blok, middendoor deelt.

  • 4. Een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, mag in de achtergevelrooilijn aan de korte zijde van een bouwblok niet tot een hoger peil worden gebouwd dan is toegelaten in de daar aansluitende achtergevelrooilijn(en) der lange zijde(n) van het bouwblok.

  • 5. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, onder a, sub I, en het vierde lid, voor bebouwing nabij de hoeken van bouwblokken.

Artikel 2.5.22 (vervallen)

Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen

  • Een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, mag tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger worden gebouwd dan tot de kleinste van de onder I en II vermelde maten:

  • I. een hoogte, aangegeven door de vlakken welke door de voor- en de achtergevelrooilijn ter hoogte van de grootste toegelaten bouwhoogte zijn gebracht en met het horizontale vlak een hoek maken van:

    • a.

      55º in zone A;

    • b.

      45º in de zones B, C en P;

    • c.

      33º in het overige gedeelte der gemeente;

  • II. een hoogte van:

    • a.

      20 m aan de wegen, bedoeld in artikel 2.5.20, eerste lid, onder II sub a;

    • b.

      25 m in het overige gedeelte der gemeente.

Artikel 2.5.24 t/m 2.5.26 (vervallen)

Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte

  • Niet van toepassing is het bepaalde in de artikelen 2.5.20, 2.5.21 en 2.5.23 op:

  • a. onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 8 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • b. het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van bouwwerken, anders dan het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard als bedoeld in artikel 3, onderdeel 8 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, en dan ten aanzien van die gedeelten welke de maximale bouwhoogte overschrijden;

  • c. topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 m en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de toegelaten bouwhoogte ter plaatse;

  • d. plaatselijke verhogingen met geen grotere breedte dan 0,60 m.

Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte

  • In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21 eerste en vierde lid, en 2.5.23 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

  • a. gebouwen voor openbaar nut, scholen, kerken, schouwburgen en andere gebouwen, bestemd voor het houden van bijeenkomsten en vergaderingen;

  • b. gebouwen, indien het belang van het stadsschoon daartoe aanleiding geeft;

  • c. gebouwen, bestemd voor het uitoefenen van een bedrijf, indien de aard daarvan aanleiding ertoe geeft;

  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, al dan niet van openbare aard, voor zover niet reeds zonder omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen toelaatbaar op grond van artikel 2, onderdeel 16 en 18 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht;

  • e. het geheel of gedeeltelijk veranderen of vergroten van een bouwwerk, voor zover niet reeds zonder omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen toelaatbaar op grond van artikel 3, onderdeel 8 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht en indien:

    • 1

      º de bestaande belendende gebouwen de maximale bouwhoogte overschrijden en het belang van het stadsschoon daartoe aanleiding geeft;

    • 2

      º bij het overschrijden van bestaande uitwendige hoogteafmetingen andere hoogteafmetingen kleiner worden dan de bestaande;

  • f. plaatselijke verhogingen met een grotere breedte dan 0,60 m;

  • g. dakkapellen;

  • h. topgevels, breder dan 6 m, en gevelverhogingen van soortgelijke aard;

  • i. draagconstructies voor een reclame;

  • j. schoorstenen, kanalen en leidingen;

  • k. antennes, voor zover niet reeds zonder omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen toelaatbaar op grond van artikel 2, onderdelen 15, 16 en 17 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid

  • 1. In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28 kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:

  • a. er voor het betreffende gebied geen bestemmingsplan of beheersverordening of projectbesluit van kracht is;

  • b. geen van de aanhoudingsgronden zoals genoemd in artikel 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is;

  • c. de activiteit in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd toekomstig ruimtelijk beleid;

  • d. de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening; en

  • e. de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

  • 1. Indien een gebouw is gelegen in een zone of gedeelte van een zone als bedoeld in artikel 1.3, die door de Gemeenteraad is aangewezen als goed bereikbaar per openbaar vervoer, mag - voor zover de omvang of de bestemming van het gebouw ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in - daartoe aanleiding geeft beperkte mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte moet in overeenstemming zijn met het voor de desbetreffende zone door Burgemeester en Wethouders vastgestelde parkeerbeleid;

  • 2. Indien een gebouw gelegen is in een ander deel van de gemeente dan wordt bedoeld in het eerste lid, en de omvang of de bestemming van het gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer;

  • 3. De - in de voorgaande leden bedoelde - ruimten voor het parkeren of stallen van auto's moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's.

  • Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

  • a. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5,00 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen;

  • b. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedragen;

  • 4. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort;

  • 5. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het tweede en vierde lid:

    • a.

      voor zover op andere wijze in de parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien;

    • b.

      indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, tot welke bijzondere omstandigheden - wat betreft de toepassing van het tweede lid - in elk geval worden gerekend:

    • een te verwachten meer dan gemiddeld aantal gehandicapte gebruikers of bezoekers van het gebouw;

    • een te verwachten meer dan gemiddeld aantal klanten of bezoekers, indien het gebouw bestemd is voor de vestiging van één of meer detailhandelsbedrijven, dan wel openbare dienstverlening of vermakelijkheid;

    • een bestemming van het gebouw als parkeergarage, dan wel garagebedrijf.

  • 6. De Gemeenteraad kan bepalen dat het eerste en tweede lid niet van toepassing zijn op één of meer zones als bedoeld in artikel 1.3.

Artikel 2.5.31 Ontheffing voor gebouwen uit historisch-esthetische motieven

Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van de bepalingen van deze paragraaf ten aanzien van de ligging en de afmetingen van gebouwen, voor zover zulks noodzakelijk is om een uit historisch-esthetische motieven gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van bestaande bebouwing.

Artikel 2.5.32 Ontheffing voor tijdelijke bouwwerken

  • 1. Het bevoegd gezag kan met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van de bepalingen van deze paragraaf voor die termijn ontheffing verlenen van deze bepalingen;

  • 2. De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaren belopen;

  • 3. Het bepaalde artikel 2.12, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, eerste lid, laatste volzin, vierde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 3 Voorschrift omtrent het tegengaan van het bouwen van een bouwwerk op verontreiningde bodem.

Artikel 3.1 Bodemonderzoek

  • 1. Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht bestaat uit:

    • a.

      de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens de Amsterdamse Richtlijn voor Verkennend Onderzoek 2011, zoals vastgesteld door Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam, bestaande uit een vooronderzoek en een verkennend onderzoek.

    • b.

      Indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of -stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707, uitgave 2003, dan wel NEN 5897, uitgave 2005.

  • 2. Indien het veldonderzoek in het kader van het verkennend bodemonderzoek naar het oordeel van het bevoegd gezag pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het veldonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen. Artikel 2.7, derde lid, van de Regeling omgevingsrecht is in dit geval van toepassing op het tijdstip van indienen van het bodemonderzoeksrapport waarin de uitkomsten van het onderzoek zijn beschreven. Het vooronderzoek dient reeds bij de aanvraag te zijn ingediend.

  • 3. Het bepalen of sprake is van een redelijk vermoeden van een geval van ernstige verontreiniging als bedoeld in artikel 6.2c Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in de omstandigheid als bedoeld in het tweede lid (bodemonderzoek na sloop), vindt plaats op basis van het vooronderzoek, alsmede eventueel reeds bekende bodemonderzoeksgegevens en de Bodemkwaliteitskaart.

  • 4. De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.

  • 5. Het bevoegd gezag kan het afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht toestaan, indien voldaan wordt aan de criteria genoemd in paragraaf 4.6 van de Nota bodembeheer Gemeente Amsterdam, vastgesteld op 4 april 2012, onder het kopje ‘Ontheffing bodemonderzoeksplicht in het kader van de Woningwet / Bouwverordening'.

  • 6. Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht toe, indien bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

  • 7. Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingtermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het vooronderzoek blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een verkennend onderzoek als bedoeld in het eerste lid, onder a, niet rechtvaardigen.

Artikel 3.2 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

  • Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • a. waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

  • b. voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

  • c. dat de grond raakt, of waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Artikel 3.3 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 3.1 kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij van oordeel is, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorschriften alsnog geschikt kan worden gemaakt.

  • 2. Indien nog geen of geen volledig bodemonderzoek bij de aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend en de aanvraag desondanks in behandeling is genomen, kan het bevoegd gezag een voorschrift verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, inhoudende een plicht tot het verrichten van bodemonderzoek als bedoeld in artikel 3.1. Het voorgaande geldt niet indien onderzoek niet is vereist vanwege een situatie als bedoeld in artikel 3.1, tweede, vierde, vijfde, zesde of zevende lid.

Hoofdstuk 4 Voorschrift omtrent de vergunningsplicht met het oog op de brandveiligheid van een bouwwerk waarin bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft.

Artikel 4.1. Vergunningsplicht nachtbedrijf

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, onder a van het Besluit omgevingsrecht wordt het aantal personen bepaald op 4.

Hoofdstuk 5 Voorschriften over de samenstelling, inrichting en werkwijze van de welstandscommissie

Artikel 5.1 De organisatie van het welstandstoezicht

  • 1. De advisering over redelijke eisen van welstand is opgedragen aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit als bedoeld in de Verordening op de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit 2017.

  • 2. De voorschriften over de samenstelling, inrichting en werkwijze van de Commissie voor Welstand en Monumenten als bedoeld in de Verordening op de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit 2017 zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1. Overgangsbepaling beschikkingen

  • 1. Een ontheffing, aanschrijving, lastgeving, toestemming, of andere beschikking van gelijke strekking verleend krachtens de bouwverordening zoals die gold op de dag vóór de inwerkingtreding van deze bouwverordening of van kracht op grond van de overgangsbepalingen van die bouwverordening, blijft na het tijdstip waarop deze bouwverordening in werking treedt, van kracht totdat de termijn waarvoor zij is verleend, is verstreken of totdat zij is ingetrokken.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in 7.1 van het Bouwbesluit 2012 blijven op een aanvraag om bouwvergunning, ontheffing of toestemming of een aanvraag om omgevingsvergunning, die is ingediend vóórdat deze verordening in werking is getreden en waarop op dit tijdstip nog niet was beschikt, de bepalingen van de Bouwverordening Amsterdam 2003 van toepassing, tenzij de aanvrager verzoekt om toepassing van de bepalingen van deze verordening.

Artikel 6.2 Slotbepaling

Deze verordening wordt aangehaald als Bouwverordening Amsterdam 2013.

Bijlage1 Stedenbouwkundige zones.pdf (5811 Kb)

Bijlage 2 Staat, houdende vermelding van de grenzen der keurblokken, bedoeld in artikel 2.5.11, lid 1.pdf (1117 Kb)

Bijlage 3 Ligging achtergevelrooilijnen.pdf (468 Kb)

Bijlage 4 Welstandsgrens.pdf (171 Kb)

Bijlage 5 Eis tot aansluiting aan de publiekelijke voorziening voor verwarming.pdf (10 Kb)

Bijlage 6 Hoofdstuk 6A Bouwverordening Amsterdam 2003 Gebruiksbepalingen prostitutiebedrijven.pdf (38 Kb)

Bijlage 7 Toelichting Bouwverordening Amsterdam 2013.pdf (109 Kb)