Regeling vervallen per 01-01-2024

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Zeist houdende gemeentelijke regelgeving op het gebied van openbare orde en veiligheid Algemene plaatselijke verordening Zeist 2017

Geldend van 28-06-2017 t/m 17-04-2019

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening

De raad van de gemeente Zeist;

gelezen het voorstel van het college van 04 april 2017

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het aanbeveling verdient regels te stellen ter handhaving van de openbare orde;

B E S L U I T:

vast te stellen de volgende Algemene plaatselijke verordening

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;

  • b.

    Weg: de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • c.

    Openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • d.

    Bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • e.

    Rechthebbende: degene die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • f.

    Bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1.1 van de bouwverordening;

  • g.

    Gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet;

  • h.

    Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • i.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist;

  • j.

    Burgemeester: de burgemeester van de gemeente Zeist;

  • k.

    Bestuursorgaan: bestuursorgaan zoals bedoeld in artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht dat bevoegd is te beslissen en bevoegd gezag, zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. Het eerste en tweede lid van deze bepaling gelden niet als de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is.

Artikel 1:3 Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen (Paragraaf 4.1.3.3 Algemene wet bestuursrecht)

  • 1. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing voor de volgende artikelen in deze verordening:

    • a.

      Artikel 2:11 Vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg;

    • b.

      Artikel 2:64 Ontheffing verbod houden Bijen;

    • c.

      Artikel 2:67 Vrijstelling verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister;

    • d.

      Artikel 5:7 Ontheffing verbod parkeren van reclamevoertuigen;

    • e.

      Artikel 5:16 Ontheffing verbod venten vrijheid van meningsuiting bepaalde openbare plaatsen of dagen en uren.

  • 2. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:

    • a.

      Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden, ontheffing verbod begeven of bevinden afgezette openbare plaatsen;

    • b.

      Artikel 2:10 Ontheffing plaatsen van voorwerpen op, aan of boven de weg in strijd met de publieke functie ervan;

    • c.

      Artikel 2:22 Ontheffing verbod objecten onder hoogspanningslijn;

    • d.

      Artikel 2:25 Vergunning evenement;

    • e.

      Artikel 2:28 Vergunning exploitatie openbare inrichting;

    • f.

      Artikel 2:28c Wijziging aanhangsel exploitatievergunning

    • g.

      Artikel 2:28d Wijziging exploitatievergunning openbare inrichting

    • h.

      Artikel 2:28f Besluit ingebruikname terras;

    • i.

      Artikel 2:29 Ontheffing sluitingstijd

    • j.

      Artikel 2:39 Vergunning speelgelegenheden;

    • k.

      Artikel 2:41 Ontheffing verbod betreden gesloten woning, lokaal of erf;

    • l.

      Artikel 2:60 Ontheffing verbod Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren;

    • m.

      Artikel 2:72 Vergunning ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen;

    • n.

      Artikel 2:78a Besluit opheffing sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen;

    • o.

      Artikel 3:4 Vergunning seksinrichtingen;

    • p.

      Artikel 3:15 Besluit wijziging beheer (seksinrichtingen);

    • q.

      Artikel 4:6 Ontheffing verbod overige geluidhinder;

    • r.

      Artikel 4:18 Ontheffing recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen;

    • s.

      Artikel 5:2 Ontheffing verbod parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.;

    • t.

      Artikel 5:3 Ontheffing verbod Te koop aanbieden van voertuigen;

    • u.

      Artikel 5:6 Ontheffing verbod plaatsen/hebben kampeermiddelen e.a.;

    • v.

      Artikel 5:11 Ontheffing verbod aantasting groenvoorzieningen door voertuigen;

    • w.

      Artikel 5:13 Vergunning inzameling van geld of goederen;

    • x.

      Artikel 5:18 Standplaatsvergunning;

    • y.

      Artikel 5:33 Ontheffing verbod verkeer in natuurgebieden;

    • z.

      Artikel 5:34 Ontheffing verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken;

    • aa.

      Artikel 5:37a Ontheffing detectieverbod.

  • 3. Indien andere besluiten op grond van deze verordening worden aangevraagd is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 1:4 Indiening aanvraag

(Vervallen was voorheen artikel 1:3)

Artikel 1:5 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning of ontheffing kan door het bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 3 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Artikel 1:6 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:7 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Elke vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing moet worden aangenomen, dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:9 Geldigheidsduur vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:10

(Vervallen. Is opgenomen in artikel 1:3, tweede lid)

Artikel 1:10a experimenteerartikel

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder experiment: tijdelijk afwijken van een of meer bepalingen in deze verordening met het oog op het verzamelen van gegevens om te beoordelen of de afwijking permanent of algemeen kan worden gemaakt.

  • 2. Het college of de burgemeester kan, ieder voor zover het een hem in deze verordening gegeven bevoegdheid betreft, besluiten tot het houden van een experiment.

  • 3. Het college of de burgemeester kan niet bij wijze van experiment afwijken van de volgende onderdelen van deze verordening:

    • a.

      de hoofdstukken 1, 3, en 6;

    • b.

      van hoofdstuk 2 de afdelingen 1, 2 en 6 met uitzondering van artikel 2:14, afdeling 10 en 11 met uitzondering van de artikelen 2:42 en 2:58, de afdelingen 13 tot en met 16;

    • c.

      van hoofdstuk 4, afdeling 1 en 2 met uitzondering van artikel 4:6;;

    • d.

      de artikelen 2:31 en 2:32.

  • 4. In het besluit, zoals genoemd in het tweede lid, wordt in ieder geval opgenomen:

    • a.

      het doel van het experiment;

    • b.

      de tijdsduur van het experiment;

    • c.

      van welke regels wordt afgeweken;

    • d.

      voor welk gebied het experiment geldt; en

    • e.

      de voorwaarden die het college of de burgemeester verbindt aan het experiment.

  • 5. De raad wordt uiterlijk vier weken voor aanvang van het experiment door het college of de burgemeester geïnformeerd over het experiment.

  • 6. Een experiment heeft een looptijd van ten hoogste een jaar.

  • 7. Het experiment wordt geëvalueerd. Als de evaluatie van een experiment aanleiding geeft tot het aanpassen van deze verordening, kan het college of de burgemeester besluiten, in afwijking van het zesde lid, het experiment met ten hoogste een jaar te verlengen met het oog op het aanpassen van de verordening.

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Degene die op een openbare plaats

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:1a verstoring van de openbare orde e.d.

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 424, 426 bis en 431 van het Wetboek van Strafrecht is het verboden op of aan een openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, op enigerlei wijze:

    • a.

      de orde te verstoren;

    • b.

      zich hinderlijk te gedragen;

    • c.

      personen lastig te vallen;

    • d.

      te vechten;

    • e.

      deel te nemen aan een samenscholing;

    • f.

      onnodig op te dringen of

    • g.

      door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2. Het is verboden om in het geval van wanordelijkheden of indien er ernstig gevaar voor het ontstaan daarvan dreigt, op de in het eerste lid genoemde plaatsen een voorwerp of stof kennelijk meegebracht om die orde te verstoren, bij zich te hebben.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen of openbare plaatsen, wanneer deze door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4. Het is verboden een voorwerp dat ter afzetting of afsluiting van een gedeelte van de weg of vanwege het bevoegde gezag is aangebracht, te verplaatsen, te verwijderen of omver te halen.

Artikel 2:1b Verblijfsontzegging

  • 1. De burgemeester kan gebieden aanwijzen waar hij aan personen een verblijfsontzegging kan opleggen.

  • 2. De burgemeester gaat alleen over tot aanwijzing van een gebied als bedoeld in het eerste lid, indien naar zijn oordeel sprake is van ernstige verstoring van de openbare orde of van dreiging van ernstige verstoring van de openbare orde.

  • 3. De burgemeester kan een verblijfsontzegging opleggen aan personen die in het aangewezen gebied de openbare orde verstoren of dreigen te verstoren door:

    • a.

      handelen in strijd met het bepaalde in de artikelen in deze Apv betreffende alcoholgebruik, drugshandel en samenscholingsverbod;

    • b.

      het bezit, de handel of het gebruik van in de Opiumwet verboden middelen;

    • c.

      het bezit van wapens, messen en andere voorwerpen die als steek- of slagwapen kunnen worden gebruikt;

    • d.

      diefstal, inbraak, heling, vernieling of andere vermogensdelicten;

    • e.

      geweldpleging en/of bedreiging.

  • 4. De burgemeester bepaalt in de verblijfsontzegging de termijn waarvoor deze geldt, Deze termijn is niet langer dan één jaar.

  • 5. Een verblijfsontzegging kan niet worden opgelegd aan personen die in het aangewezen gebied werken, en/of blijkens de Basisregistratie Personen in het aangewezen gebied wonen.

  • 6. De burgemeester kan indien de belanghebbende een aantoonbaar belang heeft om zich binnen het aangewezen gebied te begeven de verblijfsontzegging naar tijd en plaats beperken.

  • 7. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegde verblijfsontzegging.

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2:2 Optochten

(Vervallen. Is opgenomen in artikel 2:24)

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      de naam en het adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling en

    • f.

      de maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Hij die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin de datum en het tijdstip waarop de kennisgeving is gedaan is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip waarop de kennisgeving is gedaan valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving geacht te zijn gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

(Vervallen)

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

(Vervallen. Is opgenomen in artikel 2:24)

Artikel 2:8 Dienstverlening

(Niet van toepassing)

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

(Vervallen)

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven de weg in strijd met de publieke functie ervan

  • 1. Het is verboden voorwerpen op, aan of boven een weg of weggedeelte te hebben of te plaatsen waardoor de weg wordt gebruikt anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan het bestuursorgaan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:5 kan De ontheffing of vergunning worden geweigerd indien:

    • a.

      het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg;

    • b.

      het gebruik de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg;

    • c.

      het gebruik gevaar oplevert of kan opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik van de weg, of;

    • d.

      door het gebruik cultuurhistorische waarden worden aangetast of kunnen worden aangetast;

    • e.

      door het gebruik groenvoorzieningen en/of natuurschoon worden aangetast of kunnen worden aangetast;

    • f.

      het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • 5. Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving en met het oog op de belangen genoemd in het vierde lid nadere regels stellen ten aanzien van het plaatsen van containers, terrassen, uitstallingen, aankondigingsborden, reklameborden, verwijsborden of andere borden, spandoeken en ander gebruik van een weg of weggedeelte dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 6. Het college kan in nadere regels bepalen dat voor containers, terrassen, uitstallingen, aankondigingsborden, reklameborden, verwijsborden of andere borden, spandoeken en ander gebruik van een weg of weggedeelte dan overeenkomstig de publieke functie daarvan het in het eerste lid bedoelde verbod niet geldt als aan in de regels genoemde voorwaarden wordt voldaan.

  • 7. Dit artikel geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      terrassen als bedoeld in artikel 2:27, sub b;

    • c.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17.

  • 8. Het verbod in het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of de provinciale wegenverordening.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of op andere wijze verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. Op de aanvraag om vergunning wordt beslist

    • a.

      door het bestuursorgaan, indien de activiteiten – behoudens omgevingsvergunning - zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing voor situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de provinciale wegenverordening, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet  of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

  • 5. De in dit artikel bedoelde vergunning is objectgebonden

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente;

    • e.

      het parkeren.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Waterschapskeur of de provinciale wegenverordening.

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

[Vervallen]

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

  • 1. De rechthebbende op een bedrijf dat winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht:

    • a.

      ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken en

    • b.

      de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2. Het college kan gebieden buiten de omgeving van het bedrijf aanwijzen, waar tevens een opruimplicht voor winkelwagentjes geldt.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

[Vervallen]

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

[Vervallen]

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

[Vervallen]

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1. Het is verboden te roken in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de door het college aangewezen periode.

  • 2. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en op aangrenzende erven.

  • 5. De aangewezen periode, zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, omvat in ieder geval de periode waarin de door de Veiligheidsregio Utrecht bepaalde Droogte-index groter is dan 125.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

[Vervallen]

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

[Vervallen]

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale vaarwegenverordening.

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2:39 van deze verordening.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      een feest, waaronder begrepen een straat- of buurtfeest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een snuffelmarkt. Een snuffelmarkt is een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

Artikel 2:25 Evenement

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor snuffelmarkten in ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis en clubhuis. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij deze inrichting behorend terras en andere aanhorigheden;

  • b.

    terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van de openbare inrichting waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;

  • c.

    vergunninghouder: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon aan wie de vergunning, bedoeld in artikel 2:28, eerste lid van deze verordening is verleend;

  • d.

    leidinggevende:

    • 1°.

      de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de openbare inrichting wordt uitgeoefend;

    • 2°.

      de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan een openbare inrichting;

    • 3°.

      de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft in een openbare inrichting;

  • e.

    barvrijwilliger: de natuurlijke persoon, als bedoeld in artikel 1 eerste lid van de Drank- en Horecawet, of de wet die hiervoor in de plaats treedt.

Artikel 2:28 exploitatie openbare inrichting

  • 1. Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester

    • a.

      een openbare inrichting te exploiteren;

    • b.

      één of meer bij de openbare inrichting behorende terrassen te exploiteren, voor zover deze onder de uitzonderingscategorie van artikel 2:28, vierde lid van deze verordening vallen.

  • 2. De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit en geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:5 kan de burgemeester de vergunning weigeren indien:

    • a.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

    • b.

      de aanvrager geen verklaring omtrent gedrag met betrekking tot de leidinggevende van de inrichting overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven;

    • c.

      niet voldaan is aan de ingevolge deze afdeling voor de leidinggevenden geldende eisen;

    • d.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

  • 4. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in

    • a.

      een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet  voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    • b.

      een zorginstelling;

    • c.

      een museum; of

    • d.

      een bedrijfskantine of bedrijfsrestaurant.

Artikel 2:28a Inhoud exploitatievergunning en aanhangsel vergunning

  • 1. De burgemeester vermeldt in een vergunning:

    • a.

      de vergunninghouder;

    • b.

      tot welke bedrijfsuitoefening de vergunning strekt;

    • c.

      de plaats waar de openbare inrichting zich bevindt;

    • d.

      de situering en de oppervlakte van het (de) terras(sen) van de openbare inrichting;

    • e.

      de voorschriften en/of beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden.

  • 2. De burgemeester vermeldt in een aanhangsel bij de vergunning de leidinggevenden.

  • 3. De vergunning en het daarvan deel uitmakende aanhangsel, of afschriften daarvan, en in voorkomende gevallen een afschrift van de aanvraag, als bedoeld in artikel 2:28c, eerste lid, van deze verordening, en de ontvangstbevestiging, als bedoeld in artikel 2:28c, derde lid, van deze verordening of een afschrift daarvan, zijn in de openbare inrichting aanwezig.

Artikel 2:28b Eisen aan leidinggevenden

  • 1. De leidinggevenden voldoen aan de volgende eisen:

    • a.

      zij hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt;

    • b.

      zij zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

    • c.

      zij staan niet onder curatele.

  • 2. Het is verboden een openbare inrichting voor het publiek geopend te houden indien in de openbare inrichting niet aanwezig is:

    • a.

      een op de vergunning of het aanhangsel vermelde leidinggevende, of - indien de openbare inrichting wordt geëxploiteerd door een paracommerciële rechtspersoon - een barvrijwilliger;

    • b.

      een persoon wiens bijschrijving op grond van artikel 2:28c, eerste lid, van deze verordening is gevraagd, mits de ontvangst van die aanvraag is bevestigd, zolang nog niet op die aanvraag is beslist.

  • 3. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op exploitatievergunningen, als bedoeld in artikel 2:28, eerste lid, aanhef en onder b., van deze verordening, die louter betrekking hebben op de exploitatie van een terras.

Artikel 2:28c Wijziging aanhangsel exploitatievergunning

  • 1. Een vergunninghouder meldt aan de burgemeester zijn wens om een persoon als leidinggevende te laten bijschrijven;

  • 2. Deze melding geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.

  • 3. De burgemeester bevestigt onverwijld schriftelijk of elektronisch de ontvangst van de aanvraag.

  • 4. De burgemeester weigert de wijziging van het aanhangsel indien de persoon bedoeld in artikel 28c, eerste lid, van deze verordening niet voldoet aan de in artikel 2:28b van deze verordening gestelde eisen.

Artikel 2:28d Wijziging exploitatievergunning openbare inrichting

Indien een openbare inrichting een zodanige verandering ondergaat dat zij niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning gegeven omschrijving, is de vergunninghouder verplicht bedoelde wijziging binnen één maand bij de burgemeester te melden. De burgemeester verstrekt, indien aan de ten aanzien van de openbare inrichting gestelde eisen wordt voldaan, een gewijzigde vergunning, waarin de ingevolge artikel 2:28a van deze verordening vereiste omschrijving is aangepast aan de nieuwe situatie.

Artikel 2:28e Intrekkings-, wijzigings- en schorsingsgronden

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning intrekken, wijzigen of schorsen indien:

  • a.

    de vergunninghouder en/of leidinggevenden de bepalingen in deze afdeling overtreden;

  • b.

    aannemelijk is dat de vergunninghouder en/of leidinggevenden betrokken zijn, of hun ernstige nalatigheid kan worden verweten, bij activiteiten in of vanuit de inrichting die een gevaar opleveren voor de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

  • c.

    de vergunninghouder en/of leidinggevenden toestaan of gedogen dat in de openbare inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

  • d.

    de vergunninghouder en/of leidinggevenden zich schuldig maken aan discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of welke grond dan ook;

  • e.

    zich in of vanuit de inrichting feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het (ongewijzigd) geopend blijven van de openbare inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid en/of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting.

  • f.

    een vergunninghouder in een periode van twee jaar ten minste drie maal op grond van artikel 2:28c, eerste lid van deze verordening om bijschrijving van een persoon op het aanhangsel bij de vergunning heeft verzocht en de burgemeester die wijziging van het aanhangsel ten minste driemaal heeft geweigerd op grond van artikel 2:28c, vierde lid van deze verordening.

Artikel 2:28f Terrassen

  • 1. Indien een aanvraag om een exploitatievergunning mede of uitsluitend betrekking heeft op een bij de inrichting behorend terras, kan de burgemeester aan de ingebruikname van het terras voorschriften en/of beperkingen verbinden, onder andere ten aanzien van:

    • a.

      de inrichting, situering en het gebruik van het terras;

    • b.

      gedragsregels die op het terras in acht moeten worden genomen;

    • c.

      de aanwezigheid en inrichting van tappunten op het terras;

    • d.

      de brandveiligheid.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:28 van deze verordening kan de burgemeester de ingebruikname van het terras weigeren:

    • a.

      als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

    • b.

      als dat gebruik een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer, gebruik en onderhoud van de weg;

    • c.

      als dat gebruik afbreuk doet aan een publieke functie van de openbare ruimte, inclusief de bescherming van het uiterlijk aanzien daarvan.

  • 3. Alle voorzieningen ten behoeve van het terras moeten semi-permanent zijn. Als voor het uitvoeren van openbare werken of om enigerlei andere reden verwijdering van het terras noodzakelijk is, zijn de vergunninghouder en de leidinggevenden verplicht dit terstond of binnen de door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn, op eigen kosten te verwijderen.

  • 4. Het is verboden op of in de omgeving van een terras dranken en/of eetwaren voor gebruik ter plaatse te verstrekken buiten dat deel van de weg waarvan het gebruik ingevolge het bepaalde in het eerste en tweede lid is toegestaan.

  • 5. Buiten de openingstijden van het terras zoals bepaald in artikel 2:29, eerste en het vierde tot het zesde lid en artikel 2:30, eerste en tweede lid, van deze verordening dient al het meubilair van het terras verwijderd te zijn, dan wel op zodanige wijze onderling met elkaar verbonden dat het niet te verplaatsen is.

  • 6. De burgemeester is bevoegd tot het stellen van nadere regels ten aanzien van het bepaalde in dit artikel.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1. Openbare inrichtingen zijn dagelijks gesloten tussen 24 uur en 6 uur (sluitingstijd).

  • 2. Het in het eerste lid van deze verordening bepaalde is niet van toepassing tijdens de nacht van 31 december op 1 januari, onder de voorwaarde dat iedere vergunninghouder van een openbare inrichting dient te zorgen dat geen verstoring plaatsvindt van de openbare orde en veiligheid in relatie tot het woon- en leefklimaat.

  • 3. Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven gedurende de sluitingstijd

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.

  • 5. De burgemeester kan nadere regels stellen ten aanzien van het bepaalde in het eerste lid en daarbij bepalen dat andere sluitingstijden gelden.

  • 6. Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, vierde lid onder a., gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 7. Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin is voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 van deze verordening geldende sluitingstijden vaststellen.

  • 2. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijke sluiting bevelen. Deze bevoegdheid komt hem in elk geval toe indien sprake is van een van de in artikel 2:28e van deze verordening genoemde situaties waarin intrekking, wijziging of schorsing van de vergunning mogelijk is.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden gedurende de sluitingstijd of de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste en tweede lid;

  • c.

    op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras;

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

  • 1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. De vergunninghouder van een openbare inrichting laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bestuursorgaan.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

[Vervallen]

Afdeling 8a. Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en horecawet

Artikel 2:34a Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    alcoholhoudende drank: de drank die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor meer dan een half volumeprocent uit alcohol bestaat.

  • -

    paracommerciële rechtspersoon: een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf.

  • -

    horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.

  • -

    Omni-vereniging: een vereniging of stichting waar meer dan twee sporten worden beoefend. De verschillende sporttakken moeten formeel zijn aangesloten bij landelijk erkende bonden die vallen onder NOC*NSF.

Artikel 2:34b Schenktijden paracommerciële rechtspersonen

  • 1. Een paracommercieel rechtspersoon die zich voornamelijk richt op het organiseren van activiteiten van sportieve aard, kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken tijdens de volgende schenktijden:

    • a.

      Korfbal-, voetbal- en hockeyverenigingen

      • -

        maandag tot en met vrijdag vanaf 19.00 uur tot 24.00 uur.

      • -

        zaterdag en zondag vanaf 12.00 uur tot 19.00 uur, behoudens in gevallen waarin wedstrijden eindigen na 17.30 uur, in welk geval het is toegestaan om tot 1,5 uur na de wedstrijd alcoholhoudende drank te verstrekken met een uiterlijke schenktijd van 21.00 uur

    • b.

      Tennis-, jeu de boules-, petanque- en omni-verenigingen

      • -

        maandag tot en met vrijdag vanaf 12.00 uur tot 24.00 uur.

      • -

        zaterdag en zondag vanaf 12.00 uur tot 24.00 uur.

    • c.

      Overige rechtspersonen van sportieve aard

      • -

        maandag tot en met vrijdag vanaf 16.00 tot 24.00 uur.

      • -

        zaterdag en zondag vanaf 16.00 tot 24.00 uur.

  • 2. Overige paracommerciële rechtspersonen kunnen, onverminderd het bepaalde in artikel 2:29 (sluitingstijd), alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf één uur voor de aanvang en tot uiterlijk één uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon.

  • 3. Het is paracommerciële rechtspersonen, als bedoeld in het eerste lid, onder a., voor ten hoogste zestien dagen per jaar toegestaan om, onverminderd het bepaalde in artikel 2:29 (sluitingstijd) de in het eerste lid gestelde schenktijden te overschrijden tijdens bijeenkomsten voor leden of personen die rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

  • 4. Het is paracommerciële rechtspersonen, als bedoeld in het eerste lid, onder b. en c., voor ten hoogste twaalf dagen per jaar toegestaan om, onverminderd het bepaalde in artikel 2:29 (sluitingstijd) de in het eerste lid gestelde schenktijden te overschrijden tijdens bijeenkomsten voor leden of personen die rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

  • 5. Een paracommercieel rechtspersoon doet uiterlijk twee weken voor een bijeenkomst als bedoeld in het derde of vierde lid melding hiervan aan de burgemeester.

Artikel 2:34c bijeenkomsten bij paracommerciële rechtspersonen

  • 1. Een paracommercieel rechtspersoon die zich voornamelijk richt op het organiseren van activiteiten waarbij het faciliteren van sociale interactie een voorname rol speelt, gelegen in het dorp Austerlitz, kan alcoholhoudende drank verstrekken tijdens per jaar ten hoogste 10 bijeenkomsten van persoonlijke aard of bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

  • 2. Overige paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn, als dit zou leiden tot oneerlijke mededinging.

  • 3. Het is niet toegestaan om bijeenkomsten van persoonlijke aard aan te prijzen, met uitzondering van bijeenkomsten als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Een paracommercieel rechtspersoon doet uiterlijk vier weken voor een bijeenkomst als bedoeld in het eerste lid melding hiervan aan de burgemeester.

Artikel 2:34d aanvullende vragen aan paracommerciële rechtspersonen

  • 1. Een paracommerciële rechtspersoon geeft bij de aanvraag voor het verkrijgen van een vergunning tot uitoefening van het horecabedrijf nadere informatie over de doelstelling van de paracommerciële rechtspersoon en de doelgroep waarop de rechtspersoon zich richt.

  • 2. Hiertoe verstrekt de paracommerciële rechtspersoon een afschrift van de statuten.

Artikel 2:34e Voorschriften horecabedrijven

De burgemeester kan aan een vergunning voor het uitoefenen van het horecabedrijf voorschriften verbinden. Deze voorschriften kunnen alleen worden gesteld in het kader van de volgende belangen:

  • a.

    ter bescherming van de volksgezondheid;

  • b.

    in het belang van de openbare orde.

Afdeling 8b. Bijzondere bepalingen over slijtersbedrijven als bedoeld in de drank- en horecawet

Artikel 2:34f Voorschriften slijterijen

De burgemeester kan aan een vergunning voor een slijtersbedrijf, verleend op grond van de Drank- en horecawet, of de wet die hiervoor in de plaats treedt, voorschriften verbinden. Deze voorschriften kunnen alleen aan de vergunning worden verbonden in het kader van de volgende belangen:

  • a.

    ter bescherming van de volksgezondheid;

  • b.

    in het belang van de openbare orde.

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister

[Vervallen]

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

[Vervallen]

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1. Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen; en

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op kansspelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a., van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    • b.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit en geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend.

Artikel 2:40 Kansspeelautomaten

[Vervallen]

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning, lokaal of erf

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4. De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden tussen 22.00 en 06.00 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 3. Het is verboden op een openbare plaats en/of in de nabijheid van winkels, gedurende de openingstijden daarvan, te vervoeren of aanwezig te hebben een tas of ander voorwerp die/dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 4. Het in het derde lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de tas het voorwerp niet bestemd of gebruikt is voor de in dat lid bedoelde handeling.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

[Vervallen]

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

[Vervallen]

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, heining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat onnodig overlast of hinder wordt veroorzaakt

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:47A Skeeleren, skateboarden

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen openbare plaatsen aanwijzen, waar het skeeleren of skateboarden naar hun oordeel:

    • a.

      schade kan veroorzaken aan die plaatsen of aan de in de nabijheid van die plaatsen gelegen gebouwen of andere zaken en/of

    • b.

      voor de weggebruikers of voor de gebruikers van de in de nabijheid van die plaatsen gelegen gebouwen gevaarlijk of hinderlijk kan zijn.

  • 2. Het is verboden om op de in lid 1 aangewezen plaatsen te skeeleren of te skateboarden.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1. In aanvulling op artikel 45, eerste lid, van de Drank- en horecawet is het voor personen van 18 jaar en ouder verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet, of de wet die hiervoor in de plaats treedt;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a., waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet;

    • c.

      een evenement voor een buurt- of straatfeest op een openbare plaats waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 2:25 van deze verordening is verleend.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek, poort of brandgang op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo'n gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

[Vervallen]

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt e.d.

Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

[Vervallen]

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

[Vervallen]

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

[Vervallen]

Artikel 2:56 Alarminstallaties

[Vervallen]

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • c.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a. niet geldt.

  • 3. De verboden genoemd in het eerste lid onder a. en b. gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

    • a.

      op een gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd voor het verkeer van voetgangers;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

    • c.

      op een andere door het college aangewezen plaats.

  • 2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid, onder a. niet geldt.

  • 3. De eigenaar of houder van een hond is, zodra hij zich met de hond op de openbare weg begeeft, verplicht een opruimzakje of ander soort opruimmiddel bij zich te dragen.

  • 4. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

  • 5. Het bepaalde in het eerste, tweede, derde en vierde lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd nadat de burgemeester aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat hij die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat de burgemeester aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat hij die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2. Onverminderd artikel 2:57, eerste lid onder c., geldt voor de hond als bedoeld in het eerste lid bovendien dat de hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet- verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of de buikwand.

  • 3. In het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevig kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn;

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben, of

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels,

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven, en/of

    • d.

      te voeren.

  • 2. Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is aangegeven, dan wel te voeren.

  • 3. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2:61 Wilde dieren

[Vervallen]

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Duiven

[Vervallen]

Artikel 2:64 Bijen

  • 1. Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van dertig meter van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a. gestelde verbod geldt niet voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4. Het in het eerste lid, aanhef en onder b. gestelde verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de provinciale wegenverordening.

  • 5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2:65 Bedelarij

[Vervallen]

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed.

  • 2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437ter van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • van een verandering van de onder a., sub 1°, bedoelde adressen;

    • als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste zeven dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[Vervallen]

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

(Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op openbare inrichtingen) onder artikel 2:32).

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) of een regeling die daarvoor in de plaats treedt van toepassing is.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

Artikel 2:73 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden zijn niet van toepassing in situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 14. Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg of andere openbare plaats post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de artikelen 2:47, 2:48, 2:49, 2:50 en/of 2:73 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere voor het publiek toegankelijke door de gemeenteraad aan te wijzen plaatsen.

Afdeling 16 Voor publiek openstaande gebouwen

Artikel 2:78a Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen

  • 1. De burgemeester kan een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden voor een bepaalde duur geheel of gedeeltelijk sluiten.

  • 2. Onverminderd hetgeen in artikel 5:24 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald omtrent de bekendmaking, wordt het bevel tot sluiting tevens bekend gemaakt door een schrijven, waaruit van dat bevel tot sluiting blijkt, aan te brengen op of nabij de toegang(en) van het gebouw of het erf.

  • 3. Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbenden door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

  • 4. Het is de rechthebbende op het gebouw en/of het erf, verboden om, nadat het bevel tot sluiting bekend is gemaakt op de in het tweede lid aangegeven wijze, daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

  • 5. Het is een ieder verboden om, nadat het bevel tot sluiting openbaar bekend is gemaakt op de in het tweede lid aangegeven wijze, in een bij dit bevel gesloten gebouw en/of erf als bezoeker te verblijven.

  • 6. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien elders in deze verordening of in artikel 13b van de Opiumwet.

Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostitue(e): degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig is prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent dan wel uitoefenen, in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3:13 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a. van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • de artikelen 1, onder a., b. en d., 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a. van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a. van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die/dat voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      op maandag tot en met vrijdag tussen 0.00 en 8.00 uur;

    • b.

      op zaterdag en zondag tussen 0.00 en 12.00 uur.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:6 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7 eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1. Het is verboden door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3. Met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4. De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen, personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid, bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

  • 5. De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3. Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • 1. In afwijking van artikel 1:2 neemt het bevoegd bestuursorgaan het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening en geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:5 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, plaatsvinden in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      de verkeersvrijheid of veiligheid;

    • f.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4. beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3:1, onder g, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a., is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Afdeling 5. Overgangsbepaling

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

  • 1. Op het exploiteren van een bestaande seksinrichting of escortbedrijf is het gestelde in artikel 3:4, eerste lid, niet van toepassing:

    • a.

      gedurende 26 weken na het in werking treden daarvan;

    • b.

      na afloop van de onder a. gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, heeft ingediend, totdat op die aanvraag door het bevoegd bestuursorgaan een besluit is genomen.

  • 2. Gedurende de periode bedoeld in het eerste lid, kan het bevoegd bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving vermelde voorzieningen.

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het Natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

[Vervallen]

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en van artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting het college daarvan ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6. Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT en het maximale geluidsniveau LAmax veroorzaakt door de inrichting mag 20 dB(A) hoger zijn dan de reguliere geluidsnorm die op de inrichting van toepassing is conform de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit. Voor de beoordeling van de geluidsniveaus geldt de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, 1999.

  • 7. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van een geluidsniveau – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening – uiterlijk om 02.00 uur beëindigd.

  • 8. Het college kan geluidsnormen stellen die afwijken van de in lid 6 genoemde waarden en kan afwijken van het tijdstip zoals aangegeven in lid 7.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

[Vervallen]

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1. Bij onversterkte muziek zoals bedoeld in artikel 2.18 lid 1f en artikel 2.18 lid 5 van het Besluit, bedragen de waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer dan 55 dB(A), 50 dB(A) en 40 dB(A) tussen respectievelijk 07.00-19.00 uur, 19.00-23.00 uur en 23.00-07.00 uur. De beoordeling vindt plaats aan de hand van de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, 1999. De bedrijfsduurcorrectie wordt op onversterkte muziek toegepast.

  • 2. Bij onversterkte muziek zoals bedoeld in artikel 2.18 lid 1f en artikel 2.18 lid 5 van het Besluit, bedragen de waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT in geluidsgevoelige ruimten niet meer dan 40 dB(A), 35 dB(A) en 25 dB(A) tussen respectievelijk 07.00-19.00 uur, 19.00-23.00 uur en 23.00-07.00 uur. De beoordeling vindt plaats aan de hand van de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, 1999. De bedrijfsduurcorrectie wordt op onversterkte muziek toegepast.

  • 3. Het bestuursorgaan kan geluidsnormen stellen die afwijken van de in lid 1 en 2 genoemde waarden.

  • 4. De in lid 1 aangegeven waarden gelden ook bij geluidgevoelige terreinen op de grens van het terrein.

  • 5. De in lid 1 en lid 2 aangegeven waarden gelden niet indien artikel 4.3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Bij de beoordeling of sprake is van geluidhinder gelden de geluidsnormen conform de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit. De beoordeling vindt verder plaats aan de hand van de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, 1999.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

Artikel 4:6a Mosquito

[Vervallen]

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

[Vervallen]

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Artikel 4.9z Gedogen bestrijding ongedierte

[Vervallen]

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

[Vervallen, geregeld in de bomenverordening]

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de open lucht en buiten de weg, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente en om overlast en schade aan de openbare gezondheid te voorkomen dan wel op te heffen, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een bepaald voorwerp of bepaalde stof op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben.

  • 3. Het college kan bij de aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid nadere regels stellen.

  • 4. Het in dit artikel bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of door of krachtens de Landschapsverordening provincie Utrecht 2016, Lsv.

Artikel 4:14z Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[Vervallen]

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

[Vervallen]

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

[Vervallen]

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik op eigen terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:5. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • b.

      de bescherming van een dorps- of stadsgezicht;

    • c.

      de bescherming van de woon- en leefomgeving.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:18, eerste lid niet geldt.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4:18, vierde lid.

Afdeling 6. Bescherming van flora en fauna

Artikel 4:20z Bescherming groenvoorzieningen

[Vervallen]

Artikel 4:21z Beschermde planten; hout sprokkelen

[Vervallen] Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (Rvv 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (Rvv 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, dit gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid genoemde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      meer dan 10 procent van de beschikbare totale openbare parkeercapaciteit per weggedeelte van 100 meter te gebruiken voor het parkeren van voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd; dan wel

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of op andere wijze voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a., gestelde verbod.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de provinciale wegenverordening of de Landschapsverordening provincie Utrecht 2016, Lsv.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

[Vervallen]

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun op andere wijze hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

[Vervallen]

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten, aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4. Het college kan voor de inzameling van goederen een lotingssysteem hanteren. Hiervoor kan het college nadere regels vaststellen, die ook betrekking kunnen hebben op de beslistermijn.

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel aanbieden van diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2. Het is verboden te venten op zondag van 00.00 tot 13.00 uur en tussen 19.00 uur en 24.00 uur en op maandag t/m zaterdag tussen 20.00 uur en 09.00 uur.

  • 3. Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

  • 1. Het verbod als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2. Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door een verbod in te stellen:

    • a.

      op door het college aangewezen openbare plaatsen, of

    • b.

      voor bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college kan locaties in de gemeente Zeist aanwijzen waar standplaats mag worden ingenomen. Per locatie en in totaal kan een maximum aantal standplaatsen worden vastgesteld. Tevens kan per locatie worden bepaald welke omvang de standplaats maximaal mag hebben.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen over:

    • a.

      de toewijzing van standplaatsen, waarbij een wachtlijst kan worden gehanteerd;

    • b.

      het gebruik maken van de standplaatsvergunning;

    • c.

      het ten behoeve van het tijdelijk innemen van een standplaats afwijken van het bepaalde ingevolge lid 2.

  • 4. Het college kan de vergunning weigeren wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, tenzij een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:5 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1. Het verbod van artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de provinciale wegenverordening.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, vijfde lid, onder a., geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5:20z Aanhoudingsplicht

[Vervallen]

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

[Vervallen] Is opgenomen in artikel 2:24 en 2:25.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

[Vervallen] Is opgenomen in artikel 2:24 en 2:25.

Afdeling 6. Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

[Vervallen]

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

[Vervallen]

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

[Vervallen]

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

[Vervallen]

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

[Vervallen]

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

[Vervallen]

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

[Vervallen]

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

[Vervallen]

Afdeling 7. Crossterreinen en verkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en/of een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e van de wegenverkeerswet 1994 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e van de wegenverkeerswet 1994 of met een fiets of een paard.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale Milieuverordening Utrecht 2013 aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of op andere wijze vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:5 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

  • 6. Het gevaar bedoeld in het tweede lid, onderdeel c wordt in ieder geval geacht aanwezig te zijn in bos- en natuurgebieden en op erven en terreinen binnen 50 meter van een bos- of natuurgebied tijdens droge perioden waarbij de droogteindex (zoals vastgesteld door de Veiligheidsregio Utrecht) meer dan 55 bedraagt.

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

[Vervallen]

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

[Vervallen]

Artikel 5:37 Hinder of overlast

[Vervallen]

Afdeling 10 Detecteren van voorwerpen

Artikel 5:37a Detectieverbod

  • 1. Het is verboden zich te bevinden met een metaaldetector of enig ander voorwerp, kennelijk bedoeld voor het opsporen van wapens, munitie, munten, explosieven, metalen voorwerpen en dergelijke in een door het college aangewezen gebied.

  • 2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op degene aan wie een certificaat als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de Erfgoedwet is verstrekt of degene die dit certificaat ingevolge de in artikel 5.1, tweede lid, van de Erfgoedwet bedoelde algemene maatregel van bestuur niet nodig heeft.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een persoon of organisatie die in het bezit is van een procescertificaat opsporen conventionele explosieven dat is afgegeven door de bevoegde Minister of een certificerende instelling.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:5 kan het college de ontheffing weigeren ter bescherming van:

    • a.

      de woon- en leefomgeving;

    • b.

      flora en fauna.

Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens de artikelen van deze Verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:6 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening, als ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

    • a.

      de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering;

    • b.

      algemeen toezichthouders, tot wiens taak het Apv-toezicht behoort;

    • c.

      de functionarissen van de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD) regio Utrecht, voor zover het toezicht betrekking heeft op de taken van de GGD;

    • d.

      milieu- en parkwachters voor zover het toezicht betrekking heeft op hun taken;

    • e.

      de marktmeester voor zover het toezicht betrekking heeft op zijn taken.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt.

  • 2. De Algemene plaatselijke verordening Zeist 2011 wordt ingetrokken als deze verordening in werking treedt.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, tweede lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening Zeist 2017.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 06 juni 2017
mr. J. Janssen,
griffier
drs J.J.L.M. Janssen,
voorzitter

Toelichting

Toelichting Algemene plaatselijke verordening 2017