Monumentenverordening Almere 2016

Geldend van 15-04-2022 t/m heden

Intitulé

Monumentenverordening Almere 2016

De raad van de gemeente Almere,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders; gelet op de artikelen 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet (in samenhang met artikel 15 van de Monumentenwet 1988) en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; overwegende dat het wenselijk is om in ruimtelijke plannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden;

Besluit vast te stellen:

De Monumentenverordening Almere 2016

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen:

  • 1.

    zaak, die van algemeen belang is wegens de waarden zoals vastgelegd in Handleiding waardering Almeers erfgoed;

  • 2.

    terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak bedoeld onder 1;

  • b.

    aanwijzingsbesluit gemeentelijk monument: gemotiveerd besluit van het college om een zaak of terrein als beschermd gemeentelijk monument aan te wijzen. Bij de aanwijzing behoort een redengevende omschrijving. Bepaalde onderdelen van het monument of bepaalde activiteiten aan het monument kunnen van bescherming worden uitgezonderd. Dit wordt dan wel uitdrukkelijk in het aanwijzingsbesluit vermeld.

  • c.

    redengevende beschrijving: een letterlijke beschrijving van de uiterlijke kenmerken van het object op het moment van opname. In de bijbehorende waardering komt naar voren op welke vlakken het object waardevol is.

  • d.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen bedoeld in onderdeel a;

  • e.

    beschermd gemeentelijk stadsgezicht: een overeenkomstig deze verordening als beschermd stadsgezicht aangewezen groep van onroerende zaken die van algemeen belang is wegens de waarden zoals vastgelegd in Handleiding waardering Almeers erfgoed;

  • f.

    lijst van beschermde gemeentelijke stadsgezichten: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk stadsgezicht aangewezen gebieden;

  • g.

    beschermd rijksmonument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Monumentenwet 1988, met uitzondering van een beschermd archeologisch rijksmonument als bedoeld in artikel 1, onder c, van die wet;

  • h.

    monumentencommissie: commissie als bedoeld in artikel 15 van de Monumentenwet 1988;

  • i.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere.

  • j.

    vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f. of 2.2, eerste lid, aanhef en onder b. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Hoofdstuk 2. Aanwijzing gemeentelijke monumenten

Artikel 2. Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 3. De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan, op eigen initiatief of op aanvraag van een belanghebbende, een zaak of terrein aanwijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Voordat het college op de aanvraag een besluit neemt, stelt het een cultuurhistorische waardestelling op (of laat deze opstellen) en vraagt het advies aan de monumentencommissie bedoeld in hoofdstuk 6 van deze verordening.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan het college op de aanvraag een besluit nemen zonder advisering door de monumentencommissie indien de aanvraag naar het oordeel van het college:

  • a. niet door een belanghebbende is ingediend dan wel anderszins niet-ontvankelijk is

  • b. gelet op het vierde lid van dit artikel dan wel het vastgestelde erfgoedbeleid kennelijk niet voor aanwijzing als monument in aanmerking komt.

  • 4. Bij het aanwijzingsadvies van de monumentencommissie worden de waarderingscriteria Almeers erfgoed gehanteerd zoals vastgelegd in de Handleiding waardering Almeers erfgoed (Bijlage 1) en wordt het voornemen getoetst aan het vastgestelde erfgoedbeleid.

  • 5. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 4. Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikelen 3 en 7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 10 tot en met 13 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2. Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie.

Artikel 6. Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 7. Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 8. Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan op eigen initiatief of op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede, derde en vierde lid, alsmede artikel 4, 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 9. Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 3, tweede lid, en artikel 5 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

Artikel 9a. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1. In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een zaak of terrein aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 3 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2. Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 5.

  • 3. Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Hoofdstuk 3. Instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken

Artikel 10. Instandhoudingsbepaling

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:

  • a. te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of

  • b. te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

  • a. de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt, of

  • b. inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is. of

  • c. onderdelen en activiteiten die specifiek als zodanig zijn benoemd zijn in het aanwijzingsbesluit gemeentelijk monument als bedoeld onder artikel 1, sub b,

  • d. voor monumenten die als begraafplaats in gebruik zijn met inachtneming van de culturele waarden:

  • 1. plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;

  • 2. doen van begravingen of asbijzettingen;

  • 3. ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als cultureel erfgoed.

  • 3. Het college verleent, met betrekking tot een monument met een religieuze bestemming, geen vergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 10a. Gegevens en bescheiden voor het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een gemeentelijk monument

  • 1. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10, lid 1, worden ten aanzien van een gemeentelijk monument, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. kleurenfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen activiteit:

  • b. voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag de volgende tekeningen:

  • 1. als sprake is van het slopen van een deel van het monument waarbij de omvang van het monument wijzigt: situatietekeningen van de bestaande en de nieuwe situatie;

  • 2. opnametekeningen van de bestaande toestand :

  • 3. slooptekeningen; en

  • c. een omschrijving van de sloopmethode en de aard van en bestemming voor het vrijkomend materiaal.

  • 2. zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een nadere bepaling van de monumentale waarde van het monument aan de hand van een cultuurhistorische rapport

  • b. een beschrijving van de technische staat van het monument of het onderdeel van het monument waarop de voorgenomen activiteit betrekking heeft; of

  • c. een onderbouwing van de beschrijving van de technische staat aan de hand van technische rapporten.

Artikel 11. Termijnen advies

  • 1. Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de monumentencommissie voor advies.

  • 2. Binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het college.

  • 3. Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie.

Artikel 12. Weigeringsgronden

De vergunning kan slechts worden verleend nadat in een advies van de monumentencommissie het belang van de monumentenzorg kenbaar is gemaakt. Bij de beslissing houdt het college rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 13. Intrekken van de vergunning

De omgevingsvergunning kan door het college worden ingetrokken indien blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

Hoofdstuk 4. Beschermde rijksmonumenten

Artikel 14. Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1. Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd monument aan de monumentencommissie.

  • 2. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

Hoofdstuk 5. Gemeentelijke stadsgezichten

Artikel 15. De aanwijzing tot gemeentelijk stadsgezicht

  • 1. De raad kan, op voorstel van het college, een stadsgezicht aanwijzen tot beschermd stadsgezicht.

  • 2. Het college zendt het voorstel tot aanwijzing aan de monumentencommissie bedoeld in hoofdstuk 6 van deze verordening. Deze commissie brengt advies uit binnen twaalf weken na verzending van het voorstel.

  • 3. De raad beslist binnen 32 weken na verzending van het voorstel, als bedoeld in het tweede lid.

  • 4. De aanwijzing kan geen stadsgezicht betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 16. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit (vervallen)

Artikel 17. Registratie op de lijst van beschermde gemeentelijke stadsgezichten

  • 1. Het college registreert het gemeentelijke stadsgezicht op de gemeentelijke lijst van beschermde gemeentelijke stadsgezichten.

  • 2. De lijst van beschermde gemeentelijke stadsgezichten bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de gebiedsaanwijzing van het beschermde stads- of dorpsgezicht en een beschrijving van de daarin vervatte cultuurhistorische waarden.

Artikel 18. De wijziging en intrekking van de aanwijzing

De artikelen 8 en 9 van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor gemeentelijke monumentenlijst moet worden gelezen lijst van beschermde gemeentelijke stadsgezichten en dat in artikel 8, derde lid, voor artikel 3 van de Monumentenwet 1988 moet worden gelezen artikel 35 van de Monumentenwet 1988.

Artikel 19. Beschermend bestemmingsplan

  • 1. De gemeenteraad stelt, ter bescherming van een beschermd gemeentelijk stadsgezicht, een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet op de ruimtelijke ordening.

  • 2. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd gemeentelijk stadsgezicht wordt door het college bepaald in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het eerste lid kunnen worden aangemerkt.

  • 3. Alvorens het college de gemeenteraad ter zake een voorstel doet, wordt de monumentencommissie gehoord.

  • 4. De monumentencommissie adviseert binnen acht weken na de datum van ontvangst van het verzoek van het College.

  • 5. Als een bestemmingsplan als bedoeld in het vijfde of zesde lid, opnieuw moet worden vastgesteld ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in die wet vaststellen.

Artikel 20. Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

  • 1. In een gemeentelijk stadsgezicht is het verboden een bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college.

  • 2. De omgevingsvergunning kan worden geweigerd indien naar het oordeel van het college niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

Hoofdstuk 6. Monumentencommissie

Artikel 21 Instelling en samenstelling monumentencommissie

  • 1. Er is een gemeentelijke adviescommissie die het college adviseert met betrekking tot de monumentenzorg: de monumentencommissie.

  • 2. De monumentencommissie wordt gevormd door de leden van de welstandscommissie van de gemeente Almere. De artikelen 9.2 en 9.3 van de Bouwverordening Almere 2012 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De monumentencommissie kan slechts adviezen uitbrengen indien ten minste drie leden aanwezig zijn en waarvan ten minste twee leden beschikken over deskundigheid op het gebied van monumentenzorg of cultuurhistorie.

  • 4. De monumentencommissie stelt een reglement van orde vast, waarin ten minste is geregeld:

  • a. de taken van de voorzitter;

  • b. de door de commissie aan de secretaris overgedragen bevoegdheden;

  • c. de nadere regeling omtrent de werkwijze van de commissie;

  • d. de orde ter vergadering.; en

  • e. het onder verantwoordelijkheid van de commissie afdoen van het advies

Artikel 22 Taakomschrijving

  • 1. De monumentencommissie heeft tot taak het college gevraagd of ongevraagd te adviseren over:

  • a. het plaatsen en afvoeren van rijksmonumenten en rijksbeschermde stadsgezichten als bedoeld in de Monumentenwet 1988;

  • b. aanvragen voor vergunningen met betrekking tot rijksmonumenten als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988;

  • c. de uitvoering van de gemeentelijke monumentenverordening;

  • d. het plaatsen en afvoeren van monumenten op de gemeentelijke monumentenlijst;

  • e. aanvragen voor vergunningen met betrekking tot gemeentelijke monumenten;

  • f. het plaatsen en afvoeren van stadsgezichten op de gemeentelijke lijst van beschermde gemeentelijke stadsgezichten;

  • g. aanvragen voor vergunningen met betrekking tot beschermde gemeentelijke stadsgezichten.

  • 2. Bij het uitbrengen van haar adviezen laat de commissie zich uitsluitend leiden door overwegingen van geschiedkundige, architectonische, stedenbouwkundige, cultureel of sociaal-historisch belang. De waarderingscriteria Almeers Post 65 erfgoed en het vastgestelde erfgoedbeleid vormen het kader voor de advisering van de commissie. Tevens kan de commissie overwegingen inzake hergebruik en/of herbestemming van monumentale panden betrekken in haar advies.

Artikel 23 Jaarlijkse verantwoording

  • 1. De monumentencommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:

  • de werkwijze van de monumentencommissie;

  • op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;

  • de aard van de beoordeelde plannen;

  • de mate waarin de adviezen van de monumentencommissie van invloed zijn geweest op de uitvoering van de beoordeelde plannen;

  • de bijzondere projecten.

  • 2. Het verslag wordt uitgebracht uiterlijk in maart van elk jaar over het voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 24 Openbaarheid van vergaderen en mondeling toelichting

  • 1. De behandeling van aanvragen om vergunning door de monumentencommissie is openbaar

  • 2. In afwijking van het eerste lid is de behandeling of een gedeelte daarvan niet openbaar in gevallen waarin naar het oordeel van burgemeester en wethouders -al dan niet op verzoek van de aanvrager- als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur en in gevallen de openbaarheid niet opweegt tegen de in artikel 10, tweede lid, van die wet genoemde belangen.

  • 3. De vergadering van de monumentencommissie wordt tenminste vijf dagen van tevoren bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. De agenda voor de vergadering kan uiterlijk twee dagen voor de vergadering worden ingezien bij de Frontoffice van de Afdeling Vergunningen, toezicht en handhaving van de Dienst Stadsbeheer in het stadhuis. De aanvrager wiens plan behandeld wordt, wordt geïnformeerd omtrent de behandeling.

  • 4. Indien de aanvrager van de vergunning hierom uiterlijk twee dagen voor de vergadering heeft verzocht, wordt deze door of namens de monumentencommissie voorafgaand aan de beraadslagingen van de monumentencommissie in staat gesteld tot het geven van een toelichting op het plan.

  • 5. De monumentencommissie is bevoegd om, indien daartoe naar haar oordeel, in een specifiek geval noodzaak aanwezig is, deskundigen uit te nodigen teneinde een toelichting te geven op het plan. Voor zover hieraan kosten zijn verbonden kunnen deze uitsluitend worden vergoed, nadat tevoren daartoe toestemming is verleend door burgemeester en wethouders.

Artikel 25 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

  • 1. De monumentencommissie brengt haar advies schriftelijk uit en motiveert dit.

  • 2. Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens burgemeester en wethouders gevoegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning.

  • 3. Indien de monumentencommissie van oordeel is dat bij een adviesaanvraag niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3:7, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht, deelt zij burgemeester en wethouders schriftelijk mede dat geen advies wordt uitgebracht; zulks onder opgave van de gegevens welke, naar haar oordeel, ontbreken. Het bepaalde in het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26 Honorering

De voorzitter en de leden van de monumentencommissie ontvangen een vergoeding op basis van een door burgemeester en wethouders vast te stellen regeling. Na beëindiging van het lidmaatschap bestaat geen aanspraak op enige voortgezette vergoeding.

Hoofdstuk 7 Overige bepalingen

Artikel 27. Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met artikel 10 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 28. Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast met betrekking tot monumentale zaken als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1 en met betrekking tot monumentale terreinen als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 2 de bij besluit van het college aan te wijzen personen.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 29. Evaluatiebepaling

Burgemeester en wethouders evalueren de werking van deze verordening in ieder geval binnen vijf jaar na inwerkingtreding. Het verslag van de evaluatie wordt ter kennisname aan de raad gestuurd.

Artikel 30. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking

Artikel 31. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Monumentenverordening Almere 2016

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 9 februari 2017,

De griffier, De voorzitter

J.D. Pruim, E.T.M. Müller-Klijn

Bijlage I

Toelichting bij de wijziging van de Monumentenverordening d.d. 17 februari 2022

De nieuwe waarderingscriteria zijn nu toegespitst op de Almeerse situatie en tot stand gekomen door middel van burgerparicipatie.

Waarderingscriteria

Almeers erfgoed

Primaire waarderingscriteria

I Cultuurhistorische waarden

Belang van het object, structuur of landschap

  • als bijzondere uitdrukking van (een) culturele, sociaaleconomische en/of bestuurlijke/beleidsmatige en/of geestelijke ontwikkeling(en);

  • als bijzondere uitdrukking van (een) geografische, landschappelijke en/of historisch-ruimtelijke ontwikkeling;

  • als bijzondere uitdrukking van (een) technische en/of typologische ontwikkeling(en);

  • wegens innovatieve waarde of pionierskarakter;

  • wegens bijzondere herinneringswaarde

II Architectuurhistorische, kunsthistorische en ruimtelijk-historische waarden

Belang van het object, structuur of landschap

  • voor de geschiedenis van de architectuur, bouw(techniek), kunst, stedenbouw en/of tuin- en landschapsarchitectuur;

  • vanwege het motief van de opdrachtgever;

  • vanwege de ontwerpideologie;

  • voor het oeuvre van een ontwerper;

  • wegens de hoogwaardige ruimtelijke ontwerpkwaliteiten;

  • wegens het bijzondere gebruik van (bouw- of plant) materialen, elementen, kleur en/of details.

III Situationele en ensemblewaarden

Belang van het object, structuur of landschap

  • als essentieel onderdeel van een groter geheel dat cultuurhistorisch, architectuurhistorisch en ruimtelijk-historisch van betekenis is;

  • vanwege de bijzondere, beeldbepalende betekenis voor het aanzien van zijn omgeving, wijk, stad en eventueel regionaal/landelijk;

  • vanwege de hoogwaardige kwaliteit in relatie met de ruimtelijke context;

  • wegens de bijzondere situering/verkaveling/inrichting;

  • wegens de bijzondere samenhang tussen samenstellende onderdelen (o.a. exterieur en interieur) en omgeving.

IV Identiteitswaarden

Het object, structuur of landschap

  • bepaalt mede de identiteit van de stad;

  • is van belang voor de identiteit van het gebied waarin het is gelegen of onderdeel van uitmaakt;

  • fungeert als ruimtelijk herkenningspunt waaraan de geschiedenis van het gebied is af te lezen;

  • is van bijzondere betekenis voor de stad en haar inwoners als onderdeel van het collectief geheugen en wordt beschouwd als lokale en/of eventueel regionale/nationale trots.

  • draagt bij aan identiteitsvorming en een gevoel van saamhorigheid onder inwoners.

  • bepaalt mede de identiteit van een organisatie en/of een lokale, en eventueel regionale/nationale gemeenschap;

  • heeft een belangwekkende functie bij gebruiken, tradities, bezoeken of activiteiten van de gemeenschap;

  • zou in geval van schade of verlies een gevoel van verlies of boosheid geven bij een gemeenschap, die waarde hecht aan het behoud.

V Belevingswaarden

Het object, structuur of landschap

  • wordt vanwege de materiële en/of immateriële kwaliteiten in belangrijke mate gewaardeerd door een collectief aan inwoners, bezoekers en/of andere belanghebbenden;

  • draagt in belangrijke mate bij aan het woon- en leefklimaat van de stad;

  • is van belang door het gebruik voor recreatieve doeleinden en/of draagt bij aan de cultuur toeristische attractiviteit van de stad (cultuurtoerisme);

  • ademt een bepaalde tijdsgeest of sfeer en spreekt bij een grote groep mensen tot de verbeelding. Dit kan een gevoel van nostalgie of tijdloosheid geven (tijdscapsule);

  • het neemt een belangrijke plek in binnen de herinneringen en getuigenissen van een grote groep inwoners of belanghebbenden;

  • geniet publieke bekendheid en wordt op grote schaal vastgelegd op foto’s, in film of muziek. Het inspireert hedendaagse ontwerpers, de gebouwde omgeving of kunstenaars en heeft een plek in de literatuur of geschiedschrijving van of over de stad;

  • draagt bij aan de ruimtelijke kwaliteit vanwege de uitzonderlijke visuele kwaliteiten of combinaties van schalen (groot en klein), vormen, materialen, texturen, kleuren, details, bewegingen, eenheid, proporties, etc.;

  • geeft op macroschaal (bijvoorbeeld bewegend oogpunt) een scenografische beleving;

  • roept een sterke, en breed gedragen zintuigelijke ervaring op, zoals geluid (horen), licht (zien), geur (ruiken), voelen, proeven. Het kan daarnaast verrassen (ontgoochelend werken);

  • het geeft een beleving van de gelaagdheid van het erfgoed.

    Secundaire waarderingscriteria

    VI Gaafheid en herkenbaarheid

    Het object, structuur of landschap is van belang

  • wegens de visuele gaafheid en herkenbaarheid wat betreft de ontwerpgedachte, situering en/of vorm;

  • wegens de visuele gaafheid van oorspronkelijke (bouw of plant)materialen, elementen, kleur en/of details;

  • wegens de visuele gaafheid en herkenbaarheid van het gehele ensemble van de samenstellende onderdelen (gebouwonderdelen, groenaanleg e.d.);

  • in relatie tot de structurele en/of visuele gaafheid van de stedelijke en/of landschappelijke omgeving;

  • als nog goed herkenbare uitdrukking van de oorspronkelijke of een belangrijke historische functie.

    VII Zeldzaamheid

    Het object, structuur of landschap is van belang

  • wegens absolute zeldzaamheid in architectuurhistorisch (waaronder typologisch en bouwtechnisch), kunsthistorisch en ruimtelijk-historische opzicht, binnen de gemeentelijke en eventueel regionale/landelijke context;

  • wegens relatieve zeldzaamheid in relatie totéén of meer van de onder I t/m VI genoemde kwaliteiten.

A. Algemene toelichting

Almere is trots op de unieke kwaliteiten van haar mooie stad en wil “plaats en context” op duurzame wijze verbinden. Nu de stad volwassen wordt, achten college en raad het dan ook tijd om te bedenken wat wij aan de volgende generaties na willen laten. Juist omdat de stad nog relatief jong is biedt dit een unieke kans om hier richting aan te geven. Met deze verordening wordt hiertoe de mogelijkheid geschapen.

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6 bepaalt dat de gemeente bij het opstellen van een bestemmingsplan in de toelichting moet aangeven hoe ‘met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden’. Uit jurisprudentie blijkt dat men geen rekening met iets kan houden als het niet gekend is. Gemeenten moeten daarom zorgen voor een tijdige inventarisatie van cultuurhistorische elementen en een ‘weging’ daarvan. Het Bro geldt voor alle gemeenten; het maakt geen uitzondering voor jonge gemeenten.

Het benoemen van cultuurhistorische waarden die van bijzonder belang zijn voor de stad, is onderdeel van een ‘goede ruimtelijke ordening’. In bestemmingsplannen is het uitgangspunt het behoud van het monument in haar omgeving. Bestemmingsplanjuristen weten waar wel rekening mee gehouden moet worden, en waarmee niet. De belangrijkste bouwkundige en landschappelijke waarden kunnen op deze wijze ook volwaardig meegewogen kunnen worden in discussies rond toekomstige ruimtelijke plannen.

Daarnaast is aandacht voor dit erfgoed, mede door het betrekken van de Almeerders bij het benoemen van wat waardevol is, een bouwsteen in de ontwikkeling van het Almeers ‘zelfbeeld’, en voegt het een tot heden onderbelichte dimensie toe aan het imago van Almere.

Deze verordening regelt de omgang met het ‘bovengrondse erfgoed’: (steden)bouwkundige - en landschappelijke waarden. De omgang met het ‘ondergrondse erfgoed” (de archeologische waarden) is reeds geregeld in de Archeologieverordening Almere 2016. De juridische basis voor de onderhavige verordening is de Erfgoedwet, artikel 3.16. Deze vloeit voort uit het verdrag van Granada van de Raad van Europa dat voor Nederland op 1 juni 1994 in werking getreden (bescherming en het behoud van architectonisch erfgoed).

Op basis van artikel 9.1 van de Erfgoedwet en artikel 15 van de Monumentenwet 1988 is de gemeente bovendien verplicht een verordening vast te stellen waarin ten minste de inschakeling wordt geregeld van een onafhankelijke commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over omgevingsvergunningsaanvragen, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), met betrekking tot (bovengrondse) rijksmonumenten. De wetgever geeft hier dus aan dat het college in dit geval geen keuzevrijheid heeft ten aanzien van het instellen van een commissie. Omdat er in Almere tot op heden geen bovengrondse rijksmonumenten zijn aangewezen, zou dit echter een loze instelling zijn geweest waarop door het rijk ook niet gehandhaafd werd. Door de taak van de commissie uit te breiden naar gemeentelijke monumenten wordt zowel voldaan aan het Bro als aan artikel 15 van Monumentenwet 1988 en is Almere voorbereid op de toekomst voor het geval dat het rijk wel rijksmonumenten gaat aanwijzen.

Met deze verordening kiest Almere voor een “light” beleid, waarbij uitgegaan wordt van zo min mogelijk beperkingen.

Uitgangspunten van het beleid

  • I.

    Doelstelling van het Almeerse bovengrondse monumentenbeleid is de identiteit van Almere te benadrukken en de geschiedenis van de stad kenbaar te maken.

    Kenmerkende zaken of terreinen worden veiliggesteld voor de toekomst. Thema’s die richting geven aan het monumentenbeleid zijn de pionierstijd van Almere, het groenblauwe karakter en het experimentele wonen. Daarnaast zijn beeldbepalende gebouwen van belang. Monumenten niet te ‘bevroren’ te worden, zolang de betekenis en het verhaal van de plek niet verloren gaan. Dit principe kan ook aangeduid worden als ‘behoud door ontwikkeling’.

  • II.

    In ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met gemeentelijke monumenten.

    Uitgangspunt is het behoud van het monument in haar omgeving.

  • III.

    Regelgeving en belemmeringen worden zoveel mogelijk beperkt.

    De monumentencommissie adviseert alleen over activiteiten die om andere redenen ook al vergunningsplichtig zijn. Het advies van de monumentencommissie dient ertoe om de vergunningsaanvrager /initiatiefnemer te informeren over de bestaande waarden, om mogelijke alternatieven aan te reiken, en beoogt het gesprek daarover te openen. Daar staat tegenover dat er ook geen subsidiepot wordt gecreëerd.

  • IV.

    Het college weegt bij vergunningverlening het belang van de monumentenzorg af tegen andere belangen.

    Het advies van de monumentencommissie is niet-bindend. Het college heeft beleidsvrijheid.

B. Technische toelichting

Toelichting bij de wijziging van de Monumentenverordening d.d. 17 februari 2022:

Bij invoering van de Omgevingswet worden de regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving overgenomen in het Omgevingsplan. De regels met betrekking tot de Monumentencommissie gaan dan over in de verordening voor de Gemeentelijke Adviescommissie.

In het gehele document zijn de genoemde adviestermijnen aangepast aan de termijnen die doorgaans wettelijk worden aangehouden.

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Sub a

Bij de omschrijving van het begrip 'gemeentelijk monument' is aansluiting gezocht bij de omschrijving van een monument in de Monumentenwet 1988. De cultuurhistorische waarde is volgens de Memorie van Toelichting de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Dit is een zo ruime omschrijving dat het ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige en of bouwhistorische waarde.

De begripsbepaling van 'gemeentelijk monument' en ‘beschermd gemeentelijk stadsgezicht’ is met de 1e wijziging van de verordening aangepast en nu toegesneden op specifiek Almeerse waarden zoals vastgelegd in de “Handleiding waardering Almeers erfgoed”.

Het begrip ‘terreinen’, als bedoeld in sub 2 van artikel 1, dient ruim te worden uitgelegd. Het kan bijvoorbeeld gaan om parken, tuinen of een perceel met een of meer bomen, maar eventueel ook om archeologische vindplaatsen. Het is niet vereist dat op het terrein ook een bouwkundig monument voorkomt om over een gemeentelijk monument te kunnen spreken. Een 'zaak' is immers een veel ruimer begrip.

Uitgangspunt in deze verordening is dat onder het begrip ‘zaak’ alleen onroerende zaken worden verstaan. Immers, het effectueren van de bescherming van roerende monumenten vormt een probleem, aangezien deze meestal eenvoudig kunnen worden verplaatst en daardoor ongemerkt over de gemeentegrens en daarmee buiten de werking van de verordening worden gebracht. Zaken die onderdeel van een monument zijn maar naar hun aard roerend zijn, zoals een kerkorgel, kunnen wel de beschermde status krijgen, op basis van de redengevende omschrijving.

Met de redengevende omschrijving wordt het instrument bedoeld dat gebruikt wordt als juridische basis voor de bescherming van een object als monument (of voor een beschermd stadsgezicht). Het is een letterlijke beschrijving van de uiterlijke kenmerken van het object of gebied op het moment van opname. Het vermoedelijke bouwjaar wordt vermeld, de oorspronkelijke architect, net als de bouwstijl en bekende historische gegevens. Met de oorspronkelijke architect moet, indien mogelijk, contact gezocht worden voor advies en om te onderzoeken of er auteursrechten meespelen. De beschrijving toont de cultuurhistorische waarde van een object aan.

Sub b

Dit betreft de lijst waarop de gemeente de overeenkomstig de verordening aangewezen monumenten registreert. Het plaatsen op de monumentenlijst heeft geen rechtsgevolg. Het betreft slechts een administratieve handeling. Voorafgaand aan de plaatsing op de lijst is het de aanwijzing tot gemeentelijk monument die rechtsgevolg beoogt. Het is inzichtelijker om de aanwijzing en de plaatsing op de lijst uit elkaar te trekken. Zie ook de toelichting op artikel 3, lid 1, en artikel 7.

Sub c

Voor de begripsomschrijving van een 'beschermd stadsgezicht' is aangesloten bij de begripsomschrijving van beschermde dorps-en stadsgezichten uit de Monumentenwet 1988, met uitzondering van de bepaling dat er zich binnen een stadsgezicht altijd een beschermd monument moet bevinden.

Sub d

Dit betreft de lijst waarop de gemeente de overeenkomstig de verordening aangewezen beschermde stadsgezichten registreert. Het plaatsen op lijst van beschermde gemeentelijke stadsgezichten heeft geen rechtsgevolg. Het betreft slechts een administratieve handeling.

Sub e

Voor de begripsomschrijving van een 'beschermd rijksmonument' is aangesloten bij de begripsomschrijving van beschermde monumenten uit de Monumentenwet 1988. Op de vergunningverlening voor rijksmonumenten zijn de bepalingen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van toepassing.

Toelichting bij de wijziging van de Monumentenverordening d.d. 17 februari 2022:

De begripsbepaling van 'gemeentelijk monument' en ‘beschermd gemeentelijk stadsgezicht’ is nu toegesneden op specifiek Almeerse waarden zoals vastgelegd in de “Handleiding waardering Almeers erfgoed”.

Sub f

De monumentencommissie is een commissie die adviseert aan het college. De taken van de monumentencommissie strekken zich uit over de Monumentenverordening, de Monumentenwet 1988 en de Wabo. Door de monumentencommissie in deze begripsomschrijving bevoegd te verklaren over de toepassing van de Wabo te adviseren aan het college, is voldaan aan het vereiste, genoemd in artikel 15 van de Monumentenwet 1988.

Sub g

Het college is bij gemeentelijke monumenten en gemeentelijke beschermde gezichten het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning (bevoegd gezag).

Hoofdstuk 2. Aanwijzing gemeentelijke monumenten

De Wabo is niet van toepassing op dit hoofdstuk. De Wabo ziet alleen op toestemmingstelsels (vergunningen en ontheffingen). Hierdoor blijft het college van burgemeester en wethouders bevoegd gezag betreffende de aanwijzing van gemeentelijke monumenten.

Artikel 2. Het gebruik van een monument

Het betreft hier vooral de gebruiksmogelijkheden die de eigenaar/gebruiker zelf aan het object toekent. Deze gebruiksmogelijkheden slaan op de constructie en de ligging van het object, maar ook het feitelijke gebruik van het object zelf.

Artikel 3. De aanwijzing tot gemeentelijk monument

Lid 1

De aanwijzing tot gemeentelijk monument en het plaatsen op de monumentenlijst zijn twee verschillende zaken. De aanwijzing heeft rechtsgevolg, het daarna registreren op de gemeentelijke monumentenlijst is slechts een administratieve handeling.

Het besluit tot aanwijzing is een discretionaire bevoegdheid van het college. Na afweging van alle betrokken belangen kan tot aanwijzing worden besloten. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet uitdrukkelijk gemotiveerd in het besluit naar voren komen (de redengeving). De aanwijzing geeft geen recht op schadevergoeding. De aanwijzing verandert immers over het algemeen niets aan het bestaande gebruik van het monument.

Een aanwijzing heeft echter wel gevolgen voor de mogelijkheden wat betreft het toekomstige gebruik van een monumentaal object. Immers, de monumentaal aangewezen onderdelen mogen slechts met een vergunning (zie art. 10, tweede lid) of slechts op grond van de nadere regels (zie art. 10, derde lid) worden gewijzigd.

Het wijzigen van niet-monumentale onderdelen is alleen vergunningsvrij wanneer ook geen omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist. Om deze, weliswaar toekomstige, last voor de burger in te perken, dient bij de aanwijzing in de redengevende omschrijving zorgvuldig bekeken te worden wat wel en wat niet van het object tot monumentaal beschermingswaardig onderdeel wordt aangewezen en voor welk deel een vergunningplicht achterwege kan blijven.

Toelichting bij de wijziging van de Monumentenverordening d.d. 17 februari 2022:

Dit artikel verduidelijkt dat het college actief monumenten kan aanwijzen, maar dat ook kan overwegen te doen na een aanvraag van een belanghebbende.

Wat onder belanghebbende wordt verstaan volgt uit de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Een belanghebbende is iemand wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (artikel 1:2, eerste lid van de Awb). In rechterlijke uitspraken is een nadere invulling gegeven aan het begrip belanghebbende bij besluiten tot het aanwijzen van (gemeentelijke) monumenten.

Uit de rechterlijke uitspraken volgt dat in de eerste plaats alleen de eigenaar of anderszins zakelijk gerechtigde van een zaak een belanghebbende is bij een besluit om deze zaak als (gemeentelijk) monument aan te wijzen. Omwonenden, huurders, andere gebruikers van een zaak en andere individuele personen zijn geen belanghebbende bij zo’n besluit. Zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 3 september 2003 met zaaknummer 200205030/1, op 17 januari 2007 met zaaknummer 200602860/1 en op 2 februari 2011 met zaaknummer 201005345/1/H2.

Ondanks de hoofdregel dat eigenlijk alleen de eigenaar of zakelijk gerechtigde belanghebbende kan zijn bij een aanwijzingsbesluit, besloot de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat een vereniging óók als belanghebbende kan worden aangemerkt. De statuten zijn van belang om te bepalen of de vereniging belanghebbende is. Een vereniging is niet in haar belang geraakt als dat belang niet in de statuten staat. Zie bijvoorbeeld zaaknummer 201709997/1/A2 op 14 november 2018.

Dit artikel geeft aan dat aanvragen door derden niet automatisch in behandeling worden genomen. Er wordt getoetst of zij als belanghebbende kunnen worden aangemerkt, en of de aanvraag past binnen de kaders van het vastgestelde erfgoedbeleid.

Lid 2

Het college moet het advies inwinnen van de monumentencommissie als bedoeld onder artikel 1, sub d. De verordening bindt het advies niet aan bepaalde voorschriften over vorm en inhoud. Een regeling die de taak en werkwijze van de monumentencommissie bepaalt, is daarvoor de aangewezen plaats. In de verordening is geen bepaling opgenomen dat voordat het college over een aanwijzing een besluit neemt de aanvrager en andere belanghebbenden worden gehoord. Dit is namelijk al geregeld in (de artikelen 4:8 en 4:9 van) de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Toelichting bij de wijziging van de Monumentenverordening d.d. 17 februari 2022:

Verduidelijking dat de gemeente verantwoordelijk is voor het opstellen van de cultuurhistorische waardestelling.

Lid 3

De waarderingscriteria Almeers Post 65 erfgoed en de Cultureel Erfgoed (2021) vormen het kader voor de advisering door de monumentencommissie. Voorheen waren dat de meer algemene criteria zoals opgesteld door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Lid 5

Monumenten die op grond van een aanwijzing door het Rijk of provincie al op een monumentenlijst zijn geplaatst, komen niet voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking.

Artikel 4. Voorbescherming

Dit artikel regelt de voorbescherming voor toekomstige gemeentelijke monumenten, zoals die ook voor rijksmonumenten geldt. Dat betekent dat in de periode van kennisgeving van het voornemen van het college om een monument op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen tot het daadwerkelijke aanwijzingsbesluit (dit kan ook een afwijzing zijn), de artikelen 10 tot en met 14 van deze verordening van toepassing zijn. Dat betekent onder andere dat een monument tijdens de aanwijzingsprocedure tot gemeentelijk monument niet mag worden afgebroken, gewijzigd, verplaatst (etc.) zonder een omgevingsvergunning voor monumenten of anders dan de bij nadere regels opgestelde wijze. Het gebruik van de voorbeschermingsprocedure is gebonden aan een motivatieplicht, aangezien hieraan voor de eigenaar/gebruiker financiële consequenties zijn verbonden. Immers, gedurende de voorbescherming dienen bouwactiviteiten te worden opgeschort.

Het inroepen van de voorbescherming van een object is een publiekrechtelijke beperking en een beperkingenbesluit in de zin de van artikel 1, onder a, sub 1 juncto artikel 1, onder b, sub 5 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Daarmee is ook onder andere artikel 13 van deze wet van toepassing wat betreft de aansprakelijkheid van gemeenten voor geleden schade. Daarom moet een gemeente gegronde redenen kunnen aanvoeren voor het inroepen van de voorbescherming. Zie hiertoe ook de toelichting bij artikel 6 van deze verordening.

Artikel 5. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

In dit artikel worden de termijnen genoemd waarbinnen de monumentencommissie moet adviseren (lid 1) en het college een beslissing moet nemen (lid 2). Door de besluitvorming aan een termijn te binden, weten alle belanghebbenden waar ze aan toe zijn. Het bepaalde in lid 2 heeft tot gevolg dat, wanneer de monumentencommissie niet tijdig adviseert, het college de volgende keuze kan maken: zonder advies een beslissing nemen, of besluiten om een (te laat uitgebracht advies als bedoeld in het eerste lid) toch in hun overwegingen te betrekken. Als het college niet tijdig beslist, is op grond van de Awb sprake van een fictieve weigering. Ingevolge artikel 6:2 staat voor de aanvrager dan de mogelijkheid van bezwaar of administratief beroep open die ook tegen een reëel besluit open zou staan.

B. Het artikel bevat geen bepalingen over bekendmaking van het besluit, omdat de Awb dat afdoende regelt (afdeling 3.6).

Artikel 6. Mededeling aanwijzingsbesluit

De ontvangst van de (veelal aangetekende) mededeling (zijnde een afschrift van de inschrijving) van het college is voor alle aan het monumentale object verbonden zakelijk gerechtigden van essentieel belang. De kenbaarheid van de aanwijzing tot monumentaal object is ook te herleiden tot artikel 1, onder a, sub 1 juncto artikel 1, onder b, sub 6 van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Daarmee zijn de voorschriften uit deze wet ook van toepassing op een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

Dit artikel regelt overigens niet specifiek dat de aanwijzing wordt bekendgemaakt aan de eigenaar en de aanvrager, omdat de Awb dat al bepaalt (afdeling 3.6). Indien artikel 4:8 Awb is toegepast (horen van geadresseerde en derdebelanghebbenden) dan dienen de betrokkenen op grond van het bepaalde in artikel 3:43 Awb eveneens een mededeling te ontvangen.

Artikel 7. Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

De registratie van de aanwijzing is een administratieve handeling (en geen besluit). De bedoeling van de bij te houden monumentenlijst is om eenieder snel inzicht te geven in welke zaken als gemeentelijk monument zijn aangewezen en de redengeving daartoe. Wat betreft dit laatste aspect zij tevens verwezen naar de toelichting bij artikel 3, eerste lid (aanwijzing).

Artikel 8. Wijziging van de aanwijzing

Op grond van dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten te wijzigen (lid 1). Hiervoor geldt dezelfde voorbereidingsprocedure als voor de aanwijzing zelf (lid 2), tenzij de wijziging van ondergeschikte betekenis is (lid 3). Wijzigingen van de aanwijzing worden doorgevoerd op de gemeentelijke monumentenlijst (lid 4).

Lid 1 van dit artikel verduidelijkt dat het college actief de status van monumenten kan wijzigen, maar dat ook kan overwegen te doen na een aanvraag van een belanghebbende.

Artikel 9. Intrekken van de aanwijzing

Dit artikel geeft de mogelijkheid om de aanwijzing van gemeentelijke monumenten in te trekken (lid 1). Intrekking kan het gevolg zijn van voortschrijdend inzicht over de monumentale waarde van het betreffende object of van de onvoorziene teloorgang van het monument. Dit kan blijken bij de vijfjaarlijkse evaluatie van het Monumentenbeleid. Intrekking van de lijst geschied op voordracht van de monumentencommissie. Voor intrekking van de aanwijzing is het advies van de monumentencommissie nodig. Monumenten op de gemeentelijke monumentenlijst waarvan de aanwijzing is ingetrokken, worden door het college van de monumentenlijst gehaald.

Het kan zinvol zijn om voor een gebouw, waarvoor een aanvraag tot intrekking van de aanwijzing loopt een (uitvoerige) documentatie te eisen. Enerzijds kan deze voor een goede afweging van de aanvraag dienen, anderzijds wordt het gebouw voorafgaand aan de sloop voor de lokale geschiedenis gedocumenteerd.

Artikel 9a. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

Artikel 9a is bij de 1e wijziging van de verordening toegevoegd omdat in de praktijk is gebleken dat bij onverwachte aanvragen voor een monumentenstatus de inwerkingtreding van voorbescherming soms niet kan wachten op het opstellen van een cultuurhistorische waardestelling. De regel is ontleend aan een voorbeeld van de Vereniging van de Nederlandse Gemeenten.

Het moment van inwerkingtreding van de voorbescherming is zodanig gedefinieerd dat er op gehandhaafd kan worden.

Hoofdstuk 3. Instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken

Artikel 10. Instandhoudingbepaling

De verbodsbepaling in het eerste lid van artikel 10 vertoont gelijkenis met artikel 2.1, eerste lid, onder f van de Wabo waarbij het gaat om de beschermde monumenten uit de Monumentenwet 1988, artikel 11. In dit artikel gaat het alleen over gemeentelijke monumenten, waardoor artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b.van de Wabo van toepassing is. Ten aanzien van de omgevingsvergunningaanvraag voor gemeentelijke monumenten is van belang dat het verkrijgen van gegevens en ontbrekende gegevens geregeld is in de Awb (artikel 4:2 respectievelijk 4:5 en 4:15). In het kader van de Wabo dient de gemeente een aanvraag langs elektronische weg mogelijk te maken. Een schriftelijke aanvraag wordt ingediend met behulp van een door de Minister van IenM vastgesteld formulier.

De Regeling omgevingsrecht (Mor) voorziet in nadere regels met betrekking tot de indieningsvereisten voor de aanvragen voor een omgevingsvergunning. In paragraaf 5.2 van de Mor zijn specifieke indieningsvereisten opgenomen voor activiteiten met betrekking tot monumenten. De aard, de omvang en de locatie van de werkzaamheden bepalen welke indieningsvereisten gelden. Het college heeft niet de mogelijkheid van deze indieningsvereisten af te wijken.

In lid 2 van artikel 10 wordt de mogelijkheid geschapen voor het college om in het aanwijzingsbesluit specifieke maatregelen te beschrijven die uitgezonderd zijn. De Wabo ziet alleen op vergunningen en ontheffingen. Deze bepaling over uitzonderingen valt daarom buiten de Wabo. Het college blijft hiervoor het bevoegde gezag. Het college bepaalt waarop de beschermde waarden betrekking hebben en welke activiteiten niet onder het beschermingsregime vallen. Via het aanwijzingsbesluit kan de vergunningsplicht in het kader van “light beleid” zich zo beperken tot sloop en grote wijzigingen die toch al vergunningsplichtig zijn.

In lid 4 is een bepaling betreffende religieuze monumenten opgenomen. Is er sprake van een vergunning voor het monument dan is overeenstemming tussen de eigenaar en de vergunningverlener nodig. Overleg en overeenstemming betreffen de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het religieuze monument. Dat betekent dat voor bijvoorbeeld een pastorie of catechisatieruimte deze bepaling dan ook niet geldt.

Naar voorbeeldregel van de VNG is bij de 1e wijziging van de verordening een uitzonderingsregel voor begraafplaatsen toegevoegd.

Artikel 10a. Gegevens en bescheiden voor het indienen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een gemeentelijk monument

Artikel 10a is bij de 1e wijziging van de verordening toegevoegd.

Het geeft een precisering waar de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een gemeentelijk monument aan moet voldoen voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van die aanvraag.

Lid 1, onder b

De opnametekeningen van de bestaande toestaand kunnen bestaan uit bijvoorbeeld plattegronden, . doorsneden, gevelaanzichten; of dakaanzichten.

Artikel 11. Termijnen advies en vergunningverlening

Op grond van artikel 3.7 Wabo is voor de voorbereiding van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10 de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing. Indien er sprake is van een samenloop van procedure geldt de zwaarste procedure (de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure).

Het bestuursorgaan kan bij verordening op grond van artikel 2.26, derde lid, Wabo ‘andere instanties’ aanwijzen die in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen. In dit geval betreft dat de gemeentelijke monumentencommissie. Wordt het advies niet binnen de gestelde termijn gegeven dan kan het college de procedure vervolgen.

lid 2

De wettelijke termijn is acht weken

lid 3

Deze bepaling is toegevoegd bij de eerste wijziging van de verordening. De beslistermijn voor het college was eerder niet vermeld.

Artikel 12. Weigeringsgronden

De monumentencommissie adviseert over het belang van de monumentenzorg. Het dient tevens om de vergunningsaanvrager/initiatiefnemer te informeren over de bestaande waarden, om mogelijke alternatieven aan te reiken, en beoogt het gesprek daarover te openen.

De monumentencommissie kan een negatief advies uitbrengen. Dit hoeft voor het college geen weigeringsgrond voor een vergunning te zijn. De mogelijkheid bestaat om toch tot vergunningverlening over te gaan indien het college van oordeel is dat er daartoe andere redenen zijn, bijvoorbeeld van economische of maatschappelijke aard. Deze afwijking moet in de beslissing op de aanvraag om de omgevingsvergunning voor het bouwen worden gemotiveerd.

Artikel 13. Intrekken van de vergunning

Dit artikellid bevat de mogelijke grond om een vergunning in te trekken.

Hoofdstuk 4. Beschermde Rijksmonumenten

Artikel 14. Vergunning voor beschermd rijksmonument

Er zijn momenteel geen (bovengrondse) rijksmonumenten in Almere. Dit artikel is opgenomen om op de toekomst voorbereid te zijn.

Lid 1

Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een rijksmonument kent twee routes: de reguliere procedure en de uitgebreide procedure. Het college beoordeelt of er sprake is van de reguliere of uitgebreide procedure, afhankelijk van de aard en de omvang van de werkzaamheden (H. 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)).

Bij de uitgebreide voorbereidingsprocedure van 26 weken vraagt de gemeente naast de gemeentelijke monumentencommissie ook advies aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Is het monument buiten de bebouwde kom gelegen dan vraagt de gemeente ook advies aan de provincie, officieel het College van Gedeputeerde Staten.

De gemeente neemt vervolgens eerst een ontwerpbesluit. Als het ontwerpbesluit ter inzage ligt, kan iedereen – buren, belangengroepen en de aanvrager zelf als hij het niet eens is met het voorgenomen besluit – daar binnen 6 weken op reageren in een zienswijze. Daarna wordt het definitieve besluit genomen.

Lid 2

De Monumentenwet 1988 schrijft voor dat de monumentencommissie bij de aanvragen om een omgevingsvergunning voor beschermde rijksmonumenten wordt ingeschakeld. De wettelijke termijn is acht weken.

Hoofdstuk 5. Gemeentelijke stadsgezichten

Artikel 15. De aanwijzing tot gemeentelijk stadsgezicht

De aanwijzing als gemeentelijk stadsgezicht is een erkenning van het bijzondere cultuurhistorische karakter van een gebied. Doorgaans bestaat dit karakter uit een samenspel van de stedenbouwkundige structuur, het aanzien van de bebouwing en de wijze waarop grond en gebouwen worden gebruikt. Veranderingen in de structuur en het gebruik blijven mogelijk, mits het bijzondere cultuurhistorische karakter niet wordt aangetast.

De aanwijzing omvat een topografische kaart waarop de gebieden waarvoor de aanwijzing geldt, zijn aangegeven, alsmede een beschrijving die de aanwijzing motiveert.

Artikel 16. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

Artikel 16 is geschrapt. Het was onnodig en onjuist. Termijnen en besluitvorming ten aanzien van beschermde stadsgezichten zijn al geregeld in artikel 15.

Artikel 17. Registratie op de lijst van beschermde gemeentelijke stadsgezichten

De registratie van de aanwijzing is een administratieve handeling (en geen besluit). De bedoeling van de bij te houden monumentenlijst is om eenieder snel inzicht te geven in welke zaken als gemeentelijk monument zijn aangewezen en de redengeving daartoe.

Artikel 18. De wijziging en intrekking van de aanwijzing

De procedures zijn gelijk aan die voor gemeentelijke monumenten.

Artikel 19. Beschermend bestemmingsplan

In een beschermend bestemmingsplan kunnen zeer gedetailleerde regels over de bebouwde en onbebouwde omgeving worden opgenomen. Het kan daarbij gaan om het beschermen van bijvoorbeeld rooilijnen, beeldbepalende panden, dakvormen, bruggen, materiaalsoorten, historisch kleurgebruik, straatmeubilair en groenaanleg.

Stadsgezichten zijn blijkens artikel 1 van de Monumentenwet 1988 van waarde vanwege hun ‘schoonheid’, ruimtelijke of structurele samenhang’ of hun ‘wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde’. Welstandsbepalingen ter bescherming van deze waarden kunnen volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van state worden aangemerkt als ruimtelijk relevant (ABRvs, 26 september 2007, nr. 200701448/1). In tegenstelling tot een regulier bestemmingsplan kunnen in de regels van een bestemmingsplan voor een beschermd gezicht dus welstandsbepalingen worden opgenomen. denk bijvoorbeeld aan eisen omtrent het gebruik van kleuren en materialen. In aanvulling op bouwregels in het bestemmingsplan kan de gemeente eventueel ook in een welstandsnota specifieke eisen opnemen over bouwactiviteiten. Op die manier kunnen gemeenten beoordelen of een bouwplan past bij het bijzondere karakter van het beschermde gezicht. In een welstandsnota staan beleidsregels die alleen toegepast kunnen worden op bouwactiviteiten waar een vergunning voor nodig is. Welstandsbepalingen in een bestemmingsplan kunnen ook betrekking hebben op andere werkzaamheden.

lid 4

De wettelijke termijn is acht weken.

Artikel 20. Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

Dit artikel is opgenomen om te regelen dat het stadsgezicht niet door sloop wordt aangetast.

Hoofdstuk 6. Monumentencommissie

Artikel 21. Instelling en samenstelling monumentencommissie

Dit artikel introduceert de naam van de commissie en regelt de samenstelling

Lid 1

In artikel 15 van de Monumentenwet 1988 is de inschakeling van een monumentencommissie verplicht. Deze commissie heeft onder andere verplicht tot taak het college te adviseren over de vergunningen met betrekking tot rijksmonumenten.

Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Onder de Omgevingswet (artikel 17.9 van het wetsvoorstel zoals dat op 22 maart 2016 is aangenomen door de Eerste Kamer) zal een adviescommissie ingesteld moeten worden die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat (onder de Omgevingswet) om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij (onder de Omgevingswet) zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Omgevingswet maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze commissie mogelijk.

Een gemeentelijke monumentencommissie is niet onafhankelijk indien leden van het college, leden van de raad of ambtenaren in de eigen gemeente lid zijn.

Lid 2

Door de leden van de welstandscommissie op basis van deze verordening als monumentencommissie aan te wijzen hoeft het hoofdstuk over de welstandscommissie in de bouwverordening niet aangepast te worden.

Omdat het technisch gezien verschillende commissies zijn wordt voorkomen dat er verwarring ontstaat over advisering op basis van monumentenzorg enerzijds en advisering op basis van welstandsaspecten anderzijds. Monumentenzorg gaat primair over het behoud van bijzondere waarden, over zaken die er zijn, welstand gaat over zaken die er nog niet zijn, zij het uiteraard in relatie tot bestaande kwaliteiten van de omgeving. Als het gaat om deze cultuurhistorische waarden dan moet ieder advies gebaseerd te zijn op een inhoudelijke onderbouwing en dus op voorafgaand onderzoek.

Door de leden van de welstandcommissie aan te wijzen als monumentencommissie worden ook kosten bespaard. De Monumentenwet 1988, artikel 15, schrijft voor dat binnen de commissie enkele leden deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg. Dit wordt over het algemeen zo geïnterpreteerd dat er minstens twee personen in de commissie kennis moeten hebben over monumentenzorg (in het bijzonder bouw- en architectuurhistorie en restauratie) of cultuurhistorie (in het bijzonder landschap en stedenbouw). Indien deze kennis ontbreekt bij de leden van de welstandscommissie dan kan de commissie uitgebreid worden. Zo wordt in de praktijk vormgegeven aan de door college en raad gewenste gecombineerde, multidisciplinaire, commissie.

De monumentencommissie is een externe adviseur als bedoeld in de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB). Dit betekent dat de algemene regels die de AWB in Afdeling 3.3 geeft (over advisering) op de advisering door de monumentencommissie van toepassing zijn. Dit houdt onder andere in dat Burgemeester en Wethouders aan de monumentencommissie een termijn kunnen stellen waarbinnen zij advies verwachten.

De instelling is mede gebaseerd op artikel 82 van de Gemeentewet, voor zover het gemeentelijke monumenten betreft. Dit impliceert dat het een vaste commissie van advies aan Burgemeester en Wethouders is, ingesteld door de Gemeenteraad op voorstel van het college. De commissie heeft alleen adviserende bevoegdheden.

Artikel 22. Taakomschrijving

De taken genoemd onder a en b zijn vooralsnog niet van toepassing. Dit gaat pas spelen als het rijk bovengrondse monumenten gaat aanwijzen in Almere. Momenteel dateren de jongst rijksmonumenten uit de Wederopbouwperiode (1940-1965). Een aanwijzingsprogramma voor de recentere periode is er nog niet.

Toelichting bij de wijziging van de Monumentenverordening d.d. 17 februari 2022

Artikel 22 beschrijft dat ook de Monumentencommissie aanvragen moet toetsen aan het vastgestelde beleid.

lid 2

Dit artikel specificeert de kaders voor advisering door de monumentencommissie.

De gecombineerde monumenten en -welstandscommissie heet “Commissie Welstand en Erfgoed”. Tot de invoering van de Omgevingswet zijn het juridisch gezien nog twee aparte entiteiten.

Artikel 23. Jaarlijkse verantwoording

Deze regels zijn gelijk aan de regels voor de welstandscommissie

Artikel 24. Openbaarheid van vergaderen en mondeling toelichting

Deze regels zijn gelijk aan de regels voor de welstandscommissie

Artikel 25. Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

Deze regels zijn gelijk aan de regels voor de welstandscommissie

Artikel 26

Deze regels zijn gelijk aan de regels voor de welstandscommissie

Hoofdstuk 7. Overige bepalingen

Artikel 27. Strafbepaling

De strafbaarstelling van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is geregeld in de Wet economische delicten (Wed). Het handelen zonder vereiste omgevingsvergunning of in strijd met de voorschriften daarvan wordt aangemerkt als economisch delict.

Voor de strafbaarstelling van de nadere regels geldt dat artikel 154, lid 1, van de Gemeentewet aan de raad een keuzemogelijkheid laat om op overtreding van verordeningen straf te stellen, maar geen andere of zwaardere dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. In artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht zijn de geldboetecategorieën opgenomen. De op te leggen boete voor strafbare feiten in de eerste categorie is maximaal € 405,- (januari 2016); in de tweede categorie maximaal € 4.050,- (januari 2016). Het is de gemeente niet toegestaan om een hogere geldboete op te nemen dan in genoemde categorieën.

Artikel 28. Toezichthouders

Toezichthouders worden in artikel 5:11 Awb omschreven als zijnde personen, die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift, zodat de aanwijzing van toezichthouders derhalve in de Monumentenverordening kan plaatsvinden.

In artikel 5:13 Awb is het evenredigheidsbeginsel neergelegd, wat inhoudt dat een toezichthouder zijn bevoegdheid slechts mag uitoefenen voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak noodzakelijk is. Een toezichthouder kan daarom niet te allen tijde gebruik maken van alle bevoegdheden die in de Awb standaard aan toezichthouders worden toegekend. Steeds zal de afweging gemaakt moeten worden of het voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs noodzakelijk is. Bepalend hiervoor is de aard van het voorschrift op de naleving waarvan een toezichthouder moet toezien.

Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen). Nadrukkelijk zij hier vermeld dat het college op grond van dit artikel niet zelf opsporingsambtenaren aanwijst als bedoeld in artikel 141 Strafvordering. Dat kan en hoeft het college ook niet te doen aangezien artikel 142 lid 1 sub c Wetboek van Strafvordering regelt dat bij verordening aangewezen toezichthouders ook opsporingsbevoegdheid toekomt. Deze buitengewone opsporingsambtenaren hebben in de regel een opsporingsbevoegdheid voor een beperkt aantal strafbare feiten.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 29. Evaluatiebepaling

Hiermee wordt invulling gegeven aan de wens van de raad om binnen een afzienbare periode te evalueren of het “light” beleid het gewenste effect heeft.

Artikel 31. Citeertitel

Dit artikel noemt de naam van de verordening.