Regeling vervallen per 01-01-2021

Nota Standplaatsen 2016

Geldend van 29-07-2016 t/m 31-12-2020

Intitulé

Nota Standplaatsen 2016

HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE GRONINGEN,

(SB 13.3955791);

Gelet op artikel 4.81 van de Algemene wet bestuursrecht;

HEEFT BESLOTEN:

de nota Standplaatsen 2014 vast te stellen.

Hoofdstuk 1 Inleiding

Voorwoord

De gemeente Groningen is een bruisende stad. Er gebeurt van alles in de openbare ruimte.

Zo zijn er evenementen, sportmanifestaties en markten. Ook vinden we in de hele stad vaste standplaatshouders die hun waren aanbieden, vaak als aanvulling op het winkelbestand.

Dat zijn bijvoorbeeld de patat-, vis-, loempia- en bloemenverkopers, maar ook de standplaatshouders die elk jaar in het winter- of zomerseizoen een plek innemen.

Denk hierbij aan oliebollenverkopers in de winter en aan ijsverkopers in de zomer.

Naast de vaste standplaatsen vormen de tijdelijke standplaatsen een grote groep. Het hele jaar door zijn er wel standplaatshouders in de stad die voor kortere tijd een plek innemen. Het gaat daarbij zowel om standplaatshouders met ideële doelen als om standplaatshouders met commerciële doelen. Bij de eerste groep valt te denken aan organisaties als Amnesty international, Stichting Wakker Dier, Ouderenhulp en politieke partijen. Bij de tweede groep gaat het vaak om het promoten van producten als chips of frisdrank of het promoten van het eigen bedrijf. Ook vraagt een commerciële standplaatshouder wel een tijdelijke plek aan vlak bij een evenement en voor de duur van het evenement. Het gaat dan meestal om de verkoop van goederen. Al deze standplaatsen maken gebruik van de openbare ruimte. Meestal staan ze op gemeentegrond. Soms staan ze op particulier terrein.

Vooral de tijdelijke standplaatsen zijn zeer uiteenlopend van aard en worden het hele jaar door aangevraagd. Het gaat om ongeveer 100 aanvragen per jaar. De vaste standplaatsen schommelen rond de 60 plaatsen die ingenomen worden in de stad per jaar. En dan zijn er nog ongeveer 10 seizoenplaatsen (peildatum: 4 april 2013) die jaarlijks worden ingenomen.

Dit beleid betreft dus de standplaatsen die verspreid over de hele stad in de openbare ruimte staan. Het beleid gaat niet over standplaatsen die samen de warenmarkten vormen.

De regels daarvoor staan in de Marktverordening en het Marktreglement.

Aanleiding van de actualisatie van het beleid

Het bestaande beleid is onoverzichtelijk en bestaat uit de Standplaatsvoorschriften van 1996, de Huurvoorwaarden van 1998, het maximumstelsel voor de binnenstad van 1998 en de wachtlijst en het handhavingsbeleid van 1998. Het maximumstelsel houdt in dat voor de binnenstad een maximum aan plekken is aangewezen voor vaste standplaatsen.

Allerlei ontwikkelingen, vooral de toenemende vraag van promotors van goede doelen om gedurende korte tijd een plek in te nemen in de binnenstad, de vele activiteiten in de stad, het feit dat het bestaande beleid verouderd en versnipperd is en leemten bevat, en de verwarring over wat nu eigenlijk wordt verstaan onder een standplaats, geven aanleiding voor actualisatie van het standplaatsenbeleid.

Ook vragen over de ruimtelijke beoordeling van standplaatsen, die vooral naar voren komen bij de behandeling van bezwaarschriften, geven aan dat het bestaande beleid niet meer voldoet.

Belang van het actualiseren van het standplaatsenbeleid

Er zijn verscheidene belangen met betrekking tot de openbare ruimte. Er is behoefte aan activiteiten in de openbare ruimte, zoals het organiseren van evenementen, kermissen en warenmarkten.

Ook zijn er belangen van omwonenden, winkeliers en horecagelegenheden. Zo willen restaurants en cafés graag terrassen uitzetten in de openbare ruimte. Daarnaast zijn standplaatshouders vaak ondernemers die niet beknot willen worden in de uitoefening van hun bedrijf. Het is zaak tussen al deze belangen een goede balans te vinden.

Daarbij zal in gebieden waar het erg druk is en veel van de genoemde belangen om voorrang strijden, minder mogelijk zijn dan in gebieden waar minder belangen met elkaar botsen.

De verschillende belangen vragen om regulering.

Doel van het standplaatsenbeleid

Het moet duidelijk zijn welke regels er gelden en de regels moeten weer één overzichtelijk geheel worden. Nu is er veel onduidelijkheid over de criteria waar zowel vergunningverleners als handhavers aan moeten toetsen. In de loop van de jaren zijn er ook allerlei vormen van standplaatsen ontstaan. Het beleid sluit niet meer bij de praktijk aan.

We willen

  • -

    het beleid eenvoudiger en overzichtelijker maken;

  • -

    het beleid meer laten aansluiten bij de praktijk;

  • -

    de afhandeling van aanvragen makkelijker maken;

  • -

    dat criteria waaraan getoetst wordt weer duidelijk formuleren;

  • -

    het zo mogelijk voorkomen van bewaarprocedures.

Wat regelen we niet in deze nota

Geen specifiek beleid voor Grote Markt en Vismarkt

Deze beleidsnota bevat geen specifiek beleid voor de Grote Markt en Vismarkt.

Omdat er allerlei ontwikkelingen zijn met betrekking tot de Grote Markt, zoals de bouw van het Forum en recentelijk de uitwerking van de Visie Binnenstad, is besloten in deze beleidsnota geen specifiek beleid voor de Grote Markt en Vismarkt op te nemen. De uitwerking van deze visie kan met zich meebrengen dat standplaatshouders die nu op de Grote Markt staan, verplaatst worden. Ook op de Vismarkt kunnen wijzigingen plaatsvinden. De zeven standplaatshouders die op de Grote Markt en Vismarkt staan, worden meegenomen met de Visie Binnenstad. Eventueel kunnen we op een later tijdstip aanvullende regels opstellen die voor de Grote Markt en Vismarkt gelden.

Geen beleid voor de Euroborg

Gelet op de specifieke problematiek rondom de Euroborg, wordt daarvoor een aparte nota opgesteld.

Geen beleid voor de warenmarkt of voor standplaatsen die onder een evenementenvergunning vallen

Standplaatshouders die samen de warenmarkt vormen vallen niet onder deze regels. Voor hen geldt de Marktverordening en het Marktreglement. Als een organisatie een evenement organiseert en in de aanvraag ook standplaatshouders opneemt, dan geldt de evenementenvergunning ook voor die standplaatshouders. Dit beleid ziet niet op standplaatshouders die onder een evenementenvergunning vallen.

Wat regelen we wel in deze nota

Met het nieuwe beleid willen we het volgende bereiken:

  • -

    nieuwe definities in voeren voor de meeste voorkomende soorten standplaatsen;

  • -

    de gebieden waar het maximumstelsel geldt uitbreiden;

  • -

    de wachtlijst afschaffen;

  • -

    frietkramen bij scholen weren;

  • -

    een mogelijkheid invoeren waarbij het college beoordeelt of een nieuw initiatief/ bijzonder geval een plek kan krijgen;

  • -

    de huur voor een commerciële standplaats die kort in de stad staat verhogen.

Daarnaast willen we mobiliteit (het verplaatsbaar zijn van het verkoopmiddel) en het persoonlijk innemen van de standplaats niet wijzigen.

 

Kader

Het beleid is een uitwerking van de weigeringsgronden van artikel 5:19 en 1.10 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Groningen (APVG). Een vergunning voor een vaste standplaats kan op grond van deze artikelen worden geweigerd in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu, of vanwege de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving. (bijlage 1: juridisch kader).

Hoofdstuk 2 Wat is een standplaats?

Artikel 5:18 van de APVG stelt dat onder een standplaats wordt verstaan: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de open lucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden. Deze omschrijving is ruim en heeft geleid tot vele creatieve invullingen door standplaatshouders. Van verkoop van goederen vanuit een professionele verkoopwagen tot het geven van informatie vanuit een partytent of van achter een tafel.

Het gaat dus om:

- in de openlucht;

- in de openbare ruimte;

- vanaf een vaste plek.

Verkoopmiddelen in een overdekte hal, of op een besloten terrein vallen niet onder het begrip standplaats. Ook een verkoopwagen die rondrijdt en zo nu en dan stopt op verschillende plekken valt niet onder dit begrip. In dit laatste geval is er sprake van venten. Venten is vergunningsvrij.

Definities standplaatsen

Bestaand beleid

Vaste standplaats

Van oudsher kennen we de standplaats die het hele jaar door elke week wordt ingenomen. Vanuit de standplaats worden goederen te koop aangeboden. De standplaatshouders zijn ondernemers die met de verkoop hun boterham verdienen. Dit noemen we onder het huidige beleid een vaste standplaats.

De standplaatshouder krijgt een vergunning voor onbepaalde tijd. Dit zijn veelal de bloemen-, vis- en frietverkopers.

Tijdelijke standplaats

Daarnaast worden vergunningen aangevraagd om voor bepaalde tijd vanaf een vaste plek iets aan te bieden of te verkopen. Meestal gaat het dan om aandacht vragen voor iets en niet om het verdienen van een boterham. Vooral deze aanvragen hebben de laatste jaren een grote vlucht genomen.

Maar ook commerciële ondernemers vragen wel een tijdelijke vergunning aan. Bijvoorbeeld een oliebollenkraam of een snackkraam in de buurt van een evenement, of bij de opening van een winkel. Onder het huidige beleid noemen we deze standplaatsen tijdelijke standplaatsen. De vergunninghouder krijgt een vergunning voor bepaalde tijd.

Scheefgroei

Het onderscheid in vaste en tijdelijke standplaatsen is de enige onderverdeling die we nu kennen.

Dit betekent dat onder het huidig beleid we alle soorten standplaatsen onder deze twee noemers proberen te brengen. Zo zijn er standplaatshouders die elk jaar voor dezelfde plek een vergunning aanvragen om in de maanden november tot februari oliebollen te verkopen.

Een aantal van hen krijgt hiervoor een vergunning voor onbepaalde tijd, in die zin dat zij elk jaar op dezelfde plek mogen staan in de winterperiode. Zij hoeven niet elk jaar weer een aanvraag in te dienen en worden gezien als vaste standplaatshouders. Er zijn echter ook standplaatshouders die wel elk jaar een aanvraag indienen om in het winterseizoen oliebollen te verkopen. Zij krijgen een tijdelijke vergunning en nemen ook elk jaar dezelfde plek in. Hier gaan dus tijdelijke en vaste vergunningen onder het huidig beleid door elkaar lopen. Het zorgt voor onbedoelde scheefgroei.

Aan de ene kant zijn standplaatshouders die elk jaar moeten aanvragen in het nadeel ten opzichte van standplaatshouder met een vaste standplaats. Zij moeten immers elk jaar een aanvraag indienen. Om verzekerd te zijn van dezelfde plek als het jaar daarvoor dienen deze standplaatshouders zelfs al in het eerste kwartaal van het jaar een aanvraag in voor het laatste kwartaal van het jaar.

Aan de andere kant zijn de standplaatshouders die oliebollen verkopen met een vaste vergunning in het nadeel ten opzicht van standplaatshouders met een tijdelijke vergunning. Standplaatshouders met een tijdelijke vergunning betalen namelijk veel minder huur voor het gebruik van de gemeentegrond.

We willen deze scheefgroei tegen gaan door middel van duidelijke definities met betrekking tot standplaatsen die veel voorkomen. We hebben niet de illusie dat we alles in definities kunnen vangen, want gebleken is dat standplaatshouders zeer creatief zijn. Maar het grootste gedeelte kunnen we wel onder de nieuwe definities scharen. Voor vormen van standplaatsen die niet exact onder een definitie vallen zullen we aansluiten bij de definitie die het meest recht doet aan de standplaats. En in bijzondere gevallen kan ofwel artikel 4. 84 Awb uitkomst bieden in bijzondere situaties ( Hoofdstuk 7) of kan die speciale situatie aan het college voor gelegd worden. ( Hoofdstuk 6).

Nieuw Beleid

Gekozen is voor een nieuwe terminologie. De nieuwe definities benaderen de feitelijke situaties het meest. Bovendien wordt met de nieuwe term ‘continue standplaats’ in plaats van vaste standplaats

verwarring voorkomen met de term vaste standplaats voor een plek op de warenmarkt.

Er valt een indeling te maken tussen standplaatshouders die elke week het hele jaar door staan, en standplaatshouders die voor bepaalde tijd staan en niet elke week. Daarnaast kennen we standplaatshouders die alleen in een seizoen staan. Hiermee hebben we alle bekende categorieën standplaatsen genoemd. Voor deze standplaatsen hebben we de volgende definities geformuleerd:

  • -

    continue standplaats;

  • -

    seizoenplaats;

  • -

    incidentele standplaats;

  • -

    tijdelijke standplaats.

De continue en seizoenplaats mogen voor onbepaalde tijd ingenomen worden.

De incidentele en tijdelijke standplaatsen mogen voor bepaalde tijd ingenomen worden.

Zie bijlage 2 voor de betekenis van deze definities.

Continue standplaats

De huurprijs voor een continue standplaats wordt berekend op basis van volledige week. Dit geldt voor de aanvragen die na de inwerkingtreding van dit besluit zijn ingediend. En de vergunninghouders krijgen een vergunning voor onbepaalde tijd.

Vergunning voor onbepaalde tijd

De keuze om continue standplaatsvergunningen af te geven voor onbepaalde duur vloeit voort uit EU-regels. Zo bepaalt de Dienstenrichtlijn dat er voor het aanbieden van diensten geen belemmeringen mogen worden opgeworpen in de EU-landen.

Een vergunningenstelsel wordt gezien als een dergelijke belemmering. Alleen als goed gemotiveerd wordt waarom toch een vergunningstelsel nodig is, en dit wordt gemeld, kan er van de Dienstenrichtlijn worden afgeweken.

Weliswaar worden via continue standplaatsen voornamelijk goederen aangeboden en geen diensten, maar dit neemt niet weg dat de VNG aanbeveelt ook voor de verkoop van goederen zo min mogelijk belemmeringen op te werpen. Immers naast de dienstenrichtlijn hebben de EU-regels van vrij goederenverkeer dezelfde achtergrond als de Dienstenrichtlijn: het voorkomen van belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen en het recht om zich te kunnen vestigen in een EU-land. Een vergunning afgeven voor kortere duur dan onbepaalde tijd betekent dat een ondernemer steeds weer opnieuw moet aanvragen om een plek in de stad in te nemen, dat is in strijd met de genoemde EU-regels. Bovendien hebben we onder het oude beleid voor vaste standplaatsen steeds een vergunning voor onbepaalde tijd afgegeven. We hebben geen grond om daarvan af te wijken. Bovendien past het in het uitgangspunt van deregulering om geen extra regels op te werpen.

Seizoensplaats

De standplaatsen worden of wel in het winterseizoen of het zomerseizoen ingenomen.

Standplaatshouders die in de winter oliebollen verkopen

In de winter worden de seizoenplaatsen voornamelijk ingenomen door standplaatshouders die oliebollen verkopen.

De periode waarin oliebollenkramen kunnen staan is van 1 oktober t/m de eerste twee weken van januari. We willen deze periode voor iedereen gelijk houden. Anders bestaat de kans dat het onoverzichtelijk wordt en dat de één drie maanden en een halve maand staat t/m januari en de ander drie maanden t/m februari. Het wordt dan lastiger om te handhaven. Dit heeft wel consequenties voor een aantal oliebollenkramen, omdat zij door (verlenging met) incidentele vergunningen op dit moment langer staan. Er staat echter al 10-tallen jaren een oliebollenkraam op de Grote Markt. Deze kan pas een plek innemen als de poffertjeskraam op 1 november weggaat. Deze standplaatshouder mag drie en ene halve maand staan, ingaan de 1 november. Als deze standplaatshouder stopt, zal de een nieuwe standplaatshouder niet langer dan de eerste twee weken van januari mogen staan.

Om de continuïteit en de kwaliteit van de winterseizoenplaatsen te waarborgen en ervoor te zorgen dat het innemen van een winterseizoenplaats bijdraagt aan de leefbaarheid van de omgeving waar deze zich bevindt, dient deze minimaal 2 maanden te worden ingenomen door de aanvrager.

Standplaatshouders die in de zomer ijs verkopen

Daarnaast hebben we voornamelijk ijsverkopers die in het zomerseizoen verkopen. Bij een goed voorjaar en lange zomer (met een goede nazomer) staan zij maximaal acht maanden achtereen. Wij willen ijsverkopers een seizoenvergunning van maximaal acht maanden geven. Dit gebeurt nu ook, maar is niet vastgelegd. Zij moeten wel een mobiel verkoopmiddel hebben. Omdat het hier ondernemers betreft die in het seizoen hun omzet moeten halen, wordt voorgesteld de vergunning voor onbepaalde tijd af te geven. Ook nu zijn er oliebollenverkopers en ijsverkopers die elk seizoen staan met vergunning voor onbepaalde duur. Zij hoeven dan niet elk seizoen opnieuw een aanvraag in te dienen.

Incidentele standplaats

Dit is de standplaats die kortdurend wordt ingenomen. Het gaat daarbij vooral om standplaatshouders die een goed doel onder de aandacht willen brengen. Daarnaast vragen ook commerciële standplaatshouders vergunning aan om in de buurt van een evenement of bij een opening van een winkel voor korte tijd te staan.

Duur van incidentele standplaats

Een incidentele standplaats mag buiten gebieden waar het maximumstelsel geldt (een gebied waar een aantal plekken door de gemeente is aangewezen) maximaal drie weken aaneengesloten staan. De aanvragen voor incidentele standplaatsen worden niet uitgebreid ruimtelijk getoetst en er wordt geen omgevingsvergunning voor afgegeven.

Indien incidentele standplaatsen langer aaneengesloten staan dan drie weken, is de impact op de buurt groter en zal wel een volledig ruimtelijke toetsing plaats moeten vinden. Dat past echter niet bij het karakter van een incidentele standplaats. 

De incidentele standplaats mag in de gebieden waar het maximumstelsel geldt maximaal drie dagen aaneengesloten staan. Dit heeft te maken met het feit dat dit de drukste gebieden zijn. Daar zijn zoveel activiteiten dat langer staan niet mogelijk is. In de praktijk blijkt dat in de binnenstad waar onder het huidige beleid het maximumstelsel geldt, incidentele standplaatshouders ook niet langer dan drie dagen aaneengesloten staan.

We hebben de duur van het minimaal aaneengesloten innemen van een standplaats beperkt, zodat het karakter van een incidentele standplaats behouden blijft en er geen verkapte continue standplaatsen ontstaan. Zo krijgen ook anderen een kans en loopt de stad niet vol met standplaatshouders die lange tijd blijven staan. De voorwaarde dat niet langer mag worden gestaan dan drie dagen aaneengesloten valt te onderbouwen vanuit de openbare orde, veiligheid en milieu. Als er te veel, tegelijkertijd in de stad gebeurt en als daarnaast een standplaats te lang staat, is dat schadelijk voor het milieu (bijvoorbeeld ontstaan van zwerfafval), en wordt de doorstroom van publiek belemmerd.

Incidentele standplaatsen en politieke partijen in verkiezingstijd

In verkiezingstijd worden door politieke partijen veel incidentele standplaatsen aangevraagd, van toespraken vanaf een zeepkist tot kramen met verkiezingsprogramma’s, en alles wat daartussenin zit. Buiten verkiezingstijd komt aandacht vragen voor een politieke partij minder voor.

Het gaat hier om het innemen van een plek met een hulpmiddel zoals een tafel een kraam of een tent o.i.d. Het promoten van een politieke partij door middel van gedrukte stukken met bijvoorbeeld het verkiezingsprogramma valt onder de vrijheid van meningsuiting.

Voor politieke partijen is het mogelijk in verkiezingstijd een doorlopende ontheffing van het flyerverbod aan te vragen bij het college van burgemeester en wethouders. Daarnaast kunnen politieke partijen een doorlopende standplaatsvergunning aanvragen voor een kleine standplaats van maximaal zes m2. Er kunnen voorwaarden bij deze ontheffing gegeven worden waarbij wordt aangegeven waar men zich aan heeft te houden. Bijvoorbeeld dat het verkeer niet belemmerd mag worden en dat er geen overlast veroorzaakt wordt. Deze voorwaarden worden bij de ontheffing en doorlopende standplaatsvergunning gegeven.

Incidentele standplaatsen voor oliebollen

Onder het nieuwe beleid willen we alle aanvragen voor het elk jaar innemen van een standplaats voor de verkoop van oliebollen in het winterseizoen opvatten als aanvragen voor een winter seizoenplaats. Als hij elk jaar wil staan krijgt hij een seizoenvergunning voor onbepaalde tijd.

Hierdoor heffen we het eerder genoemde onterechte onderscheid op tussen oliebollenverkopers met een vaste vergunning en oliebollenverkopers met een tijdelijke vergunning die elk jaar een plek innemen.

Buiten de periode van oktober t/m de eerste twee weken in januari kan wel een incidentele aanvraag worden gedaan. Als de standplaatshouder echter al een plek inneemt in het winterseizoen, mag hij niet aansluiten aan de genoemde winterseizoenperiode, niet vooraf en niet achteraf. Anders breidt de periode dat een oliebollenkraam mag staan in het winterseizoen zich uit tot een periode langer dan drie en een halve maand. Dat willen we onder dit beleid niet toestaan.

Dit houdt in dat een standplaatshouder die met oliebollen in het winterseizoen een plek inneemt in de maand september en de derde week van januari niet aansluitend een incidentele standplaatsvergunning mag aanvragen. Dit mag ook niet elders in de stad, omdat dan andere seizoenplaatshouders benadeeld kunnen worden en er dan toch oliebollenkramen langer dan drie en een halve maand staan.

De bestaande winkeliers kunnen een vergunning aanvragen voor het innemen van een incidentele standplaats ten behoeve van de verkoop van oliebollen rond 31 december.

Buiten het winterseizoen moet de kraam mobiel zijn. Ook kan een incidentele vergunning aangevraagd worden als men wel in het winterseizoen wil staan, maar niet elk jaar een plek wil innemen. Dan moet wel voldaan zijn aan de eisen die voor een incidentele standplaats gelden. In deze gevallen wordt een vergunning voor bepaalde tijd verleend.

Aanvraagtermijn

Een incidentele aanvraag wordt vaak heel kort voor de datum dat men de plek in wil nemen aangevraagd. We willen voor een incidentele aanvraag een aanvraag termijn laten gelden van vier weken, zodat de gemeente wel voldoende tijd heeft om de aanvraag te beoordelen.

Tijdelijke Standplaats

Naast de continue en incidentele standplaats voeren we de definitie tijdelijke standplaats in. De vergunning voor een tijdelijke standplaats wordt meestal gegeven voor een standplaats in een gebied dat nog in ontwikkeling is. Er is bijvoorbeeld nog niet duidelijk wat de verkeersstromen worden, of een terrein wordt binnen een bepaalde tijd anders ingericht. De gemeente zal goed moeten motiveren dat een terrein nog in ontwikkeling is en dat bijvoorbeeld overlast of verkeersveiligheid nog niet goed valt in te schatten. Het merendeel van deze vergunningen wordt verstrekt aan commerciële standplaatshouders. Zij willen graag op den duur een continue vergunning om hun producten te verkopen in het nog te ontwikkelen gebied. Het is echter nog niet duidelijk of dit kan. Vandaar dat een vergunning wordt gegeven voor een bepaalde tijd, meestal voor één of twee jaar. Het is dus mogelijk dat deze vergunning wordt omgezet in een continue vergunning voor onbepaalde tijd. Mocht dit niet kunnen dan moet de standplaatshouder op zoek naar een andere plek. Hij kan geen rechten aan de tijdelijke vergunning ontlenen. Hij weet dat het een tijdelijke vergunning is en hij gaat zelf het risico aan om in een gebied te gaan staan waar het onzeker is of het een permanente plek kan worden. Dat behoort tot zijn ondernemersrisico.

Er wordt dus een tijd overbrugd, de tijd waarin duidelijk moet worden of de vergunning van tijdelijk omgezet kan worden naar continue, of de tijd tot aan het moment dat duidelijk wordt dat de plek niet geschikt is voor een continue standplaats. Ook onder het huidig beleid worden vergunning voor meestal een jaar of twee jaar afgegeven als nog niet duidelijk is hoe een gebied zich ontwikkelt.

Daarnaast kan een tijdelijke vergunning afgegeven worden in een bijzonder situatie als een standplaatshouder een plek voor een bepaalde tijd wil innemen. Het kan bijvoorbeeld gaan om een standplaatshouder die langer wil staan dan mogelijk is volgens de criteria voor een incidentele vergunning. Per locatie zal een afweging gemaakt worden of een tijdelijke vergunning op die plek mogelijk is en of een omgevingsvergunning nodig is. Het gaat hier dus om situaties die eigenlijk tussen en incidentele een continue vergunning zitten.

Het moet goed gemotiveerd worden dat het hier tijdelijk kan. Er kunnen geen rechten voor de toekomst aan worden ontleend.

Ook kan de tijdelijke vergunning gebruikt worden voor een periode als proef. Bijvoorbeeld een standplaatshouder wil een terras, maar het is niet helemaal duidelijk of het op die bepaalde plek wenselijk is. Als de standplaatshouder er mee instemt, kan een vergunning voor bijvoorbeeld een jaar afgegeven worden, Deze periode wordt gebruikt om te kijken of het terras daar kan en of er zich al dan niet incidenten voordoen.

Hoofdstuk 3 Wat zijn de kenmerken van een standplaats?

Mobiliteit

Een kenmerk van een standplaats, waarmee het zich onderscheid van een bouwwerk zoals een kiosk, is de mobiliteit. Dit houdt in dat een verkoopmiddel niet ‘s nachts mag blijven staan.

De standplaatshouder moet een uur van tevoren zijn standplaats opbouwen en inrichten en tot een uur na het beëindigen van de verkoop, zijn standplaats weer ontruimen. Dit is bedoeld om te voorkomen dat er vooral bij de continue standplaatsen permanente bouwwerkjes ontstaan. Voor bouwwerken moeten bouwvergunningen aangevraagd worden.

De mobiliteitseis is belangrijk omdat;

  • er anders sprake zou zijn van oneerlijke concurrentie met kiosken en winkels die een hogere investering eisen zoals grondverwerving en het verkrijgen van een bouwvergunning;

  • de openbare ruimte waarop de standplaats is gereserveerd ook beschikbaar moet blijven voor andere functies;

  • de ruimtelijke invloed en de beleving van het uiterlijk van een mobiele kraam wezenlijk anders is dan die van een vast verkooppunt. Een mobiele standplaats wordt gezien als een ‘kraam’, dit wil zeggen een tijdelijk verschijnsel in de openbare ruimte. Een vast verkooppunt als een kiosk heeft een permanente uitstraling en wordt ervaren als een bouwwerk. Er is dan geen sprake meer van openbare ruimte, maar van geprivatiseerde ruimte.

  • de ervaring leert dat een standplaats die niet aan de mobiliteitseisen hoeft te voldoen vaak in de loop der tijd een permanenter uiterlijk krijgt. Zo worden bijvoorbeeld de wielen weggewerkt, de luifel uitgebreid tot overdekt terras, een gedeelte van de apparatuur of opslag naar buiten verplaatst, permanente nutsvoorzieningen aangesloten, uitbouwen gerealiseerd, etcetera. De handhaving hierop wordt bemoeilijkt als niet aan de mobiliteitseis wordt vastgehouden.

De meeste standplaatshouders in de stad hebben een mobiel verkoopmiddel. Een enkeling heeft dat niet of blijft ’s nachts staan. Degenen die nog geen mobiel verkoopmiddel hebben zullen na invoering van het nieuwe beleid een mobiel verkoopmiddel moeten hebben. Het weghalen van verrijdbare verkoopmiddelen moet worden gehandhaafd. We willen dat de mobiliteit een voorwaarde blijft en er komt een overgangstermijn van twee jaar voor diegenen die nog niet mobiel zijn.

Afhankelijk van de Visie Binnenstad zal bij standplaatshouders in de binnenstad die in 2014 60 jaar of ouder zijn en waarbij jaren is gedoogd dat zij ’s nachts hun wagen laten staan, bekeken worden of er een andere overgangstermijn kan gelden dan de termijn van 2 jaar waarbinnen zij mobiel moeten zijn.

Ook bij de twee standplaatshouders in de binnenstad die nu niet mobiel hoeven zijn ( poffertjeskraam en bloemenkraam op de Vismarkt) zal afhankelijk van de Visie Binnenstad bekeken worden of ook zij een termijn krijgen waarbinnen zij mobiel moeten zijn.

Sta- en zitgelegenheid

Bij de wijziging van de marktregelgeving is bepaald dat het wenselijk is om zowel voor de warenmarkt als standplaatsen dezelfde regels voor wat betreft sta- en/of zitmeubilair te hanteren.

We hebben het beleid op dit punt gewijzigd en hebben besloten om het plaatsen van beperkte sta- en/of zitgelegenheid toe te staan. Het plaatsen van het meubiliair is uitsluitend toegestaan bij standplaatsen waar ter plaatse te consumeren producten worden verkocht. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen zijn aan het sta-/of zitmeubiliair de volgende voorwaarden verbonden:

  • i.

    het meubilair wordt geplaatst binnen de vergunde m²;

  • ii.

    het geplaatste meubilair past bij de uitstraling van het verkoopmiddel en is niet voorzien van armoedig materiaal gebruik;

  • iii.

    het aantal geplaatste stukken blijft binnen het vastgestelde maximum* voor het desbetreffende verkoopmiddel.

Uitzondering op mobiliteit

Een uitzondering op de mobiliteit vormen de oliebollenkramen in het winterseizoen.

De situatie dat oliebollen in het winterseizoen niet mobiel hoeven te zijn bestaat al sinds jaar en dag.

Van de continue standplaatshouders zijn er op dit moment twee met een niet mobiel verkoopmiddel op grond van bijzondere omstandigheden. Hierover zijn in het verleden afspraken gemaakt. Het zijn standplaatshouders die op de Grote Markt en Vismarkt staan.

Hun situatie zal meegenomen worden bij de uitwerking van de Visie Binnenstad. Ook zijn er nog enkele andere standplaatshouders die geen mobiel verkoopmiddel hebben of hum verkoopmiddel ’s nachts laten staan. Hun situatie zal in de toekomst nader worden bekeken. In ieder geval zal als een standplaatshouder die niet mobiel is stopt, geen vergunning meer gegeven worden voor een niet mobiel verkoopmiddel.

Op industrieterreinen mogen standplaatshouders hun verkoopwagen laten staan, aangezien er geen woningen in de buurt zijn en ze daarom geen overlast verzorgen. Ook zijn industriegebieden rustige gebieden waar niet veel gebeurt in de openbare ruimte.

Wel zal er op toe gezien worden dat er geen aanbouw plaatsvindt of dat het verkoopmiddel verandert in een vast bouwwerk. De verkoopwagen op zich moet wel mobiel en eenvoudig verplaatsbaar zijn.

Standplaats op grond particulier

Er worden niet alleen op gemeentegrond standplaatsen aangevraagd. Er zijn ook standplaatshouders die een plek innemen op het terrein van een particulier. Ook hier moet een vergunning voor worden aangevraagd en de eigenaar van de grond moet toestemming geven. Het gaat om openbare terreinen, zoals parkeerplaatsen bij winkelcentra. Vaak wordt juist op verzoek van de eigenaar van de grond een standplaats ingenomen.

Dit is bijvoorbeeld het geval bij een opening of een verkoopactie van een winkel. Ook verkoopmiddelen op particuliere terreinen moeten mobiel zijn.

 Voor een standplaats op particulier terrein kan de gemeente geen huur vragen, het betreft immers geen gemeentegrond. Bij aanvragen op particuliere grond zal ook gekeken worden naar het aantal plekken dat kan worden ingenomen op het particuliere terrein. Voorkomen moet worden dat er markten ontstaan. Meegewogen zal worden hoe dicht standplaatsen op elkaar komen te staan en of dit een aanzuigende werking heeft voor andere verkopers. Deze afweging geldt overigens ook voor gemeentegrond. Maar deze situatie speelt meer bij bijvoorbeeld grote particuliere parkeerterreinen, daar willen vaak meerdere standplaatshouders staan.

Het persoonlijk innemen van een standplaats

Een ander kenmerk van een standplaats is dat de standplaats persoonlijk wordt ingenomen. De vergunning staat op naam van een persoon, de vergunninghouder. Deze persoon mag zijn vergunning niet aan een ander overdragen. De vergunninghouder staat zelf in de kraam. Hij mag zich wel laten bijstaan door één of meer personen.

In artikel 1:5 van de APVG is bepaald dat de vergunning persoonlijk is, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald. Volgens de toelichting bij dit artikel in de modelverordening van de VNG is een standplaatsvergunning een voorbeeld van een persoonsgebonden vergunning. Dit vanwege het persoonlijk karakter van de ambulante handel en omdat het aantal aanvragen om vergunning het aantal te verlenen vergunningen meestal verre overtreft. Het zou onredelijk zijn als een standplaatsvergunning zonder meer kan worden overgedragen aan een ander terwijl een groot aantal aanvragers belangstelling heeft.

Er zijn standplaatshouders die verzocht hebben om een overdrachtsregeling. Vaak willen zij hun onderneming overdragen aan een familielid als zij de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt.

In een beperkt aantal situaties krijgen bepaalde familieleden van de standplaatshouder voorrang bij het verkrijgen van een vergunning voor de door de vergunninghouder ingenomen plek als deze zijn werkzaamheden beëindigt. Er moet aan de hierna genoemde criteria zijn voldaan.

Het gaat hierbij om voorrang voor een kind, waaronder een schoonzoon of schoondochter, of echtgeno(o)te of geregistreerd partner van de standplaatshouder.

Het gaat hierbij om de volgende situaties:

  • a.

    In het geval de standplaatshouder overlijdt tijdens de duur van de vergunning;

  • b.

    In het geval de standplaatshouder voor 50% of meer arbeidsongeschikt wordt tijdens de duur van de standplaatsvergunning;

  • c.

    In het geval de standplaatshouders tijdens de duur van de vergunning stopt met de werkzaamheden waarvoor de vergunning is verleend.

Een verzoek om gebruik te maken van de voorrangsregeling moet schriftelijk aan het College worden gedaan.

De arbeidsongeschiktheid moet door middel van een medisch rapport aan het College worden aangetoond.

In de situatie genoemd onder c moet aan de volgende criteria zijn voldaan:

  • 1.

    De standplaats moet minimaal vijf jaar achtereen zijn ingenomen door de standplaatshouder;

  • 2.
    • a.

      Het kind of echtgen(o)te of geregistreerde partner moet minimaal één jaar hebben meegewerkt in de kraam die op de standplaats wordt ingenomen of gedurende minimaal één jaar medevennoot/-eigenaar zijn geweest;

    • b.

      Het gestelde onder a, dient bij het college te worden aangetoond door gegevens waaruit blijkt dat degene die in aanmerking wenst te komen voor de voorrangsregeling minimaal één jaar in loondienst heeft gewerkt bij de standplaatshouder of minimaal één jaar medevennoot/-eigenaar is van het bedrijf van de standplaatshouder.

Ter beoordeling van het college kan indien toepassing van de voorrangsregeling tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt, worden afgeweken van bovenstaande voorrangsregeling.

Het huidige beleid kent een uitzondering op het persoonlijk innemen, bij overlijden van de vergunninghouder. We handhaven deze uitzondering om bij overlijden van de vergunninghouder de vergunning over te laten zetten op de echtgenote of de geregistreerde partner. We breiden deze mogelijkheid uit met de situatie waarin een vergunninghouder volledig arbeidsongeschikt of voor 50% of meer arbeidsongeschikt wordt. De arbeidsongeschiktheid moet medisch aangetoond kunnen worden.

Deze overdrachtsregeling heeft als achtergrond dat buiten toedoen van de vergunninghouder diens echtgenoot of partner onverwacht voor een inkomensverlies komt te staan. Het verzoek tot overdracht dient schriftelijk te worden gedaan.

Een ander uitzondering op het persoonlijk innemen onder het huidige beleid voor behouden aan ijsverkopers, zij mogen in totaal vier verkoopmiddelen hebben. Dit heeft een historische achtergrond.

In andere gevallen kan geen overdracht plaatsvinden aan een ander, ook niet bij faillissement of surseance van betaling. Gelet op het karakter van de ambulante handel en ruimtelijke overwegingen houden we vast aan het persoonlijk innemen van een standplaats en het niet overdraagbaar zijn van een vergunning.

Dat er bij de warenmarkt wel gekozen is voor het kunnen overdragen van de vergunning op familieleden of zelfs een werknemer is niet vergelijkbaar met standplaatshouders verspreid over de hele stad. Bij de warenmarkt bestaat het probleem van toenemende vergrijzing. En ook wil men de continuïteit van de warenmarkt enigszins waarborgen. Als plaatsen op de warenmarkt niet opgevuld worden, wordt de warenmarkt minder aantrekkelijk. Deze problemen doen zich niet voor bij de andere standplaatsen in de stad.

Winkeltijdenwet

De standplaatshouders die goederen verkopen of commerciële diensten aanbieden dienen zich aan de Winkeltijdenwet te houden. Voor niet commerciële standplaatsen worden de tijden dat men mag staan in de vergunning zelf opgenomen. Alleen standplaatshouders die direct voor consumptie geschikte eetwaren en alcoholvrije dranken verkopen mogen dit ook doen op

zon- en feestdagen. Deze uitzondering is opgenomen in het Besluit van 21 maart 1996, ‘Houdende verlening van enige vrijstelling van de verboden van de Winkeltijdenwet’.

 Als de Winkeltijdenwet wordt aangepast en winkels ook op elke zondag open mogen, geldt dit ook voor commerciële standplaatshouders. Zij mogen dan ook op elke zondag staan in de stad en niet alleen op koopzondagen.

Hoofdstuk 4 Waar willen we standplaatsen?

Maximum stelsel

In drukke gebieden bestaat de mogelijkheid voor de gemeente binnen aangewezen gebieden een maximum aantal plekken aan te geven waar standplaatshouders kunnen staan. Dit wordt het maximumstelsel genoemd. Zij mogen dan in die gebieden geen andere plek innemen.

De binnenstad hebben we al aangewezen als gebied waar het maximumstelsel geldt, daar zijn plekken aangewezen voor continue standplaatshouders.

Het liefst willen we plekken in de hele stad aanwijzen waar standplaatshouders een standplaats kunnen innemen. Dit voorkomt veel administratief werk bij het aanvragen van standplaatsen. Echter standplaatsen in de openbare ruimte mogen niet zomaar geweigerd worden. De weigeringsgronden staan omschreven in de APVG. De weigeringsgronden bepalen waarom je op bepaalde locaties wel een plek mag innemen en op andere locaties niet. Dit moet te onderbouwen zijn op grond van de openbare orde en veiligheid en/of ter bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving. Aspecten die te maken hebben met openbare orde en veiligheid of het uiterlijk aanzien van de omgeving zijn bijvoorbeeld: brandgevaar, verkeersbelemmeringen en/of het zicht benemen op monumentale gevels. Dus als we plekken aanwijzen, moet op grond van de bovenstaande argumenten te onderbouwen zijn dat een standplaatshouder daar mag staan en nergens anders.

Bij meer plekken neemt de overlast onverantwoord toe. Dat wil niet zeggen dat er in de loop van de tijd plekken kunnen vervallen of bijkomen. Dit heeft te maken met ruimtelijke wijzigingen welke aanleiding zijn voor het bijstellen van het maximumstelsel.

Een stad is immers een dynamisch gegeven, ruimtelijk vinden er voortdurend wijzigingen plaats en daar moeten we op kunnen inspelen.

Maximumstelsel in de binnenstad

Bij besluit van 29 september 1998 is het maximumstelsel voor de binnenstad van Groningen ingevoerd. Dat betekent dat er op dit moment 14 plekken in de binnenstad zijn aangewezen waar een continue standplaats mag worden ingenomen. Op dit moment worden er 10 plekken ingenomen. Deze standplaatshouders hebben allen een vergunning voor onbepaalde tijd. Vier plekken zijn niet ingenomen. De vier plekken die niet ingenomen worden waren niet meer aantrekkelijk of om andere redenen niet meer geschikt. Het gaat om de plekken in de Oosterstraat, Vismarkt, A-Kerkhof en Grote Markt nz.

Het maximumstelsel buiten de binnenstad

Buiten de binnenstad geldt op dit moment het maximumstelsel niet. Buiten de binnenstad zoeken personen zelf een plek en vragen of ze daar kunnen staan. Het gaat dan meestal om continue standplaatsen Een nadeel is dat als de aanvraag afgewezen wordt er bijvoorbeeld door dezelfde aanvrager 100 meter verderop een plek aangevraagd wordt. Dit is een behoorlijk administratieve belasting voor de gemeente.

We hebben er voor gekozen om meer gebieden aan te wijzen waar het maximumstelsel geldt. Het gaat om de gebieden die aantrekkelijk zijn voor standplaatshouders omdat daar veel publiek komt. In deze gebieden is in de loop der jaren al uitgekristalliseerd waar standplaatsen kunnen staan en waar niet.

In deze gebieden worden al plekken ingenomen, en als er een plek vrijkomt, is er meteen een nieuwe gegadigde die de vrijgekomen plek wil innemen. In het verleden zijn voor deze plekken al adviezen door deskundigen gegeven onder meer op het gebied van openbare orde en veiligheid en het uiterlijk aanzien van de omgeving. Ook worden daar waar nog ruimte is nieuwe plekken aangegeven. Als een plek wordt aangewezen in het maximumstelsel is voor deze plek de belangenafweging al gemaakt. Ook de ruimtelijke toetsing heeft al plaats gevonden, er hoeft bijvoorbeeld geen omgevingsvergunning meer aangevraagd te worden. Dit betekent dat als een plek vrijkomt er snel een nieuwe vergunning aan een aanvrager kan worden gegeven. De administratieve belasting is hierdoor verminderd. Door plekken voor standplaatsen aan te wijzen, hebben we een balans gevonden voor de verschillende belangen.

We stellen voor het maximumstelsel onder meer ook te laten gelden voor het gebied van de Westerhaven, Stationsgebied, Damsterplein en voor winkelcentra. Deze gebieden zijn aangewezen op de bij dit beleid gevoegde kaart. Bijlage 3.

Restgebied waar het maximumstelsel niet geldt

Restgebied waar het maximumstelsel niet geldt

We breiden, zoals hiervoor genoemd, de gebieden waar het maximumstelsel geldt uit. We geven de maximumstelsels op een kaart aan. Op de kaart zijn alle maximumstelselgebieden paars ingekleurd. Ondanks dezelfde kleur verschillen de eisen binnen het maximumstelselgebieden onderling. In drukke gebieden zullen strengere eisen gelden vanuit bijvoorbeeld (verkeers)veiligheid dan in minder drukke gedeelten van de stad. Dit is het geval in de binnenstad en het Noorderplantsoen waar strengere eisen gelden dan in de rest van de maximumstelselgebieden. Buiten maximumstelselgebieden blijft een restgebied over waar aanvragers zelf een plek kunnen zoeken. Voor deze aanvragen moet nog wel de afweging gemaakt worden of de plek geschikt is voor een standplaats. Buiten de gebieden waar het maximumstelsel geldt, geven we ook plekken op de kaart aan waar een standplaatshouder in ieder geval kan staan. Zo komen we standplaatshouders tegemoet die zelf een plek zoeken. Vraagt hij toch buiten de aangewezen plek aan, dan zal de gemeente deze aanvraag wel moeten beoordelen en afhandelen.

Gezien de korte duur van een incidentele standplaats, geven we daarvoor geen plekken op de kaart aan.

Het uiterlijk aanzien van de omgeving

Als een standplaats het uiterlijk aanzien van de omgeving niet zodanig verstoort dat daardoor het karakter van de omgeving wordt aangetast, kan de plek worden ingenomen.

De eerste vraag die zich voordoet is wat verstaan wordt onder het uiterlijk aanzien van de omgeving. Dit is een ruim begrip.

Het gaat om die specifieke wagen in die bepaalde omgeving. In een omgeving van historische panden of een zorgvuldig ingericht plein zal een verkoopwagen meer storen ten opzichte van het uiterlijk aanzien van die omgeving dan ten opzichte van het uiterlijk aanzien van een industrieterrein

Voor de gebieden waar het maximumstelsel geldt en plekken zijn aangewezen is deze grond betrokken bij de afweging waar een plek geschikt is voor een standplaats.

Buiten de gebieden waar het maximumstelsel geldt, zal deze afwijzingsgrond vrijwel niet aan de orde zijn. Op een industriegebied bijvoorbeeld zullen niet snel monumentale panden staan.

In bijlage 4 zijn de criteria toegevoegd waaraan is getoetst m.b.t. het begrip “ter bescherming van het uiterlijk aanzien” bij het aanwijzen van plekken in de gebieden waar het maximumstelsel geldt.

Noorderplantsoen

Het Noorderplantsoen is een gevoelig gebied. Het is van ecologische waarde door de bijzondere planten die er staan. Er zijn omwonenden en een parkcommissie die bewaken dat het park niet te veel wordt aangetast. Daarnaast is het park, vooral in de zomer, in trek om er te recreëren. Ook worden er evenementen gehouden zoals Noorderzon en een hardloopwedstrijd. Bovendien willen standplaatshouders hier graag een plek innemen. Er zijn vele uiteenlopende belangen. Ter bescherming van het park is het onder het huidig beleid nauwelijks mogelijk om een standplaats in te nemen.

Naar aanleiding van een verzoek om kastanjes te verkopen in het Noorderplantsoen zijn de mogelijkheden voor standplaatsen onderzocht.

Er is voor gekozen om voor het Noorderplantsoen, net als voor de binnenstad strengere eisen te laten gelden, gelet op het karakter van en de drukte in het gebied. Er zijn beperkt kleine standplaatsen mogelijk die niet aangewezen zijn op voorzieningen zoals water, elektriciteit of aansluiting op de riolering. Ook dient de standplaats een toegevoegde waarde te hebben voor het park. De criteria zijn neergelegd in bijlage 4.

Onder de nieuwe criteria kunnen er ook kastanjes verkocht worden, onder het huidige beleid is dat niet mogelijk.

Geen kramen met gefrituurde producten bij scholen.

De Wet publieke gezondheid geeft de gemeente een taak samen met het rijk ter bevordering van de gezondheid. Op grond van deze taak heeft de gemeente Groningen de beleidsnota ‘Samen Gezond in Stad’ vastgesteld. Een uitgangspunt in de nota is het blijven investeren in de gezondheid van de jeugd, omdat een gezonde jeugd de meest gunstige maatschappelijke en economische perspectieven heeft en biedt. In de beleidsnota Samen Gezond in Stad staat onder meer:

“Uit onderzoek blijkt dat een toename van het aantal kinderen met overgewicht stabiliseert, het blijft echter een verontrustend gegeven dat 23 % van de kinderen kampt met overgewicht.

Een kanttekening bij gezondheidsbeleid is dat wij als gemeente de gezondheid niet altijd kunnen beïnvloeden, omdat gezondheid mede van biologische en erfelijke factoren afhankelijk is. Wij kunnen echter wel de voorwaarden voor gezondheid scheppen. Hiermee stimuleren wij gezonde keuzes en leggen wij de sociale en maatschappelijke basis voor gezond gedrag. Wij willen positief gedrag stimuleren. Daar waar mogelijk creëren we een omgeving die uitnodigt tot gezond gedrag.”

In het gezondheidsbeleid is specifiek aangegeven dat er kansen liggen in de verlening, het toezicht en de handhaving van gezondheidsgevoelige vergunningen, zoals evenementenvergunningen, standplaatsvergunningen, drank- en horecavergunningen en bouwvergunningen.

Groningen wil ook duurzaam voedsel en gezond eten bevorderen. Daartoe heeft zij een voedselvisie vastgesteld: Groningen groeit gezond. Daarin staat onder meer dat we gedrag willen ontmoedigen dat schadelijk is en negatieve effecten heeft op andere mensen, dieren en de natuur. In de voedselvisie zijn speerpunten genoemd. Eén van deze speerpunten is: een geïnspireerde en gezonde consument.

Uitganspunt is daar waar mogelijk regels aanpassen ter bevordering van de speerpunten van de voedselvisie. Ook is uitgangspunt om gezonde keuzes aan te bieden uit automaten. Dit laatste gaat vooral over de eigen organisatie van de gemeente, maar ook scholen zijn vandaag de dag bezig met een gezonder aanbod in hun schoolkantines.

Het is dan vreemd dat er een verkoopmiddel dat ongezonde gefrituurde producten brengt, voor de school kan staan. Vanuit de voedselvisie wil de gemeente gezond eten voor de jeugd stimuleren, zodat de jeugd bewust met voedsel omgaat en er uiteindelijk geïnspireerde en gezonde consumenten ontstaan.

Gelet hierop willen we geen verkoopmiddelen die gefrituurde producten verkopen in een straal van 250 meter rond scholen.

Wij willen hiermee een bijdrage leveren aan het terugdringen van overgewicht en het stimuleren van gezond eetgedrag bij de jeugd. We kunnen niet voorkomen dat er ongezond wordt gegeten, maar we kunnen wel de verleiding tot ongezond eetgedrag wat minder maken door te voorkomen dat er een standplaats met gefrituurde producten direct voor een school wordt ingenomen.

Ook andere gemeenten hebben een dergelijk beleid. Zo staat Zwolle de verkoop van etenswaren niet toe bij scholen binnen een straal van 100 meter.

Samenloop met andere activiteiten

Incidentele standplaatsen en evenementen

Vaak willen standplaatshouders meeliften met een evenement en profiteren van de vele bezoekers. Zo willen veel kramen die etenswaren verkopen een plekje op een evenemententerrein. Tot voor kort was de praktijk dat deze aanvragen doorgezonden werden naar de organisatie van het evenement. De organisatie kon dan beslissen of ze de kraam een onderdeel van het evenement wil laten zijn. Dit gebeurde bijvoorbeeld met Koninginnedag. Aanvragen van personen die een standplaats willen innemen, werden doorgestuurd naar de Oranjevereniging. Gelet op de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen is het beter deze aanvragen af te wijzen en de aanvrager te wijzen op de mogelijkheid zich tot de organisatie van het evenement te wenden.

Anders loopt de gemeente het risico een dwangsom te verbeuren. Afgewezen kan worden op de grond dat er ongewenste samenloop is van verschillende activiteiten op dezelfde locatie, artikel 1:5 APVG. Dit gebeurt inmiddels.

Het gaat hier dus om standplaatshouders die mee willen doen met het evenement. Dit is wat anders dan standplaatshouders die in de buurt van het evenement willen staan. Zij moeten wel een standplaatsvergunning aanvragen.

Standplaatsen en de Kermis

Standplaatshouders mogen niet staan tijdens kermissen ( inclusief op- en afbouw) als de vergunde of aangevraagde plek op het kermisterrein ligt.

Hoofdstuk 5 Kosten Standplaats

Continue standplaatsen en seizoensplaats

Op dit moment worden de plekken die liggen op gemeentegrond aan de standplaatshouders verhuurd. Zij moeten een huurcontract ondertekenen en dit terug sturen. Op basis van de plek die wordt ingenomen en de branche, wordt de prijs voor continue en zomerseizoen standplaatsen bepaald. Met betrekking tot de plaats is er namelijk een A, een B, en een

C-categorie. Daarbij staat A voor de beste plekken waar het meeste winkelende publiek komt.

Dat zijn de plaatsen in het centrum van de binnenstad en de plaatsen aan de aanlooproutes naar het centrum. B betreft de overige straten en pleinen binnen de Diepenring en straten en pleinen die in de nabijheid van een winkelcentrum buiten de Diepenring liggen en de aanlooproutes daar naartoe. C betreft de overige straten en pleinen buiten de Diepenring. Dat zijn de plaatsen die een grotere afstand tot een winkelcentrum hebben en daardoor uit commercieel oogpunt minder aantrekkelijk zijn. Voor de A-categorie wordt de hoogste prijs betaald.

Deze onderverdeling willen we zo houden. De prijzen voor seizoenplaatsen voor oliebollen zullen wel wat naar beneden bijgesteld worden, dit is de laatste jaren al gebeurd, maar nog niet officieel vastgelegd. De oliebollenkramen betalen nl. in verhouding veel, omdat de prijs in het verleden is vastgesteld toen er nog op plekken geboden werd. Dit mag niet meer, althans niet via het publieke recht. Inmiddels is de concurrentie groter geworden, en zijn de hoge prijzen niet meer reëel. Er wordt meer aangesloten bij de prijs voor de A-categorie.

Prijs voor incidentele standplaatsen

We hebben gekeken of de prijs voor het innemen van een incidentele commerciële standplaats reëel is.

Voor een tijdelijke standplaats onder het huidige beleid waarbij commerciële waren aan de man worden gebracht, wordt een dagprijs van 24 of 49 euro gevraagd, afhankelijk van de grootte van de in te nemen standplaats. Groter dan 8 meter bepaalt de hoogste prijs. Wij vinden deze bedragen voor een incidentele standplaats te laag.

We willen één bedrag voor een incidentele commerciële standplaats en stellen daarbij ook de maximale grootte vast. Een meer reële prijs voorkomt oneerlijke concurrentie en voorkomt dat bijvoorbeeld een bedrijf de hele Vismarkt gebruikt voor het verkopen van tenten omdat er nauwelijks kosten aan de vergunning zijn verbonden. Om dit laatste te voorkomen is het ook beter om een maximum grootte van een incidentele standplaats aan te geven. We achten een bedrag van 100 euro per dag en een maximale grootte van 35 m2 reëel. Een incidentele commerciële standplaats hoeft geen investeringen te doen die een vaste standplaats wel moet doen. De huur voor de grond ligt wat hoger dan de prijs voor de A-categorie en is een gemiddelde prijs gelet op wat er landelijk wordt gevraagd.

Houders van een tijdelijke standplaats met een ideëel doel hoeven nu niets te betalen. Dit willen we zo houden. Incidentele standplaatsen worden vooral voor goede doelen ingenomen.

Hoofdstuk 6 Nieuwe standplaatsen

Afschaffen wachtlijst

Op dit moment is er een wachtlijst voor de stad waarop men aan kan geven voor welke plekken in de binnenstad men belangstelling heeft. Als er een plek vrijkomt, komt degene in aanmerking die voor de plek belangstelling heeft getoond en het hoogst op de lijst staat. Op dit moment is de lijst verouderd. Er staan personen al jaren op. Dit vindt zijn oorzaak mede in het feit dat er niet snel plekken vrijkomen op geliefde plaatsen waar veel publiek komt.

We stellen voor de wachtlijst geheel af schaffen en in de Gezinsbode en op de website van de gemeente bekend maken dat er een plek vrijkomt binnen een gebied waar het maximumstelsel geldt. Ook kunnen we dit bericht bij het Marktkantoor ter inzage leggen. Belangstellenden kunnen dan reageren binnen een door de gemeente vastgestelde termijn. Zijn er gelijkwaardige gegadigden die aan de criteria voor een standplaats voldoen, dan zal er tussen hen geloot worden. Dit geldt voor gebieden waar het maximumstelsel geldt.

Buiten deze gebieden kunnen aanvragers zelf een plek zoeken. Zijn er in de gebieden waar het maximumstelsel niet geldt echter plekken die al bezet zijn, en waarvoor ook meerdere gegadigden belangstelling hebben, dan kan dezelfde procedure gevolgd worden als die plek vrijkomt. Personen op de wachtlijst krijgen hierover een brief.

Nieuwe initiatieven/bijzondere gevallen

Soms zijn er nieuwe initiatieven van standplaatshouders die een (continue) plek in de stad willen innemen, waarmee in het beleid geen rekening is gehouden. Het valt namelijk niet te voorzien wat voor ideeën toekomstige standplaatshouders hebben. Aan de ene kant willen we regels stellen zodat het voor handhavers en vergunningverleners duidelijk is waaraan zij moeten toetsen, aan de andere kant willen we nieuwe waardevolle initiatieven niet bij voorbaat tegenhouden. Ook willen we niet de ene standplaatshouder ten opzichte van de andere standplaatshouder benadelen.

Uit ervaring kunnen we zeggen dat 80% reguliere aanvragen zijn die geen problemen opleveren. Daarvoor kan zondermeer een vergunning afgeven worden, als er plek is en men aan de voorwaarden voldoet. Soms zij er echter twijfelgevallen. Er is iets nieuws dat afwijkt van het aanbod van bestaande standplaatsen en het voegt wellicht wat aan de stad toe. We schatten dat niet meer dan 20% afwijkt.

We willen deze categorie voorleggen aan het college om een oordeel daarover te geven.

Net als bij de beleidsregels parkeernormen 2012 kan het college een brede belangenafweging maken met betrekking tot de vraag of er in de openbare ruimte nog plaats is voor een extra standplaats en of deze standplaats een meerwaarde heeft voor de stad. Een vergunning is mogelijk als de gemeente vindt dat dat andere belangen zwaarder wegen dan de belangen op grond waarvan de vergunning volgens het beleid niet verleend kan worden.

We kunnen ons voorstellen dat verkoopmiddelen die geen voorzieningen zoals water en stroom nodig hebben en klein van afmeting zijn (niet groter dan 6 m2) eerder voor een vergunning in aanmerking kunnen komen als zij een meerwaarde hebben omdat zij minder impact op de omgeving hebben.

Overigens als er echt geen ruimte meer is voor een standplaats in een gebied, blijft nog de mogelijkheid van venten over. Voor venten is geen vergunning meer nodig, wel moet men zich aan de algemene voorwaarden genoemd in de APVG houden. Dit betekent dat men niet op één plek lang mag blijven staan maar steeds verder moet rijden.

Maatschappelijk toegevoegde waarde

Wanneer een standplaats niet voldoet aan alle criteria kan er alsnog een standplaatsvergunning verleend worden als de standplaats een maatschappelijk toegevoegde waarde heeft.

Dit geldt bijvoorbeeld voor en aantal oliebollenkramen. Hieronder wordt dit verduidelijkt met een voorbeeld.

Een aanvraag voor een frietkraam op een parkeerterrein van een wijkwinkelcentrum wordt geweigerd op basis van een verslechterde bereikbaarheid van het winkelcentrum. De parkeerdruk is hoog en de standplaats zou drie parkeerplaatsen in beslag nemen.

Op een aanvraag voor een oliebollenkraam op dezelfde locatie wordt echter wel positief geadviseerd. Als stad vinden we het belangrijk dat de inwoners in de wintermaanden (maximaal drie en een halve maand) de mogelijkheid hebben - om volgens traditie - oliebollen te kopen. De oliebollenkraam heeft hiermee een maatschappelijk toegevoegde waarde die van groter belang wordt geacht dan een verslechterde bereikbaarheid. Omdat de oliebollenkraam niet langer dan drie en een halve maand staat, vinden we het tijdelijk verkleinen van het aantal parkeerplaatsen met drie acceptabel.

De maatschappelijke waarde is in dit geval belangrijker dan de tijdelijke verslechterde bereikbaarheid. Ook hebbende oliebollenkramen een sfeer verhogende uitstraling door de vormgeving van de kraam.

Een frietkraam wil meestal langer dan drie en een halve maand staan, maar ook al zou deze kraam niet langer dan drie en een halve maand willen staan, dan is er bij friet geen sprake van een traditie en een tijdsgebonden product. Immers friet eten is niet gebonden aan een bepaalde activiteit zoals het vieren van oud en nieuw.

De toetsing aan alle bovengenoemde criteria, dient goed gemotiveerd te worden. Het moet voor de aanvrager duidelijk zijn waarom hij mag staan of waarom de vergunning geweigerd wordt.

Hoofdstuk 7 Diversen

Aanvragen buiten de gebieden waar het maximumstelsen geldt

Milieuvoorschriften

Het komt bij viskramen wel voor dat er geklaagd wordt over stank. Als het gaat om standplaatsen die regelmatig staan en bakken en/of frituren is er sprake van een inrichting op grond van de Wet milieubeheer. Behalve aan de voorwaarden van de standplaatsvergunning moet de verkoopwagen ook voldoen aan milieuvoorschriften. ( Activiteitenbesluit)

De VNG heeft een instructieboekje uitgegeven waarin milieuzonering voor bedrijven is aangegeven.

Afgaand op de indicaties in dit boekje zou een kraam waarin gebakken en/of gefrituurd wordt op een afstand van 10 meter van gevels geplaatst, geen geuroverlast geven. Als deze afstand wordt gehanteerd gaat de Raad van State er vanuit dat geuroverlast niet waarschijnlijk is. Binnen die 10 meter moet gemotiveerd kunnen worden waarom van deze afstand is afgeweken. Gelet hierop stellen we voor dat in de gebieden waar het maximumstelsel niet geldt, de afstand van verkoopwagens waarin gebakken en/of gefrituurd wordt tot gevels 10 meter moet bedragen. Binnen de 10 meter worden aanvragen afgewezen op grond van artikel 1:10 APVG wegens milieuoverlast.

Dit wil niet zeggen als een verkoopmiddel (meer dan) 10 meter van de gevels afstaat er geen geuroverlast kan zijn. Ieder geval is weer anders. Als blijkt dat er ook buiten de 10 meter sprake is van geuroverlast, moet de standplaatshouder ook dan investeren in een geurinstallatie. Hij moet immers altijd voldoen aan de milieuvoorschriften.

In de gebieden waar het maximumstelsel geldt, ligt dit anders, daar gebeurt veel en is de ruimte beperkt en compact. Dit betekent dat in deze gebieden kramen wel dichter op gevels mogen staan, maar dat ook aan de milieuvoorschriften moeten gelden. Dit brengt met zich mee dat de eigenaar van het verkoopmiddel in een installatie zal moeten investeren die geuroverlast tegengaat.

Uitzondering

Ook in buitengebieden waar het maximumstelsel niet geldt, kan een verkoopmiddel waarin gebakken en/of gefrituurd wordt binnen de 10 meter worden geplaatst.

Deze mogelijkheid is er als er geen overlast valt te verwachten. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als het verkoopmiddel op een industrieterrein staat, waarbij de eigenaar van het pand toestemming heeft gegeven voor plaatsing binnen de 10 meter. Ook dan blijven de milieuvoorschriften op zich gelden, er valt echter minder overlast te verwachten. Het moet goed gemotiveerd worden waarom we toch binnen 10 meter toestaan.

Omgevingsvergunning

De recente Groninger bestemmingsplannen zijn voorzien van een binnenplanse ontheffing voor het innemen van een standplaats. In de bestemmingsplannen zijn/worden bestaande standplaatsen vastgelegd.

Alle aanvragen voor standplaatsen op nieuwe locaties kunnen- indien positief beoordeeld- worden gefaciliteerd middels een “Omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan”. Het besluit tot het afwijken van het bestemmingsplan hoeft ingeval van een binnenplanse ontheffing niet gepubliceerd te worden en hiervoor geldt geen inspraakprocedure.

Er hebben zich wel problemen voor gedaan met het tijdig op elkaar afstemmen van de standplaatsvergunning en omgevingsvergunning. Dit heeft zelfs in enkele gevallen geleid tot het van rechtswege verlenen van een vergunning.

Omdat voor de door de gemeente aangewezen plekken op de kaart ook al een omgevingsvergunning is geregeld, zal dit probleem zich nauwelijks meer voordoen.

Alleen in de gebieden buiten het maximumstelsel zal in bepaalde gevallen nog een omgevingsvergunning nodig zijn.

We komen ook standplaatshouders tegemoet door op een kaart aan te geven waar ze kunnen staan, en we geven standplaatshouders die voor een seizoen aanvragen een vergunning voor onbepaalde tijd als ze elk jaar willen staan.

Uitzondering op de beleidsregels

Artikel 4.84 van de Algemene wet bestuursrecht ( Awb) luidt: “Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen”.

Dit artikel bevat een uitzonderingsmogelijkheid op de beleidsregels. Het moet dan gaan om bijzondere omstandigheden. Het mag niet gaan om een structurele afwijking van de beleidsregels, dan is het aangewezen om het beleid aan te passen. Het gaat hierbij om omstandigheden die kennelijk niet voorzien zijn toen de beleidsregels werden gemaakt. Er moet een afweging worden gemaakt tussen de belangen van belanghebbende(n) en het te dienen doel van de beleidsregel. Als het volgen van de beleidsregel de belanghebbende(n) onevenredig schaadt ten op zichte van het doel van de beleidsregel dan mag de beleidsregel niet worden toegepast.

Gelet op dit artikel in de Awb hoeft er in het beleid geen hardheidsclausule opgenomen te worden.

Slot

Een uitwerking van de in de voorgaande pagina’s genoemde uitgangspunten moet leiden tot een duidelijk beleid. Een beleid dat een afwegingskader geeft voor het wel of niet verlenen van een vergunning. Het moet voor vergunningverleners helder zijn waaraan getoetst moet worden bij de verlening of weigering van de vergunning. Het moet voor vergunningaanvragers en toezichthouders duidelijk zijn wat er wel en niet mag in de stad en aan welke voorschriften standplaatshouders zich hebben te houden.

Ook houden we door middel van de beleidsregels greep op de openbare ruimte.

Met de beleidsregels wordt wildgroei van standplaatsen in de stad voorkomen, zodat ‘verrommeling’ wordt tegengegaan.

Handhaving

Het in deze notitie besproken beleid en vooral de gemaakte keuzes, staan en vallen met handhaving.

De handhaving gebeurt door de toezichthouders van Stadstoezicht van de vakdirectie Stadsbeheer. Er zal projectmatig worden gehandhaafd. Er wordt elk jaar een handhavingsprogramma voor de openbare ruimte opgesteld. Per jaar zullen steeds verschillende onderdelen gecontroleerd worden. Daarnaast zal een standplaatshouder gecontroleerd worden als daarover klachten binnen komen van burgers. Dat is nu ook zo.

Communicatie

Er zijn bijeenkomsten geweest voor de standplaatshouders uit de binnenstad. Er is overleg geweest met een kleine groep standplaatshouders. Zij hebben inbreng geleverd.

Verder zijn aan standplaatshouders buiten de binnenstad de hoofdlijnen van het beleid gestuurd. Ook de Marktcommissie heeft de hoofdlijnen van het beleid onder ogen gehad. Ook heeft een groep standplaatshouders schriftelijk nog een aantal aandachtpunten toegestuurd.

Na vaststelling van de conceptbeleidsnota, zal deze nog ter inzage worden gelegd voor inspraak.

Overgangsbeleid

  • 1. De wachtlijst blijft nog een half jaar van kracht na de invoeringsdatum van het beleid

  • 2. Vergunningen die zijn verleend onder de werking van de Standplaatsvoorschriften 1996 en die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van dit beleid worden aangemerkt als vergunningen krachtens dit beleid totdat zij zijn ingetrokken.

  • 3. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van het beleid een aanvraag om een vergunning op grond van de Standplaatsvoorschriften 1996 is ingediend, waarop nog niet is beslist, wordt daarop dit beleid toegepast.

  • 4. Er is een overgangstermijn van 2 jaar voor het aanschaffen van een mobiel verkoopmiddel.

  • Vastgesteld bij collegebesluit van 29 oktober 2013, nr. 5n.

    Datum bekendmaking: 12 december 2013.

    Datum inwerkingtreding: 1 januari 2014.

    Gemeenteblad 2013-130.

Ondertekening

Gedaan te Groningen in de collegevergadering van 29 oktober 2013.

De burgemeester,
dr. J.P. (Peter) Rehwinkel.
De secretaris,
drs. M.A. (Maarten) Ruys.

Bijlage 1 bij de Nota Standplaatsen 2014

Juridisch Kader (Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2009 (APVG 2009)

Artikel 1:10 Weigeringsgronden

Een vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

  • 1.

    de openbare orde;

  • 2.

    de openbare veiligheid;

  • 3.

    de volksgezondheid;

  • 4.

    de bescherming van het milieu.

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:18  Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel aanbieden van diensten:

    • 1.

      gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;

    • 2.

      door anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of af te leveren.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      plaatsen en tijden die op grond van artikel 5:27 markten en marktdagen zijn aangewezen;

    • c.

      plaatsen en tijden waarvoor op grond van artikel 5:25 een vergunning voor een snuffel­markt is verleend;

    • d.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:17.

Artikel 5:19 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt, voorzover het betreft een standplaats als bedoeld in artikel 5:18, lid 1 onder b, niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopen­baard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. Alsdan geldt ook het in artikel 5:20 gestelde verbod niet.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:10 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

    • c.

      vanwege de strijd met het bestemmingsplan;

    • d.

      aantoonbare toekomstige ruimtelijke en/of planologische ontwikkelingen.

  • 4.

    Het college houdt de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het derde lid of artikel 1:10, tot de dag waarop de beslissing over de Wet-milieuvergunningaanvraag is genomen.

Artikel 5:20 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Bijlage 2 bij de Nota Standplaatsen 2014

Definities soorten standplaatsen

Continue standplaats

Het gaat om de verkoper die gedurende één dag, of meerdere dagen per week het hele jaar door een vaste plek in de stad inneemt. Het gaat dus om het met regelmaat per week innemen van een vaste plek vanwaar de goederen verkocht worden. Dit zijn ondernemers die met de verkoop van goederen of diensten hun inkomen verwerven.

Duur van de vergunning

Deze standplaatshouders krijgen een vergunning voor onbepaalde tijd.

De seizoenplaats

De seizoenplaats is de standplaats die ofwel alleen in het winterseizoen of in het zomerseizoen wordt ingenomen. Het betreft oliebollenverkopers in de winter en ijsverkopers in de zomer.

Duur van de vergunning voor het winterseizoen In de winter mogen oliebollenverkopers maximaal drie maanden aaneengesloten staan, van november t/m januari. Zij hoeven in deze maanden geen mobiel verkoopmiddel te hebben.

Duur van de vergunning voor het zomerseizoen

IJsverkopers mogen maximaal 8 maanden staan in de zomer. Zij moeten wel een mobielverkoopmiddel hebben.

Incidentele standplaats

De incidentele standplaats is de plek die niet elke week het hele jaar door wordt ingenomen. Er is geen regelmaat het hele jaar door.

Duur van de standplaats

Een incidentele stadplaats mag in de gebieden waar het maximumstelsel geldt maximaal

3 dagen aaneengesloten staan.

In de gebieden waar het maximumstelsel niet geldt, mogen zij 3 weken aaneengesloten staan

Tijdelijke stand

plaats

Een tijdelijke standplaats is de plek die gedurende bepaalde tijd wordt ingenomen.

Bij de volgende situaties wort een tijdelijke vergunning verleend:

Het gaat vaak om een standplaatshouder die een standplaats inneemt in een gebied dat nog in ontwikkeling is. Er wordt gekeken of de vergunning te zijner tijd kan worden omgezet in een continue vergunning voor onbepaalde tijd.

Of: er wordt en vergunning aangevraagd voor bepaalde tijd. Deze bepaalde tijd is langer dan mogelijk is voor een incidentele vergunning. Er zal dan een belangenafweging gemaakt worden of deze bepaalde tijd toch toegestaan kan worden. In dat geval wordt een tijdelijke vergunning verleend.

Bijlage 3 Locaties bij de Nota Standplaatsen 2014

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 4 bij de Nota Standplaatsen 2014

Toetsingsformulier aanvraag standplaatsvergunning Verkeerstoets

Criteria alle gebieden

Omschrijving

Akkoord

Opmerking

Locatie

De locatie van het verkoopmiddel geeft geen aanleiding tot ongewenste en onveilige over steekbewegingen

Ja/Nee

 

Bewegingsruimte

Verkeersdeelnemers hebben voldoende ruimte om zich veilig door het verkeer te kunnen bewegen

Ja/Nee

 

Doorstroming verkeer

Het verkoopmiddel vormt geen beperking voor de doorstroming van al het verkeer

Ja/Nee

 

Zicht

Het verkoopmiddel wordt zo neergezet dat verkeersdeelnemers altijd vrij zicht hebben om de verkeerssituatie goed in te kunnen schatten

Ja/Nee

 

Parkeren (1)

Er zijn voldoende parkeermogelijkheden in de directe omgeving van het verkoopmiddel waar klanten kunnen parkeren zonder daarbij verkeersonveilige situaties en beperking van dedoorstroming mee te veroorzaken

Ja/Nee

 

Parkeren (2)

De locatie van het verkoopmiddel leidt niet direct tot ongewenste parkeeracties

Ja/Nee

 

Bereikbaarheid percelen

Het verkoopmiddel wordt zo neergezet dat alle percelen in de directe omgeving van de standplaats vrij toegankelijk zijn. De bereikbaarheid van de percelen wordt niet belemmerd.

Ja/Nee

 

Hulpverleningsdiensten

De bereikbaarheid voor hulpdiensten wordt niet belemmerd. Het verkoopmiddel en de na-bijgelegen percelen en straten zijn goed bereikbaar voor hulpdiensten

Ja/Nee

 

Ruimtelijke toets

Omschrijving

Akkoord

Opmerking

Criteria voor alle maximumstelselgebieden en natuur-en recreatiegebieden

 

 

 

Omgeving: afsluiten

Het verkoopmiddel sluit zich niet af voor zijn omgeving. De achterkant verkoopmiddel is niet georiënteerd op belangrijke openbare ruimte of bebouwing.

Ja/Nee

 

Omgeving: wanverhouding

Openbare ruimtes in de stad zijn vaak als geheel ontworpen. De verhouding tussen open ruimte, bebouwing en groen spelen hierin een belangrijke rol. Een verkoopmiddel kan deze verhouding verstoren. Het verkoopmiddel veroorzaakt geen wanverhouding in de omgeving.

Ja/Nee

 

Stedenbouw

Het verkoopmiddel doet geen afbreuk aan de stedenbouwkundige bijzonderheden en detaillering.

Ja/Nee

 

Landschap

Het verkoopmiddel doet geen afbreuk aan landschappelijke bijzonderheden en detaillering.

Ja/Nee

 

Ecologie

Het verkoopmiddel doet geen afbreuk aan ecologische bijzonderheden.

Ja/Nee

 

Monumenten en erfgoed

Het verkoopmiddel doet geen afbreuk aan historische en/of monumentale bijzonderheden en detaillering.

Ja/Nee

 

Verkoopmiddel: Materiaalgebruik

Het verkoopmiddel is voldoende herkenbaar als verkoopmiddel.

Ja/Nee

 

Verkoopmiddel: Reclameobjecten

Er wordt geen reclame voor en/of verwijzing naar het verkoopmiddel en de te koop aangeboden waar buiten de opstelplek van het verkoopmiddel geplaatst.

Ja/Nee

 

Criteria binnenstad, Noorder plantsoen en natuur- en recreatiegebieden

Omschrijving

Akkoord

Opmerking

Verkoopmiddel: materiaalgebruik

Het verkoopmiddel is niet voorzien van armoedig materiaalgebruik.

Ja/Nee

 

Verkoopmiddel: kleuren

Felle of contrasterende kleuren kunnen een weigeringsgrond zijn in een bepaalde omgeving. Dat wil niet zeggen dat felle of contrasterende kleuren bij voor-baat nergens toegepast kunnen worden. Het kleurgebruik van het verkoopmiddel doet geen afbreuk aan het uiterlijk aanzien van de omgeving.

Ja/Nee

 

Verkoopmiddel: Reclame

Het verkoopmiddel is niet voorzien van Opdringerige reclame.

Ja/Nee

 

Verkoopmiddel: Reclameobjecten

Er worden geen videoschermen of Wisselschermen in, op, aan en bij het Verkoopmiddel geplaatst; -Er wordt geen (uitstralende) reclameverlichting in, op, aan en bij het verkoopmiddel geplaatst; -Reclame-uitingen zitten vast aan het verkoopmiddel.

Ja/Nee

 

Ruimtelijke criteria alleen van toepassing op Noorderplantsoen en natuur- en recreatiegebieden (naast andere genoemde criteria)

Verkoopmiddel: Afmetingen

Voor het Noorderplantsoen geldt dat de afmeting van de opstelplek niet groter mag zijn dan 6 m2. Het verkoopmiddel en bijhorende zaken moeten binnen deze plek zijn gesitueerd.

Ja/Nee

Voorzieningen:

Er worden geen aansluitingen op nutsvoorzieningen zoals elektriciteit, riool en water aangelegd (dus geen permanente nutskast geplaatst).

Ja/Nee

Standplaats is van toegevoegde waarde voor het park

De standplaats doet geen afbreuk aan het aanwezige programma van het park, maar voegt daar wat wenselijks aan toe.

Ja/Nee


Noot

Bij de bepaling van de maximumaantallen maken wij onderscheid in de grootte van het verkoopmiddel:

<= breedte verkoopmiddel 10 meter: 2 statafels en/of 2 bankjes (van max. 1.50 meter) of 4 stoelen/krukjes

> breedte 10 meter: 4 statafels en/of 3 bankjes (van max. 1.50 meter) of 6 stoelen/krukjes.