Planschadeverordening 2009

Geldend van 01-04-2009 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2008

Intitulé

Planschadeverordening 2009

De raad van de gemeente Delft,

gelezen het voorstel van het college van 27 januari 2009

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, ,

BESLUIT:

  • A.

    vast te stellen de volgende planschadeverordening 2009

  • B.

    Genoemde planschadeverordening van toepassing te verklaren voor verzoeken tegemoetkoming planschade zoals geregeld in de toelichting planschadeverordening 2009, welke als bijlage hierbij is gevoegd;

  • C.

    Gedurende een maximale doorlooptijd van drie jaar in te stemmen met de Pilot ‘UOV tegemoetkoming planschade’, ingaande op de dag na bekendmaking van dit besluit.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvrager: degene die een aanvraag om tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening indient;

  • b.

    adviescommissie: schadebeoordelingscommissie als bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van deze verordening;

  • c.

    adviseur: de door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen persoon als bedoeld in artikel 6.1.1.1, onder c, Besluit ruimtelijke ordening;

  • d.

    besluit: Besluit ruimtelijke ordening;

  • e.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • f.

    gemeente: gemeente Delft;

  • g.

    planologische maatregel: oorzaak als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, Wet ruimtelijke ordening;

  • h.

    planschade: schade als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, Wet ruimtelijke ordening;

  • i.

    wet: Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2 Indiening van de aanvraag

  • 1. Aanvrager maakt voor de indiening van een aanvraag gebruik van het door het college vastgestelde aanvraagformulier.

  • 2. Van de indiener van de aanvraag heft het college een recht van € 300.

Artikel 3 Opdrachtverstrekking

Zodra de aanvraag ontvankelijk is verstrekt het college aan één of meerdere adviseurs gezamenlijk, opdracht om ter zake van een aanvraag advies uit te brengen, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 van het besluit of aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 4 Adviseur of adviescommissie

  • 1. Voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking wordt door het college een adviseur aangewezen die beschikt over voldoende deskundigheid inzake advisering op het gebied van planschade.

  • 2. Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege inkomensderving en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is op het gebied van accountancy of van financieel economische bedrijfsvoering.

  • 3. Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege waardevermindering van een onroerende zaak en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is ter zake van de waardering van onroerende zaken en van waardevermindering daarvan als gevolg van een planologische verslechtering.

  • 4. Indien naar het oordeel van het college het tweede en het derde lid van toepassing zijn, worden zowel de in het tweede als het derde lid bedoelde adviseurs aangewezen.

  • 5. Bij aanwijzing van meerdere adviseurs vormen deze een adviescommissie, waarvan de in het eerste lid bedoelde adviseur voorzitter is.

  • 6. De adviescommissie wijst uit haar midden een rapporteur aan.

Artikel 5 Deskundigheid en onafhankelijkheid

  • 1. Voordat een persoon als adviseur wordt aangewezen, kan het college verlangen dat deze aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 4, eerste, tweede of derde lid, bedoelde aspecten waarop deze persoon de aanvraag moet beoordelen.

  • 2. Een adviseur mag niet werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van de raad. Eveneens mag een adviseur niet betrokken zijn bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 6 Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur of adviescommissie

  • 1. Voordat het college de opdracht tot advisering zoals bedoeld in artikel 3 verstrekt, stelt het college de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet schriftelijk op de hoogte van de aanwijzing van:

    • a.

      een adviseur als bedoeld in artikel 4, eerste lid, of

    • b.

      meerdere adviseurs als bedoeld in artikel 4, vijfde lid.

  • 2. De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet kunnen binnen één week na de mededeling als bedoeld in het eerste lid schriftelijk en voldoende gemotiveerd een verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het college indienen.

  • 3. Het college beslist binnen twee weken na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn over een ingediend verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs.

Artikel 7 Werkwijze adviseur of adviescommissie

  • 1. Het college stelt aan de adviseur of de adviescommissie alle op de aanvraag betrekking hebbende informatie, alsmede de voor de beoordeling daarvan naar het oordeel van de adviseur of van de adviescommissie noodzakelijke bescheiden ter beschikking.

  • 2. Het college wijst uit de ambtelijke organisatie één of meer personen aan die de adviseur of de adviescommissie bij de uitvoering van de adviesopdracht bijstaat.

  • 3. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie organiseert één of meerdere hoorzittingen, waar de aanvrager en de in het tweede lid bedoelde ambtelijke vertegenwoordiger(s) in de gelegenheid worden gesteld de aanvraag toe te lichten, onderscheidenlijk de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te verschaffen, dan wel een standpunt van de gemeente over de aanvraag aan de adviseur of de adviescommissie kenbaar te maken. Eventueel andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet worden eveneens in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.

  • 4. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie bepaalt het tijdstip waarop de adviseur of de adviescommissie de situatie ter plaatse zonodig zal bezichtigen en nodigt de aanvrager voor de plaatsopneming uit.

  • 5. Ten behoeve van een taxatie van een bij de aanvraag betrokken onroerende zaak, wordt door de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie met de aanvrager een afspraak gemaakt.

  • 6. Van de in het derde lid bedoelde hoorzitting en van de in het vierde lid bedoelde bezichtiging wordt door de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie een verslag gemaakt, dat onderdeel vormt van het uit te brengen advies.

Artikel 8 Procedure advisering

  • 1. Alvorens een advies uit te brengen zendt de adviseur of de adviescommissie binnen zes weken na de dagtekening van de opdracht tot advisering een concept daarvan aan de gemeente, aan de aanvrager, aan eventuele andere betrokken bestuursorganen en aan de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie kan deze termijn indien het een zeer ingewikkeld of omstreden onderwerp betreft onder opgaaf van redenen met een daarbij aan te geven termijn met ten hoogste vier weken verlengen.

  • 2. De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet worden in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de toezending van het concept advies schriftelijk hierop te reageren.

  • 3. In het geval tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen twee weken na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn een advies uit aan het college, waarbij de betreffende reacties zijn betrokken.

  • 4. In het geval geen of niet tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen twee weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een advies uit aan het college.

Artikel 9 Voorschot op de tegemoetkoming

Indien aanvrager een voorschot op de tegemoetkoming wenst als bedoeld in artikel 6.1.3.7 Bro dient een zekerheidstelling in de vorm van een bankgarantie getoond te worden aan het betreffende bestuursorgaan.

Artikel 10 Uitbetaling

Indien het college een tegemoetkoming in planschade vaststelt, vindt uitbetaling plaats op een door aanvrager aangegeven rekening, direct na het onherroepelijk worden van dit besluit.

Artikel 11 Uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Afdeling 3.4 Uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op aanvragen die op grond van deze verordening worden ingediend.

Artikel 12 Slotbepalingen

  • 1. Deze verordening treedt in werking per 1 juli 2008.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als ‘Planschadeverordening 2009’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 maart 2009.

burgemeester

mr. drs. G.A.A. Verkerk

griffier

R.H. van Luijk

Toelichting planschadeverordening 2009

1. Inleiding

Op 17 oktober 2006 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de Wet van 20 oktober 2006, Wet ruimtelijke ordening, hierna te noemen Wro. De Wro is in werking getreden op 1 juli 2008.

De Wro heeft tot gevolg dat er een nieuwe planschadeverordening moet worden vastgesteld. De Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade voorziet in deze wettelijke verplichting.

In de Wro wordt de planschaderegeling in hoofdstuk 6 opnieuw geredigeerd. De belangrijkste nieuwe bepalingen omtrent planschade zijn:

  • -

    In de Wro wordt niet meer gesproken van planschadevergoeding, maar van een tegemoetkoming in planschade. Het gaat niet meer om een vergoeding van de volledige schade, maar uitsluitend om een tegemoetkoming in de schade. Het begrip schade wordt in artikel 6.1, lid 1, op voorhand beperkt. Het mag alleen gaan om schade die bestaat uit inkomensderving of vermindering van waarde van een onroerende zaak. Gevolg is dat schade die bestaat uit een tijdelijke storing van het woongenot, niet voor vergoeding in aanmerking komt.

  • -

    Een aandeel van 2% van de waarde van een onroerende zaak of van een inkomen komt als een normaal maatschappelijk risico voor eigen rekening van de aanvrager. De drempel van 2% geldt niet voor schade die een gevolg is van planologische beperkingen ten aanzien van de onroerende zaak van aanvrager zelf (directe planschade).

  • -

    De regeling inzake planmaximalisatie is gewijzigd: de in artikel 3.6 Wro genoemde binnenplanse flexibiliteitsinstrumenten (wijzigingsbevoegdheid, uitwerkingsplicht, ontheffingsbevoegdheid en de bevoegdheid om nadere eisen te stellen) mogen niet worden meegeteld bij de maximale invulling van de bepalingen van de plannen. Pas als aan deze bevoegdheden toepassing is gegeven gelden zij als zelfstandige planschadegrondslag.

  • -

    B&w moeten bij hun beslissing over planschade de mogelijkheden van aanvrager betrekken om schade te voorkomen of te beperken (bijvoorbeeld het niet gebruik maken van een zienswijzemogelijkheid). Kosten voor schadebeperkend handelen dienen ook te worden meewogen.

  • -

    B&w moeten bij toekenning van een tegemoetkoming tevens de redelijkerwijs gemaakte kosten van rechtsbijstand en andere deskundigenkosten vergoeden, alsmede de wettelijke rente.

  • -

    Artikel 6.4a Wro vervangt artikel 49a WRO. Hierin is het recht van gemeenten opgenomen om met een verzoeker van een herziening of ontheffing van een bestemmingsplan overeen te komen dat hij de kosten van planschade aan de gemeente compenseert. Deze verzoeker/contractant wordt erkend als medebelanghebbende in de planschadeprocedure. Naast 6.4a Wro kunnen planschadevergoedingen ook worden verhaald via de exploitatiebijdrage, hetzij via een anterieure (6.24, lid 1, Wro) dan wel een posterieure overeenkomst (6.24, lid 2, Wro), hetzij door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning (6.17 Wro).

2. Algemene uitgangspunten

Op grond van artikel 6.1 Wro heeft een belanghebbende de mogelijkheid om van de gemeente vergoeding te krijgen van de schade die hij ondervindt ten gevolge van een bestemmingsplan of een daarmee gelijk te stellen planologische maatregel, die redelijkerwijs niet voor zijn rekening dient te komen.

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wro geven voorschriften over de wijze waarop een tegemoetkoming in planschade, als bedoeld in artikel 6.1 Wro, in de praktijk ‘planschade’ genoemd, moet worden aangevraagd en hoe een aanvraag door het college moet worden behandeld.

In het Bro is opgenomen dat de gemeente een verordening moet vaststellen voor onder andere de wijze waarop een adviseur wordt aangewezen en de wijze waarop deze tot een advies komt. Daarnaast kan het college aanvullende procedureregels opnemen. Van deze mogelijkheid wordt hier gebruik gemaakt.

Het vaststellen van gemeentelijke procedurevoorschriften bevordert en waarborgt een zo goed mogelijke kwaliteit van de voor artikel 6.1 Wro toepasselijke ’rechtsgang’. Tevens kunnen gemeentelijke procedurevoorschriften het inschakelen van objectieve deskundigen bewerkstelligen en een waarborg scheppen voor de termijnen van in behandeling nemen van een aanvraag om schadevergoeding ex artikel 6.1 Wro en de beslissing van het college daarop.

3. Inwerkingtreding en Overgangsrecht.

De nieuwe Wro is op 1 juli 2008 in werking getreden. De Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade geldt met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2008. Met de inwerkingtreding van de Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade kan de Planschadeverordening 2005 nog niet in zijn geheel door het college worden ingetrokken. De Planschadeverordening 2005 is nog van toepassing op de volgende situaties:

  • -

    op een aanvraag ingediend vóór 1 september 2005 in het geval dat de planologische maatregel onherroepelijk is geworden vóór 1 september 2005, is de WRO van vóór 1 september 2005 van toepassing;

  • -

    op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2005 maar vóór 1 juli 2008 in het geval de planologische maatregel onherroepelijk is geworden vóór 1 september 2005, is de WRO nog van toepassing (maar is geen verjaringstermijn van toepassing);

  • -

    op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2005 maar vóór 1 juli 2008 in het geval de planologische maatregel onherroepelijk is geworden op of na 1 september 2005 en vóór 1 juli 2008 van kracht is geworden, is de WRO van toepassing (met inbegrip van de verjaringstermijn);

  • -

    op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008 maar vóór 1 september 2010 in het geval de planologische maatregel onherroepelijk is geworden vóór 1 september 2005, is de WRO nog van toepassing (maar is geen verjaringstermijn van toepassing).

De Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade is van toepassing in de volgende situaties:

  • -

    op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008 maar vóór 1 september 2010 in het geval de planologische maatregel onherroepelijk is geworden op of na 1 september 2005 maar vóór 1 juli 2008 van kracht is geworden, is de Wro van toepassing (met inbegrip van de verjaringstermijn, maar er is geen sprake van het forfait normaal maatschappelijk risico);

  • -

    op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008 maar vóór 1 september 2010 in het geval de planologische maatregel van kracht is geworden op of na 1 juli 2008, is de Wro onverkort van toepassing;

  • -

    op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2010 is de Wro in alle gevallen onverkort van toepassing.

Schema: overgangsrecht vergoeding planschade

Datum aanvraag

Plan/besluit onherroepelijk vóór 1-9-2005

Plan/besluit onherroepelijk na 1-9-2005 en vóór 1-7-2008 van kracht

Plan/besluit van kracht na 1-7-2008

Vóór 1-9-2005

WRO van vóór 1-9-2005 van toepassing

n.v.t.

n.v.t.

1-9-2005 tot 1-7-2008

WRO nog toepasselijk, maar geen verjaringstermijn van toepassing

WRO nog toepasselijk met inbegrip van verjaringstermijn van 5 jaar

n.v.t.

1-7-2008 tot 1-9-2010

WRO nog toepasselijk, maar geen verjaringstermijn van toepassing

Wro toepasselijk met inbegrip van verjaringstermijn, maar geen forfait normaal maatschappelijk risico

Wro onverkort van toepassing

Op of na 1-9-2010

Wro onverkort van toepassing

Wro onverkort van toepassing

Wro onverkort van toepassing

4. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1: Begripsbepalingen

In dit artikel wordt bepaald wat verstaan wordt onder de begrippen die in de regeling gebruikt worden.

Artikel 2: Indiening van de aanvraag

Onverminderd artikel 4:2 van de Awb bevat de aanvraag de onderdelen zoals genoemd in artikel 6.1.2.2 van het ontwerp Bro. Deze onderdelen zijn opgenomen in het door het college vastgestelde Aanvraagformulier tegemoetkoming in Planschade 2008 De aanvraag bevat een motivering, alsmede een onderbouwing van de hoogte van de gevraagde tegemoetkoming (artikel 6.1 lid 3 Wro).

De aanvraag moet schriftelijk en gemotiveerd worden ingediend. Vast moet staan dat het binnengekomen schrijven een aanvraag bevat om tegemoetkoming in planschade als bedoeld in artikel 6.1 Wro en dat daarbij tevens wordt voldaan aan de vereisten van artikel 4:2 Awb: de aanvraag moet worden ondertekend en tenminste bevatten: naam en adres van de aanvrager, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.

Aanvrager moet gebruik maken van een door het college vastgesteld formulier volgens bijgevoegd model. Daarin moet aanvrager onder meer ook aangeven welke van de in artikel 6.1 onder 2 Wro genoemde oorzaak reden is voor tegemoetkoming in planschade. Daarnaast wordt in het aanvraagformulier gevraagd naar de grondslag van de aanvraag, de aard en de geschatte omvang van de schade, omschrijving van de gronden en eventuele opstallen en de datum van vestiging zakelijk recht. De aanvrager dient voor de omvang van de schade een bedrag te noemen, er hoeft geen uitvoerige en uitputtende berekening opgenomen te worden. Gedurende de behandeling van de aanvraag kan het bedrag nog worden verlaagd of verhoogd. Het niet noemen van een concreet bedrag kan leiden tot een buiten behandeling laten van de aanvraag.

Volgens artikel 4:2, tweede lid en artikel 4:5 Awb heeft het bestuursorgaan de mogelijkheid om later aanvulling van de aanvraag te verlangen. Het Bro noemt daarvoor geen termijn (6.1.3.1 Bro). Dit betekent dat het college op elk moment tijdens de behandeling van de aanvraag alsnog kan besluiten tot het laten aanvullen van de aanvraag, indien blijkt dat bepaalde belangrijke gegevens ontbreken. Registratie van de datum van ontvangst van de aanvraag is met name van belang in verband met de verjaringsregeling in artikel 6.1 Wro: een aanvraag om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 6.1 tweede lid, onder a, b, c, d, f of g moet worden ingediend binnen vijf jaar nadat de desbetreffende bepaling van het bestemmingsplan of het desbetreffende besluit onherroepelijk is geworden.

Ter zake van een aanvraag om vergoeding van planschade is een drempelbedrag verschuldigd. Artikel 6.4 lid 4 Wro bepaalt dat bij verstrekking van een planschadevergoeding het drempelbedrag verrekend wordt. In de procedure voor advisering tegemoetkoming in planschade is bepaald dat het bedrag € 300 bedraagtWanneer niet tijdig wordt betaald, moet de aanvraag niet-ontvankelijk worden verklaard (behoudens het geval dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de aanvrager in verzuim is geweest).

Artikel 3: Opdrachtverstrekking

Het college dient zodra de aanvraag ontvankelijk is (d.w.z de aanvraag volledig en gegrond is en de leges van 300 € betaald zijn) opdracht te verstrekken aan één of meerdere adviseurs gezamenlijk, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 Bro of aan artikel 4:5 Awb. Artikel 6.1.3.1, eerste lid, Bro geeft het college de bevoegdheid een aanvraag binnen vier, dan wel acht weken indien de aanvrager eerst nog een termijn krijgt de aanvraag aan te vullen, als kennelijk ongegrond af te wijzen. Artikel 6.1.3.1, tweede lid, Bro heeft betrekking op de bevoegdheid van artikel 4:5 Awb waarbij een onvolledige aanvraag verder buiten behandeling moet worden gelaten. Volgens artikel 6.1.3.1, tweede lid, Bro moet het besluit tot het niet in behandeling nemen binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag aan de aanvrager worden medegedeeld. Voor zover de aanvrager in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag aan te vullen, krijgt het college acht weken de tijd na het tijdstip waarop de termijn om de aanvraag aan te vullen is verstreken, om het besluit tot niet verdere behandeling van de aanvraag bekend te maken. De laatstgenoemde beslistermijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd.

Indien de aanvraag kennelijk ongegrond wordt verklaard of buiten behandeling wordt gelaten, is de verordening niet toepasselijk, tenzij de termijnen bedoeld in artikel 6.1.3.1 Bro worden overschreden. In het laatste geval dienen niettemin één of meerdere adviseurs te worden aangewezen en dient een opdracht te worden verstrekt.

De opdracht wordt niet eerder verstrekt dan nadat de termijn om te wraken is verstreken en er geen verzoeken tot wraking zijn ingediend, dan wel door het college afwijzend is beslist over een ingediend verzoek tot wraking.

Artikel 4: Adviseur of adviescommissie

Het college schakelt één of meerdere adviseurs gezamenlijk in voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking. In dit artikel is bepaald in welke gevallen een adviseur of een adviescommissie dient te worden ingeschakeld en over welke deskundigheid een adviseur dient te beschikken.

Een adviseur kan een natuurlijk persoon of een rechtspersoon zijn. Een adviesbureau gespecialiseerd in planschade kan derhalve worden aangewezen als adviseur bedoeld in het eerste lid, of als één van de adviseurs (tweede of derde lid) in een adviescommissie.

Hoewel voor iedere aanvraag een aanwijzing van één of meerdere adviseurs noodzakelijk is, staat de verordening er niet aan in de weg om telkens dezelfde adviseur(s) aan te wijzen (vaste adviseur/vaste adviescommissie).

Er dient een adviseur te worden aangewezen die over voldoende deskundigheid beschikt op het gebied van planschadeadvisering. Afhankelijk van de kennelijke oorzaak van de planschade kan een tweede en/of derde adviseur worden aangewezen die over specifieke deskundigheid op het gebied van planschade wegens inkomensderving onderscheidenlijk wegens waardevermindering van een onroerende zaak als gevolg van een planologische verslechtering beschikt.

Het is aan het college om, na advies te hebben ingewonnen bij de (eerste) adviseur, te beoordelen of deze (eerste) adviseur zelfstandig kan adviseren, of dat er gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag behoefte is een tweede en/of derde adviseur bij de opdracht te betrekken die beschikt over specifieke deskundigheid. Het college zal de tweede en/of derde adviseur dan vervolgens moeten aanwijzen; bij de aanwijzing van twee of meer adviseurs is er sprake van een adviescommissie. De adviseurs dienen de in artikel 6.1.3.4 Bro genoemde zaken te betrekken.

De adviseur of de adviescommissie kan zich door derden laten adviseren of bijstaan. Indien hiermee kosten gemoeid zijn is instemming van het college vereist.

Artikel 5: Deskundigheid en onafhankelijkheid

Het college kan, alvorens zij tot aanwijzing van een persoon als adviseur overgaat, verlangen dat deze persoon aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 3, tweede of derde lid, genoemde aspecten waarop hij of zij de aanvraag dient te beoordelen.

Een adviseur mag niet werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan waaraan wordt geadviseerd en niet werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van de raad. Een adviseur mag niet betrokken zijn bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft. Dit betreft deskundigen die op enigerlei wijze betrokken zijn bij de in het geding zijnde planologische maatregel. In het bijzonder kan worden gedacht aan personen behorende tot de risicoanalysecommissie die optreedt in het kader van planologische maatregelen.

Artikel 6: Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur of adviescommissie

De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden worden schriftelijk op de hoogte gebracht van de aanwijzing van een adviseur of adviescommissie. De aanwijzing van een adviseur dient schriftelijk bekend te worden gemaakt. In het geval meerdere adviseurs worden aangewezen, worden deze aanwijzingen gezamenlijk schriftelijk bekend gemaakt. Indien de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden (als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, Wro) zich niet kunnen verenigen met de aanwijzing van één of meerdere adviseurs is er de mogelijkheid om één of meerdere adviseurs te wraken. Op verzoek van de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden kunnen één of meerdere adviseurs worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de vereiste deskundigheid en onafhankelijkheid schade zou kunnen lijden. Genoemde partijen worden gedurende één week in de gelegenheid gesteld een verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het college kenbaar te maken. Het college moet binnen twee weken na het verstrijken van de termijn tot het indienen van een verzoek tot wraking beslissen.

Artikel 7: Werkwijze adviseur of adviescommissie

Dit artikel geeft de wijze weer waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden (als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, Wro) onder verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling worden betrokken. Tevens worden de hiervoor geldende termijnen vastgelegd.

In het tweede en derde lid is bepaald dat vanuit de gemeente bijstand wordt verleend aan de adviseur of adviescommissie, door alle voorhanden zijnde informatie met betrekking tot de aanvraag om tegemoetkoming in planschade ter beschikking stellen. Daarnaast worden alle bescheiden die naar het oordeel van de adviseur of van de adviescommissie nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag aan hen ter beschikking gesteld.

De hoorzitting, bezichtiging en taxatie hoeven niet afzonderlijk te worden georganiseerd. Het is mogelijk de hoorzitting te combineren met de bezichtiging en/of taxatie. Volgens artikel 6.1.3.5, tweede lid, Bro mag van de bezichtiging worden afgezien, indien uit de inhoud van de aanvraag aanstonds blijkt dat deze behoort te worden afgewezen. Het horen van de aanvrager, de betrokken bestuursorganen en belanghebbenden kan naar keuze gescheiden of gezamenlijk plaatsvinden. In het advies dienen deze mogelijkheden vermeld te worden en de eventuele aanvulling die dit heeft gehad op de schriftelijke stukken.

Artikel 8: Procedure advisering

Het concept advies dient binnen zes weken na dagtekening van de opdracht aan de gemeente, aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden te worden toegezonden. Deze termijn kan met een redelijke termijn/ten hoogste vier weken worden verlengd, indien de termijn onverhoopt niet gehaald kan worden omdat de aanvraag een zeer ingewikkeld of omstreden onderwerp betreft. Bij ingewikkelde aanvragen of verschillende zienswijzen kan verlenging noodzakelijk zijn. Hierbij dient wel artikel 3:18, lid 2, Awb in acht te worden genomen, namelijk dat indien de termijn van 6 maanden (3:18, lid 1 Awb) wordt overschreden, het college het besluit tot verlenging neemt en de aanvrager in de gelegenheid is zijn zienswijze daarover naar voren te brengen.

De gemeente, de aanvrager, eventuele andere bestuursorganen en andere belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken schriftelijk op het concept advies te reageren.

Artikel 9: Voorschot op de tegemoetkoming

De aanvrager kan een verzoek om voorschot op de tegemoetkoming indienen. Hiervoor dient wel een bankgarantie getoond te worden. Indien er ten onrechte een voorschot is uitgekeerd, dient dit te worden terugbetaald, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente over het teveel betaalde, te rekenen vanaf de datum van betaling van het voorschot.

Artikel 10: Uitbetaling

Indien het verzoek heeft geleid tot tegemoetkoming in planschade, wordt deze zo spoedig mogelijk na het besluit van het college uitbetaald. Het drempelbedrag van € 300,- wordt hierbij geretourneerd. Dit is niet het geval indien het verzoek om tegemoetkoming in planschade wordt afgewezen.

Artikel 11: Uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Op deze procedure is o.a. de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht, te weten afdeling 3.4 van de Awb.

Artikel 12: Slotbepalingen

De regeling treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 juli 2008. Hierbij is het vereist dat dit bekend gemaakt wordt op de wijze als bedoeld in artikel 139 Gemeentewet, te weten een publicatie in de Stadskrant.