Verordening Parkeerregulering en parkeerbelastingen Rijswijk

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening Parkeerregulering en parkeerbelastingen Rijswijk

De gemeenteraad van Rijswijk,

bijeen in openbare vergadering op 10 november 2016

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 augustus 2016, met kenmerk 16.080757;

gelet op artikel 149 en 225 van de Gemeentewet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

gezien het advies van de afdeling Stad & Samenleving sectie Mobiliteit, Duurzaamheid, Groenvoorzieningen en Vergunningen;

BESLUIT

Vast te stellen de navolgende verordening:

VERORDENING PARKEERREGULERING EN PARKEERBELASTINGEN RIJSWIJK 2016

Hoofdstuk I. DEFINITIES EN BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens1990;

  • b.

    college: het college van Burgemeester en Wethouders van Rijswijk.

  • c.

    motorvoertuigen: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990 met inbegrip van brommobielen, zoals bedoeld in artikel 1 onder ia van het RVV 1990;met uitzondering van motorfiets zoals bedoeld in artikel 1 van het RVV 1990 en de geldigheid van het kenteken van het motorvoertuig niet door de Rijksdienst Wegverkeer is geschorst;

  • d.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • e.

    houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren was ingeschreven.

    Als houder van een motorvoertuig wordt mede beschouwd:

    • -

      degene die gebruik maakt van een leaseauto, zoals blijkt uit een verklaring ter zake van de kentekenhouder (leasemaatschappij);

    • -

      de werknemer die (nagenoeg) permanent ten behoeve van zijn werkzaamheden de beschikking heeft over een voertuig van zijn werkgever, zoals blijkt uit een verklaring ter zake van de werkgever;

  • f.

    parkeerapparatuur: parkeerautomaten, centrale computer en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • g.

    centrale computer: computer van het bedrijf c.q. de bedrijven waarmee de gemeente Rijswijk een overeenkomst heeft gesloten, bestemd voor de registratie van parkeerbewegingen in het kader van het verlenen van diensten op het gebied van betaald parkeren met gebruik van een telefoon, internet, andere communicatiemiddel of pas;

  • h.

    parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats ten aanzien waarvan het parkeren geregeld wordt door parkeerapparatuur;

  • i.

    belanghebbendenplaats: een parkeerplaats die

    • a.

      is aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990, of

    • b.

      gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990 met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd;

  • j.

    vergunning: een door het college verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- of belanghebbendenplaatsen;

  • k.

    vergunninghouder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend;

  • l.

    autodate: het herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruik van motorvoertuigen op grond van een overeenkomst tussen natuurlijke personen en een aanbieder of tussen natuurlijke personen uit meer dan één huishouden;

  • m.

    aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die is aangesloten bij de Stichting voor Gedeeld Autogebruik of die gecertificeerd is door de brancheorganisatie en die een of meer motorvoertuigen voor autodate ter beschikking stelt;

  • n.

    autodateplaats: een parkeerplaats aangewezen voor een motorvoertuig bestemd voor autodate en die nader aangeduid is met het onderbord met het opschrift: “Alleen voor autodate”;

  • o.

    dag: kalenderdag, een periode van vierentwintig uren, welke aanvangt om 0.00 uur;

  • p.

    dagdeel: het gedeelte van een dag vóór 13.00 uur, dan wel tussen 13.00 en 18.00 uur of nà 18.00 uur”;

  • q.

    week: periode van 7 kalenderdagen

  • r.

    maand: een aaneengesloten periode van zoveel dagen als de kalendermaand, waarin de ingangsdatum valt, telt;

  • s.

    jaar: kalenderjaar / het tijdvak van 1 januari 00.00 uur tot 31 december 24.00 uur;

  • t.

    gehandicaptenparkeerkaart: parkeerkaart als bedoeld in artikel 49 Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer, een ingevolge de Regeling Gehandicaptenparkeerkaart daarmee gelijkgestelde parkeerkaart of de Stadsgewestelijke gehandicapten-parkeerkaart;

Hoofdstuk II. PLAATSEN VOOR VERGUNNINGHOUDERS, VERGUNNINGEN EN VERGUNNINGBEWIJZEN

Artikel 2. Plaatsen en tijdstippen

  • 1. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders. Het college kan hierbij onderscheid maken in de categorieën als bedoeld in artikel 3, derde lid.

  • 2. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren alleen aan vergunninghouders is toegestaan.

Artikel 3. Vergunningverlening

  • 1. Het college kan op een daartoe strekkende aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen en/of parkeerapparatuurplaatsen.

  • 2. Het college kan regels stellen voor het aanvragen en verlenen van een vergunning.

  • 3. Een vergunning kan worden verleend aan:

    • a.

      een eigenaar of houder van een motorvoertuig die woont in een gebied waar het bij besluit van het college aan houders van een vergunning is toegestaan om onder gebruikmaking van een vergunning te parkeren op belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen, te noemen bewonersvergunning.

    • b.

      een eigenaar of houder van een motorvoertuig die een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar het bij besluit van het college aan houders van een vergunning is toegestaan om onder gebruikmaking van een vergunning te parkeren op belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen, te noemen bedrijfsvergunning;

    • c.

      degene, die woont in een gebied waar het bij besluit van het college aan houders van een vergunning is toegestaan aan degene die hem of haar bezoekt, om onder gebruikmaking van een vergunning te parkeren op belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen, te noemen bezoekersvergunning;

    • d.

      een eigenaar of houder van een motorvoertuig van (onder andere) hulpdiensten, eerstelijns hulpverlening, mantelzorg, tijdelijk gebruik, evenementen, maatschappelijke instellingen, autodate en gemeentelijke diensten om onder gebruikmaking van een vergunning te parkeren op belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen, te noemen functionele vergunning;

  • 4. De eigenaar of houder van een voertuig die voldoet aan zowel de onder a als de onder b van het derde lid gestelde voorwaarde wordt, voor wat betreft de eerste aangevraagde vergunning, geacht te beantwoorden aan de onder a genoemde voorwaarde.

  • 5. Het college kan in bijzondere gevallen een vergunning ook verlenen aan een eigenaar of houder van een motorvoertuig die niet voldoet aan één van de in het derde lid genoemde vereisten.

  • 6. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, een maximum aantal uit te geven vergunningen per aaneengesloten gebied en per categorie vaststellen.

  • 7. Het college kan, bij openbaar te maken besluit, aan de vergunning beperkingen verbinden met betrekking tot de te gebruiken parkeerplaatsen en/of de tijdstippen waarop de vergunning van kracht is.

  • 8. Het college kan aan een vergunning ook andere voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte, tot bescherming van het belang van het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer, waaronder mede wordt begrepen het stimuleren van selectief autogebruik.

Artikel 4. beslistermijn

  • 1. Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van een aanvraag voor een vergunning.

  • 2. Het college kan de in het eerste lid genoemde termijn met ten hoogste vier weken verlengen. Van een verlenging van deze termijn wordt de aanvrager schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 5. Voorwaarden aan de vergunning

  • 1. Een vergunning wordt voor ten hoogste een jaar verleend, met stilzwijgende verlenging van telkens één jaar.

  • 2. De vergunning bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de periode waarvoor de vergunning geldt;

    • b.

      het gebied waarvoor de vergunning geldt;

    • c.

      het kenteken van het motorvoertuig waarvoor de vergunning is verleend.

Artikel 6. Intrekken en weigeren vergunning

  • 1. Het college kan nadere voorschriften vaststellen met betrekking tot het intrekken en weigeren van vergunningen. Het college kan een vergunning intrekken of weigeren:

    • a.

      op verzoek van de vergunninghouder;

    • b.

      wanneer de vergunninghouder niet meer woonachtig is of geen beroep of bedrijf meer uitoefent in het gebied, waarvoor de vergunning is verleend;

    • c.

      wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning;

    • d.

      wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te vervallen;

    • e.

      wanneer de vergunninghouder niet of niet tijdig aan zijn betalingsverplichting voor zijn vergunning heeft voldaan;

    • f.

      wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • g.

      wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;

    • h.

      om redenen van openbaar belang.

  • 2. Op een aanvraag om een vergunning wordt afwijzend beschikt, indien één jaar voorafgaand aan de aanvraag de aanvrager vergunninghouder was en zijn vergunning is ingetrokken wegens overtreding van de bij of krachtens deze verordening vastgestelde voorschriften als bedoeld in artikel 6. Tevens wordt afwijzend beschikt indien de vergunninghouder heeft gefraudeerd met zijn vergunning door deze uit te lenen, te verkopen, te kopiëren dan wel na te maken.

Hoofdstuk III. VERBODSBEPALINGEN

Artikel 7. gebruik vergunninghoudersplaatsen

  • 1. Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats of een autodateplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

    • a.

      zonder vergunning;

    • b.

      in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 8. In werking stelling parkeerapparatuur

Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen.

Artikel 9. Gebruik parkeerplaatsen

  • 1. Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig, te plaatsen of te laten staan:

    • a.

      op een parkeerapparatuurplaats;

    • b.

      op een belanghebbendenplaats.

  • 2. Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik daarvan wordt belemmerd of verhinderd.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

AFDELING IV. STRAFBEPALING

Artikel 10. Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in afdeling III van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de eerste categorie.

AFDELING V. PARKEERBELASTING

Artikel 11. Belastbaar feit

Onder de naam 'parkeerbelasting' worden de volgende belastingen geheven:

  • a.

    een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

  • b.

    een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een motorvoertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.

Artikel 12 Belastingplicht

  • 1.

    De belasting bedoeld in artikel 11, onderdeel a, wordt geheven van de degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd;

  • 2.

    De belasting bedoeld in artikel 11, onderdeel b, wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd;

  • 3.

    Als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:

    • a.

      degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen;

    • b.

      zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 11, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het motorvoertuig, met dien verstande dat:

  • 4.

    als een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het motorvoertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd;

  • 5.

    als blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd.

  • 6.

    De belasting bedoeld in artikel 11, onderdeel a, wordt niet geheven van degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b, als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, als deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het motorvoertuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.

  • 7.

    De belastingen genoemd in artikel 11, onderdeel a, zijn niet verschuldigd indien het voertuig is voorzien van een geldige gehandicaptenparkeerkaart, mits het voertuig geparkeerd is op een algemene gehandicaptenparkeerplaats en mits de gehandicaptenparkeerkaart zodanig in of aan het motorvoertuig is geplaatst, dat deze met het oog op toezicht en controle van buitenaf goed zicht- en leesbaar is.

De vrijstelling geldt niet voor reguliere parkeerapparatuurplaatsen en individuele gehandicaptenparkeerplaatsen op individueel kenteken.

Artikel 13 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak

De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.

Artikel 14 Wijze van heffing

  • 1. De belasting bedoeld in artikel 11, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte, en wel door middel van het, bij aanvang van het parkeren, op de door het college van burgemeester en wethouders voorgeschreven wijze betalen van geld met behulp van parkeerapparatuur en/of door middel van het al dan niet elektronisch in werking stellen van parkeerapparatuur. Van de verschuldigde belasting per tijdseenheid wordt op of via de parkeerapparatuur of in de daarbij geleverde gebruiksaanwijzing kennisgegeven. Ten aanzien van het hier voorafgaande bepaalde moet de belasting overeenkomstig de aangifte worden betaald binnen één maand na het einde van het parkeren, indien het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het via een telefoon of ander communicatiemiddel inloggen op de centrale computer.

  • 2. De belasting bedoeld in artikel 11, onderdeel b, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend. Voldoening via een daartoe afgegeven machtiging tot automatische incasso wordt met betalen gelijkgesteld.

  • 3. Indien de belastingplicht met betrekking tot de belasting als bedoeld in artikel 11, onderdeel b, in de loop van het jaar waarvoor de vergunning is verleend, eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing over zoveel volle kalendermaanden als er in die periode na het tijdstip van de beëindiging van de belastingplicht nog resteren.

  • 4. een naheffingsaanslag moet terstond worden betaald, inclusief de kosten van de naheffingsaanslag zoals bedoeld in art. 19, en voor zover van toepassing verhoogd met de andere kosten zoals bedoeld in art. 19.

  • 5. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste tot en met het vierde lid gestelde termijn.

Artikel 15 Ontstaan van de belastingschuld

  • 1. De belasting bedoeld in artikel 11, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, tenzij het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het inloggen op de centrale computer.

  • 2. De belasting bedoeld in artikel 11, onderdeel b, is verschuldigd op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

Artikel 16 Termijn van betaling

  • 1. De belasting bedoeld in artikel 11, onderdeel a, moet overeenkomstig de aangifte worden betaald bij de aanvang van het parkeren.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid moet de belasting overeenkomstig de aangifte worden betaald binnen een maand na het einde van het parkeren, als het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het inloggen op de centrale computer.

  • 3. De belasting bedoeld in artikel 11, onderdeel b, moet overeenkomstig de aangifte worden betaald op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

  • 4. Een naheffingsaanslag moet terstond worden betaald.

Artikel 17 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen

De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 11, onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college bij openbaar te maken besluit.

Artikel 18 Bevoegdheid tot gebruik wielklem en wegsleepregeling

  • 1. Tot zekerheid van de betaling van een naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 11, onderdeel a, kan aan het motorvoertuig een wielklem worden aangebracht, waardoor wordt verhinderd dat het motorvoertuig wordt weggereden.

  • 2. Het college wijst bij openbaar te maken besluit in alle gevallen de terreinen en weggedeelten aan waar de wielklem wordt toegepast.

  • 3. Als na het aanbrengen van de wielklem 24 uren zijn verstreken kan het motorvoertuig naar een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen plaats worden overgebracht en in bewaring worden gesteld.

Artikel 19 Kosten

  • 1. De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 11, onderdeel a, worden vermeld in de bij deze verordening behorende tarieventabel;

  • 2. de kosten voor het aanbrengen, respectievelijk het verwijderen van de wielklem en voor het overbrengen en bewaren worden vermeld in de bij deze verordening behorende tarieventabel;

  • 3. Het bedrag van de ingevolge het tweede lid in rekening te brengen kosten, wordt in een voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld.

Artikel 20 Kwijtschelding

Bij de invordering van de parkeerbelastingen wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 21 Nadere regels door het college van Burgemeester en wethouders

Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de heffing en de invordering van de parkeerbelasting.

AFDELING VI. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 22 Toezicht op naleving

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door het college aangewezen personen.

Artikel 23 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen Rijswijk.

Artikel 24 Inwerkingtreding en overgangsbepaling

  • 1.

    De “Parkeerverordening 1994” en de “Verordening parkeerbelastingen 2016”, worden ingetrokken met ingang van de in het vierde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017

  • 3.

    Vergunningen die zijn verleend krachtens de Parkeerverordening 1994 worden geacht te zijn verleend krachtens deze verordening.

  • 4.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2017.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 10 november 2016

De griffier,

J.A. Massaar bpa

De voorzitter,

drs. M.J. Bezuijen

Bijlage 1 Tarieventabel parkeren 2024 Behorende bij: Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen Rijswijk

  • 1

    Het tarief voor het parkeren bij parkeerapparatuur als bedoeld in artikel 10, onderdeel a, bedraagt:

1.1

Voor parkeergebieden In de Bogaard en omgeving per uur

€ 2,35

1.2

Voor parkeergebieden met een (buurt)winkelfunctie, aangewezen maatschappelijke- of sportfunctie per uur

€ 1,60

als het kenteken is aangemeld via parkeerapparatuur en/of door middel van het al dan niet elektronisch in werking stellen van parkeerapparatuur via een telefoon of ander communicatiemiddel voor het eerste uur

€ 0,00

1.3

Voor alle overige parkeergebieden die niet worden benoemd onder 1.1, 1.2 en van deze tarieventabel per uur

€ 1,60

  • 2

    Het tarief voor een parkeervergunning als bedoeld in artikel 11, onderdeel b, bedraagt:

    Voor vergunningen waarin bepaalde tijden en/of gebieden zijn aangewezen:

2.1

voor een eerste bewonersvergunning1 , per jaar

€ 68,40

2.2

voor een tweede bewonersvergunning, per jaar

€ 68,40

2.3

voor een derde bewonersvergunning, per jaar

€ 205,20

2.4

voor een vierde bewonersvergunning, per jaar

€ 273,60

2.5

voor een bewonersvergunning mantelzorg, per jaar

€ 68,40

2.6

voor een parkeervergunning bedrijven in zone 1, 2, 3 en 42 , per jaar   

€ 316,80

voor een parkeervergunning bedrijven in zone 5 of hoger, per jaar

€ 158,40

2.7

voor een parkeervergunning onderwijs- en maatschappelijke instelling per jaar 

€ 68,40

2.8

voor een bezoekersvergunning bewoners, per 50 uur (max. 400 uur/jaar per adres)

€ 13,20

2.9

voor een bezoekersvergunning hotel,

per 100 uur (max. 1200 uur/jaar in gebieden dagregulering)

€ 31,65

per 100 uur (max. 900 uur/jaar in gebieden avondregulering)

€ 31,65

2.10

voor een vergunning voor aangewezen maatschappelijke- en Sportvoorzieningen, per jaar

€ 68,40

2.11

voor een aan- afmeldvergunning bedrijven in zone 5 of hoger, per 100 eenheden

€ 65,00

Voor vergunningen geldig in heel Rijswijk (tenzij anders bepaald in de vergunningsvoorwaarden)

2.12

voor een parkeervergunning gehandicapten

€ 0,00

2.13

voor een parkeervergunning bedrijven voor de hele gemeente, per jaar  

€ 476,50

2.14

voor een parkeervergunning autodeelorganisatie, per jaar

€ 68,40

2.15

voor een parkeervergunning eerstelijns hulpverlening, per jaar

€ 158,40

2.16

voor een parkeervergunning thuiszorgorganisatie per 365 eenheden

€ 36,50

2.17

voor een parkeervergunning evenementen (maximaal twee weken)

€ 15,85

2.18

voor een parkeervergunning hulpdiensten, per jaar

€ 0,00

2.19

voor een parkeervergunning dienstverlening maatschappelijke instellingen per jaar

€ 68,40

2.20

voor een parkeervergunning maatschappelijke vrijwilligers – parkeeruren per 1200 uur

€ 68,40

2.21

voor een parkeervergunning tijdelijk gebruik (onderhouds-) werkzaamheden, per week/ per maand/ per jaar

€ 15,85 / € 47,65 / € 476,50

2.22

voor een functionele vergunning gemeentelijke diensten per jaar

€ 0,00

  • 3.

    Als een parkeervergunning in de loop van een jaar wordt verleend of beëindigd, is het tarief naar evenredigheid verschuldigd, gerekend van de eerste dag van de maand volgend op de datum van verlening, dan wel tot de eerste dag van de maand na beëindiging.

  • 4.

    De kosten van de naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 18 van de verordening bedragen € 64,50 plus de voor betreffende parkeerplaats geldende kosten van de parkeerbelasting voor één uur.


Noot
1

Onder bewonersvergunningen worden ook de parkeervergunningen voor bewoners “tweede woning”, “tijdelijke bewoning”, “verhuizing”, “wisselende voertuigen” verstaan

Noot
2

 Zone 1 “In de Bogaard en omgeving”, Zone 2: Stationskwartier, Te Werve & Huis te Lande, Zone 3: Havenkwartier, Zone 4: “Oud Rijswijk eo”