Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Alkmaar houdende regels voor nadeelcompensatie infrastructurele werken en verkeersbesluiten Nadeelcompensatieverordening

Geldend van 12-11-2016 t/m heden

Intitulé

Verordening Nadeelcompensatie infrastructurele werken en verkeersbesluiten gemeente Alkmaar

De raad van de gemeente Alkmaar;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders, bijlage nr. 2011-1837

gezien het advies van de Commissie Bestuur en Middelen;

besluit vast te stellen de navolgende verordening:

Verordening Nadeelcompensatie infrastructurele werken en verkeersbesluiten gemeente Alkmaar

Hoofdstuk I Algemene Bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    college: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Alkmaar.

  • 2.

    adviseur: een adviesbureau of commissie - niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan - belast met het adviseren inzake de door het college te nemen beschikking op een aanvraag om nadeelcompensatie als bedoeld in artikel 7.

  • 3.

    verzoek: een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 4.

  • 4.

    verzoeker: de indiener van een verzoek als bedoeld in artikel 4.

  • 5.

    schade: schade als gevolg van een oorzaak als bedoeld in artikel 2.

Artikel 2 Toepassingsbereik

  • 1. De verordening roept geen nieuwe aansprakelijkheden in het leven die naar de huidige stand van het recht niet bestaan.

  • 2. Het college kan op verzoek van degene die schade lijdt of zal lijden, besluiten een schadevergoeding toe te kennen, indien de schade het gevolg is van besluiten en/of uitvoeringshandelingen in het kader van de rechtmatige uitoefening door de gemeente Alkmaar of een van haar bestuursorganen van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak met betrekking tot de realisatie, het beheer of onderhoud van infrastructurele werken en verkeersbesluiten, mits deze schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van degene die de schade lijdt of zal lijden, behoort te blijven en voor zover vergoeding van deze schade niet of niet voldoende anderszins is verzekerd of verzekerd had kunnen zijn.

  • 3. Deze verordening geldt niet voor elders geregelde nadeelcompensatie

Artikel 3 Het recht op nadeelcompensatie

  • 1. Uitsluitend schade die valt buiten het normaal maatschappelijk risico of het normaal ondernemersrisico komt voor vergoeding in aanmerking.

  • 2. Verhoudingsgewijs geringe schade komt niet voor vergoeding in aanmerking.

  • 3. Geen schadevergoeding wordt toegekend, indien de schade voor belanghebbende redelijkerwijs voorzienbaar was op het moment van de beslissing te investeren in het geschade belang, dan wel de schade is ontstaan doordat verzoeker verzuimd heeft voldoende maatregelen te treffen ter voorkoming of beperking van schade.

  • 4. Schade als bedoeld in artikel 2 lid 2 komt uitsluitend voor vergoeding in aanmerking wanneer deze in belangrijke mate afwijkt van de schade die dientengevolge op een ieder drukt, dan wel wanneer deze schade drukt op een naar verhouding gering aantal natuurlijke of rechtspersonen die in een vergelijkbare positie verkeren.

  • 5. De redelijke kosten van maatregelen ter voorkoming of beperking van schade behoren tot de te vergoeden schade.

  • 6. Heeft een schadeoorzaak de verzoeker naast schade tevens voordeel opgeleverd, dan moet dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in aanmerking worden genomen.

  • 7. Indien het inroepen van deskundigenbijstand bij de indiening en behandeling van het verzoek redelijk te achten is, kunnen deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen voor zover zij redelijk te achten zijn.

  • 8. Een vergoeding van wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk wetboek kan deel uitmaken van de toe te kennen schadevergoeding. Het tijdstip waarop de wettelijke rente ingaat wordt in beginsel gesteld op de datum van ontvangst van het verzoek.

  • 9. De vergoeding wordt in beginsel bepaald in geld. Het college kan de vergoeding toekennen in een andere vorm dan in geld.

Hoofdstuk II Procedurele bepalingen

Artikel 4 Indiening verzoek om schadevergoeding

  • 1. Het verzoek tot schadevergoeding wordt zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is schriftelijk ingediend bij het college.

  • 2. Het college kan een verzoek afwijzen indien vijf jaren zijn verlopen na aanvang van de dag volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de omstandigheid dat deze is veroorzaakt door een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 2, tweede lid bekend is geworden.

  • 3. Het verzoek dient door de verzoeker te worden ondertekend en bevat tenminste:

    • a.

      de naam en het adres van de verzoeker.

    • b.

      de dagtekening van het verzoekschrift.

    • c.

      een aanduiding van het besluit en/of het feitelijk handelen dat de schade naar het oordeel van verzoeker heeft veroorzaakt.

    • d.

      een vermelding van de reden(en) waarom het college gehouden zouden zijn de schade die het gevolg is van het onder c bedoelde besluit en/of feitelijk handelen te vergoeden.

    • e.

      een zo gespecificeerd mogelijke opgave van aard en omvang van de schade.

    • f.

      een zo gespecificeerd mogelijke opgave van het schadebedrag dat naar het oordeel van verzoeker vergoed dient te worden.

    • g.

      een omschrijving van de wijze waarop de schade naar het oordeel van verzoeker dient te worden vergoed.

    Bij de indiening van een verzoek kan gebruik worden gemaakt van het aanmeldingsformulier dat van de website van de gemeente Alkmaar is te downloaden.

  • 4. Verzoeker verschaft voorts alle gegevens en bescheiden die voor het nemen van de beslissing op zijn verzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking heeft of kan krijgen.

Artikel 5 Ontvangstbevestiging en hersteltermijn

  • 1. Binnen twee weken na ontvangst van het verzoek stuurt het college de verzoeker een schriftelijke ontvangstbevestiging, waarin zij verzoeker tevens op de hoogte stellen van de te volgen procedure.

  • 2. Indien het verzoek naar het oordeel van het college niet of niet voldoende aan de vereisten als bedoeld in artikel 4, derde lid voldoet, stellen zij verzoeker in de gelegenheid het verzuim te herstellen binnen een termijn van acht weken na verzending van de brief waarin hem op het verzuim is gewezen.

Artikel 6 Leges

Voor het in behandeling nemen van een verzoek om nadeelcompensatie is verzoeker leges verschuldigd overeenkomstig het bepaalde in de Tarieventabel, behorende bij de vigerende Legesverordening. Deze leges worden aan de verzoeker terugbetaald indien het college besluit tot toekennen van een vergoeding op het verzoek om nadeelcompensatie.

Artikel 7 Vereenvoudigde afdoening van het verzoek

  • 1. Het college neemt het verzoek niet in behandeling als het niet is ingediend overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 4 en 5. Een besluit om het verzoek niet in behandeling te nemen, wordt aan de verzoeker bij aangetekende brief medegedeeld binnen acht weken na ontvangst van het verzoek, dan wel binnen vier weken na ontvangst van de – ingevolge het hiervoor in artikel 5, tweede lid bepaalde – ingezonden aanvullende gegevens.

  • 2. Het college wijst het verzoek zonder nader onderzoek af als het naar hun oordeel kennelijk ongegrond is. Een verzoek is onder meer kennelijk ongegrond wanneer:

    • a.

      het verzoek naar het oordeel van het college steunt op de onrechtmatige uitoefening van een door of namens een van de bestuursorganen van de gemeente Alkmaar aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak betreffende de realisatie, het beheer of het onderhoud van een infrastructureel werk dan wel Verkeersbesluit;

    • b.

      naar het oordeel van het college het causaal verband ontbreekt tussen de geclaimde schade en het beweerdelijk schadeveroorzakende besluit, dan wel schadeveroorzakende rechtmatige feitelijke handeling;

    • c.

      de vergoeding van de geclaimde schade naar het oordeel van het college anderszins voldoende is gewaarborgd.

  • 3. Een besluit om het verzoek kennelijk ongegrond te verklaren, wordt aan de verzoeker bij aangetekende brief medegedeeld binnen acht weken na ontvangst van het verzoek, dan wel binnen vier weken na ontvangst van de - ingevolge artikel 5, tweede lid bepaalde - ingezonden aanvullende gegevens.

  • 4. Het college kan het verzoek afdoen zonder inschakeling van de adviseur als bedoeld in artikel 7, indien het verzoek zonder nader onderzoek voor toewijzing vatbaar is.

  • 5. Het college kan de in dit artikel genoemde termijnen eenmaal verlengen met ten hoogste acht weken. Het college stelt de verzoeker daarvan schriftelijk in kennis.

Artikel 8 Inschakeling Adviseur

  • 1. Indien geen toepassing wordt gegeven aan artikel 7, geeft het college uiterlijk bij het verstrijken van de in artikel 7 lid 3 dan wel artikel 7 lid 5 bedoelde termijn, opdracht aan de onafhankelijk adviseur ter zake advies uit te brengen aan het college. Indien de adviseur reeds in gelijksoortige gevallen heeft geadviseerd, kan het college besluiten het verzoek niet aan de adviseur voor te leggen.

  • 2. De adviseur heeft als taak de aanvraag te onderzoeken, verzoekers te horen en het college te adviseren omtrent de afhandeling van verzoeken als bedoeld in artikel 4.

  • 3. De adviseur kan niet tevens lid zijn van het college of van enig ander gemeentelijk bestuursorgaan, dan wel werkzaam zijn in dienst van of onder verantwoordelijkheid van het gemeentelijk bestuur.

  • 4. De adviseur is verplicht tot geheimhouding van informatie waarvan hij/zij in het kader van zijn/haar werkzaamheden kennis neemt, voor zover de vertrouwelijkheid van die informatie redelijkerwijs moet worden aangenomen.

  • 5. De kosten, verbonden aan de werkzaamheden van de adviseur, komen voor rekening van de gemeente.

  • 6. Het college informeert de belanghebbende over de opdracht aan de adviseur en de te volgen procedure.

Artikel 9 Het onderzoek van de adviseur

  • 1. De adviseur stelt een onderzoek in naar:

    • a.

      de vraag of de schade een gevolg is van één of meer van de in artikel 2 bedoelde rechtmatige besluiten en/of rechtmatige handelingen.

    • b.

      de omvang van de schade.

    • c.

      de vraag of de schade redelijkerwijs geheel of gedeeltelijk ten laste van de verzoeker behoort te blijven.

    • d.

      de vraag of de schade niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.

    • e.

      de vraag of en in hoeverre er aanleiding bestaat om een bijdrage in de deskundigenkosten toe te kennen.

  • 2. Wanneer het verzoek daartoe aanleiding geeft, brengt de adviseur tevens advies uit over:

    • a.

      de vraag of het verzoek al of niet in behandeling dient te worden genomen.

    • b.

      het verzoek ter zake van het treffen van nadeel voorkomende en beperkende maatregelen als bedoeld in artikel 3, derde lid.

    • c.

      het verzoek tot het toekennen van een voorschot als bedoeld in artikel 13.

    • d.

      de toepassing van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 14.

  • 3. De adviseur kan een plaatsopneming houden, indien dit nodig wordt geacht.

  • 4. De adviseur kan inlichtingen en adviezen inwinnen bij derden.

Artikel 10 Mondelinge toelichting

  • 1. De adviseur stelt de verzoeker en het college in de gelegenheid een mondelinge toelichting te geven. De adviseur verzendt de uitnodiging voor het geven van een mondelinge toelichting tenminste twee weken voor de datum waarop de toelichting wordt verlangd.

  • 2. Bij hun mondelinge toelichting mogen de verzoeker en het college zich laten vertegenwoordigen en / of bijstaan door een of meer gemachtigde(n). Ook worden meegebrachte deskundigen in de gelegenheid gesteld een toelichting te geven.

  • 3. Van de mondelinge toelichting wordt een verslag gemaakt. Dit verslag wordt aan de verzoeker en aan het college toegezonden.

Artikel 11 Het advies

  • 1. Alvorens de adviseur zijn definitieve advies opstelt, maakt hij een conceptadvies op. Hij maakt dit conceptadvies op binnen 12 weken nadat hij alle voor de beoordeling van het verzoek benodigde gegevens heeft ontvangen.

  • 2. De in het eerste lid genoemde termijn kan eenmaal met ten hoogste twaalf weken worden verlengd. De adviseur deelt verzoeker en het college schriftelijk en gemotiveerd mee waarom de termijn wordt verlengd.

  • 3. In eenvoudige gevallen kan de adviseur met goedvinden van partijen bepalen dat hij in afwijking van de in deze verordening beschreven procedure, een verkorte behandeling zal toepassen

  • 4. Wanneer de adviseur daartoe aanleiding ziet, adviseert hij over voorstellen voor maatregelen en voorzieningen, waardoor het nadeel anders dan door compensatie in geld kan worden beperkt of ongedaan gemaakt. De waarde van deze compensatie zal niet hoger zijn dan het bedrag in geld waarop de verzoeker aanspraak zou kunnen maken.

  • 5. Het college en verzoeker maken eventuele bedenkingen tegen het conceptadvies binnen zes weken na het uitbrengen daarvan aan de adviseur kenbaar.

  • 6. De adviseur stelt zijn advies vast binnen zes weken na het verstrijken van de in het vorige lid genoemde termijn.

Artikel 12 Beslissing college

  • 1. Het college beslist binnen zes weken na ontvangst van het definitieve advies van de adviseur op het schadeverzoek en maakt dit besluit binnen deze termijn aan de verzoeker bekend.

  • 2. Het college kan haar beslissing schriftelijk en onder opgaaf van redenen eenmaal voor ten hoogste zes weken verdagen.

Artikel 13 Voorschot

  • 1. Het college kent de verzoeker op diens schriftelijk verzoek een voorschot toe op zijn vergoeding als hij naar verwachting in aanmerking komt voor vergoeding in geld als bedoeld in artikel 2, en wanneer het college van mening is dat zijn belang vordert dat aan hem een voorschot op deze vergoeding wordt toegekend.

    Het college kan beslissen op het verzoek nadat zij de adviseur heeft gehoord.

  • 2. Indien het college beslist tot het verlenen van een voorschot, wordt daarmee geen recht op schadevergoeding als bedoeld in artikel 2 erkend.

  • 3. Het voorschot wordt uitsluitend verleend als de verzoeker schriftelijk verklaart dat hij hetgeen hem ten onrechte als voorschot is uitbetaald, geheel en onvoorwaardelijk terug zal betalen. Het college kan hiervoor zekerheidstelling verlangen.

Hoofdstuk III Slotbepalingen

Artikel 14 Hardheidsclausule

Indien een strikte toepassing van deze regeling zou leiden tot een beslissing die onmiskenbaar als onredelijk moet worden aangemerkt, kan het college, de adviseur gehoord, in bijzondere gevallen van deze regeling afwijken.

Artikel 15 Slotbepaling

  • 1. De Verordening Nadeelcompensatie infrastructurele werken en verkeersbesluiten gemeente Alkmaar treedt in werking één dag na de bekendmaking in de Officiële mededelingen en is van toepassing op verzoeken om nadeelcompensatie die samenhangen met rechtmatige besluiten genomen en/of uit feitelijke handelingen verricht na de inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Nadeelcompensatieverordening.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van
De voorzitter, De griffier,
P.M. Bruinooge A.P.A. Koolen

ALGEMENE TOELICHTING

Grondslag voor nadeelcompensatie

Met enige regelmaat komt het voor dat de gemeente bij de uitvoering van haar taken ter behartiging van het algemeen belang besluiten neemt, dan wel werken uitvoert of doet uitvoeren, waardoor één of meer burgers of bedrijven onevenredig zwaar worden benadeeld.

Deze besluiten of feitelijke handelingen zijn rechtmatig. Toch kan er onder omstandigheden een verplichting tot vergoeden van schade ontstaan. Deze verplichting is gebaseerd op het rechtsbeginsel van “egalite devant les charges publiques” (gelijkheid van openbare lasten). (ABRvS 12 november 2003 JB 2004/12, ABRvS 8 november 2006 nr. 200602049/1)

Grondslag van deze regeling

Het college is krachtens artikel 4:81 Awb bevoegd tot het vaststellen van beleidsregels met betrekking tot een haar toekomende of onder haar verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door haar gedelegeerde bevoegdheid. Met het vaststellen van deze nadeelcompensatieregeling wordt beoogd een regeling in het leven te roepen op grond waarvan benadeelden voldoende zekerheid wordt verschaft op welke wijze een verzoek om nadeelcompensatie kan worden ingediend en volgens welke normen het eventuele nadeel dat niet ten laste van de benadeelde behoort te blijven, zal worden vergoed. De regeling roept geen nieuwe aansprakelijkheden in het leven, die naar de huidige stand van het recht niet reeds bestaan.

Normen voor schadevergoeding

Als eenmaal vaststaat dat op het college in beginsel een verplichting tot schadevergoeding rust, zal vervolgens moeten worden vastgesteld welk bedrag als schadevergoeding dient te worden toegekend. De vraag is daarbij aan de orde aan de hand van welke normen de inhoud en omvang van de schadevergoedingsverplichting dient te worden vastgesteld. De regeling bevat daartoe normen, zoals “normaal maatschappelijk risico”, alsmede “actieve en passieve risicoaanvaarding”, welke normen deels zijn terug te vinden in en geïnspireerd zijn door bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek (de afdelingen 10 en 11 van titel 1 van boek 6 van het BW) en die in de jurisprudentie breed zijn gedragen.

Voor wat betreft de wijze waarop de schade dient te worden begroot, zijn geen specifieke regels te geven. Door de veelheid van schadeoorzaken en schadegevolgen, alsmede door de vele mogelijke methoden om schade te begroten, dient de schade te worden begroot op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is, terwijl zo nodig de omvang van de schade dient te worden geschat.

Doel van de regeling

Met deze regeling wordt beoogd besluiten van het college over het al dan niet toekennen van nadeelcompensatie te voorzien van een zelfstandige publiekrechtelijke grondslag. Een dergelijke grondslag is vereist om een daarop gebaseerde beslissing te kunnen aanmerken als appellabel besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Tegen besluiten op grond van deze regeling kan bezwaar worden gemaakt bij het college, vervolgens kan in beroep worden gegaan bij de rechtbank en kan hoger beroep worden aangetekend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De regeling draagt ook bij aan de inzichtelijkheid van de rechtsbescherming voor burgers en bedrijven die geconfronteerd worden met voor hen nadelige handelingen en besluiten van de overheid. Hierdoor worden overbodig werk en teleurstellingen bij burger en overheid voorkomen.

De regeling leidt er voorts toe dat het aspect van de schadevergoeding in een afzonderlijk besluitvormingsproces en zo nodig in een afzonderlijke rechtsgang aan de orde komt. Hierdoor wordt voorkomen dat de beoordeling van het schadeaspect de voortgang van een doelmatige taakvervulling van het bestuur belemmert.

Uit de praktijk blijkt dat het slechts zelden mogelijk is om benadeelden, reeds voordat de schadeveroorzakende feitelijke handeling wordt verricht, dan wel voordat het schadeveroorzakende besluit wordt genomen, adequaat schadeloos te stellen. Niet zelden wordt de schade pas in een later stadium manifest. De regeling verschaft de benadeelden echter inzicht in de omvang van een eventuele schadevergoeding en van de wijze waarop deze wordt vastgesteld. Daardoor is het mogelijk om al in een vroeg stadium met (eventuele) benadeelden te overleggen over vergoeding van onevenredige schade. Hierbij kunnen uiteraard ook schadebeperkende maatregelen en de financiering daarvan aan de orde komen.

Reikwijdte van de regeling

De regeling ziet uitsluitend op de rechtmatige uitoefening van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid van de gemeente door het nemen van appellabele besluiten en het (doen) verrichten van rechtmatige uitvoeringshandelingen. Voor vergoeding op basis van de regeling komt dus alleen in aanmerking schade ten gevolge van rechtmatige feitelijke handelingen en/of schade als gevolg van rechtmatige besluiten, welke schade redelijkerwijs niet ten laste van de benadeelde behoort te blijven, en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd of verzekerd kon worden.

Op de regeling kan voorts geen beroep worden gedaan als de schadevergoeding anderszins gewaarborgd is. Dit is het geval bij schade in relatie tot aankoop en onteigening. Bij de bepaling van de koopsom, respectievelijk de schadeloosstelling voor de te onteigenen onroerende zaken wordt het aspect van de schadevergoeding meegenomen. In het geval van planschade is artikel 6 lid 1 Wet op de ruimtelijke ordening van toepassing en treedt deze regeling terug. Materiële schade als gevolg van bouwwerkzaamheden kan worden afgedekt door een verzekering en valt eveneens buiten het bestek van de regeling.

In bepaalde sectorale wetten, zoals de Wet op de waterhuishouding en de Wet op de ruimtelijke ordening, zijn specifieke bepalingen opgenomen inzake nadeelcompensatie, die voorrang hebben op het bepaalde in deze regeling. De regeling beoogt dan ook op geen enkele wijze afbreuk te doen aan bestaande schadevergoedingsregelingen die in de betreffende wetten zijn neergelegd.

Termijnen van behandeling

Vereenvoudigde afdoening van een ingediend verzoek tot schadevergoeding vindt plaats binnen 8 tot 16 weken na ontvangst van dit verzoek. Bij afhandeling door tussenkomst van de schadebeoordelingscommissie gelden de volgende termijnen: uiterlijk binnen acht weken na ontvangst wordt de aanvraag doorgeleid naar de adviseur. De adviseur brengt zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is een conceptadvies uit. Als regel zal dat binnen een termijn van twaalf weken kunnen. In meer complexe gevallen, zal die termijn met 12 weken kunnen worden overschreden. Zo nodig houdt de adviseur een hoorzitting. Het college en de aanvrager krijgen daarna 6 weken de tijd om op het conceptadvies te reageren. Daarna heeft de adviseur 6 weken de tijd om een definitief advies uit te brengen. Vervolgens neemt het college zo mogelijk binnen 6 weken, doch uiterlijk binnen 12 weken een besluit. De afhandeling neemt dan in totaal 38 tot 52 weken in beslag. Met nadruk wordt gesteld dat het gaat om termijnen van orde. Niet zelden moet een accountantsrapportage worden opgesteld of moet anderszins nader onderzoek plaatsvinden, hetgeen zoveel tijd kan vergen, dat de genoemde termijnen worden overschreden.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Algemene bepalingen

artikel 1 begripsomschrijvingen

In dit artikel worden de centrale begrippen van de regeling gedefinieerd.

artikel 2 toepassingsbereik

Dit artikel geeft aan dat op basis van deze regeling uitsluitend sprake kan zijn van vergoeding van schade, voor zover deze is veroorzaakt door rechtmatige besluiten, dan wel rechtmatige feitelijke handelingen in het kader van aanleg, beheer en onderhoud van gemeentelijke infrastructuur alsmede verkeersbesluiten. In de jurisprudentie wordt onder onevenredige schade verstaan de schade die niet alleen buiten het normale maatschappelijke risico valt, maar die tevens op een beperkte groep burgers of instellingen drukt. De kring van getroffenen moet beperkt en duidelijk bepaalbaar zijn. Wil er sprake zijn van aansprakelijkheid gebaseerd op doorbreking van het beginsel van de gelijke publieke lasten, dan moet het gaan om schade die een gelijke behandeling van de rechtsgenoten verstoort, doordat de schade bij één of enkele personen terecht komt, terwijl anderen in een min of meer gelijke positie niet of nauwelijks getroffen worden. Indien het nadeel een verhoudingsgewijs grote groep van personen treft, is er in beginsel geen sprake van onevenredig nadeel, en bestaat er dus geen aanleiding voor het toekennen van nadeelcompensatie.

In het eerste lid van dit artikel is het zogeheten subsidiariteitsvereiste vervat. Dit vereiste houdt in dat de benadeelde slechts aanspraak kan maken op een schadevergoeding voor zover niet reeds op een andere wijze daarin is of kan worden voorzien. Hiermee wordt beoogd dat een benadeelde zich ten onrecht verrijkt, doordat dezelfde schade meerdere malen – en soms door verschillende overheden - wordt vergoed.

Bij de toepassing van deze regeling geldt dat zij terugtreedt, indien een specifieke wettelijke regeling, of een specifieke nadeelcompensatieregeling voorziet in vergoeding van schade die beweerdelijk veroorzaakt wordt door de gestelde schadeoorzaak. Het dient duidelijk te zijn dat de regeling alleen geldt voor de buitenwettelijke nadeelcompensatie. Voor al datgene wat wettelijk isgeregeld, geldt namelijk eveneens dat dit niet door een verordening mag worden doorkruist. Meer concreet betekent dit dat bijvoorbeeld de planschade op grond van artikel 6 lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de schadevergoedingen op grond van artikel 15.20 en 15.21 van de Wet Milieuhygiene, apart en geheel los van de in de verordening te regelen nadeelcompensatie dient te blijven. De op grond van deze wetten te verstrekken schadevergoedingen kunnen daarom niet in hun eventuele samenhang (samenloop) met de buitenwettelijke nadeelcompensatie worden afgehandeld.

artikel 3 het recht op nadeelcompensatie

Alleen schade die uitstijgt boven het normale maatschappelijke risico of het normaal ondernemersrisico komt voor vergoeding in aanmerking. Het rechtmatig toebrengen van nadelen die daarbinnen vallen, levert in beginsel geen schending van het beginsel van gelijke publieke lasten op, zodat deze nadelen ten laste van benadeelden dienen te blijven. Bij normaal maatschappelijk risico gaat het om algemene maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen waarmee men rekening kan houden, ook al bestaat geen uitzicht op vorm en omvang waarin, waar en wanneer deze ontwikkeling zich zal concretiseren, noch op aard en omvang van de nadelen die daaruit eventueel zullen voortvloeien.Toelichting: Verkeersbesluiten en kortdurende ingrepen (korter dan 6 maanden) in de infrastructuur worden geacht te behoren tot het normaal maatschappelijk risico (ABRvS 14 november 2000, BR 2001, p 234, ABRvS 26 september 2001 p. 797, ABRvS 29 september 2004, Gst nr 7225, p.133)

In de rechtspraak wordt rekening gehouden met aard en omvang van het nadeel. In absolute zin geringe schade komt als regel niet voor vergoeding in aanmerking. Ook in relatieve zin geringe schade kan tot het normale maatschappelijke risico gerekend worden.

Met betrekking tot de aard van de schadeveroorzakende gebeurtenis kan worden

opgemerkt dat men er in de huidige samenleving rekening mee moet houden dat de overheid ter uitvoering van haar publieke taak voortdurend maatregelen neemt die in het openbaar belang zijn, doch die de individuele belangen van derden kunnen schaden, zonder dat daar direct compensatie in geld of anderszins tegenover staat. Er kunnen zich feiten en/of omstandigheden voordoen, als gevolg waarvan een individueel belang zodanig zwaar wordt getroffen dat het uit die maatregel voortvloeiende nadeel redelijkerwijs niet ten laste van betrokkenen dient te blijven. Het is dan redelijk dat het buiten het maatschappelijk risico vallende nadeel door de overheid wordt vergoed.

Onder omstandigheden komt voorts betekenis toe aan het feit dat gedupeerden de schade, die zij vergoed wensen te zien, hebben verdisconteerd, of hebben kunnen verdisconteren in de prijzen die zij aan hun afnemers in rekening brengen. Indien zulks zonder noemenswaardig nadeel kan geschieden, kan geconcludeerd worden dat de gestelde schade zich niet heeft voorgedaan, of althans dat deze niet zodanig ernstig is dat deze het normale risico overschrijdt. In het algemeen kan men stellen dat geringe schade, zowel in absolute als in relatieve zin, veelal niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat deze wordt toegerekend aan het normaal maatschappelijk risico.

Bij de beoordeling van de vraag of een nadeel al dan niet gerekend moet worden tot het normale voor rekening van de benadeelde komende risico, wordt rekening gehouden met de aard van het belang waarin betrokkene getroffen wordt. Daarin wordt met name onderscheid gemaakt tussen ondernemersbelangen en particuliere belangen. In dat verband wordt doorgaans aangenomen dat een ondernemer ook normale bedrijfs- of ondernemersrisico’s heeft te dragen. Slechts indien geoordeeld zou kunnen worden dat de geleden schade de normale bedrijfsrisico’s overstijgt, kan er aanleiding bestaan om schade te vergoeden. Daarnaast kan ook de abnormale gevoeligheid van het geschade belang en/of de beperkte maatschappelijke waardering van het geschade belang bijdragen aan het oordeel dat de belanghebbende een groter risico heeft te dragen.

Indien een belanghebbende als gevolg van de opstelling van de overheid in een voordelige positie verkeerde, bijvoorbeeld omdat hij geen vergoeding behoefde te betalen voor het gebruik van overheidsgronden, of omdat hij minder hoefde te betalen dan anderen, kan dat een factor zijn die mede bepalend is voor het aan de belanghebbende toerekenbare risico, in die zin dat meer risico aan hem toerekenbaar is.

actieve risicoaanvaarding

Bij de beantwoording van de vraag of een nadeel redelijkerwijs ten laste van benadeelde behoort te blijven, komt grote betekenis toe aan de reconstructie van hetgeen waarmee belanghebbende, voorafgaande aan de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, redelijkerwijs rekening kon of behoorde te houden. Met name is van belang te reconstrueren met welke risico’s belanghebbende op het moment dat hij beslist omtrent het al dan niet investeren in het nadien geschade belang, en vervolgens tot het moment waarop de schadeoorzaak zich voordeed, onder de toenmalige omstandigheden redelijkerwijs rekening kon houden. De risico’s waarmee hij redelijkerwijs bij het doen van deze beslissing, en daarna, rekening kon houden, wordt hij geacht te hebben aanvaard. Deze risico’s blijven dan ook voor zijn rekening. Of in een concreet geval risicoaanvaarding wordt aangenomen, hangt in sterke mate af van het handelen of nalaten van de belanghebbende zelf. De belanghebbende zal bij het nemen van een beslissing daaromtrent rekening hebben te houden met hetgeen op dat moment in de concrete omstandigheden van het geval naar objectieve maatstaven en met inachtneming van de op het concrete geval toepasselijke ervaringsregels, voorzienbaar is.

Indien een belanghebbende daarnaast nog beschikt over informatie, dan moet hij daarmee uiteraard ook rekening houden bij het nemen van zijn beslissingen. Doet hij dat niet, of in onvoldoende mate, dan zijn de gevolgen daarvan voor zijn rekening. Bij dit alles wordt uitgegaan van hetgeen van een (geobjectiveerde) belanghebbende, die zich van de mogelijkheden en zijn belangen bewust is, had mogen worden verwacht onder destijds geldende omstandigheden. Van risicoaanvaarding is sprake wanneer op het moment van de investeringsbeslissing de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel in voldoende mate kenbaar was om hiermee bij de beslissing tot investeren rekening te (kunnen) houden.

Wanneer het gaat om schade aan investeringen die zijn gedaan ten behoeve van een reeds bestaand belang, bijvoorbeeld aanpassing of uitbreiding van een bestaand bedrijf, of in geval van bedrijfsopvolging, gaat deze regel niet zonder meer op. In gevallen waarin de betrokkene redelijkerwijs rekening kon houden met toekomstige aantastingen van zijn belang door rechtmatig overheidshandelen, is bepalend of hij door desalniettemin kosten te maken of investeringen te doen, al dan niet redelijk handelde. Hierbij moet bijvoorbeeld in aanmerking worden genomen dat men van iemand die al jaren in een bepaalde woning woont niet kan verwachten dat hij aanpassingen aan zijn woning achterwege laat en zich elders vestigt, omdat hij kon weten dat de planologische situatie ter plaatse van zijn woning zou verslechteren. Ook kan men van een bedrijfsopvolger niet zonder meer verwachten dat hij reeds om die reden van bedrijfsopvolging afziet. Voorts dient in aanmerking te worden genomen dat sommige bedrijven, bijvoorbeeld in verband met hun concurrentiepositie, zullen moeten investeren om hun accommodatie aan de eisen van de tijd aan te passen.

passieve risicoaanvaarding

Hiervan is sprake wanneer de benadeelde ervan heeft afgezien passende (aanpassings)maatregelen te nemen vanaf het moment dat hij redelijkerwijs rekening moest houden, of althans in voldoende mate rekening kon houden met de mogelijkheid dat zaken waarbij hij een belang heeft, in de toekomst door bepaalde overheidsmaatregelen zouden kunnen worden aangetast. Hij wordt alsdan geacht de schade die hij vervolgens lijdt, en die hij tijdig had kunnen voorkomen door tijdig te handelen, (passief) te hebben aanvaard. Hem wordt dan toegerekend dat hij geen pogingen heeft ondernomen de schade te beperken of te voorkomen, door alsnog gebruik te maken van mogelijkheden die door een voorzienbare overheidsmaatregel teloor dreigden te gaan.

schadebeperking

De omvang van de schadebeperkingsplicht wordt beperkt door de redelijkheid. De redelijke kosten van de maatregelen komen voor rekening van de veroorzaker van de schade. Slechts die maatregelen komen voor vergoeding in aanmerking, die nodig en passend zijn om de schade te voorkomen en te beperken. Uiteraard mogen de kosten van de beperkende maatregelen de omvang van de te beperken schade niet overstijgen.

verrekening genoten voordeel

Hierbij kan gedacht worden aan de economische waarde van vrijgevallen arbeid, of – bij winkels die deel uitmaken van een winkelketen van dezelfde ondernemer – van de opbrengst van overloop van klanten naar andere winkels. Veel voorkomende posten die voor verrekening in aanmerking komen, zijn: “rente vrijkomend kapitaal” en “aftrek nieuw voor oud”.

wettelijke rente

Een vergoeding in de vorm van wettelijke rente voor schade geleden als gevolg van een te late uitbetaling van de schadevergoeding, kan deel uitmaken van de schadevergoeding. Het tijdstip waarop de rente ingaat is de dag waarop het verzoek om schadevergoeding wordt ontvangen, doch dit tijdstip kan nimmer gelegen zijn vòòr de datum van inwerkingtreding van het schadeveroorzakende besluit, dan wel de datum waarop de schadetoebrengende feitelijke handeling is verricht. Hiermee wordt aangesloten op de kern van het in het BW neergelegde wettelijke stelsel, namelijk dat de schade primair wordt vergoed in geld. (art. 6:103 BW). In sommige gevallen kan het voor de gemeente voordelig zijn om schadevergoeding geheel of gedeeltelijk in natura uit te keren. Het zonder redelijke grond afwijzen van compensatie in natura kan ertoe leiden dat aan de benadeelde schadevergoeding wordt ontzegd, althans voor zover hij de schade had kunnen beperken door het aanbod van de gemeente te aanvaarden.

Procedurele bepalingen

artikel 4 indiening verzoek om schadevergoeding

In dit artikel worden nadere regels gesteld voor het indienen van een verzoek om schadevergoeding.

Uit bestuurlijk oogpunt is het onwenselijk dat de overheid geconfronteerd wordt met schadeclaims die betrekking hebben op besluiten of handelingen van jaren geleden. In afdeling 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat schadeaspecten zo mogelijk reeds in de belangenafweging bij het te nemen schadeveroorzakende besluit dienen te worden betrokken. Op grond hiervan kan worden gesteld dat een benadeelde, die daartoe reeds in het voortraject in de gelegenheid is gesteld, zijn schade zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is bij het desbetreffende bestuursorgaan dient aan te kaarten, zodat zijn schade in de definitieve besluitvorming kan worden meegenomen. Laat een benadeelde dit na en dient hij eerst jaren later een verzoek om schadevergoeding in, dan staat hierop echter geen sanctie. Het enige nadelige gevolg voor een benadeelde is dat hij pas wettelijke rente over het uit te keren schadebedrag vergoed krijgt vanaf de dag dat hij het verzoek om nadeelcompensatie heeft ingediend.

Een rechtsvordering inzake de vergoeding van schade verjaart ingevolge artikel 3:310 BW na vijf jaar te rekenen vanaf de dag waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. De termijn voor indiening van een verzoek begint in het algemeen te lopen wanneer redelijkerwijs kan worden aangenomen dat op de geldende voorschriften tezamen met het vervuld zijn van de daarin gestelde feitelijke voorwaarden in beginsel een financiële aanspraak kan worden gebaseerd.

De aanvrager is verplicht alle informatie te overleggen waarover hij redelijkerwijs beschikt of over behoort te beschikken en die nodig is voor een beoordeling van zijn verzoek.

Het voorschrift eerste lid, sub d, moet het mede mogelijk maken om te beoordelen of verzoeker zich baseert op rechtmatig of onrechtmatig handelen. De verzoeker moet dus de rechtsgrond aangeven waarop hij zijn verzoek baseert. Het antwoord op deze vraag is onder meer van belang voor de bepaling van de omvang van de schadeplichtigheid van het college. Ook is deze bepaling van belang, omdat het volgens vaste jurisprudentie van de ABRS op de weg ligt van degene die schadevergoeding verzoekt om aannemelijk te maken dat het uit een overheidsmaatregel voortvloeiende nadeel redelijkerwijs niet te zijnen laste behoort te blijven.

Indien een verzoeker compensatie in geld verlangt, dient hij de hoogte van het gewenste schadebedrag aan te geven. Dat bedrag hoeft uiteraard niet hetzelfde te zijn als het bedrag van de totale geleden schade, omdat in de vergoeding daarvan immers reeds deels voorzien kan zijn door een andere compensatieregeling. De benadeelde wordt in de gelegenheid gesteld suggesties te doen omtrent de wijze van schadevergoeding. In sommige gevallen zijn feitelijke maatregelen adequater dan het verlenen van een schadevergoeding in geld.

artikel 5 ontvangstbevestiging en hersteltermijn

Elk verzoek wordt getoetst aan de gebruikelijke indieningsvereisten. Op het indienen van het verzoek is uiteraard hoofdstuk 4 van de Awb van toepassing. Daarnaast zijn een aantal op het schadeverzoek toegesneden bepalingen opgenomen.

De verzoeker krijgt binnen twee weken een ontvangstbevestiging en wordt zo nodig – in overeenstemming met artikel 4:5 Awb – verzocht binnen een door het bevoegde gezag gestelde termijn zijn verzoek aan te vullen. Indien de gevraagde gegevens niet of niet tijdig worden aangeleverd wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.

Artikel 6 leges

Uit de jurisprudentie blijkt niet duidelijk of legesheffing toelaatbaar is bij verzoeken om nadeelcompensatie. Bij verzoeken om planschadevergoeding wordt legesheffing sinds januari 2005 toegelaten. Omdat planschade zekere raakvlakken heeft met nadeelcompensatie is het aannemelijk dat ook bij verzoeken om nadeelcompensatie leges kan worden geheven. Met het heffen van leges kan worden voorkomen dat niet serieuze verzoeken om nadeelcompensatie in behandeling moeten worden genomen. De hoogte van de leges is, in verhouding tot de te maken kosten van onderzoek, zeer beperkt gehouden.De leges worden terugbetaald indien na afronding van het onderzoek blijkt dat het verzoek om nadeelcompensatie terecht is geweest.

artikel 7 vereenvoudigde afdoening

Het is niet nodig om in alle gevallen een beroep te doen op de inzet van de adviseur. Door het college dient dan ook een voortoetsing plaats te vinden die een antwoord moet geven op de vraag of het betreffende verzoek vereenvoudigd - dat wil zeggen zonder inschakeling van de adviseur - kan worden afgedaan. Vereenvoudigde afdoening betekent niet alleen dat minder kosten worden gemaakt, maar ook dat zaken sneller worden afgehandeld. Een zaak kan vereenvoudigd worden afgedaan indien de verzoeker nalatig blijft om de voor de beoordeling van het verzoek benodigde gegevens te verschaffen. Ook indien een verzoek kennelijk ongegrond is, kan het zonder behandeling van de adviseur worden afgewezen. Daarvan is bijvoorbeeld sprake, indien reeds uit het verzoek of uit summier onderzoek duidelijk is geworden dat het beweerdelijk geleden nadeel niet door de gemeente is veroorzaakt.

Ook in gevallen waarin de verzoeker niet voldoende aannemelijk weet te maken dat zich een situatie voordoet waarin het uit de door hem als schadeoorzaak aangeduide

overheidsmaatregel voortvloeiende nadeel redelijkerwijs niet te zijnen laste behoort te blijven, kan reden zijn om het verzoek als kennelijk ongegrond af te wijzen. Als verzoeker onvoldoende bewijs aandraagt om de gevolgtrekking te rechtvaardigen dat zich mogelijk een situatie voordoet waarin het uit de als schadeoorzaak aangeduide maatregel voortvloeiende nadeel redelijkerwijs niet ten laste van betrokkenen behoort te blijven, bestaat er geen aanleiding om een nader onderzoek door een onafhankelijk adviseur te doen plaatsvinden. Kennelijk ongegrond is ook het verzoek waarbij de schadevergoeding anderszins is verzekerd, alsmede het verzoek om schadevergoeding dat niet steunt op een rechtmatig feitelijk handelen door of vanwege de gemeente, dan wel een rechtmatig genomen besluit door een gemeentelijk bestuursorgaan.

Voorts is sprake van kennelijke ongegrondheid, indien nog niet vaststaat dat de schadeoorzaak voor rechtmatig gehouden moet worden, omdat nog niet onherroepelijk is beslist op een aanhangig gemaakt beroep. Er is dan immers nog niet voldaan aan het vereiste van de rechtmatigheid van de schadeoorzaak. Dit laat onverlet dat de verzoeker een nieuw verzoek kan indienen, zodra wel aan dit vereiste is voldaan. Kennelijk ongegrond is ook het verzoek dat reeds is ingediend, terwijl verzoeker nog een bestuursrechtelijk rechtsmiddel kan aanwenden tegen de schadeoorzaak.

artikel 8 inschakeling adviseur

Indien een verzoek niet vereenvoudigd kan worden afgedaan, schakelt de gemeente een adviseur in. Deze adviseur heeft tot taak het college te adviseren met betrekking tot de beslissing op het verzoek. Het inschakelen van deskundigen draagt bij aan een zorgvuldige besluitvorming

inzake verzoeken om nadeelcompensatie en versterkt de legitimiteit van de te nemen

besluiten. Gelet op de gangbare bestuurspraktijk en de aard van de te nemen beslissing, dient de onafhankelijkheid van de adviseur gewaarborgd te zijn. Om die reden dient de adviseur geen formele bindingen te hebben met de gemeente Alkmaar.

De verzoeker wordt schriftelijk in kennis gesteld van de benoeming van de adviseur door het college. De kennisgeving bevat de naam of namen van de deskundige(n) die zij wil benoemen en een opgave van de plaats waar zij hun werkzaamheden verrichten. Belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld hun bedenkingen te uiten tegen de voorgenomen benoeming van de adviseur. Ingebrachte schriftelijke bedenkingen kunnen aanleiding geven tot benoeming van een of meer andere deskundigen. Het benoemingsbesluit is een voorbereidingshandeling waartegen, gelet op artikel 6:3 Awb geen beroep kan worden ingesteld.

artikel 9 Het onderzoek van de adviseur

De adviseur adviseert met betrekking tot het door het college te nemen zelfstandig schadebesluit. Het college kan alleen met redenen omkleed afwijken van het uitgebrachte advies. Indien het college zich met het advies kan verenigen, kan zij in de motivering van de te nemen beslissing op het schadeverzoek verwijzen naar het uitgebrachte advies. De adviseur stelt een onderzoek in en neemt daarbij als leidraad de onderzoekspunten zoals genoemd in het eerste en het tweede lid van artikel 9. De adviseur kan inlichtingen inwinnen bij derden. Te denken valt aan specifieke deskundigheid die nodig is voor de adequate beoordeling van het schadeverzoek. Indien daarmee kosten zijn gemoeid, dient de adviseur voorafgaand aan het inwinnen van de inlichtingen hiervoor toestemming te ontvangen van het college. Desgewenst neemt de adviseur de situatie ter plaatse op. Aangezien de regeling niet berust op een wettelijke grondslag, is de adviseur niet bevoegd plaatsen te betreden tegen de wil van rechthebbenden.

Artikel 10 Mondelinge toelichting

De adviseur kan een hoorzitting beleggen, waarin verzoeker zijn verzoek nader kan toelichten.

Artikel 11 Het advies

De adviseur kan gevraagd en ongevraagd maatregelen in natura voorstellen, die geschikt zijn om de schade te beperken of ongedaan te maken.

artikel 12 beslissing college

Het college beslist binnen 8 weken na ontvangst van het definitieve deskundigenadvies. De beslissing kan worden gemotiveerd door te verwijzen naar het door de adviseur uitgebrachte advies. Het college kan gemotiveerd afwijken van het deskundigenadvies. De beslissing op het verzoek kan door het college eenmaal verdaagd worden voor maximaal 6 weken.

artikel 10 betaling voorschot

In dit artikel is een regeling opgenomen met betrekking tot het verstrekken van een voorschot. Uit de jurisprudentie blijkt dat een bevoorschottingsregeling essentieel is voor een adequate nadeelcompensatieregeling. Bevoorschotting kan onder meer strekken tot beperking van de schade.

De verzoeker, die naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een vergoeding als bedoeld in artikel 2 en wiens belang vordert dat aan hem een voorschot op deze vergoeding wordt toegekend, kan het college verzoeken hem een voorschot te verlenen. Omtrent dat verzoek wordt de reeds ingeschakelde commissie gehoord. Indien het college beslist tot toekenning van een voorschot, wordt daarmee geen aansprakelijkheid erkend. Het voorschot kan volgens deze regeling uitsluitend worden verleend indien de verzoeker schriftelijke de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten onrechte als voorschot is uitbetaald. Het college kan daarvoor zekerheidsstelling, bijvoorbeeld in de vorm van een bankgarantie, verlangen. Daarbij moet betrokken worden de vraag naar het risico van de onmogelijkheid van terugbetaling van het voorschot.

Een beslissing omtrent bevoorschotting kan, anders dan de beslissing omtrent schadevergoeding als bedoeld in artikel 2, worden genomen, voordat het schadeveroorzakende besluit rechtens onaantastbaar is geworden. Dit betekent overigens niet dat een beslissing omtrent bevoorschotting een beslissing behelst omtrent vergoeding van zogeheten schaduwschade, dat wil zeggen: schade die niet zozeer het gevolg is van het door verzoeker als schadeoorzaak gestelde besluit, maar schade die benadeelde lijdt als gevolg van de omstandigheid dat het eventueel rechtskracht krijgen van een zodanig besluit zijn schaduw soms vooruit werpt. Bij de beoordeling van de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat verzoeker naar redelijke verwachting in aanmerking komt voor een vergoeding kan betrokken worden of het beweerdelijk schadeveroorzakende besluit rechtens onaantastbaar zal worden en of verzoeker dientengevolge schade zal lijden die op voet van artikel 2 voor vergoeding in aanmerking zal komen.

In het kader van de beoordeling van een voorschot is niet relevant of verzoeker reeds schaduwschade lijdt. Een verzoek om bevoorschotting als bedoeld in artikel 10 van deze regeling biedt derhalve geen grondslag voor vergoeding van schaduwschade. Een verzoek om bevoorschotting dient ook te worden onderscheiden van een verzoek om vergoeding van schade die verzoeker lijdt als gevolg van een handeling van het college in het kader van de voorbereiding van een eventueel te nemen besluit.

Slotbepalingen

Artikel 11 Hardheidsclausule

Via de hardheidsclausule is de mogelijkheid opengelaten om in incidentele gevallen van het bepaalde in deze regeling af te wijken en een voor dat bijzondere geval passende nadeelcompensatie te verstrekken.