Algemene plaatselijke verordening Eindhoven

Geldend van 18-02-2022 t/m 04-07-2022

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening Eindhoven

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven maakt bekend, dat gemeenteraad van de gemeente Eindhoven in zijn vergadering van 21 juni 2016 heeft vastgesteld en op 28 januari 2020 heeft besloten tot wijziging van de Algemene plaatselijke verordening Eindhoven.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet;

  • bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • bouwwerk: wat in artikel 1 van de Bouwverordening daaronder wordt verstaan;

  • bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid van het Reglement;

  • deelvoertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1.1. van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, die op een openbare plaats ter beschikking worden gesteld om, al dan niet tegen betaling of anderszins met commerciële doeleinden, herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruikt te worden op grond van een overeenkomst tussen natuurlijke en rechtspersonen en/of een of meerdere aanbieder(s). Onder deelvoertuigen wordt niet verstaan voertuigen waarvoor burgemeester en wethouders een vergunning voor deelauto’s zoals bedoeld in categorie III in artikel 3 van de Parkeerverordening 2009 Eindhoven hebben verleend;

  • gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Woningwet;

  • handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

  • openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • openbare plaats: wat in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • slecht levensgedrag: wat daaronder wordt verstaan bij toepassing van artikel 8 van de Alcoholwet;

  • voertuig: voertuig als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens, zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen;

  • weg:

  • a.

    weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    de – al dan niet met enige beperking – voor publiek toegankelijke parkeerterreinen en parkeergebouwen;

  • c.

    de – al dan niet met enige beperking – voor publiek toegankelijke stegen, pleinen, open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten, veerponten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

  • d.

    de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen die uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimten toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

  • e.

    andere voor het publiek toegankelijke – al dan niet afsluitbare – stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht is bevoegd zijn afgesloten.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag om een vergunning of ontheffing op grond van deze verordening binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag, tenzij in een volgend hoofdstuk anders is bepaald.

  • 2. Het bevoegde bestuursorgaan kan de beslistermijn voor ten hoogste acht weken verdagen met inachtneming van artikel 31 van de Dienstenwet.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

  • 3. De aanvrager ontvangt een ontvangstbevestiging die voldoet aan artikel 29 van de Dienstenwet.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

  • 3. Een ieder voor wie een krachtens deze verordening gestelde nadere regel geldt, is verplicht deze regel na te leven.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van de vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

  • e.

    indien de houder of de rechtverkrijgende dit verzoekt.

  • f.

    Indien de houder of rechtverkrijgende van slecht levensgedrag is.

Artikel 1:6a Vervallen van vergunning of ontheffing

Een vergunning of ontheffing vervalt, wanneer:

  • a.

    Sinds haar verlening onherroepelijk is geworden, zes maanden zijn verlopen zonder dat handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning of ontheffing;

  • b.

    Gedurende een jaar anders dan wegens overmacht geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning of ontheffing;

  • c.

    De verlening van een vergunning of ontheffing, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning of ontheffing, van kracht is geworden.

Artikel 1:7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij in deze verordening of bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald, of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu, tenzij in een volgend hoofdstuk anders is bepaald.

Hoofdstuk 2 Openbare orde en veiligheid, volksgezondheid en milieu

Afdeling 1 Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Onder samenscholing wordt verstaan: het groepsgewijs bij elkaar komen van mensen die een dreigende houding aannemen of kwade bedoelingen hebben.

  • 3. Degene die op een openbare plaats:

  • a. aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

  • b. aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

  • c. zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een opsporingsambtenaar zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 4. Het is verboden zich te begeven naar of zich te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden is afgezet.

  • 5. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het vierde lid.

  • 6. Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 7. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:1a Ordeverstorende, gevaarlijke of verhullende voorwerpen

Het is verboden op een openbare plaats een voorwerp of stof:

  • a.

    te vervaardigen, te transformeren, voor derden te herstellen,

  • b.

    over te dragen, voorhanden te hebben, te dragen of te vervoeren,

waarvan gelet op zijn aard of de omstandigheden waaronder dat voorwerp of die stof wordt aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit is bestemd of gebruikt voor verstoring van de openbare orde of het in gevaar brengen van de veiligheid, dan wel voor het beletten, belemmeren of verijdelen van herkenning.

Artikel 2:2 Optochten

[gereserveerd]

Artikel 2:3 Kennisgeving samenkomsten of betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats:

  • a. een samenkomst te houden tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging als bedoeld in artikel 3 van de Wet openbare manifestaties, of;

  • b. een betoging of vergadering te houden als bedoeld in artikel 4 van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 24 uur voordat deze wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

  • a. naam en adres en (mobiel) telefoonnummer van degene die de samenkomst, de betoging of vergadering houdt;

  • b. het doel van de samenkomst, betoging of vergadering;

  • c. de datum waarop de samenkomst, betoging of vergadering wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

  • d. de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

  • e. het verwachte aantal deelnemers en gebruik van muziek, geluidsapparatuur, podium, tenten, vervoermiddelen of andere ter zake doende goederen;

  • f. maatregelen die degene die de betoging, samenkomst of vergadering houdt, zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen, in het bijzonder de voorgenomen instructie aan de deelnemers en, voor zover van toepassing, EHBO, verkeersregelaars, beveiliging, brandpreventie en afvaldienst.

  • 3. Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Voor de berekening van de kennisgevingstermijn worden niet meegerekend de tijd tussen vijf uur ’s middags en negen uur de daaropvolgende morgen, de tijd tussen vrijdagmiddag vijf uur en de daaropvolgende maandagmorgen negen uur, en algemeen erkende feestdagen en daarmee gelijkgestelde dagen als bedoeld in artikel 3 van de Algemene termijnenwet.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Artikel 2:4 Afwijking termijn kennisgeving

[Vervallen; opgenomen in artikel 2:3]

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

[Vervallen; opgenomen in artikel 2:3]

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door burgemeester en wethouders aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:6a Beperking aanbieden goederen

  • 1. Het is verboden goederen, niet zijnde gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, aan te bieden aan het publiek op door burgemeester en wethouders aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:8 Dienstverlening

[gereserveerd]

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

  • 1. Het is verboden op een door de burgemeester aangewezen openbare plaats en tijd ten behoeve van het publiek als straatartiest op te treden.

  • 2. Het is verboden op een andere dan deze aangewezen openbare plaats en tijd voor het publiek als straatartiest op te treden als:

  • a. dit optreden plaatsvindt buiten winkelopeningstijden;

  • b. dit optreden langer duurt dan een half uur op dezelfde plaats;

  • c. dit optreden plaatsvindt in geheel of gedeeltelijk overdekte ruimten;

  • d. dit optreden plaatsvindt bij of tijdens een evenement of weekmarkt;

  • e. tijdens het optreden voorwerpen worden geplaatst waardoor het (voetgangers)verkeer wordt gehinderd;

  • f. tijdens het optreden geluidversterkende apparatuur of trommels worden gebruikt;

  • g. wordt opgetreden voor reclamedoeleinden;

  • h. artikelen worden verkocht of geld wordt aangenomen waarvoor het publiek is benaderd;

  • i. binnen 24 uur meer dan twee keer binnen een cirkel met een straal van 50 meter wordt opgetreden.

Afdeling 2. Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen

Artikel 2:10 Gebruik van of voorwerpen op, aan, onder of boven de weg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders de weg anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of onder k van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3. Geen vergunning is vereist voor de door burgemeester en wethouders aan te wijzen categorieën en gevallen onder de door hen te stellen voorwaarden.

  • 4. Behalve op de gronden genoemd in artikel 1:8, kan de vergunning worden geweigerd:

  • a. als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig of veilig gebruik daarvan, of een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

  • b. als het beoogde gebruik op zichzelf of in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • c. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 5. Het college kan in het belang van de openbare orde, de volksgezondheid of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van laadpalen, terrassen, uitstallingen en reclameborden.

  • 6. Het verbod is niet van toepassing als in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam uitvoering wordt gegeven aan een publieke taak.

  • 7. Op de aanvraag om een vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:10a Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen

  • 1. Het in artikel 2:10 gestelde verbod is niet van toepassing op:

  • a. evenementen, bedoeld in artikel 2:24;

  • b. standplaatsen, bedoeld in artikel 5:17;

  • c. voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 2. Het verbod is ook niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Verordening wegen Noord-Brabant 2010.

  • 3. De weigeringsgrond van artikel 2:10, vierde lid, onder a, is niet van toepassing indien in het daar geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 4. De weigeringsgrond van artikel 2:10, vierde lid, onder b, is niet van toepassing op bouwwerken.

  • 5. De weigeringsgrond van artikel 2:10, vierde lid, onder c, is niet van toepassing indien hierin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:11 (Omgevinges)vergunning voor het aanleggen, beschadigen of veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend:

  • a. als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, of;

  • b. door burgemeester en wethouders in overige gevallen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing als in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam uitvoering wordt gegeven aan een publieke taak.

  • 4. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de provinciale wegenverordening, de Keur Waterschap De Dommel 2015, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening of de Verordening Kabels en Leidingen gemeente Eindhoven 2014.

  • 5. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders:

  • a. een uitweg te maken naar de weg;

  • b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

  • c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

  • a. de bruikbaarheid van de weg;

  • b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

  • c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

  • d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Verordening wegen Noord-Brabant 2010.

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

[gereserveerd]

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

  • 1. In dit artikel wordt onder de onmiddellijke omgeving van het bedrijf verstaan:

  • a. het winkelcentrum waarin het bedrijf is gevestigd;

  • b. de aan het bedrijf of dat winkelcentrum grenzende weg;

  • c. een aan die weg aansluitende parkeerplaats.

  • 2. De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze:

  • a. te voorzien van de naam van dat bedrijf of van een ander herkenningsteken, en

  • b. bij achterlating in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf op een daartoe niet aangewezen en ingerichte plaats, terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich met een winkelwagentje buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf te bevinden of dat winkelwagentje na gebruik onbeheerd achter te laten.

  • 4. Het is verboden een winkelwagentje dat is gebruikt op de weg, onbeheerd daar op achter te laten anders dan op een daartoe aangewezen plaats.

  • 5. Het in het tweede lid bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

  • 1. Het is verboden een voorwerp of beplanting zodanig aan te brengen of te hebben dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd.

  • 2. Het is verboden een beplanting zodanig aan te brengen of te hebben dat deze een gemeentelijke lantaarnpaal overgroeit en lichtreductie veroorzaakt.

  • 3. Het is verboden een voorwerp of beplanting zodanig aan te brengen of te hebben dat op enige andere wijze hinder of gevaar wordt veroorzaakt.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d

[gereserveerd]

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1. Het is verboden in bossen, op heide- of veengronden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

  • a. te roken gedurende de periode 1 maart tot en met 31 oktober;

  • b. voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2. De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. De verboden zijn voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en op aangrenzende erven.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,5 meter uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

[gereserveerd]

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van burgemeester en wethouders, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Burgemeester en wethouders maken van tevoren aan de rechthebbende het besluit tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening, bekend.

  • 3. Dit gebod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van het verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

[gereserveerd]

Afdeling 3. Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepalingen

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

  • a. bioscoopvoorstellingen;

  • b. schouwburg-, muziek- en/of theatervoorstellingen die plaatsvinden in een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer;

  • c. voetbalwedstrijden, als bedoeld in artikel 2:26a, tweede lid;

  • d. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

  • e. het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;

  • f. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

  • g. activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39;

  • h. sportwedstrijden, georganiseerd door een bij de NOC*NSF aangesloten of door burgemeester en wethouders erkende instelling, die volgens door die instelling vastgestelde regels worden gehouden of gespeeld en worden gespeeld of gehouden in of op accommodaties waarover de organisator permanent de beschikking heeft.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

  • a. een herdenkingsplechtigheid;

  • b. een braderie;

  • c. een optocht niet zijnde een samenkomst, betoging of vergadering als bedoeld in artikel 2:3;

  • d. een festiviteit, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

  • e. een circus of kermis;

  • f. een vechtsportwedstrijd of -gala.

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. Onverminderd artikel 1:8 weigert de burgemeester de evenementenvergunning bedoeld in artikel 2:24, tweede lid, onder f., als de organisator van dat evenement in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994 en de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010.

  • 4. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 5. Bij de indiening van een vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd voor zover het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

Artikel 2:25a Beslistermijn

  • 1. In afwijking van artikel 1:2 beslist de burgemeester op een aanvraag voor een evenementenvergunning binnen 16 weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 2. De burgemeester kan de beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 2:25b Opheffing vergunningplicht

  • 1. De burgemeester kan besluiten onder door hem te stellen voorschriften, dat het verbod zoals opgenomen in artikel 2:24 niet geldt voor een door hem aangewezen evenement, of categorie van evenementen, in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.

  • 2. Het houden van een evenement waarvoor ingevolge een besluit als bedoeld in het eerste lid geenvergunning behoeft te worden verleend, wordt binnen vier weken voor de datum van de aanvang van het evenement, gemeld bij de burgemeester.

  • 3. De burgemeester kan binnen tien dagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het eerste lid te verbieden.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 4. Voetbalwedstrijden

Artikel 2:26a Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

  • omgeving van het Jan Louwersstadion: het gebied dat wordt omsloten door de Antoon Coolenlaan, de Professor Holstlaan, de Rijksweg A2/A67, de Roostenlaan en de Floralaan West, daarbij inbegrepen de genoemde wegen;

  • omgeving van het Philipsstadion: het gebied dat wordt omsloten door de Boschdijk, de Marconilaan, de Beukenlaan (inclusief het gehele spoorwegstation Eindhoven Strijp S), de Strijpsestraat, de Willemstraat, de Vonderweg, de Mauritsstraat, de Edenstraat, de Dr. Schaepmanlaan, de Elzentlaan, de St. Jorislaan, de Geldropseweg, de Vestdijk, de Bleekstraat, de Nachtegaallaan, de Parklaan, het Dommeltunneltje, de Prof. Dr. Dorgelolaan en Fellenoord, daarbij inbegrepen de genoemde wegen;

  • organisator:

  • a.

    de betaald voetbalorganisaties PSV en FC Eindhoven, indien het betreft een voetbalwedstrijd waarbij het eerste elftal van de betaald voetbalorganisatie PSV of FC Eindhoven dan wel Jong PSV als thuisspelende ploeg betrokken is, uitgezonderd wedstrijden buiten enig competitieverband tegen een amateurvoetbalorganisatie;

  • b.

    de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond, indien het betreft een voetbalwedstrijd tussen voetbalorganisaties afkomstig van buiten de gemeente Eindhoven, waarbij ten minste één betaald voetbalorganisatie is betrokken;

  • c.

    degene die buiten de gevallen genoemd onder a en b een voetbalwedstrijd organiseert waarbij ten minste één betaald voetbalorganisatie of een nationaal elftal is betrokken;

  • stadion: de locatie waar de organisator een wedstrijd organiseert;

  • voetbalsupporter: een persoon die zich door kleding, uitrusting of gedragingen manifesteert als voetbalsupporter, of bij de politie als zodanig geregistreerd staat in de daartoe bestemde registers;

  • voetbalwedstrijd: een voetbalwedstrijd georganiseerd door een organisator.

Artikel 2:26b Voetbalvergunning

  • 1. Het is de organisator verboden zonder vergunning van de burgemeester een voetbalwedstrijd te houden of te doen houden. Een vergunning kan meer wedstrijden betreffen.

  • 2. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend uiterlijk vier weken voor de datum van de voetbalwedstrijd.

  • 3. De burgemeester kan van de hiervoor vermelde termijn afwijken en de uiterlijke datum van de aanvraag afzonderlijk bepalen.

  • 4. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:26c Verbod voetbalwedstrijd en aanwijzing risicowedstrijd

  • 1. De burgemeester kan het doen spelen van een voetbalwedstrijd verbieden:

  • a. uit vrees voor het ontstaan van een ernstige verstoring van de openbare orde of veiligheid;

  • b. als de krachtens artikel 1:4 verbonden voorschriften of beperkingen niet worden nageleefd;

  • c. als niet of niet tijdig een vergunning is aangevraagd.

  • 2. Het is verboden een voetbalwedstrijd te doen spelen wanneer een verbod, als bedoeld in het vorige lid is uitgevaardigd.

  • 3. De burgemeester kan een voetbalwedstrijd aanwijzen als een risicowedstrijd, als daaraan naar zijn oordeel een verhoogd risico is verbonden voor de openbare orde en veiligheid.

Artikel 2:26d Ordeverstoring bij voetbalwedstrijden

Het is verboden bij een voetbalwedstrijd de orde te verstoren.

Artikel 2:26e Aangewezen routes en (combi)vervoer

  • 1. Het is een voetbalsupporter verboden op de dag waarop een voetbalwedstrijd wordt gespeeld die door de burgemeester als risicowedstrijd is aangewezen, zich te begeven of te bevinden buiten de door de politie aangewezen routes.

  • 2. Het is een voetbalsupporter van een bezoekende voetbalorganisatie verboden anders dan door de burgemeester aangewezen (combi)vervoer te gebruiken naar en van een voetbalwedstrijd die door de burgemeester als risicowedstrijd is aangewezen.

Artikel 2:26f Verwijderingsplicht voetbalsupporters

Een voetbalsupporter die niet in het bezit is van een geldig toegangsbewijs voor de voetbalwedstrijd of van wie het vermoeden bestaat dat hij van plan is de orde te verstoren, is verplicht zich op bevel van een ambtenaar van de politie onder de door hem gegeven aanwijzingen naar een in dat bevel aangegeven plaats, of buiten de gemeentegrenzen te begeven.

Artikel 2:26g Stadionomgevingsverbod

  • 1. De burgemeester kan aan een persoon schriftelijk bevelen zich niet op te houden in de omgeving van het stadion of een gedeelte daarvan vanaf vier uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot vier uur na afloop van een voetbalwedstrijd van de organisator. Het bevel geldt voor een bepaalde periode die niet langer is dan twee jaar.

  • 2. Het bevel geldt niet voor zover de persoon tot wie dat bevel is gericht in het gebied woont is, blijkens de basisregistratie personen.

  • 3. De burgemeester kan het bevel geven:

  • a. nadat de persoon de openbare orde in het stadion of in de omgeving van het stadion heeft verstoord op een dag dat een voetbalwedstrijd wordt gespeeld;

  • b. aan personen aan wie een stadionverbod is opgelegd.

Artikel 2:26h Plaatsbewijzen

  • 1. Het is verboden op of aan een openbare plaats een plaatsbewijs voor een voetbalwedstrijd te koop aan te bieden of ten verkoop voorhanden te hebben anders dan in of vanuit de daarvoor bestemde ruimten, behorende bij het stadion.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het eerste lid.

  • 3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 5. Exploitatie van openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • bezoeker: een ieder die zich in een openbare inrichting bevindt met uitzondering van en voor zover dit ter plaatse en ten genoegen van een toezichthouder onmiddellijk aannemelijk is gemaakt:

  • a.

    de persoon die als personeelslid doende is met werkzaamheden – voorbereidende en opruimwerkzaamheden daaronder mede begrepen –, die verbouwingswerkzaamheden verricht of wiens aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is;

  • b.

    de persoon van wie aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is;

  • c.

    de persoon die voorkomt in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;

  • leidinggevende:

  • a.

    de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de openbare inrichting wordt uitgeoefend;

  • b.

    de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan een onderneming, waarin de openbare inrichting wordt uitgeoefend in een of meer inrichtingen;

  • c.

    de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de uitoefening van zodanig bedrijf in een inrichting.

  • openbare inrichting:

  • a.

    elke voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies worden verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid, met inbegrip van een terras;

  • b.

    een hotel, restaurant, café, waterpijpcafé, pension, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, afhaalzaak of clubhuis;

  • terras: een buiten de besloten ruimte van een openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

  • 1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. Onverminderd artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

  • a. de aanvrager geen dan wel een afwijzende beschikking verklaring omtrent het gedrag (VOG) met betrekking tot de leidinggevende(n) overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de aanvraag is ingediend, is afgegeven;

  • b. de leidinggevende(n) de leeftijd van 21 jaar niet heeft bereikt;

  • c. de leidinggevende(n) onder curatele staat;

  • d. de leidinggevende(n) in enigerlei mate van slecht levensgedrag is, of

  • e. redelijkerwijs moet worden aangenomen, dat de feitelijke situatie niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

  • 3. Het verbod geldt niet:

  • a. voor een openbare inrichting waarvoor een vergunning is vereist op grond van artikel 3 van de Alcoholwet, of

  • b. voor:

    • een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet, voor zover de horeca-activiteit niet een zelfstandige stroom bezoekers genereert;

    • een zorginstelling;

    • een museum of gildehuis;

    • een bioscoop of theater;

    • een sportvereniging, sportschool of dansschool, behalve als daar ook openbare dansavonden georganiseerd worden;

    • een biljart/snookercentrum of bowlingcentrum;

    • vrijetijdsaccommodaties met uitzondering van verenigingsgebouwen;

    • studieverenigingen binnen het TUE-terrein.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen ten aanzien van openbare inrichtingen bedoeld in lid 3 onder a.

  • 5. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1. Het is verboden een openbare inrichting geopend te hebben of bezoekers in de inrichting te laten verblijven tussen 02:00 uur en 08:00 uur.

  • 2. Het verbod geldt niet tussen 02.00 uur en 04.00 uur op zaterdag en zondag, en tijdens de carnavalsdagen,Tweede Paasdag, Koningsdag, de dag na Hemelvaart, Tweede Pinksterdag, Eerste Kerstdag en de dag na Tweede Kerstdag ,voorts niet tussen 02.00 uur en 05.00 uur in de nacht van het ingaan van de zomertijd, voor een openbare inrichting die is gelegen binnen het gebied:

  • a. Centrum, zijnde het gebied dat wordt begrensd door de Emmasingel, de Keizersgracht, de Wal, de P.C. Hooftlaan, de Hertogstraat, de Vestdijk en het 18 Septemberplein, de inrichtingen, die aan deze wegen zijn gelegen voor zover niet zijn gelegen in het gebied ‘de Bergen’((CBS wijkcode 112) alsmede de openbare inrichtingen gelegen aan het Stationsplein en de Dommelstraat;

  • b. Strijp S, zijnde het gebied dat wordt begrensd door de Beukenlaan, het spoor, de Glaslaan, de Kastanjelaan en Schootsestraat, met uitzondering van deze wegen en mits daarin geen bezoekers worden toegelaten tussen 02.00 uur en 04.00 uur.

  • 3. Het verbod geldt niet:

  • a. tussen 02.00 uur en 07.00 uur op maximaal tien keer per kalenderjaar voor de houder van de openbare inrichting gevestigd op de begane grond in het Klokgebouw op Strijp S, mits daarin geen bezoekers worden toegelaten tussen 02.00 uur en 07.00 uur, de gewenste dag minimaal vier weken van tevoren aan de burgemeester wordt gemeld en de burgemeester na ontvangst van de melding niet heeft besloten tot een verbod.

  • b. tussen 02.00 uur en 07.00 uur op maximaal vijf dagen per kalenderjaar, op carnavalszondag en op Koningsdag voor de houder van de openbare inrichting gevestigd in het Beursgebouw aan de Lardinoisstraat, mits daarin geen bezoekers worden toegelaten tussen 02.00 uur en 07.00 uur, de gewenste dag minimaal vier weken van tevoren aan de burgemeester wordt gemeld en de burgemeester na ontvangst van de melding niet heeft besloten tot een verbod.

  • c. op nieuwjaarsdag, mits de openbare inrichting op dat moment niet gesloten hoeft te zijn op grond van de Wet milieubeheer, de Opiumwet, de Gemeentewet of artikel 2:40a.

  • d. tussen 06.00 uur en 08.00 uur in verband met het serveren van een alcoholvrij ontbijt.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5. Het verbod geldt niet voor openbare inrichtingen die zijn genoemd in artikel 2:28 lid 3 onder b. Voor een openbare inrichting in een winkel als bedoeld in artikel 2:28, derde lid onder b eerste gedachtestreepje gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 6. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

  • 7. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:30 Aanwezigheid leidinggevende

Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben zonder dat een op de vergunning vermelde leidinggevende in de inrichting aanwezig is.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

  • 1. De exploitatie van een openbare inrichting is zodanig dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed.

  • 2. Het is verboden in een openbare inrichting de orde te verstoren of gedrag te vertonen dat de orde verstoort of aanleiding is tot ordeverstoring of in strijd is met de goede zeden.

  • 3. Het is bezoekers van een openbare inrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat deze krachtens artikel 2:29 gesloten dient te zijn.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

  • 1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. Het is verboden bij de exploitatie van een openbare inrichting toe te staan dat een handelaar, of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Burgemeester en wethouders als bevoegd bestuursorgaan

[gereserveerd]

Artikel 2:34 Beslistermijn

  • 1. In afwijking van artikel 1:2 beslist het bevoegde bestuursorgaan op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 2:28, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Afdeling 6. Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit Alcoholwet

Artikel 2:34a Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • alcoholhoudende drank,

  • horecalokaliteit,

  • paracommerciële rechtspersoon,

dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:34b Prijsacties horeca

Ter bescherming van de volksgezondheid en in het belang van de openbare orde is het verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die, voor een periode van 24 uur of korter, lager is dan 60% van de prijs die in de betreffende horecalokaliteit of op het betreffende terras gewoonlijk wordt gevraagd.

Artikel 2:34c Indeling paracommerciële rechtspersonen

Paracommerciële rechtspersonen worden onderverdeeld naar aard, te weten:

  • a.

    paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sportieve of recreatieve aard;

  • b.

    paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sociaal-culturele aard;

  • c.

    paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van verzorgende aard;

  • d.

    paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van levensbeschouwelijke of godsdienstige aard;

  • e.

    paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sociaaleducatieve aard, waaronder mede worden verstaan studentenverenigingen en studieverenigingen.

Artikel 2:34d Schenktijden

  • 1. Paracommerciële rechtspersonen verstrekken uitsluitend alcohol op maandagen tot en met zondagen van 12.00 uur tot 24.00 uur, tijdens activiteiten of bijeenkomsten die passen binnen de statutaire doelstelling van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon en met inachtneming van het in de artikelen 2:34e tot en met 2:34i gestelde.

  • 2. Dit geldt niet voor de paracommerciële rechtspersonen bedoeld in artikel 2:34c onder e.

  • 3. De burgemeester kan een paracommerciële rechtspersoon als bedoeld in artikel 2:34c ontheffing verlenen.

Artikel 2:34e Bepalingen paracommerciële rechtspersonen van sportieve en recreatieve aard

  • 1. Het is paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sportieve of recreatieve aard niet toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard of bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.

  • 2. Het is deze paracommerciële rechtspersonen voor ten hoogste twaalf al dan niet aaneengesloten dagen per jaar toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten voor leden of personen die rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon zijn betrokken die de schenktijden overschrijden.

  • 3. De bijeenkomsten bedoeld in het tweede lid worden uiterlijk drie weken voor aanvang bij de burgemeester gemeld.

Artikel 2:34f Bepalingen paracommerciële rechtspersonen van sociaal-culturele aard

  • 1. Het is paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sociaal-culturele aard niet toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken anders dan tijdens bijeenkomsten met een sociaal-cultureel karakter.

  • 2. Het is deze rechtspersonen voor ten hoogste zes al dan niet aaneengesloten dagen per jaar toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken buiten de schenktijden en buiten deze bijeenkomsten.

  • 3. De bijeenkomsten zonder een sociaal-cultureel karakter worden uiterlijk drie weken voor aanvang bij de burgemeester gemeld.

Artikel 2:34g Bepalingen paracommerciële rechtspersonen van verzorgende aard

Het is paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van verzorgende aard niet toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken anders dan tijdens bijeenkomsten van verzorgende aard en bijeenkomsten van persoonlijke aard gericht op patiënten of bewoners.

Artikel 2:34h Bepalingen paracommerciële rechtspersonen van levensbeschouwelijke of godsdienstige aard

  • 1. Het is paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van levensbeschouwelijke of godsdienstige aard niet toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken anders dan tijdens bijeenkomsten met een levensbeschouwelijk of godsdienstig karakter.

  • 2. Het is deze rechtspersonen voor ten hoogste zes al dan niet aaneengesloten dagen per jaar toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken buiten de schenktijden en buiten deze bijeenkomsten.

  • 3. De bijeenkomsten niet van levensbeschouwelijke of godsdienstige aard worden uiterlijk drie weken voor aanvang bij de burgemeester gemeld.

Artikel 2:34i Bepalingen paracommerciële rechtspersonen van sociaal-educatieve aard

Het is paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sociaal-educatieve aard niet toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken anders dan tijdens bijeenkomsten met een sociaal-educatief karakter gericht op studenten in het bezit van een geldige studentenkaart/-pas en oud-leden in het bezit van een toegangsbewijs dan wel op uitnodiging van de vereniging.

Afdeling 7. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, geeft daarvan binnen drie dagen schriftelijk kennis aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister

[gereserveerd]

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 8. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.

  • 2. In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op:

  • a. speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de kansspelen vergunning is verleend;

  • b. speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen; en

  • c. speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 4. De burgemeester weigert de vergunning als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid.

  • 5. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

[gereserveerd]

Afdeling 9. Maatregelen voor bepaalde inrichtingen, ruimten, gebouwen en erven

Artikel 2:40a Bevel tijdelijke sluiting of sluitingstijden of maatregelen treffen

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer:

  • a. openbare inrichtingen als bedoeld in artikel 2:27,

  • b. inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf als bedoeld in artikel 2:35,

  • c. speelgelegenheden als bedoeld in artikel 2:39,

  • d. seksinrichtingen als bedoeld in artikel 3.3.1 en

  • e. andere, voor het publiek openstaande ruimten of gebouwen of daarbij behorende erven, tijdelijke sluiting bevelen of bevelen dat daar tijdelijk bepaalde sluitingsuren gelden of dat daar te zijner beoordeling ter bescherming van die belangen of in verband met die bijzondere omstandigheden genoegzame maatregelen worden getroffen.

  • 2. De burgemeester heeft de in het eerste lid genoemde bevoegdheden bij seksinrichtingen ook om strijd met de bepalingen van hoofdstuk 3 tegen te gaan.

  • 3. De burgemeester kan in het bevel bepalen dat dit niet geldt voor een of meer personen of categorieën van personen. Hij kan hieraan voorschriften of beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee hij het bevel geeft.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het bevel.

  • 5. De burgemeester kan een of meer openbare bekendmakingen van het bevel laten aanbrengen bij de toegang. Het is verboden dat te beletten of te belemmeren. De rechthebbende moet ervoor zorgen dat die daar tijdens de geldingsduur aanwezig blijven.

  • 6. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd voor zover een openbare inrichting, een inrichting tot het verschaffen van nachtverblijf, speelgelegenheid, seksinrichting of voor het publiek openstaande ruimte geen voor het publiek openstaand gebouw of daarbij behorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet.

  • 7. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover artikel 13b van de Opiumwet voorziet in het daarin geregelde onderwerp, of voor zover het woonruimte betreft die als zodanig in gebruik is.

  • 8. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:41 Verbod op aanwezigheid en betreding

  • 1. Het is verboden zich te bevinden in

  • a. een openbare inrichting;

  • b. een inrichting tot het verschaffen van nachtverblijf;

  • c. een speelgelegenheid;

  • d. een seksinrichting;

  • e. een andere voor het publiek openstaande ruimte, of

  • f. een ander voor het publiek openstaand gebouw of op een daarbij behorend erf, gedurende de tijd dat dit is gesloten op grond van een bevel krachtens artikel 2:40a of krachtens artikel 174, tweede lid, van de Gemeentewet.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 4. De genoemde verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning, het lokaal of op het erf wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 5. De burgemeester is bevoegd van genoemde verboden ontheffing te verlenen.

  • 6. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 10. Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

  • a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

  • b. met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een toezichthouder op eerste vordering onmiddellijk ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns, rooftassen of enig ander voorwerp dat of enige stof die ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw, voertuig of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing op degene die ter plaatse en ten genoegen van een toezichthouder aannemelijk maakt dat genoemde voorwerpen of stoffen bestemd zijn of gebruikt worden voor andere handelingen dan die in het eerste lid zijn genoemd.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats:

  • a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

  • b. zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers, of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen of aan de rechthebbende van een winkelbedrijf of openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:27, onnodig overlast of hinder berokkent.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats alcoholhoudende drank te nuttigen als dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins overlast veroorzaken.

  • 2. Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke of drinkgerei van welke aard dan ook met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 3. Het tweede lid geldt niet voor:

  • a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet; en

  • b. de plaats, niet zijnde een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

Artikel 2.48a Glazen drinkgerei

  • 1. De houder van een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:27 is verplicht zodanige maatregelen te nemen dat de bezoekers van de openbare inrichting geen drinkgerei van glas of flessen van glas buiten de inrichting brengen.

  • 2. Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door burgemeester en wethouders aangewezen gebied, drinkgerei van glas of geopende flessen van glas die kennelijk zijn bestemd voor het bewaren van drank bij zich te hebben of met zich mee te voeren.

  • 3. Het tweede lid geldt niet voor:

  • a. een terras dat behoort bij een openbare inrichting, als bedoeld in artikel 2:27;

  • b. de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:48b Glas- en blikverbod horeca

  • 1. Het is de houder van een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:27 respectievelijk van een ontheffing als bedoeld in artikel 35 van de Alcoholwet verboden in een door de burgemeester aangewezen gebied en binnen een door de burgemeester aangewezen periode binnen die openbare inrichting of op de plaats waarvoor de genoemde ontheffing geldt, drank te verstrekken in drinkgerei van glas, in flessen van glas en in blikjes.

  • 2. Het verbod geldt niet:

  • a. in het inpandige gedeelte van een openbare inrichting dan wel op daarbij horende, niet aan de weg gelegen terrassen, voor zover het glas en flessen van glas betreft, die niet in scherven uiteen kunnen vallen;

  • b. in het inpandige gedeelte van een restaurant, van een afgescheiden restaurantgedeelte van een openbare inrichting, van een hotel of van een pension, dan wel op daarbij horende, niet aan de weg gelegen terrassen.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:48c Glas- en blikverbod op wegen

  • 1. Het is verboden op de door de burgemeester aangewezen wegen of weggedeeltes en binnen een door de burgemeester aangewezen periode drank in drinkgerei van glas, in flessen van glas en in blikjes bij zich te hebben of met zich mee te voeren.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid van artikel 2:48 en 2:48a kan de burgemeester de wegen of weggedeeltes en de periode aanwijzen als dat met het oog op de belangen genoemd in artikel 1:8 noodzakelijk is.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden zonder redelijk doel:

  • a. zich in een portiek of poort op te houden;

  • b. zich in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen;

  • c. zich bij een geldautomaat op te houden.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

  • 3. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een gebouw verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een daartoe toegang gevende publiek toegankelijke brandgang of soortgelijke steeg.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

  • 1. Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, of deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd.

  • 2. Onder deze ruimte wordt in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:50a Vechten

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats te vechten.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424 of 426bis van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek; of

  • b.

    daardoor die ingang wordt versperd.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op door burgemeester en wethouders of de burgemeester zijn aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:52a Hinder door bromfietsen e.d.

Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving hinder ontstaat.

Artikel 2:52b Taxidiensten

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, locaties of gebieden aanwijzen waar het verboden is om taxidiensten, dan wel door hem te bepalen categorieën van taxidiensten aan te bieden op openbare, in de openlucht gelegen plaatsen of in openbaar toegankelijke gebouwen.

  • 2. Het is verboden om taxidiensten aan te bieden in een door de burgemeester op grond van het eerste lid aangewezen locatie of gebied.

  • 3. Het is verboden op Eindhoven Airport Taxidiensten te verrichten en aan te bieden buiten de voor taxidiensten bestemde rijbanen en opstelplaatsen alsmede in het openbaar toegankelijke luchthavengebouw.

  • 4. Een ambtenaar van politie kan voor handhaving van een verbod het bevel geven zich onmiddellijk in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

Artikel 2:52c Aanbieden van deelvoertuigen op of aan de weg of het openbaar water

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van Burgemeester en wethouders deelvoertuigen, zoals bedoeld in artikel 1:1, die op of aan de weg staan ter gebruik aan derden aan te bieden.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen deelvoertuigen aanwijzen die voor een vergunning als bedoeld in het eerste lid in aanmerking komen.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het experimenteren met vormen van deelvervoer. Een experiment is een tijdelijke proef met een maximale tijdsduur van één jaar. Indien een experiment als vast onderdeel van de APV of andere verordening kan worden opgenomen doen Burgemeester en wethouders daartoe een voorstel aan de gemeenteraad. Burgemeester en wethouders informeren de gemeenteraad over het aangaan van een experiment.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning of de ontheffing nadere voorwaarden verbinden.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen, onverminderd het bepaalde in de artikelen 1:6 en 1:8, een vergunning of ontheffing weigeren of intrekken indien:

  • a. een door het college vastgesteld deelvoertuigenplafond door verlenen van de vergunning zou worden overschreden; of

  • b. het ter gebruik aanbieden van de deelvoertuigen:

  • i. gevaar oplevert voor de veiligheid van de gebruikers of de verkeersveiligheid;

  • ii. een nadelige invloed heeft op het milieu;

  • iii. onevenredig beslag legt op de openbare ruimte, of

  • iv. afbreuk doet aan het uiterlijk aanzien van de openbare ruimte.

  • c. in strijd wordt gehandeld met de overeengekomen vergunningsvoorwaarden.

  • 6. Burgemeester en wethouders kunnen stallingsplaatsen, wegen of weggedeelten, of gebieden aanwijzen waar

  • a. het verboden is om voertuigen of categorieën van deelvoertuigen als bedoeld in het eerste lid te plaatsen, en/of

  • b. ii. het verboden is om voertuigen of categorieën van voertuigen als bedoeld in het eerste lid ter gebruik aan te bieden.

  • 7. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels vaststellen ten aanzien van het aanbieden van deelvoertuigen als bedoeld in dit artikel.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

  • 1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon of een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon of een persoon die zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindt, te bespieden.

  • 2. Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een persoon die zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindt te bespieden.

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

[gereserveerd]

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

[gereserveerd]

Artikel 2:56 Alarminstallaties

[gereserveerd]

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond of degene aan wie de zorg een hond kennelijk is toevertrouwd, verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

  • a. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door burgemeester en wethouders aangewezen plaats;

  • b. binnen de bebouwde kom op de weg indien de hond fysiek niet is aangelijnd;

  • c. buiten de bebouwde kom op een door burgemeester en wethouders aangewezen plaats indien de hond niet fysiek is aangelijnd;

  • d. op de weg als die hond niet is voorzien van enig identificatiemiddel, waaronder in ieder geval wordt verstaan een chip als bedoeld in artikel 5 van het Besluit identificatie en registratie van dieren.

  • 2. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen.

  • 3. Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

  • a. die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is; of

  • b. die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2. Deze verplichting is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3. Degene die met een hond op een openbare plaats is, is verplicht een zakje of schepje bij zich te hebben dat geschikt is voor de verwijdering van de uitwerpselen en dit op eerste vordering te laten zien aan de toezichthouder.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1. Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander. Het is verboden te handelen in strijd met een door de burgemeester opgelegd gebod en de daaraan verbonden voorschriften.

  • 2. De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijngebod is opgelegd, is verplicht de hond kort aangelijnd te houden, met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3. De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd, is naast de verplichting bedoeld in het tweede lid verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

  • a. is vervaardigd van stevige kunststof, van stevig leer of van andere daartoe deugdelijke stoffen;

  • b. door middel van een stevige riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is, en

  • c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4. Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder d, is de hond voorzien van een chip als bedoeld in artikel 5 van het Besluit identificatie en registratie van dieren.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels vaststellen ten aanzien van het opleggen van maatregelen inzake bijtincidenten met gevaarlijke honden.

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid of heeft meegedeeld dat hij de hond gevaarlijk acht, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:

  • a. op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

  • b. het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

  • c. het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het is verboden op door burgemeester en wethouders ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

  • a. aanwezig te hebben;

  • b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door burgemeester en wethouders in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

  • c. aanwezig te hebben in een groter aantal dan in dat aanwijzingsbesluit is aangegeven, of;

  • d. te voeren.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:61 Wilde dieren

[gereserveerd]

Artikel 2:62 Loslopend vee

[gereserveerd]

Artikel 2:63 Duiven

[gereserveerd]

Artikel 2:64 Bijen

[gereserveerd]

Artikel 2:64a Hinder door dieren

Het is degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier, verboden dat dier voor een omwonende of overigens voor de omgeving hinder te laten veroorzaken.

Artikel 2:65 Bedelarij

[vervallen]

Afdeling 11. Bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • elektronica: foto-, film-, radio-, audio-, video-, computer-, telefoon-, communicatie-, zend-, navigatie- en kleine, soortgelijke elektronische apparatuur;

  • handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde fietsen, brom- en snorfietsen, auto’s, auto-onderdelen, antiek, sieraden, metalen en elektronica die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onmiddellijk op te nemen:

  • a.

    het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

  • b.

    de datum van verkoop of overdracht van het goed;

  • c.

    een foto en een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover mogelijk – soort, merk en nummer van het goed;

  • d.

    de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

  • e.

    de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

a. de burgemeester binnen drie dagen door middel van registratie in een doorlopend en door de burgemeester gewaarmerkt register in kennis te stellen:

1 º. dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt met vermelding van zijn woonadres, het adres van elke bij zijn onderneming behorende vestiging en de naam van de desbetreffende onderneming;

2 º. van een verandering van de onder 1 º bedoelde adressen of naam;

3 º dat hij van het opkopen niet langer een beroep of gewoonte maakt.

b. aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop diens naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn.

c. indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de burgemeester.

d. zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste acht dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen, tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2:69a Openbare fietsverkoop

  • 1. Het is verboden op of aan de weg fietsen of onderdelen van fietsen te koop aan te bieden, te verkopen of te kopen.

  • 2. Het in het tweede lid genoemde verbod geldt niet voor bedrijfsmatige handel in fietsen.

  • 3. De burgemeester kan plaatsen en tijden aanwijzen waarop het verbod niet geldt.

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

[verplaatst naar afdeling 9 (Exploitatie van openbare inrichtingen), artikel 2:32]

Afdeling 12. Consumentenvuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

[gereserveerd]

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door burgemeester en wethouders in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73a Carbidschieten

  • 1.

    Het is verboden acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water, of een gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze te verbranden.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in de periode van 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daaropvolgende jaar.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie of het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73b Vervoeren of bij zich hebben van carbid of soortgelijke stoffen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats carbid of soortgelijke stoffen of voorwerpen als bedoeld in artikel 2:73a te vervoeren of bij zich te hebben, waarvan gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder deze worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze zullen worden gebruikt in strijd met het bepaalde in artikel 2:73a.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op degenen aan wie carbid is afgeleverd gedurende de tijd die nodig is om thuis te komen, noch op degene die aannemelijk maakt dat hij het carbid nodig heeft in de uitoefening van beroep of bedrijf.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing, voor zover de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing zijn.

Afdeling 13. Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden zich op een openbare plaats of in een voor het publiek toegankelijk gebouw op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar of geneesmiddelen, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Opiumwet of de Geneesmiddelenwet.

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor het publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen openlijk voorhanden te hebben.

Afdeling 14. Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de artikelen 2:1, 2:1a, 2:10, 2:11, 2:15, 2:19, 2:26, 2:26d t/m h, 2:31, 2:40, 2:41, 2:42, 2:47, 2:48, 2:48c, 2:49, 2:50, 2:50a, 2:52a, 2:73, 2:74, 2:74a, 2:78 en 5:34 groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan wijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur voor het toezicht op een openbare plaats.

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die een strafbaar feit of openbare orde verstorende handeling verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 2. Met het oog op deze belangen kan de burgemeester aan een in het eerste lid genoemde persoon een bevel geven zich:

  • a. gedurende ten hoogste het lopende en komende uitgaansweekeinde (donderdagavond tot en met maandagmorgen) telkens tussen 22.00 uur en 07.00 uur niet in of in de omgeving van een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:27 en in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden, indien dat feit of die handeling verband houdt met veilig uitgaan;

  • b. tot het einde van een evenement als bedoeld in artikel 2:24 gedurende de tijden dat dit plaatsvindt, niet op of in de omgeving van het terrein of de terreinen waar dat evenement plaatsvindt op te houden, indien dat feit of die handeling verband houdt met dat evenement.

  • 3. Met het oog op die belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie een bevel als bedoeld in het eerste of tweede lid is gegeven en die binnen een jaar na het geven van dat bevel opnieuw een strafbaar feit of openbare orde verstorende handeling verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste vier weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 4. Met het oog op die belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie een bevel als bedoeld in het derde lid of in dit lid is gegeven en die binnen een jaar na het geven van dat bevel opnieuw een strafbaar feit of openbare orde verstorende handeling verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 5. De burgemeester beperkt een in de vorige leden gesteld bevel, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt.

  • 6. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

  • 7. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2. Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen.

  • 3. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Artikel 3.1.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent of uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • bezoeker: een ieder die aanwezig is in de seksinrichting, met uitzondering van – voor zover betrokkene of de exploitant of beheerder dit ter plaatse en ten genoegen van een toezichthouder onmiddellijk aannemelijk maakt – de exploitant, beheerder, prostituee en degene die als personeelslid doende is met werkzaamheden – voorbereidende en opruimwerkzaamheden daaronder mede begrepen –, die verbouwingswerkzaamheden verricht of wiens aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • seksinrichting:

  • a.

    een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, tantra-massagesalon een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • b.

    de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden - sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd.

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: burgemeester en wethouders of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.1.3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 1:8 en 3.3.2 genoemde belangen, kunnen burgemeester en wethouders ten aanzien van de geschiktheid, inrichting, brandveiligheid en het gebruik van een seksinrichting, de gezondheid van een prostituee en de exploitatie of het beheer nadere regels stellen.

Artikel 3.2.1 Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag om vergunning worden in ieder geval vermeld:

  • a. door welke perso(o)n(en) de seksinrichting of het escortbedrijf zal worden geëxploiteerd;

  • b. door welke perso(o)n(en) de seksinrichting of het escortbedrijf zal worden beheerd;

  • c. het aantal werkzame prostituees;

  • d. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

  • e. de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting door middel van een situatietekening waarop ten minste twee straten staan aangegeven met een schaal van ten minste 1:1.000;

  • f. de plattegrond(en) van de inrichting door middel van een tekening met een schaal van ten minste 1:100;

  • g. bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

  • h. bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting.

  • 3. In de vergunning worden in ieder geval vermeld:

  • a. de persoonsgegevens van de exploitant;

  • b. de persoonsgegevens van de beheerder; en

  • c. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

  • 4. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

  • 5. De vergunning vervalt vijf jaar na de datum van inwerkingtreding.

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

  • a. staan niet onder curatele;

  • b. zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

  • c. hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

  • a. met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

  • b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint Eustatius en Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

  • c. binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,-- of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

  • 1°. bepalingen gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

  • 2°. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a (oud), 252, 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

  • 3°. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 4°. de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

  • 5°. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

  • 6°. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

  • a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, een onherroepelijke strafbeschikking of een bestuurlijke boete die formele rechtskracht heeft gekregen, tenzij de geldsom minder dan € 375,-- bedraagt;

  • b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf of plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

  • a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

  • b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

  • 6. Voor de berekening van de laatste vijf jaar, bedoeld in het tweede, vierde en vijfde lid, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

Artikel 3.2.3 Sluitingsuur

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 02.00 uur en 08.00 uur.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan:

  • a. door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1:4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen;

  • b. ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste of tweede lid gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

  • 4. Het voorgaande geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

Artikel 3.2.4 Tijdelijke (gehele of vroegere) sluiting

[Vervallen, wordt in voorzien in artikel 2:40a en 2:41]

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en/of de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

  • a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie, en;

  • b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 3. Het verbod in het eerste lid onderscheidenlijk het gebod in het tweede lid voor zover dat ziet op het voortdurende karakter van het toezicht geldt niet voor een seksinrichting aan het Baekelandplein onderscheidenlijk de exploitant en/of beheerder van een seksinrichting aan het Baekelandplein, indien gebruik wordt gemaakt van een beheerderspoule of een piketregeling.

Artikel 3.2.6 Straatprostitutie

  • 1. Het is verboden door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

  • a. op of aan andere openbare plaatsen dan door burgemeester en wethouders aangewezen wegen of gebieden;

  • b. gedurende andere dan door burgemeester en wethouders vastgestelde tijden;

  • c. zonder een door of namens het burgemeester en wethouders verstrekt geldig toegangsbewijs.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3. Met het oog op de in artikel 1:8 genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen of gebieden en tijden als bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4. De burgemeester kan met het oog op de in artikel 1:8, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij bevel verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen of gebieden en op tijden als bedoeld in het eerste lid.

  • 5. De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde bevel, indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 3.2.6a Ontuchtige handelingen

  • 1. Het is verboden op of aan een openbare plaats ontuchtige handelingen te verrichten, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze geschieden in het kader van prostitutie.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door titel XIV (misdrijven tegen de zeden) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de door burgemeester en wethouders aangewezen wegen, weggedeelten of gebieden en gedurende door burgemeester en wethouders vastgestelde tijden.

Artikel 3.2.7 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door burgemeester en wethouders in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

  • a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

  • b. anders dan overeenkomstig de door burgemeester en wethouders in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7 eerste lid, van de Grondwet.

Artikel 3.3.1 Beslistermijn

  • 1. In afwijking van artikel 1:2 beslist het bevoegde bestuursorgaan op de aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden

De vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1 eerste lid, wordt onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 geweigerd indien:

  • a.

    de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;

  • b.

    de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan;

  • c.

    er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

  • d.

    redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvrage vermelde in overeenstemming zal zijn.

  • e.

    Er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt.

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer

  • 1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.2.1, derde lid, onder b, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Voorkomen of beperken geluidhinder en hinder door verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • horeca-inrichting: een inrichting waarbij uitsluitend of in hoofdzaak sprake is van:

  • a.

    een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, of

  • b.

    daaraan verwante inrichting, waar tegen vergoeding logies worden verstrekt, dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

  • incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • recreatie-inrichting: inrichting waarbij uitsluitend of in hoofdzaak sprake is van:

  • a.

    een gelegenheid tot zwemmen of baden,

  • b.

    een of meer voorzieningen of installaties voor het dansen of geven van dansonderricht,

  • c.

    het onderrichten van muziek of toneel, of oefenen voor of houden van muziek-, toneel- of daarmee verwante uitvoeringen,

  • d.

    het vertonen van films, het houden van presentaties, vergaderingen of congressen, of tentoonstellen van gebruiksvoorwerpen of voortbrengsels van kunst, cultuur of wetenschap,

  • e.

    het gelegenheid bieden tot het deelnemen aan kansspelen of om mee te dingen naar prijzen of premies door enige kansbepaling of tot het gebruiken van speelautomaten,

  • f.

    het recreatief dagverblijf bieden of waar een of meer voorzieningen aanwezig zijn voor recreatieve doeleinden, recreatief nachtverblijf bieden in vakantiewoningen, trekkershutten of door middel van een kampeerterrein;

  • sportinrichting: inrichting waarbij uitsluitend of in hoofdzaak sprake is van een of meer voorzieningen of installaties voor het beoefenen van sport in wedstrijdverband, ter voorbereiding van wedstrijden of ter recreatie.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor horeca-inrichtingen voor:

  • a. carnavalsvrijdag tot en met carnavalsdinsdag;

  • b. koningsnacht vanaf 17.00 uur tot en met Koningsdag 24.00 uur;

  • c. 24 december vanaf 17.00 tot sluitingstijd (25 december);

  • d. 26 december vanaf 17.00 uur tot sluitingstijd (27 december);

  • e. de jaarwisseling vanaf 17.00 uur tot 12.00 uur op 1 januari.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet was te voorzien, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit aanwijzen.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting, niet zijnde een horeca-, recreatie- of sportinrichting, toegestaan maximaal twee incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19a en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit burgemeester en wethouders daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een horeca-, recreatie- en sportinrichting toegestaan maximaal vijf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19a en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn,mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit burgemeester en wethouders daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing op horeca- en recreatie*- inrichtingen die zijn gelegen aan het Begijnenhof, het Catharinaplein (gevestigd in het Catharinahuis), de Molenstraat, het Stratumseind, de Stratumsedijk (het gedeelte tussen het Stratumseind en de Bilderdijklaan),de Oude Stadsgracht.

  • 4. Het is een horeca-, recreatie- en sportinrichtingen binnen het gebied Strijp S als genoemd in artikel 2:29, derde lid, toegestaan maximaal tien incidentele festiviteiten per kalender jaar te houden, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit burgemeester en wethouders daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 5. Het is een sport- en recreatie-inrichting toegestaan om tijdens maximaal vijf incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sport- of recreatieactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit burgemeester en wethouders daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 6. Aan de kennisgevingsplicht, bedoeld in het eerste, tweede, vierde en vijfde lid, is voldaan wanneer het daartoe door burgemeester en wethouders vastgestelde formulier volledig en naar waarheid is ingevuld en tijdig is ingeleverd.

  • 7. De kennisgeving, bedoeld in het eerste, tweede, vierde en vijfde lid, wordt geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 8. De leden 1, 2, 3 en 4 gelden slechts voor zover wordt voldaan aan de door burgemeester en wethouders ter voorkoming van geluidshinder te stellen voorwaarden.

  • 9. Op deze procedure is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beslissing bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

[vervallen]

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

[gereserveerd]

Artikel 4:5a Traditioneel schieten

[gereserveerd]

Artikel 4:6 Overige geluidshinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidshinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op:

  • a. categorieën handelingen aangewezen door burgemeester wethouders;

  • b. handelingen tussen 19.00 uur en 07.00 uur of op zaterdagen, zondagen en algemeen erkende feestdagen, als deze uiterlijk 4 weken van te voren zijn gemeld.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen, onverminderd artikel 1:8, voorschriften stellen aan deze handelingen betreffende:

  • a. het geluidsniveau;

  • b. de situering van geluidsbronnen;

  • c. de frequentie en tijden van gebruik;

  • d. de communicatie.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Bouwbesluit 2012, de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010, het Wetboek van Strafrecht, de Luchtvaarwet, het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 en de Wegenverkeerswet 1994.

  • 6. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:6a Routering

[vervallen]

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Het is verboden op een door burgemeester en wethouders voor de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weg, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen oplevert.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsbepaling

[gereserveerd]

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

[gereserveerd]

Artikel 4:12 Aanvraag vergunning

[gereserveerd]

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de open lucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel, of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen;

  • voor zover daardoor het uiterlijk aanzien van de gemeente wordt aangetast of overlast, hinder of schade wordt veroorzaakt.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of door of krachtens de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010 of de Afvalstoffenverordening Eindhoven.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[gereserveerd]

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit.

Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame

[gereserveerd]

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig dat bestemd is, opgericht is of gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor verblijf waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist.

Artikel 4:18 Verblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden voor recreatief nachtverblijf een kampeermiddel te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, het exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het is verboden voor verblijf een kampeermiddel te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, het exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd, voor zover daardoor het uiterlijk aanzien van de gemeente wordt aangetast, of schade, hinder of overlast wordt veroorzaakt.

  • 3. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

  • a. de bescherming van natuur en landschap, of

  • b. de bescherming van een stadsgezicht.

  • 6. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het verbod van artikel 4:18 is niet van toepassing op de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 1:8.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1 onder ac, van het RVV 1990;

  • weg: weg in de zin van artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Onder verhuren wordt mede verstaan:

  • a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

  • b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot deze voertuigen worden niet gerekend:

  • a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden, met een maximum van één uur;

  • b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

  • a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

  • b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op de weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, is het een particuliere voertuigeigenaar toegestaan ten hoogste drie voertuigen zelf te koop aan te bieden, indien de voertuigen:

  • a. op het moment van aanvang van de verkoop ten minste zes maanden aaneengesloten op naam van de particuliere voertuigeigenaar staan; en

  • b. op de weg worden geparkeerd binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud of in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

  • a. langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben;

  • b. langer dan veertien achtereenvolgende dagen op voor publiek toegankelijke parkeerterreinen te plaatsen of te hebben.

  • 2. In afwijking van het verbod is het toegestaan om de van een voertuig losgekoppelde aanhangwagen maximaal 24 uur op of aan de weg te plaatsen of te hebben.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Verordening wegen Noord Brabant 2010.

Artikel 5:7 Reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading,

  • a. een lengte heeft van meer dan 6 meter, of

  • b. een hoogte heeft van meer dan 2,4 meter, of

  • c. een breedte heeft van meer dan 2,2 meter,

  • ergens anders dan op de daartoe door burgemeester en wethouders daarvoor aangewezen parkeergelegenheden te parkeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 3. Het verbod is ook niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, als deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading,

  • a. een lengte heeft van meer dan 6 meter, of

  • b. een hoogte van meer dan 2,4 meter,

  • op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt veroorzaakt.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1. Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2. Het verbod geldt niet als in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

  • a. op de weg;

  • b. op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

  • c. op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die daarvoor zijn bestemd.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

Het is verboden op door burgemeester en wethouders in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen:

  • a.

    onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan; of,

  • b.

    langer dan een door burgemeester en wethouders te bepalen periode onbeheerd te laten staan.

Artikel 5:12a Fiets en bromfietswrakken

Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rij-technisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

Artikel 5:12b Parkeerverbod bij kermissen e.d.

Het is verboden een voertuig te parkeren of geparkeerd te hebben of enig ander voorwerp te plaatsen of te laten staan, indien ter plaatse is bekend gemaakt dat op die weggedeelten een kermis, een markt of een evenement als bedoeld in artikel 2:24 plaatsvindt, dan wel dat die weggedeelten tijdelijk tot parkeerplaats voor woon- of pakwagens zijn bestemd, gedurende de tijden als bij die bekendmaking is aangegeven.

Afdeling 2 Collecteren en het werven van leden

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 2. Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling of werving die wordt gehouden:

  • a. in besloten kring;

  • b. door een instelling die is ingedeeld in het door het college vastgestelde collecte- en wervingsrooster, mits de inzameling of werving overeenkomstig dat collecte- en wervingsrooster en met inachtneming van de door het college gegeven voorschriften plaatsvindt; of

  • c. door een andere, door het college aangewezen instelling.

  • 4. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:13a Werven ten behoeve van lidmaatschap of donateurs

[vervallen]

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

  • a. het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

  • b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

  • c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

  • 1. Het verbod als bedoeld in artikel 5:15 geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen de vrijheid van meningsuiting beperken door een verbod in te stellen:

  • a. op door burgemeester en wethouders aangewezen openbare plaatsen, of

  • b. voor bepaalde dagen en uren.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling is sprake van een standplaats als:

  • a. goederen of diensten worden aangeboden, verkocht of afgeleverd,

  • b. dat vanaf een vaste, openbare en in de open lucht gelegen plaats gebeurt, en

  • c. daarbij gebruik wordt gemaakt van fysieke middelen.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

  • a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

  • b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

  • a. als de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • b. indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs is te verwachten dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 3.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing

    4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor de standplaatsen die door het college als zodanig zijn aangewezen.

    5. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van standplaatsen.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van burgemeester en wethouders standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1. Het verbod van artikel 5:18 is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Verordening wegen Noord Brabant 2010.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, tweede lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

[gereserveerd]

Artikel 5:21a Loketverkoop

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een afleverings-loket of andere dergelijke verstrekkingsmogelijkheid voor eet- en drinkwaren te hebben, als deze vanaf de weg voor het publiek onmiddellijk bereikbaar is.

  • 2. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

[gereserveerd]

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

[gereserveerd]

Afdeling 6 Openbaar water en waterstaatswerken

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan of een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 4. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Verordening water Noord-Brabant of de Verordening wegen Noord Brabant 2010, of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 5:24a Motorvaartuigen

  • 1. Het is verboden een motorvaartuig in openbaar water te brengen of te hebben of binnen een afstand van 50 meter uit de oeverlijn van een openbaar water bij zich te hebben.

  • 2. Onder een motorvaartuig wordt verstaan: elk vaartuig dat uitsluitend of mede door een mechanische kracht die op of aan dat vaartuig aanwezig is, wordt voortbewogen of is bestemd om op een zodanige wijze te worden voortbewogen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op een motorvaartuig in openbaar water te brengen of te hebben of binnen een afstand van 50 meter uit de oeverlijn van een openbaar water bij zich te hebben, wanneer de activiteit of activiteiten die op het openbaar water plaatsvinden, het gebruik daarvan niet nadelig beïnvloeden, waarbij onder nadelige beïnvloeding wordt verstaan:

  • a. de activiteit vormt een gevaar voor personen of goederen;

  • b. de activiteit is strijdig is met de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne of het aanzien van de gemeente.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing op openbaar water waarop het Binnenvaartpolitiereglement van toepassing is.

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben of een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door burgemeester en wethouders aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen voor het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met of voor een vaartuig op de niet aangewezen gedeelten van openbaar water:

  • a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente;

  • b. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Verordening water Noord-Brabant of de Verordening wegen Noord Brabant 2010.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 5. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

[vervallen]

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

[vervallen]

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoei-ingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen, die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Verordening water Noord-Brabant.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

  • 1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Verordening water Noord-Brabant.

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1. Het is verboden zich zonder redelijk doel vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:31a Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • motorvoertuig; hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het RVV 1990.

  • weg: weg in de zin van artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd of, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden of daaraan deel te nemen, of een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door burgemeester en wethouders aangewezen terreinen onder de door hen gestelde voorwaarden voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

  • a. het voorkomen of beperken van overlast;

  • b. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

  • c. bescherming van het milieu;

  • d. de veiligheid van de deelnemers van de bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit omgevingsrecht, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden zich met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of paard te bevinden in door burgemeester en wethouders aangewezen publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen op door hen aangeduide tijden.

  • 2. Het verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen, bromfietsen, fietsers of berijders van paarden:

  • a. ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

  • b. die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

  • c. die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

  • d. van de zakelijk gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

  • e. voor bezoek van en voor de verzorging van de onder d. bedoelde personen.

  • 3. Het verbod geldt ook niet:

  • a. op wegen;

  • b. binnen de bij of krachtens de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010 aangewezen stiltegebieden.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen.

  • 5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 8. Vuurverbod

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de open lucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op:

  • a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

  • b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

  • c. vuur voor koken, bakken en braden,

  • mits er geen sprake is van gevaar, overlast, hinder voor of schade aan de omgeving.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels vaststellen voor het aanleggen van vuren en het gebruik van verlichting als bedoeld in het lid 2.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010.

  • 6. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 9 Asverstrooiing

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1. Incidentele verstrooiing is verboden op verharde delen van de weg.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen voor een bepaalde termijn verbieden dat ook op andere plaatsen incidenteel asverstrooiing plaatsvindt.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast ambtenaren van:

  • de politie, als bedoeld in artikel 2, onder a, van de Politiewet 2012; alsmede, ieder voor zover het betreft zaken welke aan zijn toezicht zijn toevertrouwd;

  • de Koninklijke marechaussee indien zij belast zijn met een politietaak zoals genoemd in artikel 4 van de Politiewet 2012;

  • de sector Ruimtelijke Uitvoering van de gemeente Eindhoven;

  • de G.G.D. Brabant-Zuidoost;

  • de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost;

  • de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant.

  • 2. Verder zijn met dit toezicht belast de door burgemeester en wethouders of de burgemeester aangewezen personen.

  • 3. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens hoofdstuk 3 van deze verordening bepaalde zijn tevens belast de ambtenaren van het Prostitutie Controle Team.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Intrekking oude verordening

De Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven (APV), in werking getreden op 1 mei 2015 wordt ingetrokken. De Drank- en Horecaverordening, in werking getreden op 1 juli 2013 wordt ingetrokken.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordeningen bedoeld in artikel 6:4 die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstig besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die waarop zij is bekendgemaakt

Artikel 6:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: APV Eindhoven.

Ondertekening

Eindhoven, Datum.

Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,

, burgemeester.

, secretaris.

Uitgegeven,

Mij bekend,

de gemeentesecretaris van Eindhoven,

GEMEENTESECRETARIS