Regeling vervallen per 29-03-2022

Beleidsregels integrale schuldhulpverlening WIL 2016

Geldend van 24-08-2016 t/m 28-03-2022

Intitulé

Beleidsregels integrale schuldhulpverlening 2016

Het dagelijks bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom;

gelet op artikel 2 en artikel 3 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening;

B E S L U I T

vast te stellen de volgende beleidsregels:

Integrale schuldhulpverlening WIL 2016

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: wet gemeentelijke schuldhulpverlening;

  • b.

    algemeen bestuur: het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom;

  • c.

    dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom;

  • d.

    inwoner: ingezetene van 18 jaar of ouder die op grond van de Basisregistratie personen bij de gemeente Houten, IJsselstein, Lopik, Nieuwegein of Vianen is ingeschreven en feitelijk in een van die gemeenten verblijft;

  • e.

    schuldhulpverlening: onder schuldhulpverlening wordt verstaan;

    • -

      preventie

    • -

      informatie en advies

    • -

      stabilisatie

    • -

      het ondersteunen bij het vinden van een adequate oplossing gericht op de aflossing van schulden indien redelijkerwijs is te voorzien dat een natuurlijke persoon niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen

    • -

      nazorg;

  • f.

    onverwijld: zo snel als mogelijk, maar in ieder geval binnen drie werkdagen;

  • g.

    NVVK: vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren;

  • h.

    overeenkomst : alle overeenkomsten die in het kader van schuldhulpverlening van toepassing zijn

Artikel 2. Doelgroep gemeentelijke schuldhulpverlening

  • 1. Alle inwoners van de gemeenten Houten, IJsselstein, Lopik, Nieuwegein en Vianen van 18 jaar en ouder kunnen zich tot het dagelijks bestuur wenden voor schuldhulpverlening.

  • 2. Een uitzondering op deze brede toegankelijkheid wordt gevormd door ex-zelfstandig ondernemers. Zij kunnen een beroep doen op schuldhulpverlening mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      het bedrijf is beëindigd en uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel

    • b.

      de schuldpositie is duidelijk

    • c.

      de boekhouding is op orde en de administratie is volledig afgerond.

Artikel 3. Aanbod schuldhulpverlening

  • 1. Het dagelijks bestuur verleent aan belanghebbende schuldhulpverlening indien dit noodzakelijk wordt geacht. Indien de noodzaak niet aanwezig wordt geacht door het dagelijks bestuur, kan een verzoek worden afgewezen.

  • 2. De vorm waarin schuldhulpverlening aangeboden wordt, is van meerdere factoren afhankelijk en kan per situatie verschillen. De factoren die een rol kunnen spelen zijn:

    • a.

      aard, zwaarte en/of omvang van de schulden;

    • b.

      het inkomen van de belanghebbende;

    • c.

      of er sprake is van een crisissituatie;

    • d.

      de psychosociale situatie;

    • e.

      houding en gedrag van belanghebbende c.q. aanvrager (motivatie);

    • f.

      de (financiële) vaardigheden van de aanvrager en de mate van zelfredzaamheid;

    • g.

      een eventueel eerder gebruik van schuldhulpverlening;

    • h.

      of er sprake is van één of meerdere fraudeschulden.

Artikel 4. Verplichtingen

  • 1. Belanghebbende doet aan het dagelijkse bestuur op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet kunnen zijn dat zij van invloed kunnen zijn op schuldhulpverlening. Dit geldt zowel gedurende de aanvraagperiode als gedurende de looptijd van het schuldhulpverleningstraject.

  • 2. Belanghebbende is verplicht om alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is gedurende de aanvraagperiode en tijdens het schuldhulpverleningstraject. De medewerking bestaat in ieder geval uit:

    • a.

      het nakomen van afspraken;

    • b.

      geen nieuwe schulden aangaan;

    • c.

      het zich houden aan de bepalingen van de schuldhulpverleningsovereenkomst;

    • d.

      deelnemen en meewerken aan alle activiteiten en/of vormen van begeleiding die noodzakelijk worden geacht;

    • e.

      zoveel mogelijk afloscapaciteit creëren door het verruimen van het inkomen, het inzetten van beschikbaar vermogen en het minimaliseren van uitgaven, en deze afloscapaciteit te gebruiken ter afbetaling van de schulden.

  • 3. Onverminderd de overige bepalingen in deze beleidsregels, kan het dagelijks bestuur besluiten om een verzoek tot schuldhulpverlening af te wijzen, dan wel een schuldhulpverleningstraject te beëindigen indien belanghebbende niet of in onvoldoende mate zijn verplichtingen nakomt.

  • 4. Alvorens tot afwijzing dan wel beëindiging over te gaan, wordt belanghebbende eenmaal een redelijke hersteltermijn geboden om alsnog de gevraagde medewerking te verlenen of informatie te verstrekken.

Artikel 5. Afwijzingsgronden

Het dagelijks bestuur kan een verzoek tot schuldhulpverlening afwijzen als:

  • a.

    belanghebbende niet tot de doelgroep behoort zoals bedoeld in artikel 2 van deze beleidsregels;

  • b.

    schuldhulpverlening niet noodzakelijk wordt geacht;

  • c.

    het dagelijks bestuur vaststelt dat er sprake is van een (op dat moment) niet regelbare schuld of niet regelbare schuldenaar;

  • d.

    belanghebbende niet beschikt over een stabiel inkomen, minimaal ter hoogte van de van toepassing zijnde bijstandsnorm

  • e.

    belanghebbende in staat van faillissement verkeert dan wel de wettelijke schuldsanering van toepassing is verklaard op belanghebbende;

  • f.

    niet voldaan wordt aan de Algemene Voorwaarden van het NVVK om voor schuldhulpverlening in aanmerking te komen;

  • g.

    naar redelijkheid ingeschat kan worden dat er niet binnen 6 maanden gestart kan worden met schuldbemiddeling;

  • h.

    belanghebbende zich niet bereid verklaart zich naar vermogen in te spannen om de onderliggende oorzaak van de schuldenproblematiek op te lossen;

Artikel 6. Beëindigingsgronden

Onverminderd de overige bepalingen in deze beleidsregels, kan het dagelijks bestuur besluiten tot beëindiging van de schuldhulpverlening indien:

  • a.

    belanghebbende niet langer voldoet aan het bepaalde onder artikel 2 lid 1;

  • b.

    het schuldhulpverleningstraject succesvol is afgerond;

  • c.

    belanghebbende zijn beschikbare aflossingscapaciteit of vermogen niet wil gebruiken voor de aflossing van zijn schulden;

  • d.

    belanghebbende zich ten opzichte van de medewerkers, belast met werkzaamheden die voortkomen uit de schuldhulpverlening, misdraagt;

  • e.

    belanghebbende in staat is om zijn schulden zelf te regelen dan wel in staat is de schulden zelfstandig te beheren;

  • f.

    de geboden hulpverlening, gelet op de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende, niet (langer) passend is;

  • g.

    door schuldeiser(s) de medewerking aan een minnelijke schuldhulpverlening wordt afgewezen of opgezegd;

  • h.

    er sprake is van een faillissement van belanghebbende;

  • i.

    de voorwaarden uit één van de overeenkomsten, gesloten in het kader van de schuldhulpverlening, niet zijn nagekomen;

  • j.

    belanghebbende nieuwe schulden is aangegaan;

  • k.

    belanghebbende is komen te overlijden;

  • l.

    er een WSNP-verklaring is afgegeven;

  • m.

    belanghebbende zich niet naar vermogen inspant om de onderliggende oorzaak van de schuldenproblematiek op te lossen;

Artikel 7. Recidive

  • 1. Indien minder dan 6 maanden voorafgaand aan de dag waarop een verzoek is ingediend, een eerder verzoek voor schuldhulpverlening buiten behandeling is gesteld, kan het verzoek voor schuldhulpverlening afgewezen worden, met uitzondering van het geven van informatie en advies.

  • 2. Indien minder dan 1 jaar voorafgaand aan de dag waarop een verzoek is ingediend:

        • a.

          een traject schuldhulpverlening tussentijds is beëindigd, of

        • b.

          een verzoek voor schuldhulpverlening door belanghebbende meer dan één keer is ingetrokken;

    kan een verzoek voor schuldhulpverlening afgewezen worden, met uitzondering van het geven van informatie en advies.

  • 3. Indien minder dan 3 jaar voorafgaand aan de dag waarop een verzoek is ingediend, een minnelijk schuldhulpverleningstraject succesvol is afgerond, kan een verzoek voor schuldhulpverlening afgewezen worden, met uitzondering van het geven van informatie en advies.

  • 4. Indien minder dan 3 jaar voorafgaand aan de dag waarop een verzoek is ingediend, een minnelijk schuldhulpverleningstraject voortijdig en verwijtbaar is afgebroken, kan een verzoek voor schuldhulpverlening afgewezen worden, met uitzondering van het geven van informatie en advies.

  • 5. Indien minder dan 10 jaar voorafgaand aan de dag waarop een verzoek is ingediend een traject in het kader van de WSNP is afgerond, kan een verzoek voor schuldhulpverlening worden afgewezen, met uitzondering van het geven van informatie en advies.

Artikel 8. Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

  • 1. Het dagelijks bestuur kan in zeer bijzondere gevallen gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien onverkorte toepassing daarvan aanleiding geeft of zou leiden tot disproportionele onredelijkheid of onbillijkheid.

  • 2. In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het dagelijks bestuur.

Artikel 9. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels integrale schuldhulpverlening WIL 2016.

Artikel 10. Inwerkingtreding

  • 1. Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

  • 2. Met ingang van de datum zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel, komen de Beleidsregels integrale schuldhulpverlening Werk en Inkomen Lekstroom, vastgesteld d.d. 20 juni 2013, te vervallen.

  • Aldus vastgesteld door het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom op 23 juni 2016.

  • De voorzitter, De secretaris,

    C.van Dalen R.H. Esser

  • Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

In het geval dat in andere wetgeving (zoals de Algemene wet bestuursrecht, het

Burgerlijk Wetboek, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en de Wet op het financieel toezicht) een andere betekenis aan een begrip wordt gegeven, geldt in het voorkomende geval vanzelfsprekend de betekenis die volgt uit de relatie tussen lagere en hogere wetgeving.

Onder d wordt gesproken over ‘feitelijk verblijven’. Dit betekent dat met een postadres niet voldaan wordt aan het criterium ‘inwoner’. En daardoor behoort iemand vervolgens ook niet tot de doelgroep.

Artikel 2. Doelgroep gemeentelijke schuldhulpverlening

In beginsel staat schuldhulpverlening open voor alle inwoners van 18 jaar en ouder van de vijf Lekstroom gemeenten. Het tweede lid gaat over ex-zelfstandig ondernemers. Aan hen worden een aantal aanvullende voorwaarden gesteld. Als een ex-zelfstandig ondernemer daaraan voldoet, kan hij toegelaten worden tot schuldhulpverlening.

Artikel 3. Aanbod schuldhulpverlening

Bij de beoordeling of schuldhulpverlening ook echt noodzakelijk is, spelen aspecten zoals (het gebrek aan) zelfredzaamheid of de omvang van de schulden een rol. Als het bijvoorbeeld gaat om een kleine schuld waar belanghebbende op een eenvoudige wijze zelf een afbetalingsregeling voor kan treffen, is het de vraag of schuldhulpverlening noodzakelijk is. De noodzakelijkheid moet dus altijd individueel afgewogen worden. Het ontbreken van de noodzaak kan aanleiding zijn om een verzoek af te wijzen. Ook het aanbod kan per individu verschillen. Schuldhulpverlening is bij uitstek maatwerk.

Bijzondere aandacht gaat uit naar lid 2 onderdeel h: fraude-schulden. Het hebben van één of meerdere fraudeschulden is geen uitsluitingsgrond en staat een schuldenregeling niet in de weg. Voorheen werden mensen met een fraude-schuld uitgesloten van schuldhulpverlening. Fraude mag immers niet lonen. Daarnaast was de inzet van schuldhulpverlening er vooral ook op gericht om de schuldenaar aan een schuldenvrije toekomst te helpen, met behulp van een schuldregeling waarbij schuldeisers na een bepaalde periode van aflossing akkoord gaan met kwijtschelding. In het geval van een fraude-schuld wil doorgaans geen enkele schuldeiser kwijtschelding verlenen, tenzij dit afgedwongen wordt door een rechter. Kortom, het oude paradigma binnen schuldhulpverlening luidde: bij fraude-schulden doen we niks.

De forse toename van schuldenproblematiek in de afgelopen jaren (in alle lagen van de bevolking) heeft schuldhulpverlening op de kaart gezet. Wetenschappers, gedragsdeskundigen, financieel experts, het lijkt alsof opeens iedereen zich met de materie bezighoudt. Hierdoor weten we inmiddels dat “niks doen” vaak onnodig leidt tot een nóg complexere schuldenproblematiek en niet zelden tot hoge maatschappelijke kosten. Schulden vormen niet alleen een probleem voor de schuldenaar, maar ook voor zijn omgeving/gezin, de schuldeiser en de maatschappij.

Mensen met schulden participeren minder, kinderen van ouders met schulden zijn altijd de dupe en groeien op in relatieve armoede. Het is wetenschappelijk aangetoond dat het IQ van een persoon in een uitzichtloze schuldensituatie afneemt. Als een gezin uit huis wordt gezet dan heeft de gemeente de kosten van de ontruiming en vervolgens kosten van de maatschappelijke opvang, maar ook instanties als maatschappelijk werk en jeugdzorg moeten in actie komen.

Schuldhulpverlening verandert van een procesgerichte aanpak in een resultaatgerichte aanpak, waarbij het draait om kennis hebben van zelfsturing en inzicht in de psychologie van een schuldenaar. En…..niet iedereen hoeft meer aan een schuldenvrije toekomst geholpen te worden. De nieuwe inzet is gericht op het hoogst haalbare.

Bij de beoordeling welk aanbod gedaan kan worden als er fraude-schulden zijn, is het sleutelwoord: opzet. In het kader van schuldhulpverlening wordt onder fraude verstaan:

een opzettelijk handelen of nalaten waarbij misleiding wordt gebruikt om een wederrechtelijk voordeel te behalen ten koste van een bestuursorgaan. De persoon die fraude heeft gepleegd moet in verband met die fraude onherroepelijk strafrechtelijk veroordeeld zijn of een onherroepelijke bestuurlijke sanctie, die beoogt hem leed toe te voegen, opgelegd zijn.

Met andere woorden:

• de schuldenaar moet fraude hebben gepleegd (opzet moet aangetoond zijn);

• die fraude moet hebben geleid tot een financiële benadeling (een vordering c.q. schuld);

• de schuldenaar moet hiervoor onherroepelijk gestraft zijn. Dat betekent dat hij strafrechtelijk is veroordeeld of een boete opgelegd heeft gekregen waartegen geen bezwaarmogelijkheden meer zijn.

Er is pas sprake van fraude als bewezen is dat er opzet in het spel was. Bestuursorganen hebben regelmatig moeite om onomstotelijk vast te stellen dat er sprake is van opzet. De meeste bestuursorganen hebben dit probleem dan ook vertaald in hun boeteregime. Alleen in die gevallen waarin een bestuursorgaan vindt dat er onomstotelijk vaststaat dat er sprake is van opzet, leggen zij een boete op van 100%. In alle andere gevallen wordt er een lagere boete opgelegd.

Ook voor de medewerker schuldhulpverlening is het nauwelijks mogelijk om vast te stellen of er sprake is van opzet. Om die reden sluiten wij aan bij het boeteregime van het bestuursorgaan in kwestie en de hoogte van de opgelegde boeten bepaald het aanbod. Bij een opgelegde boete van 100% bieden we wel een schuldenregeling aan, maar doen geen verzoek tot het verlenen van finale kwijting. In die zin mag fraude niet lonen. Na afloop van een succesvolle schuldregeling kan belanghebbende niettemin zelf een beroep doen op het kwijtscheldingsbeleid van het betreffende bestuursorgaan. In alle andere gevallen is het aanbod een schuldregeling waarbij wij wel een verzoek doen tot het verlenen van finale kwijting.

Artikel 4. Verplichtingen

Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van mensen om tijdig de benodigde informatie te geven en medewerking te verlenen. Dit geldt zowel voor de fase van de aanvraag als gedurende de looptijd van een traject. Wat betreft de verplichting tot medewerking is in lid 2 een aantal specifieke verplichtingen benoemd. Dit is geen limitatieve opsomming.

In lid 4 is geregeld dat belanghebbende altijd een hersteltermijn geboden krijgt, alvorens over te gaan tot het afwijzen of beëindigen van de schuldhulpverlening. Binnen de gestelde termijn wordt belanghebbende alsnog gelegenheid geboden om de gevraagde informatie te verstrekken en/of alsnog de gevraagde medewerking te verlenen. De duur van de hersteltermijn wordt niet benoemd. Ook hier dient er sprake te zijn van maatwerk. Gesteld kan worden dat een redelijke hersteltermijn in ieder geval 5 werkdagen bedraagt. Komt belanghebbende na de geboden hersteltermijn zijn verplichtingen niet na, dan kan het dagelijks bestuur besluiten tot afwijzen of beëindigen van de schuldhulpverlening.

Artikel 5. Afwijzingsgronden

In dit artikel is aangegeven in welke situaties of op welke gronden het dagelijkse bestuur een verzoek voor schuldhulpverlening kan afwijzen. In dit artikel komt nog eens duidelijk naar voren dat hulpverlening afgewezen kan worden als de aanvrager niet binnen de Lekstroom woonachtig is. Of schuldhulpverlening noodzakelijk geacht wordt hangt van allerlei individuele omstandigheden af. Wat een rol speelt bij het beoordelen of het noodzakelijk is, is bijvoorbeeld de mate van zelfredzaamheid van de aanvrager, of de complexiteit van de schuldenproblematiek. Onder c wordt gesproken over een ‘niet regelbare’ schuld of een ‘niet regelbare’ schuldenaar. Een voorbeeld van een niet regelbare schuld is een schadevergoeding die door het CJIB is opgelegd. Een voorbeeld van een niet regelbare schuldenaar is een persoon waarbij faillissement is uitgesproken en dit faillissement is nog niet opgeheven.

Als er geen sprake is van een stabiele inkomenssituatie, heeft een langdurig traject zoals een minnelijke schuldregeling vaak geen zin. Het risico op nieuwe schulden, uitval uit het traject en inkomensachteruitgang is dan groot. Uiteraard zal dit individueel beoordeeld worden.

Naast het verlenen van medewerking en het verstrekken van informatie, is ook een goede motivatie cruciaal voor het slagen van de schuldhulpverlening. Schulden kunnen het gevolg zijn van een verslaving of van een onverantwoord bestedingspatroon. Als de schuldenaar niet bereid is om deze onderliggende problematiek aan te pakken en op te lossen, is het investeren in schuldhulpverlening niet gerechtvaardigd. Het gebrek aan motivatie kan bijvoorbeeld blijken uit het feit dat er aanvullende hulpverlening wordt geweigerd of dat men bijvoorbeeld niet bereid is om aan een training deel te nemen.

Artikel 6. Beëindigingsgronden

Artikel 6 is geformuleerd als een zogenaamde ‘kan’-bepaling. Het dagelijkse bestuur heeft de bevoegdheid tot beëindiging, maar niet de verplichting. Dit geeft het dagelijks bestuur de ruimte om van een beëindiging af te zien, als bijvoorbeeld elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Of als daar dringende redenen voor zijn. Dit geeft ruimte voor maatwerk. Wel worden in dit artikel een aantal situaties beschreven die reden kunnen zijn voor het beëindigen van de schuldhulpverlening.

Bij verhuizing buiten de regio van WIL behoort men feitelijk niet meer tot de doelgroep. Voor zover er nog geen sprake is van een lopende schuldregeling kan WIL besluiten de schuldhulpverlening te beëindigen.

In het geval van agressie wordt aangesloten bij het agressieprotocol van WIL.

Artikel 7. Recidive

In dit artikel worden regels gesteld op basis waarvan vastgesteld wordt dat er sprake is van recidive. Bij het bepalen of een persoon al eerder gebruik heeft gemaakt van schuldhulpverlening telt de verleende schuldhulpverlening en/of de contacten daaromtrent vóór de inwerkingtreding van deze beleidsregels ook mee.

Artikel 8. Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

Dit artikel geeft ruimte aan het dagelijks bestuur om in bijzondere of onvoorziene gevallen af te wijken van hetgeen in deze beleidsregels is vastgelegd.

Artikel 9. Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 10. Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.