Beleidsregels Wmo gemeente Kerkrade 2016

Geldend van 01-07-2016 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Wmo gemeente Kerkrade 2016

Begrippen

Algemene voorziening

Het begrip algemene voorziening is in de Wmo 2015 gedefinieerd als "het aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning" (artikel 1.1.1. lid 1 Wmo 2015).

Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die toegankelijk zijn voor alle ingezetenen van een gemeente, dus niet specifiek voor mensen met een beperking. Maar deze voorzieningen kunnen wel een oplossing zijn voor mensen met een beperking. Voorbeelden van een algemene voorziening zijn:

  • *

    klussendienst;

  • *

    was- en strijkservice;

  • *

    maaltijdvoorziening;

  • *

    rolstoelpool;

  • *

    scootmobielpool

 

Geen uitgebreid onderzoek en formele beslissing

Om van een algemene voorziening gebruik te kunnen maken, is geen uitgebreid onderzoek naar de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager noodzakelijk. Een formele beslissing (beschikking) van de gemeente is niet nodig. De aanvrager die tot de doelgroep van de voorziening behoort, kan er meestal meteen gebruik van maken. De gemeente kan dus de aanvrager naar een algemene voorziening verwijzen, maar zal welmoeten bekijken of deze voorziening ook compenserend is voor de aanvrager.

Algemeen gebruikelijk

De gemeente kan een voorziening weigeren indien deze voorziening voor de persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is. Met criterium 'algemeen gebruikelijk' wordt beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken persoon met beperkingen, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen zou hebben, zou (hebben kunnen) beschikken.

CriteriaBij de beoordeling van de vraag of een voorziening algemeen gebruikelijk is, moet het college altijd onderzoeken of de voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor deze specifieke aanvrager. Uit de jurisprudentie volgt dat daarbij de volgende criteria een rol spelen:

  • *

    Is de voorziening gewoon verkrijgbaar

  • *

    Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht?

  • *

    Is de voorziening specifiek voor gehandicapten ontworpen?

  • *

    Zou een gezonde persoon, ook gelet op de individuele omstandigheden van het geval, waaronder de leeftijd, over de voorziening beschikken?

 

Belangrijk is het echter dat een voorziening op zichzelf nooit algemeen gebruikelijk is, maar slechts voor een specifiek persoon algemeen gebruikelijk kan zijn. Inkomen speelt geen rol bij beoordeling.

Verschil tussen algemene voorziening en algemeen gebruikelijke voorzieningEen algemeen gebruikelijke voorziening is dus net als een algemene voorziening een voorziening die voor iedereen toegankelijk is en die je gewoon kan aanschaffen of gebruik van kan maken. Een algemeen gebruikelijke voorziening is echter een individuele voorziening, zoals bijvoorbeeld een fiets met trapondersteuning en een algemene voorziening is geen individuele voorziening, maar een dienst of activiteit, zoals bijvoorbeeld een boodschappenservice of was- en strijkservice.

Een algemeen gebruikelijke voorziening valt niet onder de Wmo. Een algemene voorziening valt wel onder de Wmo, maar is alleen niet specifiek afgestemd op de individuele gebruiker, vandaar de term algemene voorziening. Daarnaast kan voor een algemene voorziening een bijdrage in de kosten (niet inkomensafhankelijk) worden gevraagd met uitzondering van cliëntondersteuning.

Besluit

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Kerkrade.

Bijdrage in de kosten

Bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

Collectieve maatwerkvoorziening

Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief (vraagafhankelijk) vervoer (cvv) het meest duidelijke voorbeeld. Cvv is geen algemene voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt, er een beschikking wordt afgegeven en bezwaar en beroep mogelijk is.

Dagbesteding/dagactiviteit

Een structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hij zinvol en nuttig vindt.

Gemeenschappelijke ruimten

Gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de persoon met beperkingen vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken;

Goedkoopst-adequaat

De begrippen “goedkoopst” en “adequaat” moeten in onderlinge samenhang worden bekeken. De volgorde waarin de begrippen zijn geplaatst, betekent niet dat in de beoordeling die bij het verstrekken van een voorziening wordt gemaakt, de hoogte van de kosten van de voorziening voorop staat en pas op de tweede plaats wordt bekeken of de voorziening compenserend is.

“Goedkoopst adequaat” betekent dat een voorziening altijd adequaat moet zijn. Pas als er meerdere adequate voorzieningen zijn, kan de goedkoopste adequate voorziening worden gekozen.

Het begrip ‘goedkoop’ moet bij de beoordeling niet in absolute zin worden uitgelegd. Zo kan een in aanschaf duurdere voorziening bijvoorbeeld langer meegaan en dus uiteindelijk goedkoper zijn.

Hoofdverblijf

De woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres indien de persoon met beperkingen met een postadres is ingeschreven;

Hulpvraag

Behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

Ingezetene

Cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Kerkrade; 

Leefeenheid

Geheel aan personen, daaronder begrepen de partner/echtgenoot en andere inwonenden (bijvoorbeeld kinderen), waarmee de cliënt op hetzelfde adres woonachtig is, anders dan in een commerciële huurders- of kostgangerrelatie;

Melding

Kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

Participatie

Deelnemen aan het maatschappelijk verkeer;

Wet

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

(Wettelijke) voorliggende voorziening

(Wettelijke) regelingen, anders dan de Wmo, waarmee ondersteuning kan worden bekostigd waarop de cliënt zelf is aangewezen;

Zelfredzaamheid

In staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.

Inleiding

De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) gaat ervan uit dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven. De wet verwacht van burgers dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan. Burgers die zelf of samen met mensen in hun naaste omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot deelname aan de maatschappij – participatie – moeten een beroep kunnen doen op door de overheid georganiseerde ondersteuning. De ondersteuning bij de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen, moet erop gericht zijn dat burgers zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen.

Vanaf 1 januari 2015 zijn vanuit de Awbz de volgende taken aan de Wmo 2015 toegevoegd: kortdurend verblijf, begeleiding en dagbesteding. Met de Wmo 2015 bestaat er gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de ondersteuning van personen met een beperking en personen met psychische en/of psychosociale problemen.

Naast de wet is er het ‘ Beleidsplan Wmo 2015 – 2018 “Samen leven in Kerkrade”’ en de ‘Verordening Maatschappelijke ondersteuning gemeente Kerkrade 2015’ die een kader voor het lokale beleid geven. Als verlengstuk van de verordening is er het ‘Besluit Maatschappelijke ondersteuning gemeente Kerkrade 2015’. Het gemeentelijk beleid is in het Beleidsplan, de Verordening en het Besluit vastgelegd. Het beoordelingskader wordt gevormd door de wet, beleidsplan, verordening, besluit en onderhavige beleidsregels (als algemeen verbindende voorschriften). De beleidsregels houden alleen maar regels in omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften. In de beschikking die op een aanvraag volgt kan naar de beleidsregels verwezen worden om daarmee een motivering te geven waarom al dan niet een recht toegekend wordt.

Onderhavige beleidsregels zijn aan de hand van vier thema’s opgebouwd. Per thema worden de van belang zijnde beleidsregels uitgewerkt. De thema’s:

  • 1.

    het voeren van een huishouden

  • 2.

    wonen

  • 3.

    mobiliteit

  • 4.

    zelfredzaamheid en participatie

 

De Wmo 2007 is verder doorontwikkeld middels de kantelingsgedachte. Sinds 2009 wordt hiermee gewerkt, hetgeen de VNG voor Kerkrade heeft verwoord in “Het Kerkraads Wmo model”. De Wmo 2015 biedt de gelegenheid dit gedachtegoed verder door te ontwikkelen: naast het onderzoeken van de vraag achter de vraag wordt ook gewerkt volgens het principe “van zorgen voor, naar zorgen dat”.  Dat betekent dat er gewerkt wordt aan de hand van:

Doen wat nodig is

Doen wat echt nodig is, betekent niet dat elke inwoner met een vergelijkbaar probleem ook op dezelfde wijze ondersteuning krijgt. Er is een verschuiving van verzekerd recht, zoals onder de AWBZ gold, naar wat echt nodig is;

De mogelijkheden van iemand staan centraal. Uitgangspunt is niet langer welke beperkingen iemand heeft, maar welke mogelijkheden er zijn. Iedereen kan iets overkomen waardoor hij (even) niet alles meer zelf kan en daardoor ondersteuning nodig heeft. Daarom is het de bedoeling om gericht te ondersteunen, door aan de voorkant te bekijken wat iemand nodig heeft. Daarbij is de insteek geen gestandaardiseerde oplossingen aan te bieden maar out of the box te denken. Dit is gebaseerd op het geloof dat mensen in staat zijn een groot deel van hun problemen zelf op te lossen.  Dat zorgt voor vertrouwen dat we proberen te borgen door te informeren, te adviseren en te ondersteunen op een manier die daaraan bijdraagt. Niet de beperkingen staan centraal, maar de mogelijkheid van mensen om zich aan te passen en zelf regie te (blijven) voeren over hun leven. Steeds meer zal de regie

en zeggenschap bij de mensen zelf komen te liggen. Aangevuld wordt alleen op wat echt nodig is. Wie niet zonder professionele ondersteuning kan, kan deze krijgen. Indien mogelijk tijdelijk als het kan,  maar ook permanent als het moet.

 

De insteek is eerst op eigen kracht, via het sociaal netwerk, vrijwilligers, mantelzorgers en/of algemene voorzieningen. Het kan ook betekenen dat de gemeente meer een verwijsfunctie krijgt. Wanneer een hulpvraag binnenkomt, wordt er integraal naar de situatie en context van de vraagsteller gekeken. Algemene (gebruikelijke) voorzieningen gaan voor (collectieve)maatwerkvoorzieningen.

 

De manier waarop deze beleidsregels zijn geformuleerd kan de indruk wekken dat het hier beschreven beleid een overwegend streng karakter heeft. Streng in die zin dat pas bij wijze van uitzondering een ondersteuningsvraag daadwerkelijk leidt tot het verstrekken van het gevraagde. Benadrukt moet worden dat dit niet de intentie is van deze beleidsregels. Het inzetten van maatwerkvoorzieningen zal altijd plaatsvinden, op het moment dat een individuele beoordeling van een ondersteuningsvraag daar aanleiding toe geeft. In deze beleidsregels zijn afwegingskaders geformuleerd om te omschrijven welke stappen vooraf gaan aan het daadwerkelijk verstrekken van een maatwerkvoorziening.

Uitgangspunten

Ondersteuningsplicht

In artikel 1.2.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is vastgelegd dat de gemeente maatwerkvoorzieningen moet verstrekken ter ondersteuning van de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Dit met het oog op het zo lang mogelijk zelfstandig en in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen. Dit wordt ook wel maatschappelijke ondersteuning genoemd. Onder maatschappelijke ondersteuning wordt ook het bieden van beschermd wonen en opvang verstaan.

Om bovenstaande te bewerkstelligen zijn er vier thema’s benoemd, te weten:

  • 1.

    Voeren van een huishouden

  • 2.

    Wonen

  • 3.

    Mobiliteit

  • 4.

    Zelfredzaamheid en participatie

Deze vier thema’s dienen als uitgangspunt voor de onderhavige beleidsregels

 

Eigen verantwoordelijkheid

Vastgelegd is dat bij het bepalen of een persoon ondersteund moet worden, het college rekening houdt met de persoonskenmerken en behoefte van de persoon, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. Dit betekent dat er maatwerk geleverd moet worden en dat de eigen verantwoordelijkheid van de persoon en zijn sociale netwerk veel nadrukkelijker voorop staan dan onder de oude Wet Maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

 

De eigen verantwoordelijkheid wordt door de VNG in beeld gebracht door middel van onderstaand figuur. Zoals de pijl aangeeft, wordt er eerst gekeken naar wat de persoon in kwestie zelf kan doen om de situatie te verbeteren en of het sociaal netwerk uitkomst kan bieden. Daarna wordt bepaald of er voorliggende voorzieningen zijn die het probleem oplossen. Biedt dit alles geen oplossing, dan wordt bekeken of een maatwerkvoorziening gewenst is.

Voorliggende voorzieningen kunnen zijn:

− algemene voorzieningen;

− collectieve voorzieningen;

− wettelijke voorzieningen en;

− algemeen gebruikelijke voorzieningen.

Deze voorzieningen zijn dus voorliggend ten opzichte van individuele voorzieningen (maatwerkvoorziening). Met andere woorden, als deze voorzieningen een oplossing bieden, wordt geen individuele voorziening verstrekt.

De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem op te lossen. Die eigen verantwoordelijkheid komt tijdens het keukentafelgesprek aan de orde.

Een voorziening wordt alleen verstrekt wanneer deze noodzakelijk is en niet indien dit een door de cliënt gewenste verstrekking is.

Een oplossing van problemen kan bijvoorbeeld al aanwezig zijn in die zin dat deze feitelijk al jaren behoort tot iemands normale levenspatroon. Bij problemen met het schoonhouden van het huis zijn er talloze mensen die gewend zijn daar iemand voor in te huren, zoals tweeverdieners of mensen met voldoende inkomen. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Door voort te zetten wat men had, ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt. Dat zou anders kunnen zijn als door het ontstaan van de beperking het inkomen daalt. Het kan dan zijn dat iemand de eerder ingehuurde schoonmaakhulp niet meer kan betalen. Dat zou aanleiding kunnen zijn wel te ondersteunen. Daarvoor zal een zorgvuldig onderzoek verricht moeten worden, met name naar de eerdere situatie, zowel wat betreft hulp als wat betreft inkomen, en de veranderde situatie. Het kan ook zijn dat er (veel) meer hulp in de huishouding nodig is. Dan zou het kunnen zijn dat er wel sprake is van meerkosten en dat er daardoor ondersteuning geboden moet worden.

Eigen verantwoordelijkheid betekent daarnaast bijvoorbeeld ook de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden kunnen bekeken worden. Mogelijk is dat een hulpmiddel waardoor iemand meer zelf kan gaan doen.

Een ander voorbeeld is het vervoer. Heel veel mensen zijn op dit moment gewend al bijna hun hele leven gebruik te maken van een auto. Als zij een beperking krijgen, door leeftijd of door een ongeval, hoeft er in feite niets te veranderen, als zij met diezelfde auto in staat blijven hun verplaatsingen te maken. Er hoeft dan niet ondersteund te worden. Dat zou anders kunnen zijn als zij door hun beperking veel meer verplaatsingen moeten gaan maken, of als de auto voor hun handicap aangepast zou moeten worden. In het eerste geval kan onderzoek verricht worden naar de aard van de extra ritten en de kosten daarvan, in relatie tot het eerdere verplaatsingspatroon en zou ondersteuning mogelijk zijn als er blijkt dat er sprake is van meerkosten. In het tweede geval, waarin sprake is van noodzakelijke autoaanpassingen, is er sprake van meerkosten: zonder beperking waren de autoaanpassingen niet nodig geweest.

Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand 65 is en zijn badkamer gaat renoveren mag een gemeente veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen allerlei individuele factoren natuurlijk in mee, zoals: is er plaats voor, wat is de rol van het bad voor therapie e.d. Er speelt ook nog iets anders mee: weten mensen wel dat van hen verwacht wordt dat ze via het denken aan dit soort dingen anticiperen op mogelijk komende problemen? De gemeente Kerkrade betrekt de burgers, maar ook de woningcorporaties bij de voorlichting over het aanspreken van de eigen kracht met betrekking tot woonvoorzieningen.

Voorliggende voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving

Voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen op grond van een andere wet die de verstrekking van een maatwerkvoorziening uitsluiten. Een voorliggende voorziening gaat voor op verstrekking van een maatwerkvoorziening voor zover deze voorliggende voorziening een passende en toereikende oplossing biedt of de kosten van de maatwerkvoorziening als niet noodzakelijk heeft aangemerkt. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval bij een rollator die in de Zorgverzekeringswet als niet noodzakelijk is aangemerkt.

Bij voorliggende voorzieningen kan onder andere gedacht worden aan:

• Zittend ziekenvervoer op grond van de Zorgverzekeringswet;

• Hulpmiddelen op grond van de Zorgverzekeringswet;

• Verblijfsindicatie op grond van de Wet Langdurige Zorg

Er moet in elke individuele situatie worden beoordeeld of de voorliggende voorziening toereikend en passend is. Is dat niet of deels het geval, dan wordt gekeken naar een andere oplossing. Indien de cliënt geen gebruik wenst te maken van een voorliggende voorziening, kan dat niet tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening leiden. Of de cliënt dan daadwerkelijk de betreffende voorliggende voorziening zal gaan gebruiken behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt.

Verblijfsindicatie op grond van de Wet Langdurige zorg

Het college mag een maatwerkvoorziening weigeren indien de cliënt een aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg ingevolge de Wet langdurige zorg. Het is zelfs mogelijk te weigeren indien er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande (artikel 2.3.5 lid 6 van de wet).

Om toegang te krijgen tot de Wet langdurende zorg (Wlz) moet worden aangetoond dat er permanent toezicht nodig is

Er zijn twee uitzonderingen op deze hoofdregel:

  • *

    De hoofdregel geldt niet voor cliënten met een laag zorgzwaartepakket (zzp), die op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Wlz nog niet in een instelling verblijven. Onder cliënten met een laag zzp worden verstaan: cliënten die zijn aangewezen op een zorgzwaartepakket 1 VV, 2 VV, 3 VV, 4 VV, 3 LG, 1 ZG aud, of 1 ZG vis, dan wel, voor een meerderjarige cliënt, op een zorgzwaartepakket 1 VG, 2 VG of 3 VG.

  • *

    De hoofdregel geldt in 2016 nog niet voor cliënten met een (mogelijke) aanspraak op verblijf die

- thuis wonen en een maatwerkvoorziening inhoudende een hulpmiddel of een woningaanpassing hebben aangevraagd;

- zonder behandeling in een instelling verblijven en een maatwerkvoorziening inhoudende een hulpmiddel ter verbetering van hun mobiliteit hebben aangevraagd.

Beperking, chronisch psychisch probleem of psychosociaal probleem

Om voor een voorziening in aanmerking te komen dienen beperkingen, chronische psychische problemen of psychosociale problemen aanwezig te zijn (artikel 8, lid 2 Verordening).

Of daarvan sprake is zal soms op grond van een medische diagnose moeten worden vastgesteld. Vervolgens moet op grond van die diagnose en de daaruit voortvloeiende stoornis(sen) kunnen worden aangegeven of de ondervonden beperkingen en de daaruit voortvloeiende belemmeringen een direct gevolg zijn van de beperkingen of het probleem. Het gegeven dat men oud is, is op zichzelf geen indicatie voor voorzieningen in het kader van de Wmo. Wel kunnen belemmeringen, die het gevolg zijn van slijtageprocessen, die onlosmakelijk verbonden zijn aan het ouder worden, aanleiding zijn om in het kader van de Wmo voorzieningen te treffen.

Bij de beoordeling van beperkingen en belemmeringen wordt uitgegaan van medische objectiveerbare stoornissen.

Goedkoopst adequaat

De verordening bepaalt, dat de te verstrekken voorziening ‘als goedkoopst adequaat’ moet kunnen worden aangemerkt (artikel 9 lid 2 van de Verordening). Het is van belang op het begrip goedkoopst adequaat nader in te gaan.

Primair betekent goedkoopst adequaat dat de voorziening passend moet zijn. Uit de alternatieven die als adequaat worden bestempeld, kan de gemeente de goedkoopste oplossing kiezen. Het begrip goedkoopst adequaat laat ruimte voor een afweging van de specifieke omstandigheden van de aanvrager. Uiteindelijk bepaalt immers de situatie van de aanvrager, zoals beoordeeld door de gemeente, wat in zijn omstandigheden passend is.

Uitgangspunt is, dat van de adequaatste oplossingen die er zijn, de goedkoopste oplossing wordt gekozen.

Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, mag het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een ondersteunende voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen.

Langdurig noodzakelijk

Langdurig noodzakelijk betekent dat een voorziening min of meer blijvend noodzakelijk is. Hierbij wordt overwogen dat de grens tussen kortdurend en langdurend bepaald wordt aan de hand van de vraag: gaat het probleem over of is het blijvend. Als iemand een probleem heeft dat 8 of 10 maanden zal duren maar daarna over zal zijn, mag er van worden uitgegaan dat geen sprake is van langdurige noodzaak. Bij een wisselend beeld, waarbij verbeteringen en situaties van terugval elkaar opvolgen, kan uitgegaan worden van een langdurige noodzaak, mits dat wisselend beeld permanent is. Dat geldt overigens niet bij een aanvrager die terminaal is. Als de levensverwachting 4 maanden is, is duidelijk dat het geen tijdelijk probleem is, maar een probleem tot de dood erop volgt. Er moet dan uitgegaan worden van langdurige noodzaak. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal van situatie tot situatie verschillen.

Waar de grens van langdurig gelegd moet worden is niet eenduidig aan te geven. Men kan een beroep doen op de Thuiszorgwinkel voor het lenen van een hulpmiddel voor een termijn van drie maanden, welke termijn eenmaal met nogmaals drie maanden verlengd kan worden. Als bij de aanvraag van tevoren duidelijk is dat het langdurig is, kan direct een Wmo-voorziening worden verstrekt.

Conform het gestelde kunnen hulp bij het huishouden, begeleiding en dagbesteding wel voor een korte duur worden geïndiceerd.

Behoeften en persoonskenmerken van de belanghebbende

Artikel 9, lid 1 van de Verordening bepaalt dat het college uitgaat van de behoeften en persoonskenmerken van de belanghebbende. Dit betekent dat er altijd maatwerk geleverd moet worden. Daarbij gaat de gemeente uit van de vraag van de belanghebbende en niet van de voorzieningen die de gemeente verstrekt.

Het leveren van maatwerk betekent een uitgebreid onderzoek naar de persoonlijke situatie van de belanghebbende en het zoeken naar de goedkoopst adequate oplossing voor het probleem. En omdat elke situatie anders is, is een ‘dichtgetimmerd’ kader onwenselijk. Het is daarom van groot belang dat de gemeente haar bevindingen zorgvuldig vastlegt en motiveert. De centrale vraag die men zich moet stellen is: “Moet er ondersteund worden in de zelfredzaamheid en participatie?”

Een aanvraag voor een gemeenschappelijke voorziening is niet mogelijk. Er moet altijd één individuele aanvrager zijn die de voorziening aanvraagt; de voorziening moet voor deze aanvrager ook noodzakelijk zijn in het kader van de Wmo. De cliënt is de hoofdgebruiker.

Een voorziening wordt alleen verstrekt voor zover het de persoon met beperkingen betreft. De hulpvrager die bijvoorbeeld een vervoersvoorziening nodig heeft, kan die voorziening alleen voor zichzelf aanvragen. Het kan dus niet zo zijn dat een persoon met beperkingen een voorziening aanvraagt (mede) ten behoeve van zijn echtgenoot/partner.

Algemeen gebruikelijk

Volgens de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een zaak algemeen gebruikelijk indien aan een algemeen toetsingskader wordt voldaan. Door een aanvraag te toetsen aan de criteria uit deze jurisprudentie kan men meestal zelf het antwoord vinden op de vraag of een voorziening in de concrete, individuele situatie van de aanvrager ook als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd.

Hiervoor moeten de volgende vragen worden beantwoord:

  • *

    Is de voorziening speciaal voor gehandicapten bedoeld?

  • *

    Is de voorziening in de reguliere handel verkrijgbaar?

  • *

    Is de voorziening in prijs vergelijkbaar met andere voorzieningen met hetzelfde doel?

 

Als deze drie vragen met respectievelijk “nee”, “ja” en “ja” beantwoord kunnen worden is de voorziening op zichzelf, als zaak, algemeen gebruikelijk.

 

Er moet echter ook bezien worden of dat ook geldt in de individuele situatie van de aanvrager. Daarvoor moeten de volgende vragen worden beantwoord:

  • *

    Komt het inkomen van de gebruiker door de noodzakelijke aanschaf van deze voorziening onder de in zijn situatie geldende bijstandsnorm, mede ten gevolge van aantoonbare kosten in verband met diens beperkingen, die niet op grond van andere regelingen of voorzieningen worden ondersteund?

  • *

    Is er sprake van acute vervanging van een (relatief) nieuwe voorziening ten gevolge van de opgetreden beperkingen?

Als beide laatste vragen met “nee” kunnen worden beantwoord, is de voorziening ook in de individuele situatie algemeen gebruikelijk, en hoeft deze niet op grond van de Wmo te worden verstrekt.

Een voorbeeld

Een telefoon mag als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Ook de aanwezigheid van centrale verwarming kan als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Het mag duidelijk zijn dat dit soort voorzieningen niet meer verstrekt wordt, juist omdat ze algemeen gebruikelijk zijn. Op vervoersgebied kan men als voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen noemen: de fiets met hulpmotor en een fiets met lage instap en op het gebied van de woningaanpassingen: thermostaatkranen, één-hendel-mengkranen, verhoogd toilet en douche- en toiletbeugels.

Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp wordt in de wet als volgt gedefinieerd:

Hulp die naar algemeen aanvaarde opvatting in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.

Huishouden

Van gebruikelijke hulp is sprake als er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwoning wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Bij gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Tot achttien jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Alleen als schoonmaken niet kan blijven liggen (regelmatig geknoeide vloeistoffen en eten) zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijk gebruikelijke hulp wel voor geïndiceerd worden.

Begeleiding

Ook bij Begeleiding wordt het begrip ”gebruikelijke hulp” gehanteerd. Gebruikelijke hulp is de hulp die verwacht kan worden van huisgenoten , die “normaal” wordt geacht in de relatie tussen huisgenoten en/of niet structureel meer is dan wanneer de huisgenoot geen beperking zou hebben.

Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwoning wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen.

De begeleiding door een partner, ouder, volwassen inwonend kind of een andere volwassen huisgenoot wordt als gebruikelijke hulp beschouwd:

Bij kortdurende situaties (max. 3 maanden):

Indien het uitzicht op herstel van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie dusdanig gunstig is, dat begeleiding na deze periode niet meer nodig zal zijn.

Bij langdurige situaties:

  • *

    bij normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer (bezoek familie/vrienden, bezoek huisarts, brengen en halen van kinderen naar school, sport of clubjes);

  • *

    hulp bij overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden behoren zoals de thuisadministratie;

  • *

    het leren omgaan van derden (familie/vrienden/leerkracht etc.) met cliënt

  • *

    ouderlijk toezicht op kinderen, de aard en mate hiervan is afhankelijk van de leeftijd van het kind.

Bij gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot.

Het is van belang de term gebruikelijke hulp goed te onderscheiden van het begrip mantelzorg.

Aard van de gebruikte materialen

Het zal hierbij vooral om woonvoorzieningen gaan, waarbij te denken valt aan spaanplaat dat een bepaald soort gas bevat of bijvoorbeeld halfsteens muren op het westen die veel waterdoorslag geven met als gevolg veel vocht in huis. Iedereen, ongeacht een eventuele handicap, zal met dit soort materialen dezelfde problemen kunnen ondervinden. Het probleem wordt dus niet veroorzaakt door de combinatie handicap-woning, maar door de gebruikte materialen. Reden om een voorziening te weigeren.

Uitrustingsniveau

Wie een hoog inkomen heeft, zal een groter huis kunnen bewonen dan iemand met een minimuminkomen. Het is niet reëel om hiermee bij de toekenning van voorzieningen rekening te houden (dit geldt zowel voor woonvoorzieningen, hulp bij het huishouden als voor vervoersvoorzieningen). Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan. Zo wordt er geen extra hulp bij het huishouden toegekend voor een inpandig zwembad. Maar ook een garage wordt in principe niet aangepast, tenzij deze gebruikt moet worden als stalling voor een scootmobiel. Uitgangspunt is het niveau sociale woningbouw.

Mantelzorgers en vrijwilligers

Mantelzorg wordt in de wet als volgt gedefinieerd:

Hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

Een bijzondere groep onder de Wmo vormen de mantelzorgers en vrijwilligers. De vraag is of dat leidt tot ‘eigen’ aanspraken van mantelzorgers, of dat het gaat om afgeleide aanspraken, omdat er een persoon is waarvoor de mantelzorger zorgt en ook de mantelzorger op naam van deze persoon aanspraak kan maken op individuele voorzieningen. Nadrukkelijk moet een gemeente immers rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens eventueel dreigende overbelasting. Bij de verschillende onderdelen komt dit aan de orde. Het gaat hierbij overigens om een principieel verschil van inzicht, waarover de jurisprudentie tot op heden nog geen uitsluitsel heeft gegeven . Totdat dat gebeurt, kiest de gemeente ervoor uit te gaan van een afgeleid recht op voorzieningen. Beschikkingen zullen dan ook op naam staan van en gericht zijn tot degene die de mantelzorg ontvangt.

Zelfredzaamheid-Matrix (ZRM)

De Zelfredzaamheid-Matrix (ZRM) is een meetinstrument om verschillende dimensies van zelfredzaamheid overzichtelijk in beeld te brengen. De ZRM heeft elf leefdomeinen waarop de mate van zelfredzaamheid wordt beoordeeld. Deze domeinen hangen sterk met elkaar samen, maar zijn zo gedefinieerd dat ze elkaar niet of nauwelijks overlappen. De domeinen van de ZRM zijn: Financiën, Dagbesteding, Huisvesting, Huiselijke relaties, Geestelijke gezondheid, Lichamelijke gezondheid, Verslaving, Activiteiten Dagelijks Leven, Sociaal netwerk, Maatschappelijke participatie, en Justitie. Dit zijn de noodzakelijke en niet-overbodige gebieden die in iedere volwassen persoon (in de Nederlandse samenleving) bepalend zijn voor de effectiviteit, productiviteit en kwaliteit van leven. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van het ouderschapsupplement, dit kent vier domeinen te weten: lichamelijke verzorging, sociaal-emotionele ondersteuning, scholing en opvang.

Ondersteuningsadviesplan

Het ondersteuningsadviesplan vormt in Kerkrade de basis voor het besluit op een aanvraag voor een maatwerkvoorziening in het kader van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Het plan wordt opgesteld in samenspraak tussen de inwoner (=cliënt), diens netwerk en de medewerker van het sociaal wijkteam.

Met behulp van het ondersteuningsadviesplan wordt de zelfredzaamheid van de cliënt in beeld gebracht net als de bijbehorende acties. De acties worden opgesteld aan de hand van 7 resultaatsgebieden. Deze zijn nader uitgewerkt in de Richtlijn Begeleiding, dagactiviteit en Kortdurend verblijf.

Maatwerkvoorzieningen

Thema: het voeren van een huishouden

Tot het voeren van een huishouden behoort het:

  • *

    schoonmaken van een woning met andere woorden een schoon en leefbaar huis;

  • *

    kunnen beschikken over goederen voor de primaire levensbehoeften;

  • *

    kunnen beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • *

    kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.

 

Het kunnen voeren van een huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een huishouden voeren is een zeer subjectief begrip waarop een ieder (anders wellicht dan bij hulpmiddelen) eigen normen en waarden hanteert.

In Kerkrade willen we zo veel mogelijk samen met de burgers kijken waar hun behoeften liggen met betrekking tot het voeren van hun huishouden.

 

Om te komen tot een afdoende resultaat met betrekking tot het huishouden, wordt in samenspraak met de cliënt een ondersteunings-adviesplan opgesteld. Hierin staat o.a. beschreven welke (huishoudelijke) activiteiten door de cliënt zelf en/of zijn sociale omgeving opgepakt kunnen worden. Verder wordt er gekeken naar oplossingen in de vorm van voorliggende / collectieve / algemeen gebruikelijke voorzieningen. Pas als deze voorzieningen niet leiden tot een oplossing, kan de cliënt in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening.

 

In de gemeente Kerkrade biedt de “Richtlijn zelfredzaamheid en participatie Huishouden” richting aan het bepalen van de aard en de omvang van de ondersteuning in het huishouden. Deze Richtlijn vormt een afzonderlijke bijlage van deze Beleidsregels.

  

Algemeen afwegingskader

  • *

    Allereerst beoordeelt het college of in het gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Voorwaarde is dat voorliggende voorzieningen ook daadwerkelijk aanwezig zijn in de gemeente.

  • *

    Vervolgens beoordeelt het college of er andere eigen mogelijkheden zijn.

  • *

    Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke hulp en gebruikelijke hulp in het sociaal netwerk.

  • *

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college maatschappelijk ondersteunen.

  • *

    Bij deze ondersteuning wordt als norm aangehouden de systematiek zoals opgenomen in de Richtlijn Hulp bij het Huishouden Kerkrade 2015. Deze systematiek bestaat uit normen uitgedrukt in uren/minuten.

  • *

    De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • *

    Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. In geval van dreigende overbelasting kan een individuele voorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld, het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting

  • *

    Indien er sprake is van terminaliteit, mondeling dan wel schriftelijke bevestigd door een arts, vindt geen beoordeling van de gebruikelijke hulp plaats.

Thema: Wonen

In het kader van participatie en zelfredzaamheid van cliënten is zo lang mogelijk zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving een van de belangrijke doelen van de Wmo 2015. Geschikt wonen is een essentiële basis om het zo lang mogelijk zelfstandig wonen mogelijk te kunnen maken. Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor zelfstandige woonruimte. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft te verwachten beperkingen in de nabije toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt gesproken van een woning.

In dit hoofdstuk wordt een nadere toelichting gegeven over het afwegingskader in relatie tot wonen. Er zijn ook werkafspraken opgesteld tussen woningcorporaties en de gemeente Kerkrade. Deze werkafspraken worden verwerkt in een convenant. De beleidsregels vormen de basis en in het convenant staat een verder uitwerking van de regels en de daarover gemaakte afspraken.

Maatwerkvoorziening

Een woonvoorziening kan compensatie bieden in de zelfredzaamheid door cliënt in staat te stellen tot het verrichten van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen.

Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk te maken waar belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft.

Uitgangspunt van de wet bij een maatwerkvoorziening is dat deze in ‘natura’ verstrekt wordt.

Normaal gebruik van de woning

Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden in principe geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden er in principe geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.

Algemeen afwegingskader

Voorzienbaarheid

Uit de criteria voor een maatwerkvoorziening blijkt dat de cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, de voorziening niet voorzienbaar was of van cliënt niet verwacht

kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. Bij het ouder worden kunnen veel mensen voorzien dat de leefomgeving aangepast moet worden op beperkingen die hiermee verband houden. Ook bij bepaalde langzaam progressieve aandoeningen kan verwacht worden dat cliënten kunnen voorzien dat het wonen in de huidige woning problemen gaat opleveren. Voorzienbaarheid betekent dat de gemeente van cliënten verwacht dat zij zelf of samen met het eigen netwerk oplossingen zoeken voor ervaren of toekomstig te verwachten belemmeringen bij het zelfstandig wonen. De cliënt heeft dus zelf een eigen verantwoordelijkheid om het zo lang mogelijk zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk te maken.

Bovenstaande betekent dus ook bijvoorbeeld dat wanneer men verhuist naar de woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is voor de cliënt of zijn huisgenoten dat men niet in aanmerking komt voor woningaanpassingen.

Verhuizen

Het college beoordeelt allereerst of de zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven ook te bereiken is via een verhuizing. Indien verhuizen een goedkopere adequate oplossing is dan het aanpassen van de huidige woning, dan komen de kosten voor verhuizing en herinrichting voor eigen rekening van de cliënt.

Primaat van verhuizen

Het primaat van verhuizen wordt altijd toegepast bij woningaanpassingen, die duurder zijn dan € 5.500,- tenzij één of meerdere van de hieronder genoemde afwegingen zwaarder wegen. Bij de bepaling van de kosten wordt rekening gehouden met de voorzieningen welke nu en in de nabije toekomst noodzakelijk zijn.

Afwegingen:

  • -

    de snelheid waarmee het probleem kan worden gecompenseerd. De termijn waarbinnen een andere geschikte woning beschikbaar is of een woning die met aanmerkelijk minder kosten dan het aanpassen van de huidige woning, beschikbaar komt. De medisch verantwoorde termijn kan worden bepaald door een medisch adviseur;

  • -

    aanwezige mantelzorg;

  • -

    overige factoren zoals:

    • *

      binding met de buurt;

    • *

      afstand

    • *

      afstand tot het werk;

    • *

      woonlastenconsequenties;

    • *

      eigendom van de woning en de consequenties daarvan;

    • *

      vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte;

    • *

      de te verwachten gebruiksduur van de aanpassing.

 

Voor het eerst zelfstandig wonen

Cliënten die voor het eerst zelfstandig gaan wonen, hebben de verantwoordelijkheid om een geschikte woning te zoeken en kunnen geen aanspraak maken op een maatwerkvoorziening. Uitgangspunt is dat in deze situatie woningaanpassingen niet worden vergoed. Een individuele beoordeling moet uitwijzen of dit uitgangspunt in die specifieke situatie redelijk is.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Het college beoordeelt of alle algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen zijn in beginsel (niet limitatieve opsomming):

  • *

    centrale verwarming;

  • *

    kranen (eenhendelkranen, thermostatische kranen en kranen met een temperatuurbegrenzer);

  • *

    douche (waaronder ook vervanging van een lavet door een douche; eerste aanleg van een douche);

  • *

    douchekop op glijstang, douchegordijn en douchewanden;

  • *

    zonwering;

  • *

    airco;

  • *

    luchtbevochtiger;

  • *

    (condens)droger;

  • *

    aanrechtblad;

  • *

    kookplaat (keramische en inductiekookplaat);

  • *

    korflades;

  • *

    tweede trapleuning (binnenshuis);

  • *

    standaard beugels (van 20 tot en met 60 cm);

  • *

    toilet, hangend toilet, vast verhoogd toilet en losse toiletverhoger die hetzelfde doel heeft als een vast verhoogd/hangend toilet. Uitgezonderd hiervan zijn toiletbrillen met opklapbare armleggers die tot doel hebben een klant met stabiliteit/evenwichtsproblemen in staat te stellen op een verantwoorde wijze gebruik te maken van een toilet.

  • *

    verhuizen;

  • *

    nivelleren drempels binnenshuis;

  • *

    aanpassingen aan een badkamer van dertig jaar of ouder;

  • *

    elektrische aansluiting in berging ten behoeve van opladen scootermobiel of elektrische rolstoel.

Hoofdverblijf

Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorzieningen worden getroffen.

* in uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven bijvoorbeeld bij kinderen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. In die situatie kunnen, indien niet anders mogelijk, twee woningen aangepast worden;

* wanneer de cliënt in een Wlz-instelling woont kan een woning waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van ouders) bezoekbaar gemaakt worden. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang tot de woning, een verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet heeft. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken.

Maatwerkvoorziening woningaanpassing

De limitatieve lijst

Samen met de woningverenigingen en de installatiebedrijven heeft de gemeente een “limitatieve lijst” van standaard woonvoorzieningen opgesteld, met daarbij behorende vastgestelde prijzen: zie bijlage. Zo kan men vooraf een juiste inschatting maken van de te verwachten kosten van de bouwkundige of woontechnische woonvoorziening en kan een verkorte procedure worden toegepast.

Bovengenoemde werkwijze kan enkel worden toegepast bij de opgenomen woningaanpassingen waarbij de woningeigenaar een verhuurder betreft.

Niet-limitatieve lijst

Indien de aanpassingen niet in de limitatieve lijst zijn opgenomen of het een eigendomswoning betreft, dan wordt aan de hand van een programma van eisen aan de belanghebbende gevraagd minimaal 2 offertes aan te leveren. Deze offertes worden door het college inhoudelijk beoordeeld, waarna het maximale subsidiebedrag wordt vastgesteld. De cliënt verstrekt de opdracht aan de leverancier / aannemer en stuurt vervolgens de gereedmelding naar de gemeente Kerkrade. De factuur van de woningaanpassing kan direct naar de gemeente Kerkrade worden verzonden. Indien de gereedmelding en de factuur overeenkomen met het eerder vastgestelde programma van eisen en het maximale subsidiebedrag wordt de rekening betaalbaar gesteld.

Afschrijvingsregeling

Bij een noodzaak voor woningaanpassing(en) bepaalt het College de eigen verantwoordelijkheid van de eigenaar voor renovatie. Bij een aanvraag voor een woningaanpassing is de leeftijd / ouderdom van de betreffende woningonderdelen bepalend. Is de leeftijd hoger dan de afschrijftermijn, dan is de woningeigenaar geheel verantwoordelijk voor vernieuwing van betreffende onderdelen, waarbij hij rekening dient te houden met de beperkingen van de bewoner. Is de leeftijd lager dan de afschrijftermijn, dan is het aandeel van de woningeigenaar naar rato en komt de gemeente voor het overige deel tegemoet.

De bewijslast voor de leeftijd van de aan te passen woonruimte ligt bij de eigenaar van de woning.

Afschrijvingsregeling badkamers

  • *

    Wanneer er binnen de afschrijvingsregeling wordt gesproken wordt over “kosten” dan wordt hiermee bedoeld de aanpassingskosten die nodig zijn om de belemmering van de cliënt op te heffen en niet de totale renovatiekosten.

  • *

    Standaard aanpassingen die niet gerelateerd zijn aan de leeftijd van de badkamer (bijv. douchezitje of opklapbare toiletbeugels), worden volledig vergoed via de Wmo.

  • *

    In geval van aanpassing van badkamers met een leeftijd tot en met 20 jaar komen de kosten volledig ten laste van de gemeente.

  • *

    In geval van aanpassing van badkamers met een leeftijd vanaf 30 jaar kunnen aanpassingen in een renovatie worden meegenomen. De kosten komen dan volledig ten laste van de woningcorporatie.

  • *

    In geval van aanpassing van badkamers met een leeftijd tussen 20 en 30 jaar wordt een kostenverdeling gemaakt volgens een glijdende schaal.

Deze kostenverdeling is als volgt:

Leeftijd

Aandeel gemeente

Aandeel eigenaar

- Verhuurder

- Eigenaar

t/m 20 jaar

100 %

0 %

21 jaar

90 %

10%

22 jaar

80 %

20%

23 jaar

70 %

30%

24 jaar

60 %

40%

25 jaar

50 %

50%

26 jaar

40 %

60%

27 jaar

30 %

70%

28 jaar

20 %

80%

29 jaar

10 %

90%

Vanaf 30 jaar

0 %

100%

 

Maatwerkvoorziening in bruikleen

Er worden ook maatwerkvoorzieningen in bruikleen vertrekt. Voorbeelden van deze voorzieningen zijn:

  • *

    Losse tillift

  • *

    Plafondrailsysteem

  • *

    Traplift

  • *

    Plateaulift

  • *

    Deuropener

 Bij bovengenoemde voorzieningen blijft het college eigenaar van de voorziening en is daarmee tevens verantwoordelijk voor onderhoud en reparatie. Op de voorziening is middels een sticker kenbaar gemaakt welke leverancier belanghebbende kan benaderen bij vragen of defecten.

 

Mantelzorgwoning

Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Voorbeeld: Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning ten behoeve van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is het uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.

Aanpassing gemeenschappelijke ruimten

Een cliënt van een serviceflat of seniorencomplex mag verwachten dat deze woning de mogelijkheid biedt om daar als oudere op adequate wijze te kunnen wonen. Het mag dan ook als algemeen gebruikelijk worden beschouwd dat cliënten van een serviceflat kunnen beschikken over een lift en dat in de gemeenschappelijke ruimten de nodige voorzieningen (zoals een elektrische deuropener) aanwezig zijn. In een serviceflat of seniorencomplex is niet de gemeente op grond van de WMO, maar de woningeigenaar gehouden deze voorzieningen te bieden.

Bij de bepaling welke woningen als seniorencomplex (of levensloopbestendige woning) worden aangemerkt wordt niet enkel gekeken naar hoe deze woningen door de verhuurder worden aangeboden maar tevens kan de gemiddelde leeftijd van de huurders van het betreffende complex bepalend zijn. Zijn de huurders van een complex gemiddeld 55 jaar of ouder, dan mag er gesproken worden over een seniorencomplex.

De gemeente kan de woningcorporatie in bijzondere gevallen niet alleen voor individuele woningaanpassingen maar ook voor collectieve aanpassingen (zowel binnen als buiten de woning) een tegemoetkoming in de kosten verlenen. Dit gebeurt altijd in gezamenlijk overleg.

  • 1.

    Indien de woningcorporatie voornemens is meerdere woningen ten behoeve van personen met beperkingen te verbeteren, zal de woningcorporatie vooraf onderzoeken of en in hoeverre het mogelijk is woonvoorzieningen te treffen die de geschiktheid van (een deel van of (een) complex(en) van) deze woningen voor personen met beperkingen als huidige of toekomstige bewoners vergroot. De woningcorporatie zal op basis van het vooronderzoek in overleg treden met de gemeente en waar nodig ook met de bewoners.

  • 2.

    De gemeente kan de woningcorporatie op basis van het hiervóór genoemde gezamenlijke overleg en op basis van de door de woningcorporatie aangevraagde offerte een tegemoetkoming verlenen voor het aanbrengen van deze algemene woonvoorzieningen. In overleg zal dan een nadere kostenverdeling worden afgesproken, afhankelijk van de ouderdom van de woning en de mate van te bereiken levensloopbestendigheid.

  • 3.

    De woningcorporatie zorgt ervoor dat de woonvoorzieningen waarvoor de gemeente aan de woningcorporatie een financiële tegemoetkoming verleent, van een goede kwaliteit zijn. Hierbij garandeert de woningcorporatie dat de woningen goed door- en toegankelijk zijn (m.u.v. daar waar technische beperkingen aanwezig zijn bij badkamers). Het is in principe een verantwoordelijkheid van de woningeigenaar de toegang tot het complex en de woning voor iedereen geschikt te maken.

  • 4.

    Op basis van Agenda 22, de 22 VN Standaard Regels Gelijke Kansen die in 1993 zijn opgesteld, zou het vanzelfsprekend moeten zijn dat alle levensloopgeschikte nieuwbouw, voldoet aan de eisen van toe- en doorgankelijkheid voor de doelgroep.

Voorliggende voorzieningen

kortdurend gebruik woonvoorzieningen

Voor kortdurend gebruik van losse woonvoorzieningen (maximaal 6 maanden) wordt verwezen naar de uitleen. Daar worden losse woonvoorzieningen en hulmiddelen verstrekt, waarbij de voorzieningen vaak snel ingezet kunnen worden.

Wlz indicatie

In de Wmo 2015 is bepaald dat de gemeente een maatwerkvoorziening kan weigeren indien een cliënt recht heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg vanuit de Wlz. Deze bepaling voorziet erin dat cliënten die toegang hebben tot de Wlz geen ondersteuning vanuit de gemeenten op grond van de Wmo 2015 ontvangen. Ook is opgenomen dat de gemeente een maatwerkvoorziening mag weigeren indien er reden is om aan te nemen dat iemand aanspraak kan maken op verblijf en daarmee samenhangende Wlz-zorg, maar niet mee wil werken aan het verkrijgen van een indicatiebesluit van het CIZ.

Het jaar 2016 is (net als 2015) een overgangsjaar. Daarom blijft in 2016 de gemeente verantwoordelijk voor hulmiddelen en woningaanpassingen voor mensen met een Wlz-indicatie. Naar verwachting zijn vanaf 2017 de zorgkantoren verantwoordelijk voor hulpmiddelen en woningaanpassingen voor mensen met een Wlz indicatie.

Woningsanering in verband met COPD

Bij klachten als gevolg van chronisch obstructief longlijden (COPD) kán een persoon met beperkingen in aanmerking komen voor een voorziening voor woningsanering, in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Sanering is slechts mogelijk als een duidelijke diagnose is gesteld door de huisarts of de longarts. De noodzaak voor het verstrekken van een voorziening voor woningsanering wordt ook in relatie tot het leefpatroon, de leefregels, de gehele woninginrichting, ventilatiemogelijkheden en -gedrag bepaald.

In de regel kan een voorziening voor woningsanering worden verstrekt indien:

  • *

    de aanvrager bij de aanschaf niet van tevoren had kunnen weten dat COPD zou ontstaan/verergeren;

  • *

    vervanging van het artikel medisch gezien op zeer korte termijn noodzakelijk is.

 

Geen voorziening voor woningsanering wordt verstrekt indien:

  • *

    het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van de persoon met beperkingen leidt;

  • *

    de persoon met beperkingen bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert;

  • *

    de klachten het gevolg zijn van de aard van de gebruikte materialen in de woning of de bouwtechnische staat van de woning

 

De woningsanering betreft in de regel het vervangen van vloerbedekking in het slaapvertrek.

Afschrijvingstermijn

Een voorziening voor woningsanering wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven.

De vergoeding bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de afschrijvingsperiode:

100% indien het artikel nieuwer is dan twee jaar;

75% indien het artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

50% indien het artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

25% indien het artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

Indien het artikel acht jaar of ouder is, wordt geen vergoeding verstrekt (hetzelfde geldt bij verhuizing, omdat bij verhuizing de woning opnieuw moet worden ingericht en dan rekening kan worden gehouden met de ondervonden klachten).

Kosten voor zeil of linoleum wordt als normbedrag het geldende bedrag in de NIBUD-prijzengids gehanteerd.

Thema Mobiliteit:

Rolstoelen

Een maatwerkvoorziening voor een rolstoel kan aan de orde zijn als er sprake is van belemmeringen in het zich verplaatsen in of om de woning, die niet afdoende opgelost kunnen worden met een algemeen gebruikelijke of algemene voorziening.

Afwegingskader

  • *

    Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om belanghebbenden die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

  • *

    Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, waarbij de rolstoel in de auto wordt meegenomen om elders, bij het winkelen of bij uitstapjes te gebruiken, vallen niet onder dit thema en zullen ter beschikking kunnen komen via een algemene voorziening in de vorm van een rolstoelpool. Daarnaast biedt de uitleen van thuiszorgmiddelen de mogelijkheid een rolstoel te lenen.

  • *

    Het college beoordeelt eerst of alle wettelijk voorliggende voorzieningen meegenomen zijn.

  • *

    Als er een noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal via een medisch en al dan niet (para)medisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.

  • *

    Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • *

    Aanpassingen en accessoires voor de rolstoel die niet nodig zijn om te kunnen participeren worden in principe niet verstrekt.

  • *

    Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking.

  • *

    Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die betrokkene zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen.

  • *

    Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.

Vervoersvoorziening

Bij een melding waarbij de hulpvraag zich richt op vervoer wordt eerst bekeken welke problemen er zich bij het verplaatsen voordoen. Daarnaast wordt de vervoersbehoefte in kaart gebracht. Kunnen de vervoersproblemen worden opgelost middels eigen kracht (bijvoorbeeld verplaatsen op een andere wijze), sociaal netwerk (bijvoorbeeld samen met een ander naar wekelijkse hobbyclub), voorliggende of algemene voorziening dan is een maatwerkvoorziening vervoer niet aan de orde. Indien alle voorafgaande zaken geen oplossing bieden, wordt een aanvraag vervoersvoorziening opgestart. Afhankelijk van de vervoersbehoefte wordt een passende maatwerkvoorziening afgegeven.

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Hiervoor is er een collectief vervoersysteem, zijnde Regiotaxi en deze heeft de prioriteit. Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn te ondersteunen omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen.

Voor het lokaal verplaatsen over de korte en middenlange afstanden kan een maatwerkvoorziening in de vorm van een scootmobiel worden ingezet.

Afwegingskader

  • *

    Om voor een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen zal het college eerst nagaan of de belanghebbende in staat is om het openbaar vervoer te bereiken en te gebruiken. Vervolgens beoordeelt het college alle mogelijke alternatieven. Denk aan algemeen gebruikelijke en wettelijke voorliggende voorzieningen of fietsen in bijzondere uitvoering , zoals fietsen met trapondersteuning en dergelijke.

  • *

    Als het college dient te ondersteunen zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de aanvrager/betrokkene uit bestaat.

  • *

    Vervolgens gaat het college na wat de eigen mogelijkheden en de mogelijkheden van het sociaal netwerk zijn.

  • *

    Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene. Voorts geldt als voorwaarde voor de verstrekking van een scootmobiel een maximale loopafstand van 250 meter.

  • *

    Met de positie van mantelzorgers kan rekening worden gehouden bij het bepalen van de vervoersvoorziening. Zo kan het noodzakelijk zijn dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt. De beoordeling voor het verkrijgen van een begeleidingskaart ligt buiten de reikwijdte van de gemeente en gebeurt door Argonaut.

Thema: Zelfredzaamheid en participatie

Zelfredzaamheid en participatie zijn in de Wmo 2015 de grote uitgangspunten om in aanmerking te kunnen komen voor ondersteuning. In de wettekst wordt duidelijk beschreven dat cliënten die beperkingen ondervinden op één of beide gebieden ondersteund kunnen worden vanuit de Wmo mits er geen eigen mogelijkheden, sociaal netwerk, algemene of voorliggende voorzieningen bestaan.

Zelfredzaamheid:

Zelfredzaamheid wordt gedefinieerd als “het vermogen om zelfstandig zijn leven te leiden en om zijn eigen problemen op te lossen”.

Onder deze definitie hoort ook:

  • *

    Het uitvoeren van noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en

  • *

    Het voeren van een gestructureerd huishouden

 

Algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zijn de handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten, met inbegrip van persoonlijke verzorging. Het begrip wordt gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is. Iemand die als gevolg van lichamelijke en geestelijke beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan doen, zal hulp nodig hebben en, indien hij zoveel hulp nodig heeft dat het niet verantwoord is dat hij zonder enige vorm van (vrijwel) continu toezicht en hulp leeft, misschien zelfs niet langer thuis kan blijven wonen.

Voor de zelfredzaamheid van mensen zijn de volgende algemene dagelijkse levensverrichtingen van belang: in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning, sociaal contact.

Ondersteuning met het oog op het voeren van een gestructureerd huishouden omvat bijvoorbeeld hulp bij contacten met officiële instanties, hulp bij het aanbrengen van structuur in het huishouden, hulp bij het leren om zelfstandig te wonen, hulp bij het omgaan met onverwachte gebeurtenissen die de dagelijkse structuur doorbreken of hulp bij het omgaan met geld.

 

Participatie:

Participatie wordt gedefinieerd als “het kunnen deelnemen aan het maatschappelijke verkeer”. Dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich wel kan verplaatsen.

 

Begeleiding voor en na 2015

In de Wmo 2015 is het product ‘Begeleiding’ nieuw. Begeleiding kan zowel individueel als in een groep worden geboden. Het betreft activiteiten gericht op het bevorderen of behoud van de zelfredzaamheid en tot voorkoming van opname of verwaarlozing van de cliënt. Er zijn verschillende vormen van begeleiding.

   

Tot 2015 was begeleiding een functie in de AWBZ. Wanneer er een zogenaamde AWBZ grondslag was vastgesteld kon de functie begeleiding (en het aantal uren of dagdelen dat nodig werd geacht) worden geïndiceerd. Hoewel bij het CIZ ruime ervaring is opgedaan bij het indiceren van begeleiding is het niet mogelijk om de door hen ontwikkelde indicatieprotocollen over te nemen.

 

De reden hiervoor is tweeledig:

  • a.

    De AWBZ indicatie is gebaseerd op een grondslag. In de Wmo kennen we geen grondslagen; de diagnose is niet leidend. Het gesprek (het onderzoek) vormt de basis voor het vaststellen van de noodzaak voor een maatwerkvoorziening. Er wordt vastgesteld wat de beperkingen zijn en of deze eventueel nog te verbeteren zijn en behandeling voorliggend is. Vervolgens wordt beoordeeld wat de aanvrager zelf of met hulp van de eigen omgeving kan oplossen, wat met voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en tenslotte waarvoor maatwerkvoorzieningen (bijvoorbeeld begeleiding) noodzakelijk zijn.

  • b.

    De taken zijn niet alleen overgeheveld vanuit de AWBZ naar de Wmo; er moet ook daadwerkelijk een transformatie plaats vinden. De opdracht aan gemeenten is om te onderzoeken hoe de bestaande vormen van begeleiding anders, dichterbij de cliënt kunnen worden georganiseerd en nieuwe vormen van hulp en ondersteuning voor de diverse doelgroepen te ontwikkelen. Met anders wordt dan ook bedoeld echt anders. Niet uitgaan van standaardoplossingen zoals onder de AWBZ gewoon was, maar echt maatwerk, een voorziening die volledig toegesneden is op de situatie van de afzonderlijke inwoner.

 

Toegang

Vanaf 2015 kan een cliënt toegang krijgen tot de maatwerkvoorziening ondersteuning als er sprake is van een beperking (fysiek/psychisch/psychiatrische/psychosociaal/VG), chronisch psychische of psychosociale problemen en de cliënt niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is te participeren.

Op grond van de Wmo 2015 omvat de maatwerkvoorziening activiteiten die gericht zijn op het bevorderen van de zelfredzaamheid en de (maatschappelijke) participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.

 

De toegang tot de maatwerkvoorzieningen in de Wmo 2015 betreft het gehele proces van melding, onderzoek, aanvraag en beschikking. Er zijn variaties mogelijk in het toegangsproces en deze hebben met name te maken met de vraag in hoeverre de expertise van de zorgprofessionals wordt ingezet binnen het toegangsproces. In het onderzoeksgesprek met de zorgvrager (en zijn omgeving) hebben de hulpaanbieders een rol binnen de kaders van de Wmo en het gemeentelijk beleid.

Belangrijke uitgangspunten voor de inrichting van het toegangsproces zijn (naast wettelijke vereisten): zo min mogelijk schakels, zo dicht mogelijk bij de cliënt en met vertrouwen in de professionaliteit van de hulpaanbieders.

In de Wmo vormt het keukentafelgesprek (het onderzoek) de basis voor de beoordeling. Hoe individueel deze maatwerkvoorzieningen ook worden benaderd, er is toch behoefte aan instrumenten om de hulpvraag te objectiveren en hierdoor richting geven aan de noodzakelijke ondersteuning.

De medewerker die de melding van de cliënt onderzoekt, maakt gebruik van de ZRM om vast te kunnen stellen hoe de eigen kracht van de cliënt is op diverse leefgebieden. In hoeverre de medewerker alle of slechts een beperkt aantal leefgebieden van de ZRM doorloopt, is afhankelijk van de aard en complexiteit van de hulpvraag van de cliënt.

Het is belangrijk om noodzaak voor een maatwerkvoorziening individueel te benaderen. Hiervoor wordt in Kerkrade naast de ZRM gebruik gemaakt van het instrument “ondersteuningsadviesplan”. Dit biedt handvatten bij het in kaart brengen van de hulpvraag en vervolgens richting te geven aan de aard, omvang en vorm van de maatwerkvoorziening.

Het OA wordt in samenspraak met de cliënt en zijn netwerk opgesteld waarbij de beoogde resultaten gezamenlijk worden geformuleerd. Zie hiervoor de richtlijn Begeleiding.

Als een diagnose ontbreekt doordat de cliënt zorg mijdt,  kan - net als in de AWBZ ook al gebruikelijk was- begeleiding worden ingezet “bij een sterk vermoeden van” (ook hier weer op basis van advies medisch adviseur) . De begeleiding heeft dan tot doel om de situatie te stabiliseren of in ieder geval niet te laten verergeren en is er op gericht de cliënt te bewegen om behandeling te aanvaarden. De indicatie is dan doorgaans van korte duur (maximaal één jaar).

Dagactiviteit  (voorheen begeleiding groep)

Dit is veelal bekend onder de naam ‘dagbesteding’ of ‘dagverzorging’.  Dagactiviteit wordt gekenmerkt door:

  • *

    programmatisch (met een vast dag en/of weekprogramma);

  • *

    methodisch (een

  • *

    vraagt actieve betrokkenheid van de cliënt;

  • *

    gericht op het structureren van de dag, oefenen met vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen;

  • *

    indien het aanbod van welzijnsactiviteiten ten behoeve van de sociale participatie onvoldoende geschikt blijkt te zijn, kan groepsbegeleiding ook geïndiceerd worden

 

Het is nadrukkelijk anders dan welzijnsactiviteiten, ook al bevatten welzijnsactiviteiten wel elementen die in Dagactiviteit voorkomen. Voor veel cliënten zal deelname aan activiteiten in bijvoorbeeld het buurthuis voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten. Alleen voor cliënten die door hun cognitieve beperkingen, ernstig fysieke beperkingen of gedragsproblematiek een dergelijke structurering  van de dag- gericht op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen - nodig hebben, is deelname aan Dagactiviteit nodig.

Dagactiviteit heeft als doel de cliënt in staat te stellen maatschappelijk te participeren middels deelname aan activiteiten in een gestructureerd dagprogramma. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de cliënt ondersteund wordt bij het ontmoeten van andere medemensen en hiermee sociale verbanden aan te gaan.

Begeleiding (voorheen begeleiding individueel)

Begeleiding kent vele vormen en kan ook bekend zijn onder ‘thuisbegeleiding’. Het kan zijn:

  • *

    toezicht of aansturing bij activiteiten (zowel thuis als buitenshuis) op het gebied van praktische vaardigheden;

  • *

    ondersteuning bij het aanbrengen van structuur dan wel het voeren van regie;

  • *

    oefenen van in behandeling aangeleerde vaardigheden of gedrag;

  • *

    ondersteuning bij het organiseren van het dagelijks leven (huishouden, agenda, administratie, geldzaken, regelzaken etc.). Dan wordt het vaak ‘thuisbegeleiding’ genoemd.

 

Begeleiding ligt in veel gevallen dicht bij Hulp bij het huishouden en Persoonlijke verzorging (die overwegend vanuit de AWBZ naar de ziektekostenverzekering is gegaan; slechts 5 % van de PV is naar de Wmo gegaan). Er moet dan ook gezocht worden naar combinaties van hulp bij het huishouden (plus) en Begeleiding  om de hulp zo efficiënt mogelijk in te zetten.

Kortdurend verblijf

De gemeente is onder de Wmo 2015 verantwoordelijk voor respijtzorg; het tijdelijk overnemen van de totale ondersteuning ter ontlasting van de mantelzorger.

Kortdurend verblijf in een instelling  is bedoeld ter ontlasting van de mantelzorg of het netwerk. Het kan gaan om cliënten die voortdurend toezicht nodig hebben of waar constant zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen noodzakelijk is.

Bij kortdurend verblijf gaat het om logeren gedurende maximaal 104 etmalen per jaar met als doel het overnemen van de zorg ter ontlasting van degene die gebruikelijke hulp biedt of van de mantelzorger. De mate van (over)belasting kan indien nodig vastgesteld worden door een medisch adviseur.

 

Het verblijf is ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week. Kortdurend verblijf betreft de mogelijkheid voor een inwoner om ergens te logeren waar permanent toezicht geboden wordt en waarbij zorg en ondersteuning geboden wordt.

Bij kortdurend verblijf logeert een cliënt in een instelling. Deze instelling kan bijvoorbeeld een gehandicapteninstelling, een verpleeghuis of verzorgingshuis zijn.

 

In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verzorging en verpleging nodig zijn, moet hiervoor apart een indicatie op grond van de  Zorgverzekeringswet worden geïndiceerd. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf. De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk.

In de gemeente Kerkrade is respijtzorg middels een kortdurend verblijf in principe een algemene (voorliggende) voorziening. Kortdurend Verblijf als maatwerkvoorziening zal als vangnet, afhankelijk van de problematiek van de cliënt, overeind blijven. Indien de respijtzorg niet als algemene voorziening afgenomen kan worden, dient de toegang tot de maatwerkvoorziening beoordeeld te worden.

Belangrijk zijn dan de onderstaande voorliggende voorzieningen:

Logeeropvang op grond van de Wlz

Wanneer een cliënt blijvende behoefte aan permanent toezicht en 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig heeft, kan kortdurend verblijf op grond van de Wlz ingezet worden. Dit betreft cliënten met een Wlz indicatie die thuis wonen, inclusief de groep “Wlz indiceerbaren”.

Kortdurend eerstelijns verblijf op grond van de Zvw

Wanneer een cliënt aangewezen is op verblijf dat medisch noodzakelijk is in verband met geneeskundige zorg, kan kortdurend verblijf op grond van de Zvw ingezet worden. Dit valt ook buiten de taken van de gemeente, de cliënt zal hiervoor doorverwezen worden naar de wijkverpleegkundige.

Kortdurend verblijf op grond van de jeugdwet

Is mogelijk indien een cliënt een indicatie heeft voor kortdurend verblijf en jonger is dan 18 jaar.

Beschermd wonen

Per 1 januari 2015 is de Wmo veranderd. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor een aantal taken ('functies') die voorheen nog onder de AWBZ vielen. Een van de taken die naar de Wmo is gegaan, betreft het Beschermd wonen in de GGZ (beschermd wonen op psychiatrische grondslag). Beschermd wonen is sinds  2015 een maatwerkvoorziening in de Wmo.

 

Decentralisatie beschermd wonen

Per 1 januari 2015 is Beschermd wonen gedecentraliseerd van de AWBZ naar de Wmo,dus  van het Rijk naar de gemeenten. Pas in november 2013 werd duidelijk dat het Kabinet ook deze intramurale voorziening wilde overhevelen. De overheveling is niet naar alle gemeenten gebeurd, uitsluitend naar de drieënveertig centrumgemeenten maatschappelijke opvang.

In het kader van de Wmo 2015 is de gemeente Heerlen als centrumgemeente verantwoordelijk voor beschermd wonen in de regio Parkstad. De gemeente Heerlen werkt nauw samen met de regiogemeenten.

 

Vraag, aanbod en doelgroep beschermd wonen

Beschermd wonen wordt geboden aan mensen met een psychiatrische achtergrond. Psychiatrische kwetsbaarheid kan hen belemmeren op enkele of meerdere levensgebieden waardoor zij minder in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Het gaat om personen bij wie op participatie gerichte ondersteuning vanuit een beschermende woonomgeving centraal staat. De doelstellingen van beschermd wonen zijn herstel en stabilisatie van het gewone leven, veilig en gezond wonen, het bevorderen van zelfredzaamheid, eigen kracht leren ontwikkelen en inzetten en vermaatschappelijking (gelijkwaardig burgerschap).

 

De ondersteuning die de cliënten krijgen werd tot en met 2014 in de AWBZ aangeboden via zogeheten zorgzwaartepakketten (ZZP-C). De organisatie van zorg en ondersteuning is over het algemeen complexer dan bij andere ondersteuningstaken die met de Wmo 2015 zijn overgekomen naar de gemeente. Dit blijkt onder meer uit het overgangsrecht voor burgers met een indicatie in zorg in natura. Deze cliënten houden hun recht op zorg tot een periode van vijf jaar. De cliënten die onder de AWBZ een indicatie Beschermd Wonen via een PGB kregen, zijn in 2015 opnieuw beoordeeld aan de hand van de nieuwe maatstaven.

 

De centrumgemeente Heerlen heeft sinds 2015 de opdracht om het Beschermd wonen in te bedden in andere gemeentelijke domeinen zoals participatie, welzijn, informele zorg, wijkaanpak en sociale samenhang.

Net zoals bij de andere te decentraliseren AWBZ-onderdelen geldt hier als reden dat de gemeenten beter in staat zijn de ondersteuning van kwetsbare inwoners te organiseren en beter aan te laten sluiten bij hun behoeften en mogelijkheden: van zichzelf en hun directe omgeving.

 

Opdrachtgeverschap

De drieënveertig centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang worden ook verantwoordelijk voor het organiseren van Beschermd wonen. Heerlen heeft de verantwoordelijkheid voor het organiseren van de decentralisatie en het overnemen van opdrachtgeverschap (regie). Het betreft de regio Parkstad Limburg.

 

Toegang

Toegang tot Beschermd Wonen betreft het gehele proces van melding, onderzoek, aanvraag en beschikking. Er zijn variaties mogelijk in het toegangsproces en deze hebben met name te maken met de vraag in hoeverre we de expertise van de zorgprofessionals een rol geven binnen het toegangsproces. In het onderzoeksgesprek met de zorgvrager heeft Heerlen gekozen voor de oprichting van het Team Opvang en Beschermd Wonen (TOBW) waarin professionals op het vlak van psychiatrische problematiek participeren. Deze zorgaanbieders hebben een rol binnen de kaders van de Wmo en het gemeentelijk beleid.

 

Ook hier geldt dat de belangrijke uitgangspunten voor de inrichting van het toegangsproces zijn (naast wettelijke vereisten): zo min mogelijk schakels, zo dicht mogelijk bij de cliënt en met vertrouwen in de professionaliteit van de zorgaanbieders.

 

Beschermd wonen is één van de maatwerkvoorzieningen Wmo. Dat betekent dat de toegang tot deze voorzieningen Beschermd Wonen op eenduidige wijze wordt vormgegeven conform alle maatwerkvoorzieningen. Dat betekent dat we de zorgaanbieders op basis van vertrouwen en op basis van hun professionaliteit een rol geven in het toegangsproces.

Overigens geldt dat er bij Beschermd Wonen sprake is van landelijke toegankelijkheid. Een cliënt met een indicatie Beschermd Wonen mag zich aanmelden bij een aanbieder naar keuze in een regio naar keuze. In de praktijk blijkt het overgrote deel van de cliënten te kiezen voor zorg in de eigen regio of de regio waar de cliënt binding mee heeft (en waar bijvoorbeeld vaak nog familie woont).

 

De centrumgemeente beslist over de toegang tot beschermd wonen en geeft de mogelijkheid tot bezwaar en beroep.

Verstrekkingsvormen

Artikel 2.3.6 van de Wmo 2015 bepaalt in het eerste lid het volgende:

“Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een persoonsgebonden budget (PGB) dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken”.

Door deze bepaling die keuzevrijheid beoogt, zijn er in de Wmo twee vormen van verstrekking mogelijk. Deze twee vormen zijn:

  • *

    de voorziening in natura;

  • *

    het persoonsgebonden budget.

 

De keuze tussen verstrekking van een maatwerkvoorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt niet geboden in spoedeisende situaties. In deze situaties, in principe betrekking hebbend op diensten, wordt alleen een maatwerkvoorziening in natura verstrekt.

 

De voorziening in natura

Bij een voorziening in natura verstrekt het college de voorziening via een partner die door de gemeente gecontracteerd is. De gemeente geeft dan aan de zorgaanbieder of leverancier, die door de cliënt werd gekozen, mits het aanbod van deze aanbieder passend is, opdracht om de noodzakelijke diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere zaken te regelen.

Wordt een voorziening in natura verstrekt, dan zal toekenning bij beschikking plaatsvinden. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt. Bij een voorziening in natura mag een eigen bijdrage worden gevraagd, net als bij een persoonsgebonden budget. De gemeente kan de eventueel te betalen eigen bijdrage slechts aankondigen. De daadwerkelijke berekening en inning zal plaatsvinden door het CAK.

 

Voorwaarden verstrekking in bruikleen:

  • *

    de voorziening wordt door de gemeente voor aanvrager gekocht of gehuurd;

  • *

    de aanvrager ontvangt de voorziening in bruikleen;

  • *

    de leverancier of de gemeente sluit een bruikleenovereenkomst af met de cliënt;

  • *

    de kosten worden door de gemeente rechtstreeks betaald aan de leverancier;

  • *

    onderhoud, reparatie en eventuele verzekering komen voor rekening van de gemeente.

 

Voorwaarden koop/verstrekking in eigendom:

  • *

    in bijzondere individuele omstandigheden wordt een voorziening die normaal gesproken gehuurd wordt, door de gemeente gekocht en in eigendom verstrekt. Dit is het geval voor die voorzieningen die zodanig individueel zijn aangepast, dat het herverstrekken hiervan niet tot de mogelijkheden behoort;

  • *

    de voorziening wordt door de gemeente voor aanvrager gekocht;

  • *

    de voorziening wordt in eigendom verstrekt;

  • *

    de kosten worden door de gemeente rechtstreeks betaald aan de leverancier;

  • *

    onderhoud, reparatie en de eventuele aansprakelijkheidsverzekering van gemotoriseerde voorzieningen komen voor rekening van de gemeente.

  

Voorwaarden hulp bij het huishouden en begeleiding/dagactiviteit/kortdurend verblijf:

Als de belanghebbende in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden, begeleiding, dagactiviteit of kortdurend verblijf en kiest voor zorg in natura, regelt de gemeente de hulp cq. ondersteuning en de betaling rechtstreeks met een door de cliënt gekozen (en door de gemeente gecontracteerde) zorgaanbieder.

 

De voorziening via een persoonsgebonden budget

Een PGB kan een geschikt instrument zijn voor de cliënt om zijn leven

naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor cliënt die zelf de regie over hun leven kunnen voeren.

 

Het college bepaalt de omvang van het persoonsgebonden budget

Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag bedoeld om zelf diensten (hulp bij het huishouden, begeleiding) of een voorziening (hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen, rolstoelen) mee aan te verwerven en zo nodig te onderhouden.

Bij PGB voor diensten maakt de gemeente onderscheid tussen ondersteuning die wordt geleverd door het informele/sociale netwerk of door professionele hulpverleners of instanties. De maximale hoogte van een PGB is begrensd op de kostprijs. Hierbij wordt uitgegaan van het principe van goedkoopst adequaat, gebaseerd op de kostprijzen die gelden voor de maatwerkvoorzieningen in natura.

 

Het college bepaalt de hoogte, de omvang en of een persoonsgebonden budget wordt toegekend. Op dit persoonsgebonden budget kan een eigen bijdrage verschuldigd zijn , tenzij het om een rolstoel gaat. Ook kan eventueel met een algemeen gebruikelijk deel rekening worden gehouden, eveneens met uitzondering van de rolstoel.

 

Voorwaarden

Verstrekking van een PGB vindt uitsluitend plaats indien de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

De cliënt dient zich gemotiveerd op het standpunt te stellen dat hij de maatwerkvoorziening via een PGB wenst te verkrijgen waarbij de afweging met betrekking tot een verstrekking via zorg in natura moet zijn gemaakt.

De cliënt is zelf verantwoordelijk voor het inkopen van de maatwerkvoorziening. Indien dit een hulpmiddel betreft, dient de cliënt c.q. de budgethouder ook zorg te dragen voor regelmatig onderhoud, noodzakelijke reparaties en verplichte verzekering(en).

Verstrekking van het PGB vindt niet plaats indien:

  • *

    op grond van aanwijzingen, die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, het ernstig vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een PGB. Denk hierbij aan handelingsonbekwaamheid of onvoldoende inzicht in de eigen situatie (bijvoorbeeld ten gevolge van dementieel beeld, verstandelijke beperkingen, ernstige psychische / psychiatrische problematiek, verslavingsproblematiek

  • *

    op grond van aanwijzingen, die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, het ernstig vermoeden bestaat dat de aanvrager niet kan voldoen aan lopende financiële verplichtingen; denk hierbij aan situaties van ernstige schulden en een schuldhulpverleningstraject;

  • *

    op grond van eerder gebleken misbruik van een PGB of fraude bij gebruik van een PGB;

  • *

    op grond van aanwijzingen, die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, het ernstig vermoeden bestaat dat de verstrekking van het PGB niet bijdraagt aan de compensatie van de beperking door een zelfverkozen individuele voorziening.

 

De opsomming zoals bovenstaand vermeld, is niet limitatief. Er zijn veel situaties mogelijk waarin het verstrekken van een PGB niet gewenst is en zal kunnen leiden tot het weigeren van een PGB. Deze zijn nader uitgewerkt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning 2016.

 

Het afwijzen van een PGB als verstrekkingsvorm op basis van overwegende bezwaren zal altijd onderbouwd moeten worden. Hierbij valt te denken aan een  medische onderbouwing, maar ook het aantonen van schuldenproblematiek en misbruik in het verleden kunnen pijlers zijn voor afwijzen van een PGB als optie voor verstrekking van een maatwerkvoorziening.

De insteek van de gemeente is om zowel de cliënt als ook de gemeente zelf te beschermen in situaties die niet passend zijn voor een PGB.

 

Bij ondersteuning geleverd door een andere aanbieder dan personen uit het sociaal netwerk dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:

  • *

    de norm van verantwoorde zorg, zoals omschreven in het kwaliteitskader;

  • *

    gebruik van een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde zorg;

  • *

    systematische kwaliteitsbewaking;

  • *

    verklaring omtrent het gedrag (VOG), zoals bedoeld in artikel 28 van de Wet Justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met de belanghebbende in contact kunnen komen, welke niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor de aanbieder ging werken;

  • *

    de meldplicht calamiteiten en geweld;

  • *

    verplichting om de vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen.

 

Bij ondersteuning geleverd door personen uit het sociaal netwerk dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:

  • *

    gebruik van een hulpverleningsplan of plan van aanpak als onderdeel van verantwoorde zorg;

  • *

    een meldplicht ten aanzien van calamiteiten en geweld.

   

Bijzonderheden

De Centrale Raad van Beroep heeft bepaald dat collectief vervoer een individuele voorziening is (als de gebruiker een indicatie nodig heeft), waarvoor in principe het verplichte alternatief van een persoonsgebonden budget bestaat. Daar mag in individuele gevallen vanaf worden geweken als duidelijk is dat het collectief vervoer ook in de situatie van betrokkene leidt tot een adequate ondersteuning. Ook aantoonbare efficiencyoverwegingen mogen een rol spelen. Bijvoorbeeld wanneer er veelvuldig een beroep wordt gedaan op persoonsgebonden budgetten het in stand houden van het collectief vervoerssysteem kan ondergraven. De afweging of daar sprake van is zal altijd gemaakt moeten worden.

 

Bij aanvragers met een zeer progressief ziektebeeld staat het vaak bij voorbaat al vast dat de voorziening binnen korte tijd vervangen of aangepast moet worden. Het verstrekken van een persoonsgebonden budget zal de gemeente dan ook op onnodige kosten kunnen jagen.

Bij kinderen is er bijna altijd sprake van voorzieningen, die niet voor een langere periode kunnen worden ingezet.

 

Het college verstrekt een persoonsgebonden budget alleen ten aanzien van individuele voorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit in diverse uitspraken. Voor deze voorzieningen geldt ook de eigen bijdragen systematiek niet. Daarbij is er een alternatieve mogelijkheid: indien de aanvrager van mening is dat de algemene voorziening zijn problemen niet voldoende ondersteunt en daarom een persoonsgebonden budget verstrekt moet worden, kan hij een aanvraag indienen, die volgens de reguliere regels van de Algemene wet bestuursrecht wordt afgehandeld.

 

Kwaliteit

Periodiek of steekproefsgewijs onderzoekt het college uit het oogpunt van kwaliteit of het pgb juist is besteed. Daarnaast dient de kwaliteit van de dienstverlening, die ingezet wordt met behulp van een PGB, van vergelijkbare kwaliteit zijn als de dienstverlening die geboden wordt via zorg in natura. Dit moet blijken uit een hulpverleningsplan waarin doelen in de vorm van beoogde en uiteindelijk behaalde resultaten worden omschreven. Dit plan vormt de basis voor de kwaliteitscontrole.

 

Trekkingsrecht Sociale Verzekeringsbank (SVB)

In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten PGB’s uitbetalen via tussenkomst van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), het zogenaamde trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het PGB niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum PGB van de SVB. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de zorgverlener. De mogelijkheid van een maandloon staat hierbij ook open. De niet bestede PGB bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.

In 2016 zijn de gemeenten, net als in het jaar 2015,  door de SVB gemandateerd om eenmalige PGB’s zelf uit te betalen. Dit betekent dat een cliënt het PGB voor een hulpmiddel of voorziening op zijn rekening gestort krijgt door de gemeente.  De controle gebeurt vervolgens middels een factuur voor  de aanschaf en het eventuele onderhoud van het hulpmiddel of de voorziening. Deze factuur dient te worden ingeleverd bij de gemeente ter verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.

Procedure bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming

Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat de medische noodzaak aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Dit heeft tot gevolg dat zorgvuldig onderzoek en (wanneer nodig) een medisch advies van een onafhankelijk sociaal medisch adviseur van cruciaal belang is. Waar het gaat om psychische of psychosociale problemen kan een advies van een andere deskundige dan een medicus noodzakelijk zijn. Hierbij valt te denken aan een psycholoog of (ortho)pedagoog. Onder de Wmo zou/ dit vaker nodig kunnen zijn. Maar of het nu een medicus of een andere deskundige is, het deskundigenadvies is in bepaalde situaties van groot belang.

Criteria:

Artikel 7 van de Verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak.

Uit de jurisprudentie blijkt dat wanneer een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden.

De gemeente kan medisch advies vragen bij de volgende situaties:

  • a.

    de sociaal medische situatie van belanghebbende geeft daarvoor aanleiding; of

  • b.

    wanneer er psychische klachten aanwezig zijn; of

  • c.

    wanneer er sprake is van moeilijk objectiveerbare aandoeningen;

  • d.

    het voornemen bestaat de gevraagde voorziening om medische redenen af te wijzen; of

  • e.

    het college vindt dat overigens gewenst.

 

Het college beoordeelt het medisch advies en besluit tot (gedeeltelijke) toekenning of afwijzing van de aangevraagde ondersteuning/voorziening.

Bezwaar

Iedere aanvrager heeft het recht als hij het met een beschikking niet eens is in bezwaar te gaan. De procedure hiervoor is geborgd in de Algemene Wet Bestuursrecht.

Relatie tussen de Wmo 2015 en de Zvw, Jeugdwet, Wlz, Participatiewet en Wet publieke gezondheid

In de Wmo 2015 is geen bepaling meer opgenomen waarin wordt gesteld dat er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning is, als een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat (artikel 2 van de huidige Wmo). In artikel 2.3.5. zesde lid van de Wmo 2015 staat wel dat het college een maatwerkvoorziening kan weigeren, indien de cliënt in aanmerking komt voor een indicatie voor de WIz. Een duidelijke afbakening ten opzichte van andere (zorg)wetten is daarbij van belang.

Delen van de extramurale AWBZ-zorg worden ondergebracht in de Wmo en de Zvw (Zorgverzekeringswet) en de overblijvende intramurale zorg wordt ondergebracht in de nieuwe WIz (Wet langdurige zorg).

Een cliënt die bij de Wmo een aanvraag doet voor persoonlijke verzorging of verpleging op grond van somatische beperkingen wordt bijvoorbeeld verwezen naar zijn zorgverzekeraar (Zvw).

Een cliënt die een beroep doet op de extramurale ondersteuning van de Wmo maar dusdanig zware beperkingen heeft dat thuis wonen niet langer verantwoord is, wordt doorverwezen naar het CIZ (Centraal indicatieorgaan zorgverzekeringen) voor een Wlz- indicatie.

Een aanvraag van ouders voor dagbesteding voor hun kind, terwijl dat kind niet vrijgesteld is van de leerplicht, valt niet onder de Wmo maar onder de Leerplichtwet. Zo zal de gemeente in haar onderzoek na de melding moeten nagaan of de melding wel thuishoort bij de Wmo.

In de WIz is een bepaling opgenomen dat een persoon met een indicatie WIz niet onder de Wmo 2015 valt (zie hieronder onder 8.1) en ook de Jeugdwet kent afbakeningsbepalingen (artikel 1.2 Jeugdwet). Het college dient na de melding ook de mogelijkheden te onderzoeken om te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en aanbieders als bedoeld in de Zvw en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen (artikel 2.3.2, vierde lid, onder f, van de Wmo 2015).

Afbakening Wmo 2015 en de Wlz

De Wlz betreft langdurige zorg voor mensen die in principe niet meer zelfstandig thuis kunnen wonen. Daarmee onderscheid de Wlz zich van de Wmo en ZvW want zowel de Wmo als ZvW betreffen mensen die wel zelfstandig kunnen wonen.

Het uitgangspunt van de Wlz is dat een persoon met een indicatie voor de Wlz niet meer onder de Wmo 2015 of de Jeugdwet valt. Dat geldt in ieder geval voor de maatwerkvoorzieningen. Burgers met een Wlz-indicatie kunnen wel in aanmerking komen voor sociaal recreatief vervoer uit de Wmo 2015 en kunnen een beroep blijven doen op algemene voorzieningen.

Mensen met een Wlz-indicatie hoeven niet per definitie intramurale zorg te krijgen. Ze kunnen ook een volledig pakket thuis (VPT), een modulair pakket thuis (MPT) of een pgb krijgen.

Woningaanpassingen en hulpmiddelen voor mensen met een Wlz-indicatie die nog thuis wonen blijven vooralsnog onder de Wmo vallen.

De reden hiervoor is dat het op dit moment niet goed mogelijk het bedrag te bepalen dat hiervoor uit het gemeentefonds zou moeten worden overgeheveld naar de Wlz. Verder is het een probleem dat zorgverzekeraars die de Wlz gaan uitvoeren geen kennis hebben van woningaanpassingen. De VNG vindt dat de bepaling van de hoogte van de uitname zorgvuldig moet geschieden en vindt dat er zorgvuldig bekeken moet worden of woningaanpassingen wel in twee verschillende domeinen (Wlz en Wmo 2015) moeten worden ondergebracht.

Eind augustus 2015 heeft het kabinet een nota van wijziging op de Wlz ingediend bij de Tweede Kamer. Deze nota bevat een aantal beleidsmatige wijzigingen die een meer geleidelijke overgang van Awbz naar de Wlz tot doel hebben. Zo wordt het "modulair pakket thuis" geïntroduceerd als alternatief voor het ZZP in functies en klassen. Hiermee kan een persoon met een indicatie voor de Wlz die thuis blijft wonen, zelf een keus maken welke delen van het volledig pakket thuis hij wil afnemen. In 2016 is de huishoudelijke ondersteuning voor cliënten met een “modulair pakket thuis” voor rekening van de gemeente. Indien personen gebruik maken van een “volledig

pakket thuis” of een Pgb (voor de Wlz –indicatie) zal de gemeente niet verantwoordelijk zijn voor de huishoudelijke ondersteuning.

Afbakening Wmo 2015 en de Zvw

Door het gewijzigde Besluit Zorgaanspraken dat eveneens met ingang van 2015 van kracht wordt.

In de Wmo 2015 en het Besluit Zorgaanspraken zitten bepaalde "knippen" die zouden kunnen leiden tot afbakeningsproblematiek. Gemeenten en zorgverzekeraars zullen daarover afspraken moeten maken om te voorkomen dat cliënten met hun hulpvraag van het ene domein naar het andere worden gestuurd.

Van belang hierbij is dat de Wmo ondersteuning betreft, ondersteuning op basis van maatwerk en dat de ZvW zorg betreft, verzorging en verpleging.

De eerste "knip" betreft de groep cliënten die begeleiding bij algemene dagelijkse levensverrichtingen uit de Wmo krijgt.

Per 1 januari 2015  is  alle verpleging en bijna alle verzorging onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) gebracht onder de aanspraak wijkverpleging. Zo blijft de zorg betaalbaar en kunnen mensen zo lang mogelijk thuis blijven wonen, in combinatie met ondersteuning vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Verzorging wordt verdeeld over deze twee wetten. Als verzorging samenhangt met begeleiding wordt het Wmo en als het samenhangt met verpleging wordt het Zvw.

Voor deze verdeling en samenhang is gekeken naar het gebruik van persoonlijke verzorging zoals onder de AWBZ aan de orde.

Mensen met de grondslagen lichamelijke handicap (LG), somatische aandoening/beperking (SOM) en psychogeriatrische handicap (PG) maakten gebruik van 95% van het budget persoonlijke verzorging. Bekend is dat ze daarnaast veel gebruik maken van verpleging en daarom is besloten om dit samen onder de Zvw te brengen. Het bijbehorende budget is onder de Zvw gebracht.

Mensen met een verstandelijke handicap (VG), zintuiglijke handicap (ZG) en psychiatrische aandoening/beperking (PSY) maken gebruik van het overige budget voor persoonlijke verzorging (5%).

Mensen met deze grondslagen maken weinig gebruik van verpleging en relatief veel gebruik van individuele en/of groepsbegeleiding. Deze persoonlijke verzorging is samen met begeleiding onder de Wmo 2015 gebracht. Het bijbehorende budget, 5% van het totale budget voor persoonlijke verzorging, is onder de Wmo 2015 gebracht.

Verzorging wordt dan meer in het verlengde van begeleiding geleverd. Voor deze mensen geldt dat er over het algemeen geen sprake is van een somatische aandoening en/of primaire medische problematiek, maar in de regel behoefte aan ondersteuning bij ADL, in plaats van het overnemen er van. De taak houdt in dat deze cliënten wel in staat zijn zelf op te staan, zichzelf te wassen en aan te kleden maar de regie en structuur missen om dit regelmatig en op de juiste momenten te doen.

Daartoe moeten ze worden aangespoord en begeleid. Zodra cliënten de handelingen deze handelingen om somatische redenen niet meer zelf kunnen doen, valt deze persoonlijke verzorging onder de Zvw. Hier kan onduidelijkheid over de afbakening ontstaan.

De tweede “knip” betreft de mensen met GGZ-problematiek die in aanmerking komen voor beschermd wonen. Aanvankelijk zou de groep die alleen begeleiding en beschermd wonen nodig had overgaan naar de Centrumgemeenten Maatschappelijke opvang (hierna: Centrumgemeenten). De groep voor wie het beschermd wonen noodzakelijk is vanwege ‘behandeling’ zou onder de Zvw komen te vallen. Het kabinet schatte in dat de verhouding ongeveer zou zijn dat 80% van de cliënten onder de Wmo zou vallen en 20% onder de Zvw. De Wlz zou voor GGZ-cliënten niet openstaan omdat, anders dan bij cliënten met een somatische of verstandelijke beperking, het perspectief op verbetering van de situatie en de participatiemogelijkheden niet te voorspellen zou zijn.

Middels de motie Keijzer/Bergkamp staat de Wlz toch open voor de GGZ-doelgroep. Deze groep cliënten die beschermd wonen met begeleiding heeft in 2015 is naar de Wmo 2015 gegaan. Tegelijkertijd zal een instrument ontwikkeld worden op basis waarvan kan worden bepaald of de psychische gezondheidssituatie van de cliënt zodanig is dat hij levenslang op beschermd wonen is aangewezen, zonder uitzicht op verbetering. In die situaties zou hij toegang tot de Wlz moeten krijgen.

Afbakening Wmo 2015 en de Jeugdwet

De middelen voor de begeleiding, kortdurend verblijf en persoonlijke verzorging voor jeugdigen tot en met 18 jaar zijn in de Jeugdwet ondergebracht.

De hulpmiddelen en rolstoelen voor jongeren blijven onder de Wmo vallen. Gemeenten mogen daarvoor geen eigen bijdrage vragen. Woningaanpassingen voor jeugdigen onder de 18 die thuis wonen, blijven eveneens onder de Wmo. Gemeenten kunnen aan de ouders van de jongeren een eigen bijdrage vragen.

Afbakeningsproblematiek zou zich kunnen voordoen bij de doelgroep 18 tot en met 23 jaar, die soms nog gebruik kan maken van de Jeugdwet (als de behandeling voor het 18e jaar is gestart) en soms moet overstappen naar de Wmo 2015. Indien de problematiek gelegen is in de beperkingen van de ouders (bijvoorbeeld opvoedingsproblematiek) en niet in die van de jeugdige, valt dit onder de Wmo.

Afbakening Wmo 2015 en de Participatiewet

Met de Participatiewet wordt voor de komende jaren een situatie geschetst waarbij meer banen voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt worden geschapen, gemeentelijk maatwerk en een systeem waarin de uitkering kan worden ingezet als loonkostensubsidie om mensen aan het werk te krijgen. Er is een overlap tussen de Wmo-doelgroep die is aangewezen op(arbeidsgerichte) Wmo- dagbesteding en de doelgroep met een arbeidshandicap die begeleid regulier of beschut kan werken.

Afbakening Wmo 2015 en de Wet publieke gezondheid

Jeugdgezondheidszorg, preventieve ouderengezondheidszorg, gezondheidsbevordering, epidemiologie & monitoring en beleidsadvisering ten behoeve van gezondheidsrisico's zijn taken die vastliggen in de Wpg en die een sterke relatie hebben met taken uit de Wmo. Iedere gemeente heeft met de  GGD een dienst voorhanden die op het gebied van informatievoorziening en privacyvraagstukken een belangrijke rol kan spelen. Bij privacygevoelige zaken kan de GGD de relevante verbindingen leggen, de GGD kan handelend optreden bij dreigende escalatie van individuen en in sociale teams schakelen tussen zorg en veiligheid.

Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 juli 2016 onder gelijktijdige intrekking van de “Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kerkrade 2012” zoals vastgesteld in oktober 2012.

Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels Wmo gemeente Kerkrade 2016”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het College van de gemeente Kerkrade op 21 juni 2016,
Het college, De Secretaris,
J.J.M. Som H.J.M. Coumans MPM.

Bijlages bij deze beleidsregels zijn:

1. Richtlijn zelfredzaamheid en participatie: Huishouden 2016

2. Richtlijn zelfredzaamheid en participatie: Begeleiding, Dagactiviteit en Kortdurend Verblijf 2016

3. Limitatieve lijst Kerkrade 2016

De bijlagen 1 en 2 zijn seperaat in het regelingenbestand te raadplegen.