Subsidieregeling voor een bussenlening in de Vervoerregio Amsterdam 2016-2021

Geldend van 21-07-2017 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2017

Intitulé

Subsidieregeling voor een bussenlening in de Vervoerregio Amsterdam 2016-2021

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    concessie: het bij besluit van het dagelijks bestuur verstrekte recht om met uitsluiting van anderen openbaar vervoer te verrichten in een bepaald gebied gedurende een bepaald tijdvak, als bedoeld in artikel 20 van de Wet personenvervoer 2000;

  • b.

    concessiebesluit: het besluit van het dagelijks bestuur tot het verlenen van een concessie;

  • c.

    concessiehouder: de vervoerder aan wie door het dagelijks bestuur een concessie is verleend na een aanbesteding als bedoeld in artikel 61 van de Wet personenvervoer 2000;

  • d.

    Concessiehouder Materieel B.V.: 100%-dochtervennootschap van de concessiehouder, welke vennootschap is opgericht overeenkomstig de oprichtingsakte en statuten van bijlage 3;

  • e.

    dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de Vervoerregio Amsterdam, als bedoeld in artikel 16, onder b, van de Gemeenschappelijke regeling Vervoerregio Amsterdam;

  • f.

    garantieovereenkomst: de tussen de uiteindelijke moedervennootschap en de Vervoerregio Amsterdam te sluiten garantieovereenkomst conform bijlage 5 van deze regeling;

  • g.

    kredietovereenkomst: de tussen Concessiehouder Materieel B.V. en concessiehouder enerzijds en de Vervoerregio Amsterdam anderzijds te sluiten kredietovereenkomst conform bijlage 2 van deze regeling;

  • h.

    oprichtingsakte: de oprichtingsakte van Concessiehouder Materieel B.V. conform bijlage 3 van deze regeling;

  • i.

    pandakte: de tussen Concessiehouder Materieel B.V. en concessiehouder enerzijds en de Vervoerregio Amsterdam anderzijds te sluiten pandakte conform bijlage 4 van deze regeling;

  • j.

    Regioraad: de Regioraad van de Vervoerregio Amsterdam, als bedoeld in artikel 16, onder a, van de Gemeenschappelijke regeling Vervoerregio Amsterdam;

  • k.

    Vervoerregio Amsterdam: de publiekrechtelijke rechtspersoon die is ingesteld krachtens de Gemeenschappelijke regeling Vervoerregio Amsterdam;

  • l.

    subsidieontvanger: Concessiehouder Materieel B.V. en concessiehouder, als gedefinieerd onder c en d;

  • m.

    subsidievaststelling: het definitief beslissen dat de aanvrager subsidie ontvangt ingevolge afdeling 4.2.5 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • n.

    subsidieverlening: het toekennen van subsidie voor een bepaalde activiteit ingevolge afdeling 4.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • o.

    subsidieverordening: Verordening op de subsidieverstrekking voor een bussenlening in de Vervoerregio Amsterdam 2015;

  • p.

    subsidieverstrekking: de verzamelterm voor het toekennen van subsidie, in de vorm van subsidieverlening of subsidievaststelling;

  • q.

    uiteindelijke moedervennootschap: de uiteindelijke moedervennootschap in de groep (ultimate parent) als bedoeld in artikel 2:24b van het Burgerlijk Wetboek waarvan concessiehouder en Concessiehouder Materieel B.V. onderdeel uitmaken.

Artikel 2. Toepassingsbereik

Het bepaalde in deze subsidieregeling is uitsluitend van toepassing op de subsidieverstrekking door het dagelijks bestuur voor de in artikel 3 bedoelde activiteiten.

Artikel 3. Activiteiten

  • 1. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt ten behoeve van de financiering van het verwerven van bussen en de herfinanciering van reeds verworven bussen waarmee openbaar personenvervoer ter uitvoering van een concessiebesluit wordt verricht.

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt in de vorm van een lening op basis van de kredietovereenkomst.

Artikel 4. Doelgroep:subsidieaanvrager en subsidieontvanger

Subsidie kan uitsluitend worden aangevraagd door Concessiehouder Materieel B.V.

Artikel 5. De subsidie

  • 1. De subsidie bevat de aanspraak op financiële middelen voor de in de subsidieverordening en deze regeling beschreven activiteiten die bestaat uit een lening.

  • 2. De hoogte van de subsidie wordt bepaald aan de hand van de naar het oordeel van het dagelijks bestuur redelijk gemaakte werkelijke kosten die direct verbonden zijn met de uitvoering van de activiteit als bedoeld in artikel 3.

  • 3. De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.

  • 4. De subsidieverleningsbeschikking bevat ten minste de hoogte van de lening die wordt verstrekt en de looptijd van de lening.

  • 5. De subsidieverleningsbeschikking bevat het rentepercentage dat de subsidieontvanger moet betalen. Het dagelijks bestuur bepaalt het rentepercentage op de dag van de bekendmaking van de subsidieverlening in overeenstemming met de wijze waarop het referentiepercentage als bedoeld in Commissiemededeling 2008/C 14/02 wordt vastgesteld, dan wel, in overeenstemming met de wijze zoals bepaald in de aanbesteding als bedoeld in artikel 61 van de Wet personenvervoer 2000. De in de subsidieverleningsbeschikking bepaalde rente is ook de rente die ingevolge de kredietovereenkomst is verschuldigd.

  • 6. Concessiehouder Materieel B.V. wordt opgericht in overeenstemming met de oprichtingsakte.

  • 7. De subsidieontvanger is verplicht zekerheden te verstrekken aan de Vervoerregio Amsterdam overeenkomstig de pandakte.

  • 8. Indien concessiehouder en Concessiehouder Materieel B.V. onderdeel uitmaken van een groep als bedoeld in artikel 2:24b van het Burgerlijk Wetboek dan verbindt de uiteindelijke moedervennootschap zich tot de volledige terugbetaling van de lening waarop de aanvraag betrekking heeft, alsmede verbindt zij ter zake haar hele vermogen tot zekerheid. Ter uitvoering van hetgeen is gesteld in de vorige volzin, sluit deze uiteindelijke moedervennootschap de garantieovereenkomst met de Vervoerregio Amsterdam.

  • 9. In afwijking van het vorige lid, kan het dagelijks bestuur een andere vennootschap uit de groep dan de uiteindelijke moedervennootschap aanwijzen die zich verbindt tot de volledige terugbetaling van de lening waarop de aanvraag betrekking heeft en die ter zake haar hele vermogen tot zekerheid verbindt. Ter uitvoering van hetgeen is gesteld in de vorige volzin, sluit deze door het dagelijks bestuur aangewezen vennootschap de garantieovereenkomst met de Vervoerregio Amsterdam.

Artikel 6. Subsidieuitvoeringsovereenkomsten

  • 1. Ten behoeve van de subsidie worden in ieder geval de volgende drie overeenkomsten gesloten:

    • a.

      de kredietovereenkomst;

    • b.

      de pandakte; en

    • c.

      de garantieovereenkomst.

Artikel 7. Subsidieplafond

  • 1. Voor aanvragen op grond van deze subsidieregeling is op de datum van inwerkingtreding van deze nadere regeling het volgende subsidieplafond van toepassing: € 100.000.000,- (zegge: honderd miljoen euro).

  • 2. Het dagelijks bestuur kan bij besluit het subsidieplafond van lid 1 wijzigen of een nieuw subsidieplafond vaststellen.

Artikel 8. Aanvraag omtrent subsidieverlening

  • 1. Een aanvraag om een beschikking omtrent subsidieverlening wordt schriftelijk ingediend bij het dagelijks bestuur met gebruikmaking van het aanvraagformulier dat is opgenomen als bijlage 1.

  • 2. De aanvraag om een beschikking omtrent subsidieverlening wordt elektronisch ingediend bij het op het aanvraagformulier vermelde e-mailadres.

  • 3. Een aanvraag om een beschikking omtrent subsidieverlening dient betrekking te hebben op het verwerven van bussen die samen een waarde van ten minste € 5.000.000,- (zegge: vijf miljoen euro) bedraagt.

  • 4. Aan Concessiehouder Materieel B.V. kan gedurende de looptijd van een concessie slechts éénmaal subsidie worden verstrekt.

  • 5. In gevallen waarin dat in de aanbesteding als bedoeld in artikel 61 Wet personenvervoer 2000 is bepaald en in bijzondere gevallen kan het dagelijks bestuur afwijken van hetgeen is bepaald in lid 4.

  • 6. Bij de aanvraag legt de aanvrager de volgende gegevens over, bij gebreke waarvan het dagelijks bestuur kan besluiten om de aanvraag niet te behandelen op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht:

    • a.

      drie door Concessiehouder Materieel B.V. en de concessiehouder ondertekende exemplaren van de kredietovereenkomst;

    • b.

      een door de notaris gepasseerde oprichtingsakte en statuten van de Concessiehouder Materieel B.V.;

    • c.

      drie door de concessiehouder en Concessiehouder Materieel B.V. ondertekende exemplaren van de pandakte;

    • d.

      twee door de uiteindelijke moedervennootschap, dan wel de door het dagelijks bestuur aangewezen andere vennootschap, ondertekende exemplaren van de garantieovereenkomst;

    • e.

      een beschrijving van de verworven dan wel te verwerven bussen en het aantal verworven dan wel te verwerven bussen;

    • f.

      bewijs dat Concessiehouder Materieel B.V. het eigendom van de bussen heeft verkregen dan wel bewijs op welke termijn en op welke wijze Concessiehouder Materieel B.V. het eigendom van de bussen zal verkrijgen;

    • g.

      indien de bussen nog niet verworven zijn, een opgave van de verwachte werkelijke kosten en een financiële onderbouwing van deze opgave, een planning van de uitvoering van de verwerving, alsmede een onderbouwing van de kostenopgave, bijvoorbeeld in de vorm van een offerte;

    • h.

      indien de bussen reeds verworven zijn, een opgave van de resterende financieringsbehoefte, alsmede een taxatie- en inspectierapport van een daartoe gecertificeerde onderneming, dan wel een door het dagelijks bestuur aan te wijzen te goede naam en faam bekende staande onderneming, waaruit blijkt wat de waarde van de bussen is en wat de staat van onderhoud van de bussen is;

    • i.

      overige in de kredietovereenkomst genoemde gegevens;

    • j.

      een overzicht van de wijze waarop de aanvrager invulling zal geven aan de verplichtingen bij of krachtens artikel 8 van de subsidieverordening;

    • k.

      een rapportage aan de hand waarvan de kredietwaardigheid van de aanvrager kan worden beoordeeld;

    • l.

      eventuele andere gegevens waarvan het dagelijks bestuur het noodzakelijk acht dat zij in het kader van de aanvraag worden overgelegd;

  • 7. Een aanvraag om een subsidie kan uitsluitend tussen 1 januari en 1 april van de kalenderjaren 2016 tot en met 2021 worden ingediend.

  • 8. Het dagelijks bestuur kan, in aanvulling op lid 7, extra periodes waarin aanvragen kunnen worden ingediend vaststellen.

Artikel 9. Wijze van verdeling

  • 1. Honorering van aanvragen die in aanmerking komen voor subsidie en die niet worden geweigerd, geschiedt in volgorde van indiening van de aanvraag bij het dagelijks bestuur, totdat het voor de betrokken subsidie vastgestelde subsidieplafond is bereikt.

  • 2. Voor het bepalen van de volgorde van indiening van de aanvraag als bedoeld in lid 1 is het moment waarop de aanvraag binnenkomt bij het dagelijks bestuur bepalend.

  • 3. Als de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt als datum van indiening van de aanvraag de datum waarop de aanvraag volledig is aangevuld.

  • 4. Indien twee of meer aanvragen op hetzelfde moment ingediend worden, maar verlening van deze aanvragen in verband met het subsidieplafond niet mogelijk is, dan zal als subsidiaire verdelingsmethode geloot worden.

Artikel 10. Kosten die voor subsidie in aanmerking komen

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking de naar het oordeel van het dagelijks bestuur redelijk gemaakte werkelijke kosten die direct verbonden zijn met de uitvoering van de activiteit als bedoeld in artikel 3.

  • 2. De in lid 1 bedoelde kosten zullen worden bepaald aan de hand van:

    • a.

      de koopsom van de verworven bussen; en

    • b.

      indien de bussen reeds verworven zijn, de resterende financieringsbehoefte voor de resterende concessieduur, alsmede de waarde van de bussen en de staat van onderhoud van de bussen.

  • 3. Niet voor subsidie komen in aanmerking:

    • a.

      de kosten tot verwerving van de subsidie;

    • b.

      de te betalen of reeds betaalde omzetbelasting over de activiteiten;

    • c.

      de kosten die gemoeid zijn met het sluiten van de kredietovereenkomst, garantieovereenkomst, pandakte en de oprichting van Concessiehouder Materieel B.V., met inbegrip van de kosten van de notaris;

    • d.

      indien de bussen reeds verworven zijn, de eventuele kosten voor het beëindigen of wijzigen van een lopende financiering ten behoeve van de bussen.

Artikel 11. Aanvullende weigeringsgronden

  • 1. Overeenkomstig artikel 7 van de subsidieverordening kan een aanvraag om een beschikking omtrent subsidieverlening worden geweigerd als:

    • a.

      er geen kredietovereenkomst tot stand komt tussen de concessiehouder en/of Concessiehouder Materieel B.V.;

    • b.

      Concessiehouder Materieel B.V. niet is opgericht;

    • c.

      er geen overeenkomst tot het vestigen van een pandrecht tussen de concessiehouder en Concessiehouder Materieel B.V. tot stand komt, en de pandakte niet is gepasseerd;

    • d.

      er geen garantieovereenkomst tot stand komt tussen de uiteindelijke moedervennootschap, dan wel de door het dagelijks bestuur aangewezen andere vennootschap, en de Vervoerregio;

    • e.

      de kosten naar het oordeel van het dagelijks bestuur niet redelijk zijn;

    • f.

      er gegronde redenen bestaan aan te nemen dat de subsidieontvanger niet aan de voorwaarden, verplichtingen en bepalingen van deze regeling zal voldoen;

    • g.

      onvoldoende vertrouwen bestaat dat de subsidieontvanger de subsidie terug kan betalen binnen de looptijd van de lening;

    • h.

      voor de subsidieontvanger een verzoek tot surseance van betaling of een verzoek tot faillissement is aangevraagd of verleend;

    • i.

      aan Concessie Materieel B.V. reeds gedurende de looptijd van een concessie subsidie is verstrekt op grond van deze regeling, tenzij toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 8 lid 5;

    • j.

      de aanvraag niet voldoet aan de in artikel 8, lid 6, van deze subsidieregeling genoemde vereisten;

    • k.

      de subsidieontvanger naar het oordeel van het dagelijks bestuur onvoldoende invulling heeft gegeven aan de wijze waarop de subsidieontvanger zal voldoen aan zijn verplichtingen gesteld bij of krachtens de subsidieverordening of deze subsidieregeling;

    • l.

      het concessiebesluit niet meer van kracht is, dan wel, de concessiehouder is ontheven of geschorst van zijn verplichtingen ingevolge het concessiebesluit.

Artikel 12. Verplichtingen

  • 1. De verworven dan wel te verwerven bussen moeten voldoen aan de daaraan gestelde eisen in het concessiebesluit en moeten goed worden beheerd en onderhouden.

  • 2. Indien de bussen nog niet zijn verworven dan is de subsidieontvanger verplicht het recht van eigendom op de bussen te verwerven binnen de in de subsidieverleningsbeschikking opgenomen termijn.

  • 3. Met de bussen moet openbaar vervoer worden verricht overeenkomstig het concessiebesluit.

  • 4. Indien de bussen nog niet zijn verworven dan is de subsidieontvanger verplicht de bussen daadwerkelijk in te doen zetten voor het verrichten van openbaar vervoer binnen de in de subsidieverleningsbeschikking opgenomen termijn.

  • 5. De subsidieontvanger betaalt de verleende subsidie, vermeerderd met de rente, terug aan het dagelijks bestuur overeenkomstig het bepaalde in de kredietovereenkomst.

  • 6. Op de datum dat de concessie afloopt, moet de lening volledig (100%) zijn afgelost.

  • 7. De subsidieontvanger is verplicht over het uitstaande saldo aan het dagelijks bestuur binnen door het dagelijks bestuur te bepalen termijnen, een bij de subsidieverleningsbeschikking bepaald rentepercentage te betalen, dat van toepassing blijft tot aan de betalingsverplichtingen geheel is voldaan.

  • 8. Het dagelijks bestuur kan in de subsidieverleningsbeschikking nadere verplichtingen opleggen, die in ieder geval betrekking kunnen hebben op de zekerheidsstelling voor de terugbetaling van de subsidie.

  • 9. Het dagelijks bestuur kan ontheffing verlenen van de verplichting de verstrekte subsidie inclusief rente, terug te betalen indien deze verplichting leidt tot zodanige financiële problemen voor de subsidieontvanger dat het voortbestaan van zijn onderneming in gevaar komt. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 10. In de subsidieverleningsbeschikking kan het dagelijks bestuur nog aanvullende verplichtingen opnemen.

Artikel 13. Verantwoording en Controle

  • 1. Binnen drie maanden na de datum van de subsidieverleningsbeschikking, legt de subsidieontvanger tussentijdse verantwoording af door aan het dagelijks bestuur de volgende informatie te verstrekken:

    • a.

      bewijs waarmee wordt aangetoond dat de verstrekte subsidie wordt gebruikt overeenkomstig hetgeen bepaald in de subsidieverordening, subsidieregeling, subsidieverleningsbeschikking en uitvoeringsovereenkomsten;

    • b.

      indien de bussen nog niet waren verworven op het moment van subsidieverlening: bewijs dat Concessiehouder Materieel het eigendom van de bussen heeft verkregen alsmede bewijs van de werkelijke kosten die gemaakt zijn voor de verwerving van de bussen.

  • 2. Uiterlijk op 1 maart van ieder kalenderjaar legt de subsidieontvanger tussentijdse verantwoording af door aan het dagelijks bestuur de volgende informatie te verstrekken:

    • a.

      een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht;

    • b.

      een financieel verslag met daarin ten minste een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten;

    • c.

      een inspectierapport van een daartoe gecertificeerde onderneming, dan wel, een door het dagelijks bestuur aan te wijzen te goede naam en faam bekend staande onderneming, waaruit blijkt dat de bussen goed zijn beheerd en onderhouden;

    • d.

      een controleverklaring, opgesteld door een onafhankelijk accountant;

    • e.

      een verklaring dat de bussen waarvoor de subsidie is verstrekt daadwerkelijk worden ingezet voor de uitvoering van het concessiebesluit en het vigerende vervoerplan.

Artikel 14. Subsidievaststelling en verantwoording

  • 1. Een aanvraag tot subsidievaststelling bevat, in aanvulling op artikel 10 van de subsidieverordening tevens:

    • a.

      bewijs dat Concessiehouder Materieel B.V. het eigendom van de bussen heeft verkregen;

    • b.

      bewijs van de werkelijke kosten die gemaakt zijn voor de verwerving van de bussen.

  • 2. De subsidieontvanger verleent op verzoek van het dagelijks bestuur medewerking aan openbaarmaking van de gegevens en de resultaten van de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt.

  • 3. De subsidieontvanger verleent medewerking aan een door of vanwege het dagelijks bestuur ter zake van de toepassing en de effecten van deze regeling ingesteld evaluatieonderzoek.

  • 4. De subsidieontvanger is verplicht de op de subsidie betrekking hebbende administratie en de daarbij behorende stukken tot 7 jaar na de subsidievaststelling te bewaren.

  • 5. Het dagelijks bestuur kan nadat een aanvraag tot subsidievaststelling is ingediend, op aanvraag van de subsidieontvanger, ontheffing verlenen van de terugbetalingsverplichting indien deze verplichting leidt tot zodanige financiële problemen voor de subsidieontvanger dat het voortbestaan van zijn onderneming in gevaar komt. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 15. Bevoorschotting en verrekening

  • 1. Het dagelijks bestuur kan voorschotten verstrekken voor een subsidie die nog niet is vastgesteld.

  • 2. Het voorschot bedraagt maximaal 100% van de hoogte van de subsidie.

  • 3. Betaling van het voorschot vindt plaats overeenkomstig hetgeen is bepaald in de subsidieverleningsbeschikking en kredietverleningsovereenkomst.

  • 4. Als ingevolge artikel 22 van de Wet personenvervoer 2000 of ingevolge een bij of krachtens een andere regeling een subsidie aan de concessiehouder en/of aan Concessiehouder Materieel B.V. is verleend, vindt (meerpartijen)verrekening plaats tussen de betaling van die subsidie en terugbetalingsverplichting ingevolge deze subsidieregeling, zoals nader uitgewerkt in de kredietovereenkomst.

Artikel 16. Slotbepalingen

  • 1. Deze subsidieregeling treedt in werking na bekendmaking.

  • 2. Deze subsidieregeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling voor een bussenlening in de Vervoerregio Amsterdam 2016-2021.

Algemene toelichting

Inleiding

Deze subsidieregeling vormt de verdere uitwerking van de Verordening op de subsidieverstrekking voor een bussenlening in de Vervoerregio Amsterdam 2015. Op basis van deze verordening en regeling is het dagelijks bestuur bevoegd om subsidie in de vorm van een lening te verstrekken aan (een speciaal hiervoor op te richten dochtervennootschap van) concessiehouders in het Vervoerregiogebied voor de financiering van het verwerven van bussen om openbaar vervoer mee te verrichten. Voor een algemene toelichting op het systeem van deze subsidieverstrekking alsmede de aanleiding en het doel voor deze subsidie wordt verwezen naar de toelichting bij de verordening.

Subsidie kan worden aangevraagd voor zowel de (her)financiering van reeds verworven bussen als voor nog te verwerven bussen. Waar nodig wordt hier in de regeling expliciet onderscheid tussen gemaakt.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In dit artikel worden een aantal in de subsidieregeling gebruikte begrippen gedefinieerd.

Artikel 2. Toepassingsbereik

Dit artikel bevat de basis voor en tevens de begrenzing van de subsidieverstrekking. Op grond van dit artikel kan het dagelijks bestuur subsidies verstrekken voor de in artikel 3 omschreven activiteiten.

Artikel 3. Activiteiten

Dit artikel bepaalt de reikwijdte van de verordening. Op grond van lid 1 is het (uitsluitend) mogelijk om subsidie te verstrekken voor het verwerven van bussen of de herfinanciering van reeds verworven bussen. Met reeds verworden bussen wordt onder meer bedoeld de bussen die de concessiehouder reeds ter beschikking heeft uit hoofde van een sale and lease back constructie. Deze bussen moeten bovendien worden gebruikt om openbaar vervoer mee te verrichten ter uitvoering van een concessiebesluit. Hiermee wordt gegarandeerd dat de bussen (i) niet voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt en (ii) niet buiten het Vervoerregiogebied kunnen worden ingezet. Deze beperkingen beogen (onder meer) te voorkomen dat de subsidieverstrekking door oneigenlijk gebruik van de bussen (buiten het Vervoerregiogebied) een marktverstorend effect zou kunnen hebben.

Op grond van lid 2 is het daarnaast (uitsluitend) mogelijk om subsidie te verstrekken in de vorm van een lening. Dit heeft tot gevolg dat voor de subsidieverstrekking niet alleen een subsidieverleningsbeschikking zal worden genomen door het dagelijks bestuur, maar dat de subsidieontvanger en de Vervoerregio Amsterdam daarnaast een kredietovereenkomst sluiten.

Artikel 4. Doelgroep: subsidieaanvrager en subsidieontvanger

Dit artikel bepaalt door wie subsidie kan worden aangevraagd. Subsidie kan uitsluitend worden aangevraagd door – en dus ook worden verstrekt aan – Concessiehouder Materieel B.V.

Uit de modeloprichtingsakte (bijlage 3 bij deze regeling) blijkt dat de op te richten dochtervennootschap van de concessiehouder de handelsnaam van de concessiehouder (die normaliter ook op de bussen staat afgedrukt) zal zijn, aangevuld met de woorden "Materieel B.V.".

De subsidie is uitsluitend bedoeld voor vervoerders aan wie door het dagelijks bestuur een concessie is verleend. Omdat de subsidie aanzienlijke bedragen betreft, is het noodzakelijk dat zekerheden worden gesteld. Ten behoeve van deze zekerheden is het wenselijk dat de subsidie wordt verstrekt aan een speciaal daartoe opgerichte vennootschap waarvan de aandelen 100% in handen van de concessiehouder zijn. Deze dochteronderneming is een zogenaamd 'Special Purpose Vehicle' (SPV) dat ten behoeve van het verwerven van bussen wordt opgericht en ook uitsluitend voor dit doel mag worden gebruikt. Deze SPV is in artikel 1 onder d gedefinieerd als Concessiehouder Materieel B.V.

Op grond van dit artikel kan een subsidie dus uitsluitend worden aangevraagd door Concessiehouder Materieel B.V. Het dagelijks bestuur realiseert zich dat een concessiehouder kosten moet maken om een dergelijke dochteronderneming op te richten en dat concessiehouders het daarom wenselijk kunnen vinden om eerst in vooroverleg met het dagelijks bestuur te treden. Een concessiehouder kan hiertoe een conceptaanvraag bij het dagelijks bestuur indienen. Het dagelijks bestuur zal vervolgens beoordelen in hoeverre deze conceptaanvraag aan de subsidieverordening en –regeling voldoet en de concessiehouder hieromtrent informeren. Het dagelijks bestuur benadrukt dat deze conceptaanvraag geen aanvraag in de zin van de Awb of subsidieverordening is. De reactie op de conceptaanvraag is daarom ook geen besluit in de zin van de Awb, maar slechts de uitkomst van informeel vooroverleg over de uitleg van de subsidieverordening en –regeling. Dit is met name van belang nu op grond van de subsidieregeling aanvragen worden beoordeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. In reactie op de conceptaanvraag kan het dagelijks bestuur de concessiehouder informeren hoeveel geld er op de datum van de reactie nog beschikbaar is voordat het subsidieplafond wordt bereikt. Ook kan het dagelijks bestuur reeds een (voorlopige) marktconformiteitstoets verrichten en een (voorlopig) rentepercentage bepalen. Hieraan kan de concessiehouder echter niet het vertrouwen ontlenen dat als de aanvraag door Concessiehouder Materieel B.V. is ingediend, subsidie zal worden verleend. Overeenkomstig hetgeen is bepaald in de subsidieregeling, worden uitsluitend volledige aanvragen ingediend door Concessiehouder Materieel B.V. betrokken bij de verdeling van de beschikbare subsidiegelden. Bovendien kan door tijdsverloop tussen de conceptaanvraag en de aanvraag een ander rentepercentage vereist zijn om de lening marktconform te laten zijn.

Artikel 5. De subsidie

Dit artikel bevat alle belangrijke kenmerken van de subsidie. In lid 1 wordt verduidelijkt dat de subsidie uit een lening bestaat en dat zij de aanspraak bevat op financiële middelen voor de activiteiten die beschreven zijn in de subsidieverordening en in deze regeling. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor de redelijk gemaakte werkelijke kosten. De hoogte hiervan wordt door het dagelijks bestuur bepaald (lid 2). De subsidieaanvrager zal bij de aanvraag een kostenonderbouwing moeten overleggen. Voor reeds verworven bussen zal de aanvraag deze kosten kunnen onderbouwen door een kopie van de koopovereenkomst van de bussen over te leggen, dan wel, de documentatie die behoort bij de sale and lease back constructie. Voor nog te verwerven bussen kan bij de aanvraag voor subsidieverlening een offerte of daarmee vergelijkbaar document worden overgelegd.

Op grond van lid 3 bedraagt de subsidie ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten, zoals nader omschreven in artikel 10. In beginsel kunnen alle redelijkerwijs gemaakte kosten voor de verwerving van de bussen ook gesubsidieerd worden. Indien gekozen zou worden voor een lager bedrag dan zou dit tot gevolg hebben dat de concessiehouder alsnog een aanvullende financiering voor het andere deel van de kosten zou moeten verkrijgen. Dit zou niet bijdragen aan het doel van deze subsidieverordening en -regeling, zijnde het beschikbaar stellen van een gunstige doch marktconforme lening om zo de kwaliteit van het openbaar vervoer voor de reiziger te vergroten.

De subsidieverleningsbeschikking bevat ten minste de hoogte van de lening, de looptijd daarvan en de daarop verschuldigde rente (lid 4 en 5). Het dagelijks bestuur bepaalt de hoogte van de verschuldigde rente aan de hand van de wijze waarop het referentiepercentage berekend wordt in Commissiemededeling 2008/C 14/02. Hiermee wordt verzekerd dat een marktconform rentepercentage verschuldigd is op de lening. Dit percentage wordt voor iedere aanvraag gebaseerd op een namens de Vervoerregio verricht marktconformiteitsonderzoek. Bij de aanbesteding van de concessie kan voor een andere wijze van bepaling van het rentepercentage worden gekozen.

In deze subsidieregeling zijn reeds als bijlage modellen voor een oprichtingsakte, pandakte, kredietovereenkomst en garantieovereenkomst opgenomen. Van deze bijlagen kan niet worden afgeweken Dit biedt duidelijkheid aan alle aanvragers en zorgt bovendien voor een gelijk speelveld voor alle aanvragers. Deze overeenkomsten bevatten bovendien de noodzakelijke zekerheden die tegenover de lening staan. Deze zekerheden maken onderdeel uit van het bepalen van het marktconforme rentepercentage en daarmee van de staatssteuntoets. Ook om deze reden is afwijking niet mogelijk.

Artikel 6. Subsidie-uitvoeringsovereenkomsten

Hiervoor is al ingegaan op het belang van de kredietovereenkomst, de pandakte en de garantieovereenkomst. Dit artikel bepaalt dat ten behoeve van de subsidie in ieder geval deze drie overeenkomsten worden gesloten. Deze overeenkomsten kunnen worden aangemerkt als uitvoeringsovereenkomsten in de zin van artikel 4:36 Awb. Het ligt voor de hand dat de bepalingen van deze overeenkomsten per aanvrager enigszins zullen verschillen. Aan de hand van de ingediende aanvraag zal overleg plaatsvinden tussen de moedervennootschap van de aanvrager en de Vervoerregio. Komen de overeenkomsten niet tot stand, dan kan de aanvraag worden geweigerd.

Artikel 7. Subsidieplafond

Het beschikbare budget is beperkt. Daarom wordt een subsidieplafond als bedoeld in artikel 4:25 Awb vastgesteld.

Het eerste plafond, voor de eerste subsidieverdeling, wordt direct in deze regeling vastgesteld en bedraagt €100.000.000,- (lid 1). Ter voorkoming van ieder misverstand bepaalt lid 2 dat het dagelijks bestuur dit subsidieplafond kan wijzigen – zowel verhogen als verlagen – of een nieuw subsidieplafond kan vaststellen.

Artikel 8. Aanvraag omtrent subsidieverlening

Een aanvraag moet schriftelijk worden ingediend door middel van het in deze regeling vastgestelde aanvraagformulier (lid 1). De indiening geschiedt op elektronische wijze, oftewel per e-mail. Daarbij zal de aanvrager de in lid 6 genoemde gegevens moeten overleggen. Voor reeds verworven bussen zal aangetoond moeten worden dat Concessiehouder Materieel B.V. de eigendom van de bussen heeft verkregen. Hiertoe kan – bijvoorbeeld – een koopovereenkomst met een bewijs van levering worden overgelegd. Indien de bussen nog niet zijn verworven moet de aanvrager een opgave van de verwachte werkelijke kosten en een financiële onderbouwing van deze opgave, een planning van de uitvoering van de verwerving, alsmede een onderbouwing van de kostenopgave, bijvoorbeeld in de vorm van een offerte, overleggen. Indien de bussen reeds verworven zijn, moet de aanvrager bovendien een opgave van de resterende financieringsbehoefte doen. Dit is het resterende leningsbedrag. Ook zal de aanvrager een taxatie- en inspectierapport van een daartoe gecertificeerde onderneming moeten overleggen waaruit blijkt wat de boekwaarde en restwaarde van de bussen is en wat de staat van onderhoud van de bussen is. Indien er geen gecertificeerde onderneming is, kan het dagelijks bestuur een andere te goede naam en faam bekend staande onderneming aanwijzen. Daarnaast zal de aanvrager inzicht moeten geven in de wijze waarop hij invulling zal geven aan zijn verplichtingen. Als het dagelijks bestuur van mening is dat uit dit inzicht onvoldoende volgt dat de ontvanger aan zijn verplichtingen kan voldoen, is dat reden om de subsidie te weigeren. Om te verzekeren dat het rentepercentage dat verschuldigd is op de lening voldoet aan de methodiek van Commissiemededeling 2008/C 14/02, is vereist dat de aanvrager een rapportage overlegt aan de hand waarvan de ratingcategorie ingevolge Mededeling 2008C 14/02 kan worden beoordeeld, dan wel, een rapportage zoals voorzien in de aanbestedingsdocumentatie als het rentepercentage wordt vastgesteld op een wijze zoals bij de aanbesteding van de concessie bepaald. Wordt een dergelijk rapport niet overgelegd dan moet het dagelijks bestuur de subsidie aanvraag weigeren, zo bepaalt artikel 7, lid 1, onder c, van de verordening. Bij gebreke van een dergelijk rapport is het voor het dagelijks bestuur niet mogelijk om de ratingscategorie en daarmee de opslag te bepalen. Het opstellen van deze rapportage geschiedt door een door het dagelijks bestuur aangewezen derde en op kosten van de subsidieontvanger.

Het indienen van aanvragen is uitsluitend mogelijk binnen een bepaalde aanvraagperiode. Deze periode is tussen 1 januari en 1 april van de jaren 2016 tot en met 2021 (lid 7). Het dagelijks bestuur heeft ervoor gekozen om de periode voor het indienen van een aanvraag te beperken tot de in lid 7 omschreven periode, omdat het dagelijks bestuur het wenselijk acht om ervaring op te doen met deze nieuwe subsidie alvorens de temporele werkingssfeer daarvan uit te breiden. Mocht het dagelijks bestuur het wenselijk achten om een tweede aanvraagperiode of meer open te stellen dan maakt lid 8 dat mogelijk.

Daarnaast is in lid 3 een ondergrens voor een subsidieaanvraag opgenomen. Uitsluitend aanvragen die betrekking hebben op het verwerven van bussen die samen een waarde van ten minste €5.000.000,- bedragen, komen voor subsidie in aanmerking. Bij een lagere waarde wegen de baten niet op tegen de lasten die gemoeid zijn met de aanvraag voor zowel de aanvrager als het dagelijks bestuur. Om dezelfde reden is in lid 4 bepaald dat in beginsel aan iedere Concessiehouder Materieel B.V. gedurende de looptijd van een concessie slechts eenmaal een subsidie kan worden verstrekt. Bij de aanbesteding van een concessie kan hiervan worden afgeweken. Daarnaast kan in bijzondere omstandigheden het dagelijks bestuur hiervan afwijken. Dit betekent dat Concessiehouder Materieel B.V. op één moment, waarschijnlijk kort nadat de concessie is verleend, een subsidieaanvraag zal indienen. In deze aanvraag zal een kostenonderbouwing en planning worden opgenomen voor de gehele looptijd van de concessie. In de subsidieverleningsbeschikking en de kredietovereenkomst wordt vervolgens bepaald wat het maximale leningsbedrag is. In aanvulling daarop wordt in de kredietovereenkomst opgenomen hoe Concessiehouder Materieel B.V. een verzoek om betaling van de subsidie (in de overeenkomst "trekking" genoemd) kan doen. Indien sprake is van een gefaseerde verwerving, en dus een gefaseerde financieringsbehoefte, kan dus voor iedere verwerving een trekkingsverzoek worden gedaan. Ook hetgeen is bepaald in artikel 15 over de bevoorschotting sluit hier bij aan. Het trekkingsverzoek kan worden gezien als het verzoek tot betaling van een voorschot.

Artikel 9. Wijze van verdeling

Nu er sprake is van een subsidieplafond, is het mogelijk dat er voor meer geld subsidie wordt aangevraagd dan er geld beschikbaar is. In dat geval zal het dagelijks bestuur een keuze moeten maken tussen de ingediende aanvragen. Dit artikel bevat de daarvoor benodigde verdeelmethode.

Subsidie zal worden verdeeld op basis van het zogenaamde 'wie het eerst komst, eerst maalt'-principe, oftewel op basis van volgorde van indiening van de aanvragen (lid 1). Daarbij geldt dat uitsluitend volledige aanvragen van belang zijn voor het bepalen van de volgorde. Indien een onvolledige aanvraag wordt ingediend dan zal de aanvrager op grond van artikel 4:5 Awb in de gelegenheid worden gesteld de aanvraag aan te vullen, maar in dat geval geldt dus als datum van indiening van de aanvraag de datum waarop de aanvraag volledig is aangevuld (lid 3).

Op grond van deze regeling moeten aanvragen op elektronische wijze worden ingediend. Het moment van ontvangst kan hierdoor in beginsel op de minuut nauwkeurig worden bepaald. Mochten desalniettemin twee of meer aanvragen op hetzelfde moment worden ingediend en verlening van deze aanvragen in verband met het subsidieplafond niet mogelijk is, dan zal als subsidiaire verdelingsmethode geloot worden.

Artikel 10. Kosten die voor subsidie in aanmerking komen

Dit artikel bepaalt de kosten die voor subsidie in aanmerking komen. In lid 1 is bepaald dat alleen de redelijk gemaakte werkelijke kosten voor subsidie in aanmerking komen. Daaronder vallen in ieder geval niet de in lid 3 genoemde kosten. Welke kosten voor subsidie in aanmerking komen zal worden bepaald aan de hand van de koopsom van de verworven bussen. In geval de bussen reeds zijn verworven, zal de hoogte van de subsidiabele kosten afhangen van de resterende financieringsbehoefte voor de resterende concessieduur. Deze zal worden bepaald aan de hand van een combinatie van de hoogte van de lopende financiering van de bussen (het resterende leningsbedrag, waarbij uiteraard eventueel verzuim niet wordt betrokken) in samenhang met de boekwaarde, de restwaarde en de staat van onderhoud van de bussen (lid 2).

Artikel 11 Aanvullende weigeringsgronden

Dit artikel bepaalt de gronden waarop het dagelijks bestuur de subsidie kan weigeren. Deze spreken voor zich.

Artikel 12. Verplichtingen

Dit artikel bevat de verplichtingen waaraan de subsidieontvanger moet voldoen. Deze spreken voor zich.

Artikel 13. Verantwoording en controle

Dit artikel betreft onder meer de (tussentijdse) verantwoording die de subsidieontvanger moet afleggen. Allereerst moet de subsidieontvanger binnen drie maanden na de subsidieverlening aantonen dat uitvoering is gegeven aan de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, hetgeen volgt uit artikel 13, lid 1, onder a. Dat betekent dat de subsidieontvanger zal moeten aantonen dat de lening daadwerkelijk wordt gebruikt om de bussen te financieren, verwerven en gebruiken voor het verrichten van openbaar vervoer.

Daarnaast is de subsidieontvanger verplicht om jaarlijks, uiterlijk op 1 maart, tussentijdse verantwoording af te leggen. Deze verantwoording bestaat uit een inhoudelijk en financieel verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht. Daarnaast zal de subsidieontvanger een inspectierapport van een daartoe gecertificeerde onderneming moeten overleggen waaruit blijkt dat de bussen goed zijn beheerd en onderhouden. Indien er geen gecertifieerde onderneming is, kan het dagelijks bestuur een te goede naam en faam bekend staande onderneming aanwijzen. Ook is de subsidieontvanger gehouden een verklaring te overleggen dat de gesubsidieerde bussen ook daadwerkelijk worden ingezet voor de uitvoering van het concessiebesluit en het vigerende vervoerplan.

Artikel 14. Subsidievaststelling en verantwoording

Uiterlijk op het moment dat de concessieperiode afloopt, moet de lening zijn afbetaald en kan de subsidie definitief worden vastgesteld. Daarvoor dient de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling in te dienen.

Artikel 15. Bevoorschotting en verrekening

Met het nemen van de subsidieverleningsbeschikking zijn de gelden nog niet daadwerkelijk betaald. Aan de feitelijke betaling gaat een besluit tot bevoorschotting vooraf. In de subsidieverleningsbeschikking en de kredietovereenkomst zal worden bepaald op welke wijze de bevoorschotting zal geschieden (lid 3). De wijze waarop de feitelijke betaling zal geschieden kan van geval tot geval verschillen en is onder meer afhankelijk van de vraag of met de subsidie nieuwe bussen worden gekocht of dat de subsidie strekt tot herfinanciering van reeds gekochte bussen. Het dagelijks bestuur zal de regie voeren over de wijze waarop de feitelijke betaling zal geschieden, eventueel door tussenkomst van een namens de Vervoerregio aangewezen notaris. De feitelijke betaling is juridisch gezien een voorschot totdat de subsidie is vastgesteld.

In het licht van de feitelijke betaling van subsidiegelden is van belang dat op grond van de Wp2000 ook een exploitatiesubsidie wordt verstrekt aan de concessiehouder. Op grond van dit artikel verrekent het dagelijks bestuur de verplichting om deze exploitatiesubsidie (alsmede eventuele andere subsidies) uit te betalen, met de aflossingsverplichting van Concessiehouder Materieel B.V. Deze verrekening is mogelijk op grond van artikel 4:93 Awb dat bepaalt dat verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering mogelijk is. In dit geval is de geldschuld dus de aflossingsverplichting van Concessiehouder Materieel B.V. en de vordering het recht op uitbetaling van (het voorschot van) de exploitatiesubsidie van de concessiehouder.

Artikel 16. Slotbepalingen

De subsidieregeling treedt na bekendmaking in werking en wordt aangehaald als Subsidieregeling voor een bussenlening in de Vervoerregio Amsterdam 2016-2021.