Regeling vervallen per 29-08-2018

Beleidsregels bijzondere bijstand 2016 's-Hertogenbosch

Geldend van 01-01-2016 t/m 28-08-2018

Intitulé

Beleidsregels bijzondere bijstand 2016 's-Hertogenbosch

Burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch, overwegen dat het wenselijk is regels vast te stellen waarbinnen bijzondere bijstand kan worden verleend;

Gelet op:

  • -

    artikel 4:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht, en de artikelen 7 lid 1 onder b, 11, 35 en 36 van de Participatiewet:

  • -

    artikel 47 Participatiewet, artikel 3 van de Verordening Cliëntenparticipatie;

  • -

    het advies van de Cliëntenraad Participatiewet 's-Hertrogenbosch d.d. 13 oktober 2015;

  • -

    het raadsbesluit Ombuigingen en nieuw beleid 2016 d.d. 10 november 2015;

besluiten vast te stlelen

"Beleidsregels bijzondere bijstand 2016 's-Hertogenbosch"

De begripsbepalingen van de Participatiewet zijn onverkort op deze beleidsregels van toepassing.

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Participatiewet (staatsblad 270, 15 juli 2014);

  • b.

    de bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onder c van de wet, zonder toepassing van artikel 22a van de wet;

  • c.

    woonkosten:

    • -

      bij bewoning van een woning, een woonwagen of een woonboot in huur, de per maand geldende rekenhuur als omschreven in artikel 5 van de Wet op de huurtoeslag;

    • -

      bij bewoning van een eigen woning, woonwagen of woonboot, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

Artikel 2 Vorm van de bijstand

  • 1. Tenzij deze beleidsregels anders bepalen, wordt de bijzondere bijstand verstrekt als een uitkering om niet ( zonder terugbetalingsverplichting).

  • 2. De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een renteloze geldlening verstrekt in de gevallen die genoemd worden in artikel 48, tweede lid van de wet en indien het bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen betreft als bedoeld in artikel 51 van de wet.

  • 3. In geval van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan bijstand verleend worden in de vorm van een geldlening.

  • 4. Indien er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid dat te wijten is aan het onverantwoord interen van vermogen, dan zullen de kosten uit het eventueel resterende vermogen voldaan moeten worden.

Artikel 3 De aanvraag

  • 1. Bij de aanvraag worden die gegevens overgelegd die naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk zijn om de aanspraak op bijzondere bijstand te kunnen beoordelen.

  • 2. De aanvraag voor bijzondere bijstand kan worden ingediend tot 1 april van het jaar volgend op het jaar waarin de kosten zijn gemaakt of betrekking op hebben.

  • 3. Voor de kosten genoemd in artikel 10 en 12 van deze beleidsregels geldt dat de kosten welke gemaakt zijn voordat de aanvraag ingediend is, niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

  • 4. Van het derde lid kan worden afgeweken indien:

    • -

      de aanvrager redelijkerwijs de aanvraag niet vooraf heeft kunnen indienen óf

    • -

      er andere bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om voor de reeds gemaakte kosten bijstand te verlenen.

  • 5. de aanvraag dient te worden ingediend op een namens door het college aan te geven wijze.

Artikel 4 Algemene bepalingen

  • 1. Bijzondere bijstand is mogelijk als er sprake is van noodzakelijke kosten door bijzondere individuele omstandigheden.

  • 2. Een geldlening bij de Gemeentelijke Kredietbank ( G.K.B ) wordt als voorliggende voorziening beschouwd voor de kosten van noodzakelijke (duurzame) gebruiksgoederen, tenzij deze beleidsregels anders bepalen.

  • 3. Bij het vaststellen van het bedrag van de bijzondere noodzakelijke kosten wordt aangesloten bij normbedragen zoals opgenomen in de prijzengids van het Nibud en/of de vergoedingen van de Collectieve Zorgverzekering voor Minima ( CZM ). Dit betekent dat de daadwerkelijk gemaakte kosten worden vergoed tot een maximum als genoemd in de Nibud-prijzengids of, indien van toepassing, de vergoeding overeenkomstig de collectieve aanvullende verzekering.

  • 4. Vergoedingen in het kader van de Zorgverzekeringswet en de CZM zijn voorliggend als bedoeld in artikel 15 lid 1 tweede volzin.

  • 5. Op de verstrekking van de bijzondere noodzakelijke kosten, worden kosten die voor een ieder algemeen noodzakelijk zijn, in mindering gebracht.

Hoofdstuk 2. Draagkracht en draagkrachtperiode

Artikel 5 Het vermogen

  • 1. Het vermogen boven de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34 van de wet wordt geheel als draagkracht beschouwd.

  • 2. Het vermogen in de woning met bijbehorend erf als bedoeld in artikel 34 lid 2 onderdeel d van de wet wordt in aanmerking genomen, voor zover tegeldemaking of (verdere) bezwaring hiervan in alle redelijkheid kan worden verlangd.

  • 3. Voor kinderopvangkosten gelden de rekenregels van de Wet Kinderopvang.

Artikel 6 Het inkomen

  • 1. Bij de vaststelling van het inkomen wordt een verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing gelaten.

  • 2. Bij de bepaling van de draagkracht wordt uitgegaan van de bijstandsnorm zonder rekening te houden met eventuele kostendelers en/of vakantiegeld;

  • 3. Het in aanmerking te nemen inkomen wordt verlaagd met:

    • -

      ten laste van belanghebbende blijvende noodzakelijke extra uitgaven in verband met de uitoefening van bedrijf of beroep;

    • -

      feitelijke betalingen voor levensonderhoud ten behoeve van een niet in het gezinsverband levende echtgenoot of kinderen tot 21 jaar, alsmede ten behoeve van de gewezen echtgenoot;

    • -

      kosten in verband met studie of opleiding van kinderen zulks ter hoogte van de maximaal te vergoeden studiekosten, verminderend met de ontvangen tegemoetkoming op grond van de Wtos;

    • -

      de ouderbijdrage op grond van de WSF;

    • -

      buitengewone kosten in verband met wonen (bijvoorbeeld het niet of niet volledig ontvangen van huurtoeslag wegens een te hoog inkomen), en de extra kosten van de ziektekostenverzekering (bijvoorbeeld het niet of niet volledig ontvangen van zorgtoeslag wegens een te hoog inkomen).

  • 4. Een draagkrachtpercentage van 100 procent boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm geldt in ieder geval bij de kosten van duurzame gebruiksgoederen, levensonderhoud van jongeren van 18,19 of 20 jaar, bijdrage alleenstaande ouder woonkostentoeslag, zorgtoeslag, buitengewone verwervingskosten, schuldsanering, verhuizing en woninginrichting. De vrijlating van lid 1 van dit artikel is op deze kostensoorten niet van toepassing.

  • 5. Bij het volgens artikel 32 en 33 van de wet in aanmerking te nemen inkomen exclusief vakantiegeld geldt, behoudens de in het derde lid genoemde uitzonderingen, een vrijlating van 20 procent bovenop de van toepassing zijnde bijstandsnorm exclusief vakantiegeld. Van het inkomen dat hoger is dan 120 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, wordt in beginsel 35 procent als draagkracht in aanmerking genomen bij de vaststelling van de hoogte van de bijzondere bijstand. Als de kostensoort daartoe aanleiding geeft, kan hiervan worden afgeweken.

  • 6. Bij de vaststelling van het inkomen wordt uitgegaan van het periodieke inkomen van de belanghebbende(n) gedurende de maand waarin de kosten zijn gemaakt. Tenzij dit geen juist inzicht geeft.

Artikel 7 Draagkrachtperiode

  • 1. De draagkracht wordt telkens voor een periode van één jaar vastgesteld, beginnende op de eerste dag van de maand waarin de kosten gemaakt zijn.

  • 2. De draagkracht kan voor een kortere of langere periode vastgesteld worden, indien de periode waarop de kosten betrekking hebben daartoe aanleiding geeft.

Artikel 8 Draagkrachtverrekening

  • 1. De draagkracht wordt in één keer met de bijzondere bijstand verrekend.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt, in geval van periodieke bijzondere bijstand, de draagkracht verrekend naar rato van het aantal maanden van de periode waarop deze bijstand betrekking heeft.

Artikel 9 Wijziging draagkracht(periode)

Een vastgestelde draagkracht of draagkrachtperiode kan slechts gewijzigd worden, indien een wijziging van de persoonlijke of financiële situatie van de belanghebbende daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 3. Toeslagen

Artikel 10 Bijzondere bijstand Levensonderhoud jongeren 18 tot 21 jaar

  • 1. Een persoon van 18, 19 of 20 jaar heeft slechts recht op bijzondere bijstand voor zover de noodzakelijke kosten van het bestaan van de belanghebbende uitgaan boven de toepasselijke bijstandsnorm en voor deze kosten geen beroep gedaan kan worden op de ouders omdat:

    • a.

      de middelen van de ouders niet toereikend zijn, óf

    • b.

      de belanghebbende redelijkerwijs het onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken.

  • 2. Van noodzakelijke bestaanskosten, die de toepasselijke bijstandsnorm te boven gaan, als bedoeld in artikel 12 Participatiewet kan uitsluitend sprake zijn als de belanghebbende zelfstandige huisvesting heeft en deze huisvesting noodzakelijk is.

  • 3. De bijzondere bijstand wordt vastgesteld, rekening houdend met de individuele omstandigheden, maar bedraagt maximaal een aanvulling tot de geldende norm voor een alleenstaande ingevolge artikel 21 van de Participatiewet.

Artikel 11 Garantietoeslag voormalige alleenstaande ouder

Vervallen

Artikel 12 Woonkostentoeslag

  • 1. Woonkostentoeslag voor een huurwoning, gehuurde woonwagen of gehuurde woonboot:

    • a.

      Indien belanghebbende een woning bewoont, waarvan de hoogte van de woonkosten, gelet op artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag geen belemmering vormt voor de toekenning van die huurtoeslag, maar hij door omstandigheden buiten zijn schuld nog geen aanspraak kan maken op deze toeslag, wordt een woonkostentoeslag verstrekt tot de datum waarop belanghebbende wel in aanmerking komt voor huurtoeslag.

    • b.

      De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende gelet op zijn financiële situatie op grond van de Wet op de huurtoeslag voor de woonkosten per maand zou ontvangen.

  • 2. Woonkostentoeslag voor een woning in eigendom:

    • a.

      Indien belanghebbende een woning bezit, waar hij in woont, waarvan de hoogte van de woonkosten gelet op artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag geen belemmering zou vormen voor toekenning van een huurtoeslag wordt een woonkostentoeslag verstrekt.

    • b.

      De woonkostentoeslag is gelijk aan het bedrag van de huurtoeslag die belanghebbende op grond van de Wet op de huurtoeslag gelet op zijn financiële situatie voor de woonkosten per maand zou ontvangen.

  • 3. Woonkostentoeslag voor woonkosten boven de maximale huurprijs:

    • a.

      Woonkostentoeslag voor woonkosten boven de maximale huurprijs zoals omschreven in artikel 13 van de Wet op de huurtoeslag wordt verstrekt wanneer belanghebbende een woning in huur of eigendom bewoont, wordt een toeslag verstrekt welke in overeenstemming met artikel 12 lid 1 onder b van deze beleidsregels is berekend, met dien verstande, dat de woonkosten die uitgaan boven de maximale rekenhuur volledig voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

  • 4. De woonkostentoeslag wordt verstrekt tot de datum waarop de belanghebbende wel aanspraak kan maken op huurtoeslag en, als huurtoeslag niet aan de orde is, voor de periode van maximaal één jaar. Deze periode van één jaar kan verlengd worden indien bijzondere omstandigheden daartoe noodzaken. Aantoonplicht ligt hierbij bij belanghebbende.

  • 5. Aan de woonkostentoeslag zoals beschreven in het derde lid wordt met toepassing van artikel 55 van de Participatiewet de verplichting verbonden dat belanghebbende zo spoedig mogelijk verhuist naar een goedkopere woning, waarvoor geen aanspraak meer gedaan hoeft te worden op woonkostentoeslag, dan wel, indien de woning een eigen woning betreft, de woning zo spoedig mogelijk te koop aanbiedt, tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten.

  • 6. De verhuisplicht als bedoeld in het vijfde lid wordt niet opgelegd aan:

    • -

      mensen met een beperking, als sprake is van een huur boven de maximale huurprijs en deze hoge huur veroorzaakt wordt door voorzieningen die in de woning aangebracht zijn vanwege de handicap;

    • -

      personen vanaf de gepensioneerde leeftijd, als een goedkoper redelijk woonalternatief, gelet op medische en sociale omstandigheden, niet voorhanden is;

    • -

      huishoudens die bestaan uit 8 personen of meer.

  • 7. Als de belanghebbende naar vermogen getracht heeft goedkopere woonruimte te vinden, maar dit niet gelukt is, dan wordt de woonkostentoeslag met maximaal één jaar verlengd.

Hoofdstuk 4 Individuele verstrekkingen

Artikel 13 Meerkosten in verband met ziekte of handicap

Voor bijzondere bijstandsverlening komen in ieder geval de volgende niet verzekerbare medische noodzakelijke kosten in aanmerking:

  • a.

    de meerkosten van verwarming als gevolg van een handicap of langdurige ziekte;

  • b.

    de voor eigen rekening komende noodzakelijke reiskosten bij specialistische hulp buiten de gemeente als belanghebbende deze hulp niet binnen de gemeente kan ontvangen.

Artikel 14 Zelfstandig functioneren van ouderen en mensen met een beperking

Voor bijzondere bijstand komen in ieder geval de volgende kosten in aanmerking, als deze noodzakelijk zijn om het zelfstandig functioneren van ouderen en mensen met een beperking te bevorderen:

  • a.

    de eigen bijdrage voor dagbesteding;

  • b.

    de eigen bijdrage voor begeleiding;

  • c.

    de eigen bijdrage voor kortdurend verblijf;

  • d.

    de eigen bijdrage voor beschermd wonen;

  • e.

    de eigen bijdrage voor persoonlijke verzorging;

  • f.

    de extra kosten verbonden aan een maaltijdvoorziening;

  • g.

    de eigen bijdrage in de kosten van alarmering.

Artikel 15 Kosten van bijzondere sociale en financiële omstandigheden

  • 1. Voor bijzondere bijstandsverlening komen in ieder geval de volgende kosten in aanmerking, als zij noodzakelijk zijn op grond van bijzondere sociale of financiële omstandigheden:

    • a.

      alle kosten die verband houden met de begrafenis of crematie van een overledene in Nederland, gerekend naar de kosten van de goedkoopst adequate mogelijkheid, ten behoeve van de belanghebbende die volgens de wet aansprakelijk is voor verzorging van de teraardebestelling, dan wel degene die daartoe moreel verplicht is.

    • b.

      de eigen bijdrage voor rechtsbijstand door een via de Raad voor Rechtsbijstand toegewezen advocaat/raadsman, inclusief de hieraan verbonden overige kosten (griffierecht, reiskosten voor de zitting).

    • c.

      kosten voor vrijwillig budgetbeheer of schuldhulpverlening; bijzondere bijstand wordt slechts verstrekt als het aannemelijk is dat de belanghebbende zijn budget niet zelfstandig kan beheren of zijn schulden zelfstandig kan saneren. De eigen bijdrage in geval van beschermingsbewind of curatele indien door de kantonrechter een beschikking is afgegeven. De Wet schuldhulpverlening is hierbij voorliggend.

    • d.

      de LBIO ouderbijdrage, voor een periode van maximaal 3 aaneengesloten maanden (de belanghebbende maakt, als hij zelf in deze kosten voorziet, weer aanspraak op kinderbijslag, welke aanspraak hij door uithuisplaatsing was verloren).

    • e.

      de betaling van een aanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen, als niet verwijtbaar, geen vermindering of kwijtschelding kan worden verkregen én de aanslag leidt tot een maandinkomen beneden bijstandsniveau.

    • f.

      taxatie van een eigen woning en de overige aan de vestiging van een geldlening onder verband van hypotheek verbonden kosten (krediethypotheek).

    • g.

      verhuizen of dubbele woonkosten vanwege een onvoorzienbare noodzakelijke verhuizing.

    • h.

      leges voor de verlenging van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en verblijfsvergunning eerste aanvraag voor een in Nederland geboren kind. Hierbij dient in alle situaties sprake te zijn van een rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling in de zin van artikel 8 onderdeel a tot en met e en i Vreemdelingenwet 2000.

    • i.

      kosten van kinderopvang:

      • -

        voor zover geen aanspraak op tegemoetkoming in het kader van de Wet Kinderopvang of de Verordening kinderopvang mogelijk is en er sprake is van een sociaal-medische indicatie voor een ouder of kind.

      • -

        voor zover deze kosten noodzakelijk zijn voor de combinatie van arbeid en zorg, mits door bijzondere omstandigheden, zoals de arbeidstijden van de ouder, geen passend aanbod voor kinderopvang kan worden gedaan door een kindercentrum of gastouderbureau waardoor geen aanspraak op een tegemoetkoming in het kader van de Wet Kinderopvang mogelijk is.

    • j.

      reizen: Reiskosten behoren tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten welke uit de bijstandsnorm kunnen worden voldaan. Als uitzondering op deze hoofdregel verstrekt het college reiskosten:

      • -

        wegens bezoek aan een in Nederland in een AWBZ-inrichting verblijvend gezinslid tot en met de tweede graad (die vóór de opname thuisinwonend was) gebaseerd op de kosten van het openbaar vervoer, maximaal 2 maal per week (in geval van detentie is de vergoeding 1 keer per 2 weken).- wegens bezoek aan een in Nederland in een jeugdinrichting verblijvend gezinslid,

  • 2. Afhankelijk van de bezoekregeling die is ingesteld, maar maximaal 2 maal per week.

  • 3. De alleenstaande ouder van 18 jaar of ouder die geen recht heeft op de alleenstaande ouder kop kan in aanmerking voor een bijdrage alleenstaande ouder.

  • 4. Het vorige lid vervalt op 1-1-2017.

Artikel 16 Duurzame gebruiksgoederen

De aanschaf van ( duurzame ) noodzakelijke gebruiksgoederen komen in aanmerking voor bijzondere bijstand zoals bedoeld in artikel 51 van de wet als:

  • a.

    de kosten niet voorzienbaar zijn en er niet (of onvoldoende) is gereserveerd voor deze kosten en

  • b.

    een geldlening ( onder borgtocht ) bij de G.K.B. niet mogelijk is.

Artikel 17 Maatschappelijke participatie

Bijzondere bijstand wordt in ieder geval verstrekt voor de kosten van sociale activiteiten (participatie) als deze kosten betrekking hebben op:

  • a.

    een lidmaatschap van een vereniging/organisatie en daaraan verbonden extra kosten indien naast belangenbehartiging sprake is van activiteiten op het sportieve, culturele of maatschappelijke vlak;

  • b.

    periodieke kosten of abonnementskosten voor zover sprake is van culturele, sportieve of maatschappelijke activiteiten;

  • c.

    het lesgeld van een niet voor de arbeidsinschakeling noodzakelijke cursus of opleiding, niet behorend tot het hoger beroeps- of wetenschappelijk onderwijs;

De bijdrage in deze kosten geldt voor het kalenderjaar waarin de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt én bedraagt 100% van de kosten voor de gezinsleden en hun ten laste komende kinderen.

De maximale bijdrage per kalenderjaar bedraagt € 125,00 per persoon. In die gevallen waarbij gebruik gemaakt kan worden van Stichting Leergeld, het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds, worden deze gezien als een passende en toereikende voorliggende voorziening.

Hoofdstuk 5 Categoriale verstrekkingen bijzondere bijstand

Artikel 18 vervallen (categoriale bijstand chronisch zieken)

Artikel 19 Computer voor kinderen in het voortgezet onderwijs:

Bijzondere bijstand kan worden verstrekt aan die gezinnen met een inkomen dat niet meer bedraagt dan 120% van de geldende bijstandsnorm en waar minstens één van de kinderen op het voortgezet onderwijs zit. Zij komen één keer per 5 jaar in aanmerking voor een computer inclusief Officepakket ter waarde van maximaal € 550,00 in geval van een laptop of maximaal € 600,00 in geval van een desktop.

Artikel 20 Collectieve zorgverzekering voor minima (CZM)

  • a. Belanghebbenden met een netto maandinkomen tot 130% van de geldende bijstandsnorm kunnen deelnemen aan de collectieve ziektekostenverzekering van VGZ. Via het pakket “VGZ gemeente compleet of VGZ gemeente compleet plus. Of bij CZ via het pakket “CZ gemeente extra of CZ gemeente extra uitgebreid. Voor de premie van het aanvullende deel van de verzekering wordt gedeeltelijk bijzondere bijstand verstrekt.

  • b. Er geldt een lage vergoeding voor de pakketten VGZ gemeente compleet en CZ gemeente extra. Er geldt een hoge vergoeding voor de pakketten VGZ compleet plus en CZ gemeente extra uitgebreid.

Artikel 21 Individuele inkomenstoeslag

  • 1.

    Recht op individuele inkomenstoeslag

    Het college verleent een persoon op verzoek individuele inkomenstoeslag indien hij voldoet aan de voorwaarden als opgenomen in de Verordening Individuele inkomenstoeslag, deze beleidsregels en artikel 36 van de Participatiewet. In beginsel komt niet voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking de belanghebbende die in de referteperiode een maatregel opgelegd heeft gekregen op grond van artikel 7 tot en met 10 van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ. Een waarschuwing wordt hier niet als maatregel beschouwd.

  • 2.

    Zicht op inkomensverbetering

    Het college beoordeelt aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval of de aanvrager geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. Hierbij neemt het college in ieder geval in aanmerking:

    • a.

      De krachten en bekwaamheden van de aanvrager;

    • b.

      De inspanningen die de aanvrager heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

  • Personen die een opleiding volgen als bedoeld in de WTOS, of een studie volgen als bedoeld in de WSF 2000 worden geacht zicht op inkomensverbetering te hebben. De belanghebbende die inkomsten uit arbeid ontvangt onder de inkomensgrens voor de individuele inkomenstoeslag en bewust kiest voor een deeltijdbaan, maar wel potentieel heeft om zijn inkomen te verbeteren, wordt ook geacht zicht op inkomensverbetering te hebben.

Hoofdstuk 6. Overige bepalingen

Artikel 22 Overige en slotbepalingen

  • 1. In verband met het vaststellen van de noodzaak van de gemaakte kosten kan zonodig advies worden ingewonnen bij derden. Hieronder valt ook het opvragen van een medisch advies.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen nadere invulling geven aan de in deze beleidsregels gegeven regels.

  • 3. Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als Beleidsregels bijzondere bijstand 2016.

  • 4. Deze beleidsregels treden op 1 januari 2016 in werking onder intrekking van de Beleidsregels bijzondere bijstand 2015,.

TOELICHTING BELEIDSREGELS BIJZONDERE BIJSTAND 2016

Algemeen

De verlening van bijzondere bijstand is geregeld in de Participatiewet.

In artikel 35 is bepaald dat bijzondere bijstand wordt verstrekt voor de noodzakelijke kosten van het bestaan die als gevolg van bijzondere individuele omstandigheden niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Niet de aard van de kosten is bepalend, maar de omstandigheden van belanghebbende. De beoordeling van deze bijzondere individuele omstandigheden is aan het college van burgemeester en wethouders. De landelijk geregelde bijstandsnorm en de eventueel daarop verleende toeslag zullen in de regel toereikend zijn voor de noodzakelijke bestaanskosten.

De landelijke geldende wettelijke voorschriften beperken zich tot hoofdzaken en geven gemeenten veel ruimte tot het maken van eigen beleid. Deze beleidsregels schetsen de kaders waarbinnen bijzondere bijstand in de gemeente ’s-Hertogenbosch wordt verleend.

In de loop van 2005 zijn er naar aanleiding van jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep nieuwe inzichten ontstaan over de noodzaak en de status van een verordening voor de bijzondere bijstand. De uitvoering van de wet is aan burgemeester en wethouders opgedragen en de gemeenteraad is om die reden niet bevoegd om een verordening te maken voor de uitvoering van de bijzondere bijstand. Uiteraard met uitzondering van de zaken die de Participatiewet aan de gemeenteraad opdraagt, zoals de Verordening Individuele Inkomenstoeslag.

De individuele uitvoering van de bijzondere bijstand laat onverlet dat het college daarvoor beleidsregels kan opstellen. Beleidsregels dragen bij aan de rechtsgelijkheid en rechtzekerheid en zijn ook van belang voor de doelmatigheid van de uitvoering.

TOELICHTING PER ARTIKEL

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden de begrippen toegelicht. In artikel 1c worden regels over woonkosten opgenomen. Onderhoudskosten komen in beginsel niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

Artikel 2 Vorm van de bijstand

In dit artikel is de vorm van de bijstand geregeld, en ook de mogelijkheid om bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid af te wijken van de hoofdregel dat de bijstand om niet verstrekt wordt. Hierbij moet gedacht worden aan situaties waarin de belanghebbende door eigen toedoen een beroep op de bijstand moet doen. Bijvoorbeeld door het te snel interen op een vermogensoverschot. De bijstand kan dan in de vorm van een geldlening verstrekt worden.

Artikel 3 De aanvraag

Op grond van de Participatiewet wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. In de praktijk is gebleken dat dit bij het in behandeling nemen van aanvragen om bijzondere bijstand regelmatig leidde tot afwijzende besluiten. Dit was een ongewenst gevolg.

Ook worden door de klant vaak kleine kostensoorten opgespaard waardoor de klant slechts eenmaal een aanvraag hoeft in te dienen. Tevens dient de klant vaak een voorliggende voorziening te gelde te maken alvorens er recht op (aanvullende) bijstand bestaat.

Gelet op het bovenstaande is bepaald dat de klant de aanvraag voor bijzondere bijstand tot 1 april van het jaar volgend op het jaar waarin de kosten zijn gemaakt of betrekking op hebben kan indienen.

Deze regel heeft geen betrekking op de kosten genomen in artikel 10 en 12 van deze beleidsregels.

Dit omdat in deze artikelen de kosten beschreven staan die betrekking hebben op het maandelijkse noodzakelijke kosten van het bestaan. Hiervoor geldt de hoofdregel van de Participatiewet dat er geen bijstand met terugwerkende kracht verstrekt wordt, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Ook geldt deze bepaling niet voor bijzondere bijstand voor incidenteel voorkomende algemene bestaanskosten.

In lid 5 is aangegeven dat het college bepaalt op welke manier de aanvraag ingediend moet worden. Tot het moment dat het aanvraagproces gedigitaliseerd is, dient de aanvrager gebruik te maken van het aanvraagformulier.

Artikel 4 Algemene bepalingen

In dit artikel wordt verwezen naar de normbedragen zoals deze voor de verschillende bijzondere kostensoorten verstrekt kunnen worden. Daarnaast is in dit artikel bepaald dat alleen de eventuele meerkosten voor vergoeding via de bijzondere bijstand in aanmerking komen, het zogenaamde besparingsmotief.

Artikel 5 Het vermogen

De gemeente ’s-Hertogenbosch heeft besloten dat voor de bepaling van aanspraak op bijzondere bijstand en regelingen in het kader van minimabeleid wordt uitgegaan van hetzelfde vermogen zoals dat wordt vastgesteld voor de algemene bijstand. Een mogelijke uitzondering hierop is beschreven in artikel 2 lid 3 van deze beleidsregels.

In lid 2 is bepaald dat rekening gehouden kan worden met de overwaarde van de eigen woning. Dit zou kunnen betekenen dat de klant door het aangaan of ophogen van een hypothecaire geldlening geacht wordt zelf in de kosten te kunnen voorzien.

Artikel 6 Het inkomen

Het is een discretionaire bevoegdheid van het college om te bepalen welk deel van de middelen in aanmerking wordt genomen voor de draagkracht als bijzondere bijstand wordt aangevraagd. Met de invoering van de Participatiewet betekent dit dat het college zich moet beraden op de vraag of bij de bepaling van de draagkracht rekening wordt gehouden met de kostendelersnorm of niet.

Het college oordeelt dat voor bijzondere bijstand uitgegaan wordt van de norm zonder rekening te houden met eventuele kostendelers. Dit is heel goed te verdedigen, want er bestaat alleen recht op bijzondere bijstand als er sprake is van kosten voortvloeiende uit bijzondere omstandigheden en noodzakelijke kosten. Dat iemand eventuele woonkosten kan delen doet aan de bijzondere kosten op zichzelf niet af. Deze individuele bijzondere kosten kunnen niet direct of indirect worden afgewenteld op willekeurige derden, met wie wel algemene kosten kunnen worden gedeeld.

Het inkomen is gelijk aan (de som van) alle netto inkomensbestanddelen exclusief vakantiegeld waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Hoofdregel is dat alle middelen meetellen voor de beantwoording van de vraag of er recht op algemene bijstand bestaat en tot welk bedrag. De Participatiewet geeft een opsomming van de middelen die bij de vaststelling van het recht op en de hoogte van de algemene bijstand worden vrijgelaten.

De lijst met vrij te laten middelen is in beginsel niet van toepassing bij de vaststelling van het recht op en de hoogte van de bijzondere bijstand. Het college kan echter van deze regel afwijken door in de draagkrachtregels te bepalen dat een of meer van de middelen ook in het kader van de bijzondere bijstand worden vrijgelaten. Besloten is dat voor de bepaling van aanspraak op bijzondere bijstand en regelingen in het kader van minimabeleid wordt uitgegaan van hetzelfde inkomen zoals dat vastgesteld wordt voor de algemene bijstand.

Een periodieke uitkering particuliere oudedagsvoorziening kan niet (gedeeltelijk) buiten beschouwing worden gelaten. Deze geldt van wetswege alleen voor algemene bijstand. In lid 5 is ook geregeld, dat wanneer er sprake is van wisselende inkomsten, er beoordeeld kan worden over welke periode ( kwartaal, halfjaar of jaar ) het gemiddelde inkomen vastgesteld dient te worden om een juist inzicht in het te verwachten inkomen te krijgen. Het inkomen exclusief vakantiegeld dient afgezet te worden tegen de geldende bijstandsnorm verminderd met de hierin begrepen vakantietoeslag.

De lijfrente kan buiten beschouwing worden gelaten. De lijfrente is ook een soort particuliere oudedagsvoorziening.

Bij een inkomen tot aan 120% van de geldende bijstandsnorm wordt de draagkracht op nihil vastgesteld. Bij een hoger inkomen dient van het meerdere 35% aangewend te worden als draagkracht. Voor de kosten genoemd in het vierde lid van dit artikel en artikel 15 lid 2 geldt dit niet. Hiervoor geldt een draagkrachtpercentage van 100% boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

In lid 6 wordt aangegeven dat bij de vaststelling van het inkomen uitgegaan wordt van het periodieke inkomen van de belanghebbende(n) over de maand waarin de kosten zijn gemaakt, tenzij dit geen juist inzicht geeft. Hiervan kan sprake zijn in geval van wisselende inkomsten.

Artikel 7 Draagkrachtperiode

Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat in beginsel de draagkracht over een periode van een jaar in aanmerking wordt genomen, dat wil zeggen: de periode van 12 maanden volgend op het maken van de bijzondere kosten.

In artikel 2 is geregeld dat de draagkrachtperiode afwijkend kan worden vastgesteld, dit is onder andere van toepassing voor de kosten beschreven in artikel 10 en 12 van deze beleidsregels.

Artikel 8 Draagkrachtverrekening

De hoofdregel is dat de draagkracht in een keer met de bijstand wordt verrekend. Indien gedurende een langere periode recht op bijstand bestaat, wordt de draagkracht per maand verrekend. Hierdoor wordt bereikt dat de klant bij periodieke kosten niet geconfronteerd kan worden met hoge bijzondere kosten die in een maand voor eigen rekening blijven.

Daarnaast kan de situatie zich voordoen dat de draagkracht groter is dan het recht op bijzondere bijstand in een maand. Om de draagkracht volledig te kunnen verrekenen zal er dan een maandelijkse verrekening gedurende de volledige draagkrachtperiode moeten plaatsvinden.

Artikel 9 Wijziging draagkracht(periode)

In het belang van de rechtszekerheid en de uitvoeringspraktijk geldt als uitgangspunt dat de draagkracht binnen de vastgestelde draagkrachtperiode in beginsel voor die periode definitief is. Met andere woorden: een eenmaal vastgestelde draagkracht wordt in beginsel niet meer aangepast. Mogelijke uitzonderingen zijn hierop zijn wijzigingen in de gezinssituatie, zoals het verbreken of aangaan van een samenwoning waardoor er een wezenlijke wijziging optreedt in de persoonlijke en/of financiële situatie van de belanghebbende.

Artikel 10 Bijzondere bijstand Levensonderhoud jongeren 18 tot 21 jaar

De voorwaarden voor verlening van bijzondere bijstand aan personen van 18, 19 of 20 jaar zijn opgenomen in artikel 12 van de Participatiewet. Verlening van bijzondere bijstand is mogelijk wanneer de noodzakelijke kosten van het bestaan van de jongere uitgaan boven de bijstandsnorm, en hij voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders, omdat:

  • -

    de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of

  • -

    hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken. Hierbij moet gedacht worden aan ouders die onvindbaar of niet bereikbaar zijn of aan de situatie waarin de relatie tussen ouders en kind ernstig verstoord is.

Voorbeelden waarin toepassing kan worden gegeven aan artikel 12 Participatiewet zijn:

  • -

    de ouders van belanghebbende bevinden zich in het (verre) buitenland en zijn daar onbereikbaar;

  • -

    de ouders van belanghebbende zijn overleden;

  • -

    de relatie tussen belanghebbende en zijn ouders is ernstig verstoord;

  • -

    de jongere is in het kader van een hulpverleningstraject uit huis geplaatst.

In artikel 2 is de hoogte van de bijzondere bijstand geregeld. Hierbij is aangesloten bij de hoogte van de algemene bijstand zoals deze vastgesteld wordt voor een 21 jarige in vergelijkbare omstandigheden.

Artikel 11 Garantietoeslag voormalige alleenstaande ouder

vervallen.

Artikel 12 woonkostentoeslag

Dit artikel regelt het recht op woonkostentoeslag.

De situatie kan zich voordoen dat er aanspraak is op huurtoeslag, alleen dat deze aanspraak tijdelijk nog niet ten gelde gemaakt kan worden. Te denken valt aan een plotselinge daling van het inkomen. Deze daling kan ertoe leiden dat de huur niet meer vanuit het inkomen voldaan kan worden, en er, gelet op het rekeninkomen nog geen recht bestaat op huurtoeslag. Dit recht ontstaat dan pas in het volgende toeslagtijdvak. Gedurende de periode tot aan de toekenning van de huurtoeslag kan er dan een woonkostentoeslag verstrekt worden.

Daarnaast hebben personen met een eigen huis geen recht op huurtoeslag. Indien er sprake is van een dusdanig laag inkomen dat de woonkosten niet ( volledig ) vanuit dit inkomen betaald kan worden, bestaat in principe recht op woonkostentoeslag.

In lid 5 is de mogelijkheid tot het opleggen van een verhuisplicht geregeld. Zwaarwegende belangen kunnen bestaan uit het feit dat het niet wenselijk is om belanghebbenden te dwingen om het huis met verlies te verkopen, waardoor belanghebbende geconfronteerd wordt met een schuld. Ook de duur van de bijstandsafhankelijkheid dient betrokken te worden bij de overweging of een verhuis- of verkoopplicht opgelegd dient te worden.

In lid 6 zijn situaties beschrijven waarbij in ieder geval geen verhuisplicht opgelegd dient te worden.

In lid 7 wordt de mogelijkheid geboden de woonkostentoeslag met maximaal één jaar te verlengen. Elk jaar moet opnieuw worden getoetst of belanghebbende naar vermogen heeft getracht goedkopere woonruimte te vinden, deze toeslag is niet gemaximeerd tot twee jaar, maar kan worden verstrekt zolang de situatie zich voordoet.

Artikel 13 Medische kosten

De basisverzekering is een passende en toereikende voorziening samen met de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg. Aanvragen voor medische kosten, die op grond van de aanvullende verzekering voor vergoeding in aanmerking komen, worden dan ook veelal afgewezen. In zeer schrijnende situaties behoort het verstrekken van bijzondere bijstand voor medische kosten tot de mogelijkheden.

Aan de hand van de individuele omstandigheden dient beoordeeld te worden of bijzondere bijstand voor een bepaalde kostensoort verstrekt kan worden. De volgende drie vragen zijn hiervoor dan doorslaggevend:

  • 1.

    Doen de kosten zich voor?

  • 2.

    Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?

  • 3.

    Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?

Bij een positieve beantwoording van deze vragen bestaat er in beginsel (een wettelijk) recht op bijzondere bijstand.

Artikel 14 Zelfstandig functioneren van ouderen en mensen met een beperking

Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 13 van deze beleidsregels.

Artikel 15 Kosten van bijzondere sociale en financiële omstandigheden.

Ook deze opsomming is weer niet limitatief. De toelichting bij artikel 13 van deze beleidsregels is ook op dit artikel van toepassing.

In lid 1 onder a wordt gesproken van een morele verplichting. Hiervan kan sprake zijn bij ongehuwd samenwonen of bij het ontbreken van een geregistreerd partnerschap. In deze gevallen is er voor de partner van de overledene geen wettelijke plicht om een uitvaart te regelen. In deze gevallen is er wel sprake van een morele verplichting.

De kosten van lid 1 onder c komen voor vergoeding in aanmerking voorzover het gaat over vrijwillige bewindvoering. Het feit of het “aannemelijk” is dat belanghebbende zijn budget niet zelfstandig kan beheren of zijn schulden zelfstandigheid kan saneren dient te worden vastgesteld door een medewerker schulddienstverlening. Op het moment dat de rechtbank de vrijwillige bewindvoering heeft ‘opgelegd” is het afhankelijk van het feit of de rechtbank ook het in aanmerking te nemen inkomen heeft vastgesteld of de gemeente zelf een draagkracht kan bepalen.

Het kan voorkomen dat de rechtbank het salaris van de bewindvoerder hoger heeft vastgesteld dan het bedrag dat uit de boedel kan worden betaald. In het geval dat de bewindvoerder het gedeelte van zijn salaris niet uit de boedel kan worden betaald mag de bewindvoerder dit niet bij de belanghebbende in rekening brengen. Om die reden bestaat er in beginsel dan ook geen aanleiding om bijzondere bijstand te verlenen voor de kosten van het salaris van de bewindvoerder.

Curatele en beschermingsbewind, alleen als de kantonrechter daarvoor een andere wijze van beloning heeft vastgesteld, bijvoorbeeld beloning overeenkomstig LOK-tarieven (landelijk overleg kantongerechten). Dit moet dan wel in de beschikking van de rechter expliciet zijn opgenomen (zie CRvB 09-112010 nr. 08/6936 Wwb en CRvB 09-11-2010 nr. 08/7030 Wwb).

In lid 1 onder d wordt de ouderbijdrage LBIO geregeld. Uitgangspunt van het beleid is het kind dat in een inrichting is geplaatst en waarvoor geen kindertoeslag wordt ontvangen. Als een kind wordt opgevangen in een Boddaertcentrum is het niet uit huis geplaatst. De ouder ontvangt dan gewoon kindertoeslag. Ondanks dat het kind na school wordt opgevangen in een Boddaertcentrum blijft het kind een ten laste komend kind. Dit betekent dat alle kosten ten behoeve van het kind ten laste van de verzorgende ouder komen. Voor de ouderbijdrage heeft altijd recht op bijzondere bijstand bestaan, met dien verstande dat rekening moest worden gehouden met de kosten die de ouders hierdoor bespaard bleven, namelijk de kosten van het avondeten (zgn. besparingsmotief). Het Boddaertcentrum voorziet kennelijk niet meer in avondmaaltijden, waardoor de ouderbijdrage volledig strekt tot vergoeding van noodzakelijke/pedagogische naschoolse opvang. Voor zover de Wlz (AWBZ) niet in een vergoeding voorziet voor deze kosten, heeft de ouder recht op bijzondere bijstand voor de ouderbijdrage.

Lid 1 onder e regelt de betaling van een aanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen. Voor de kosten naheffingsaanslag belasting bestaat er alleen recht op bijzondere bijstand als in die periode bijstand is ontvangen en er dus sprake is van feitelijk te weinig betaalde bijstand. Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als geen (aanvullende) bijstand is ontvangen, in dat geval betreft verstrekken van bijstand expliciet het verstrekken van bijstand voor een schuld, niet omdat er feitelijk te weinig bijstand is ontvangen. Artikel 13 Participatiewet staat in de weg aan het verlenen van bijstand voor die kosten.

Lid 1 onder h regelt leges voor de verlenging van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en verblijfsvergunning eerste aanvraag voor een in Nederland geboren kind. Voor die aanvraag bestaat de mogelijkheid van reserveren vooraf (gedurende zwangerschap) of reserveren achteraf door middel van een lening.

Lid 1 onder k regelt het recht op bijstand voor reiskosten. Hierbij kan de situatie zich voordoen dat op basis van de individuele omstandigheden, bijvoorbeeld bij een ouder/kind-relatie, een frequenter bezoek noodzakelijk is.

Lid 2 Compensatie ALO-kop niet bijstandsgerechtigden.

Vanaf 1 januari 2015 is de alleenstaande oudernorm in de Participatiewet vervangen door een combinatie van de alleenstaande norm en de alleenstaande ouder kop (onderdeel van het kindgebonden budget). Door een verschil in definiëring van het (fiscaal)partnerbegrip tussen de Participatiewet en de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (AWIR) ontvangt een kleine groep alleenstaande ouders geen ALO-kop zonder dat zij hier zelf iets aan kunnen doen. Hierbij kunnen de volgende drie categorieën onderscheiden worden:

  • a.

    De gescheiden wonende ouders met een partner in inrichting (detentie of zorginstelling);

  • b.

    De gehuwden met een niet-rechthebbende partner b.v. in verband met het ontbreken van verblijfsrecht. (Een groep wordt als gehuwd aangemerkt in het kader van de Participatiewet maar voor hen is de norm gelijk aan de norm die voor hem/haar als alleenstaande ouder zou gelden, omdat hij/zij een niet-rechthebbende partner heeft. Die norm alleenstaande ouder is in de Participatiewet even hoog als de norm alleenstaande. Zij worden dan ook in het kader van de belastingwetgeving als gehuwd aangemerkt (artikel 3,tweede lid, onderdeel e, van de AWIR) en krijgt om die reden geen ALO-kop);

  • c.

    De gescheiden wonende partners die nog geen echtscheiding hebben aangevraagd of partners die met onbekende bestemming zijn vertrokken.

De staatssecretaris heeft gemeenten opgeroepen om in die gevallen dat er sprake is van schrijnende situaties, maatwerkondersteuning te bieden bijvoorbeeld via de bijzondere bijstand. Categoriale verstrekking aan een groep personen is niet toegestaan. Vandaar dat elke situatie individueel beoordeelt dient te worden alvorens tot verstrekking van een aanvullende periodieke uitkering kan worden overgegaan. Hierbij dient te worden beoordeeld in hoeverre:

  • 1.

    belanghebbende de mogelijkheden heeft benut om het AWIR partnerschap te beëindigen danwel de leefsituatie aan te laten sluiten op de definitie partnerschap binnen de AWIR;

  • 2.

    De duur van de periode dat men gescheiden leeft en het AWIR partnerschap niet beëindigd kan worden (Het dient in alle gevallen te gaan om schrijnende situaties. Een periode van enkele dagen detentie is dan ook geen aanleiding voor compensatie van de ALO-kop).

  • 3.

    De overige middelen die men heeft om de periode te overbruggen. Inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm, en het vermogen voor zover dit meer bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens, worden daarbij in ieder geval volledig in aanmerking genomen.

  • 4.

    Mogelijkheid om de kosten van het bestaan te kunnen delen met anderen. Uit de memorie van toelichting volgt dat alleenstaande ouders die hun kosten kunnen delen met een andere volwassenen de gevolgen van de wet moeten kunnen opvangen.

De bijstand kan op aanvraag worden verstrekt. De hoogte van de bijdrage is gelijk aan de van toepassing zijnde ALO-kop. Aan de alleenstaande ouder wordt de aanvullende verplichting opgelegd in het kader van artikel 55 Pw om alle mogelijke acties te ondernemen om het begrip toeslagpartner in het kader van de AWIR ongedaan te maken danwel de situatie aan te laten sluiten op de definitie toeslagpartner van de AWIR.

In lid 3 is een einddatum opgenomen om te benadrukken dat het gaat om een tijdelijke compensatie regeling.

Artikel 16 Duurzame gebruiksgoederen

Duurzame gebruiksgoederen zijn incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan. Voor deze kosten moet in principe gereserveerd worden uit de algemene middelen. Als een belanghebbende niet heeft gereserveerd of niet kon reserveren en vervanging van duurzame gebruiksgoederen noodzakelijk is gebleken, kan een beroep worden gedaan op bijzondere bijstand.

In afwijking van het beginsel dat bijstand in principe om niet wordt verstrekt, kan bijzondere bijstand voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen met toepassing van artikel 51 Participatiewet worden verstrekt in de vorm van een geldlening of borgtocht. Voor wat betreft de vorm van de bijzondere bijstand geldt de volgende voorkeur:

  • 1.

    borgtocht bij een geldlening via de normale kredietverlenende instanties als vaststaat dat, zonder optreden van de bijstand als borg, de lening door de kredietverlenende instelling niet zal worden verstrekt;

  • 2.

    leenbijstand.

Belanghebbende dient dan ook eerst te trachten een geldlening bij een kredietverlenende instelling af te sluiten, bijvoorbeeld bij een bank of de G.K.B. Als een dergelijke lening niet kan worden afgesloten dan kent het college bijzondere bijstand toe in de vorm van een geldlening.

Soms moet de gemeente daarbij borg staan. Bijzondere bijstand kan dan worden verstrekt in de vorm van borgtocht. Borgtocht houdt in dat het college aansprakelijk wordt gesteld als de belanghebbende zijn aflossingsverplichtingen niet nakomt. De gemeente moet de geldlening dan terugbetalen aan de bank en heeft vervolgens een vordering op de belanghebbende (artikel 58 lid 2 onderdeel c Participatiewet).

Deze volgorde is aangewezen omdat ook de aanschaf, vervanging of reparatie van gebruiksgoederen met een duurzaam karakter tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren. Voor de hoogte van de afzonderlijke vergoedingen wordt aangesloten bij de maximum te lenen bedragen via de kredietbank. De Nibud-prijzengids wordt voor de onderdeel niet gehanteerd. De Nibud-prijzengids is vastgesteld op basis van een modaal inkomen.

Deze handelwijze geldt ook voor de inrichtingskosten voor nieuwkomers.

Artikel 17 Maatschappelijke participatie

Dit artikel regelt de ondersteuning die bij maatschappelijke participatie verstrekt wordt.

Hierbij wordt uitgegaan dat aan elke activiteit extra kosten verbonden zijn die niet door de belanghebbenden aangetoond hoeven te worden.

Denk hierbij aan:

  • -

    reiskosten voor het reizen naar de locatie waar de sociale activiteit plaatsvindt;

  • -

    het hebben van extra waskosten in verband het wassen van kleding gebruikt bij sportieve activiteiten;

  • -

    het aanschaffen van hulpmiddelen of kleding of schoeisel bij de beoefening van de sport of hobby.

Deze extra kosten worden dusdanig hoog geacht, dat het totaal van de kosten verbonden aan de maatschappelijke participatie de maximaal te verstrekken vergoeding van € 125,00 overstijgt.

Hierdoor bedraagt, bij het ontbreken van draagkracht, de standaard te verstrekken vergoeding € 125,00 per rechthebbende. Indien gebruik gemaakt kan worden van Stichting Leergeld, Jeugdsportfonds of Jeugdcultuurfonds worden deze gezien als een passende en toereikende voorliggende voorziening.

Geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor dagjes uit e.d. Deze kosten behoren tot de algemene kosten van levensonderhoud (het vakantiegeld kan hiervoor worden aangewend).

Artikel 18 Regeling Chronisch zieken Gehandicapten

Dit artikel regelde de bijdrage die bedoeld is als tegemoetkoming voor mensen met een ziekte of handicap. Het ging hierbij om zogenaamde verborgen kosten waarin de algemene bijstand niet voorziet. Met ingang van 1 januari 2015 is categoriale bijstand wettelijk niet meer toegestaan, uitsluitend nog in de vorm van een collectieve aanvullende zorgverzekering.

Artikel 19 Computer voor kinderen in het voortgezet onderwijs

Met dit artikel beoogt de gemeente ‘s-Hertogenbosch het voorkomen van achterstanden van kinderen met ouders met een minimuminkomen ten opzichte van andere kinderen in het voortgezet onderwijs. Voortgezet onderwijs is het onderwijsniveau dat volgt op de basisschool en dat doorgaans gevolgd wordt vanaf de leeftijd van 12 jaar. Het voortgezet onderwijs kent vier opleidingen:

  • -

    praktijkonderwijs

  • -

    vmbo, inclusief lwoo

  • -

    havo

  • -

    vwo

Het gaat hier om een vergoeding in natura voor bijzondere noodzakelijke kosten van bestaan. Deze regeling betreft daarom “normale” individuele bijzondere bijstand, immers er wordt getoetst of deze kosten in het individuele geval noodzakelijk zijn en daadwerkelijk worden gemaakt. Voor deze verstrekking bijzondere bijstand is besloten niet de draagkracht toe te passen maar aan te sluiten bij de inkomens- en vermogenstoets zoals deze wordt toegepast bij de regelingen in het kader van Maatschappelijke Participatie.

Artikel 20 Collectieve zorgverzekering voor minima (CZM)

De mogelijkheid om categoriale bijstand te verlenen in de vorm van een aanvullende ziektekostenverzekering is vastgelegd in artikel 35 lid 6 van de Participatiewet. Hiermee kan het niet-gebruik van noodzakelijke voorzieningen worden teruggedrongen. De inkomensgrens wordt hierbij vastgesteld op 130% van de bijstandsnorm.

Artikel 22 Overige en slotbepalingen

De beleidsregels gaan in per 1-1-2016. Besluiten die genomen zijn in de periode van 1-1-2016 tot publicatie van de beleidsregels blijven van kracht.