Gemeenschappelijke regeling Grondbank RZG Zuidplas 2015

Geldend van 30-12-2015 t/m heden

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Grondbank RZG Zuidplas 2015 (Staatscourant 2015, 49003)

Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland alsmede de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Gouda, Rotterdam, Waddinxveen en Zuidplas,

gelezen het voorstel van het Algemeen Bestuur van de grondbank van 29 juni 2015 tot wijziging van de gemeenschappelijke regeling;

gelet op artikel 51 van de Wet gemeenschappelijke regelingen,

Overwegende dat:

  • a.

    door de provincie Zuid-Holland, de gemeenten Rotterdam, Zuidplas, Gouda en Waddinxveen in 2004 de gemeenschappelijke regeling Grondbank RZG Zuidplas, hierna grondbank genoemd, zijn aangegaan voor de duur van 6 jaar;

  • b.

    de grondbank is opgericht voor een effectieve uitvoering van de ruimtelijke, sectorale en grondbeleidsdoelstellingen voor de Zuidplaspolder ten behoeve van een effectieve realisatie van de in dat kader vastgestelde Intergemeentelijk Structuurplan

  • c.

    in 2009 de grondbank met één jaar is verlengd, waarna is besloten de grondbank met de hierna genoemde gewijzigde opdracht tot 1 januari 2020 voort te zetten;

  • d.

    sinds 2004 de grondbank strategische grondposities in de Zuidplaspolder heeft ingenomen.

  • e.

    vanaf 2012 functioneert de grondbank als stallingbedrijf met een gewijzigde opdracht en is de Gemeenschappelijke Regeling aangepast;

  • f.

    de evaluatie van de grondbank in 2013 heeft plaatsgevonden en de belangrijkste opdracht voor de grondbank is het voeren van een strategisch uitnamebeleid en het verwerven van meer inkomsten uit het beheer van de gronden;

  • g.

    in 2013 en 2014 de Herijkingsstudie Zuidplaspolder respectievelijk de Visie Ruimte en Mobiliteit door provinciale staten van Zuid-Holland zijn vastgesteld.

  • h.

    in 2014 de Regionale Ontwikkelingsorganisatie Zuidplas is opgeheven.

  • i.

    deze wijziging van de gemeenschappelijke regeling grondbank RZG Zuidplas bepalingen bevat naar aanleiding van de op 1 januari 2015 in werking getreden gewijzigde Wet gemeenschappelijke regelingen, dat de looptijd wijzigt, dat de Gemeenschappelijke regeling van een gemengde regeling is gewijzigd in een collegeregeling, dat deze is vereenvoudigd en voorts enige verbeteringen van juridische en redactionele aard zijn aangebracht.

Besluiten:

vast te stellen de navolgende Gemeenschappelijke regeling Grondbank RZG Zuidplas 2015:

HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1.Deze gemeenschappelijke regeling verstaat onder:

a.grondbank: Grondbank RZG Zuidplas

b.bestuur: bestuur van de Grondbank RZG Zuidplas;

c.college: college van burgemeester en wethouders van een deelnemende gemeente;

d.Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland;

e.deelnemers: aan deze regeling deelnemende bestuursorganen van gemeenten en provincie;

f.provincie: de aan deze regeling deelnemende provincie Zuid-Holland;

g.deelnemende gemeente: aan deze regeling deelnemende gemeente;

h.vertegenwoordigende organen: Provinciale Staten van Zuid-Holland en de raden van de deelnemende gemeenten;

i.rondexploitatie: geheel van activiteiten en werkzaamheden met betrekking tot de verwerving, het bouw- en woonrijp maken, en de uitgifte van voor bebouwing geschikt gemaakte gronden, in het kader van de realisatie van planologische maatregelen;

j.Herijkingsstudie: door Provinciale Staten op 8 oktober 2013 vastgestelde Herijkingsstudie Zuidplaspolder;

k.Visie Ruimte en Mobiliteit: door Provinciale Staten op 9 juli 2014 vastgestelde Visie Ruimte en Mobiliteit;

l.rechtsgebied: grondgebied binnen de gemeenten Gouda, Rotterdam, Waddinxveen en Zuidplas, met uitzondering van de grijs gearceerde gebieden, een en ander zoals aangegeven op de bij deze regeling behorende tekening;

m.regeling of gemeenschappelijke regeling: Gemeenschappelijke regeling Grondbank RZG Zuidplas.

n.USK: meerjarig Uitname Strategie Kader, zoals bedoeld in artikel 18 van deze regeling;

o.wet: Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 2 Het openbaar lichaam

1.Er is een openbaar lichaam genaamd: grondbank RZG Zuidplas. Het openbaar lichaam is rechts­persoon en is gevestigd te Den Haag.

2.Het gebied waarvoor deze regeling geldt, omvat het rechtsgebied; een en ander zoals dat is vastgelegd op de van deze regeling onderdeel uitmakende en gewaarmerkte kaart.

HOOFDSTUK II DOELSTELLINGEN, TAKEN EN BEVOEGDHEDEN

Artikel 3 Doel

De grondbank heeft tot doel het ontwikkelen, vaststellen, initiëren en uitvoeren van een strategisch beheer- en uitnamebeleid voor de verworven gronden ten behoeve van een effectieve realisatie van de in de Herijkingsstudie en de Visie Ruimte en Mobiliteit voor het rechtsgebied geformuleerde ruimtelijke en sectorale doelstellingen.

Artikel 4 Taken

1.De grondbank heeft tot taak het beheren en verkopen van de verworven gronden op zodanige wijze dat wordt voldaan aan de in artikel 3 omschreven doelstelling. Hiertoe worden onder meer de volgende, afgeleide, deeltaken gerekend:

a.het opstellen van het USK;

b.het voeren van (tijdelijk) beheer, in de ruimste zin van het woord, met betrekking tot de verworven gronden;

c.het financieren van de verworven gronden, het beheer en de verdere kosten ter uitvoering van de doelstelling van deze regeling;

d. het nemen van maatregelen om het waardebehoud van de gronden te borgen;

e. het verkopen van verworven gronden ter uitvoering van de doelstelling van deze regeling.

2.De grondbank heeft tot taak het in opdracht en voor rekening van één of meerdere deelnemers verwerven en beheren van gronden voor zover die gronden zijn gelegen binnen het rechtsgebied.

3.Onder de taken van de grondbank is uitdrukkelijk niet inbegrepen de bij de deelnemers berustende taakstelling, gericht op het (doen) voeren van in ieder geval de grondexploitatie ter uitvoering van de planologische maatregelen die ter uitvoering van de Herijkingsstudie en de Visie Ruimte en Mobiliteit voor het rechtsgebied worden vastgesteld.

Artikel 5 Bevoegdheden

1.Aan het bestuur van de grondbank worden ter vervulling van de in artikel 4 omschreven taken alle bevoegdheden van regeling en bestuur toegekend binnen de grens van artikel 54 van de wet, tenzij in deze regeling anders is bepaald.

2.Het bestuur van de grondbank heeft niet de bevoegdheid tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen.

HOOFDSTUK III INRICHTING EN SAMENSTELLING VAN HET BESTUUR

Artikel 6 Bestuursorganen

Het bestuur van de grondbank bestaat uit het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur en de voorzitter.

Paragraaf 1. Algemeen bestuur

Artikel 7 Samenstelling

1.Het Algemeen Bestuur bestaat uit twee leden per deelnemer.

2.De colleges en Gedeputeerde Staten wijst uit hun midden twee leden van het Algemeen Bestuur aan.

3.De colleges en Gedeputeerde Staten wijzen voor de door hen benoemde leden van het Algemeen Bestuur plaatsvervangende leden aan, die de door hen benoemde leden bij afwezigheid vervangen. Het bepaalde in deze regeling ten aanzien van de leden van het Algemeen Bestuur is op de plaatsvervangende leden van overeenkomstige toepassing.

4.De aanwijzing van de leden van het Algemeen Bestuur, als bedoeld in het tweede en derde lid, geschiedt voor dezelfde periode als waarvoor de colleges worden benoemd en vindt plaats in de eerste vergadering van de colleges in nieuwe samenstelling.

Wanneer een lid van het algemeen Bestuur ophoudt lid te zijn van het college of Gedeputeerde Staten, dat hem heeft aangewezen, dan houdt hij tevens op lid te zijn van het Algemeen bestuur. Het desbetreffende college of Gedeputeerde Staten voorziet zo spoedig mogelijk in de opvulling van de vacature.

5. De colleges en Gedeputeerde Staten kunnen zijn lid in het Algemeen Bestuur ontslaan bij gebrek aan vertrouwen.

6.De leden van het Algemeen Bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen.

7.Behoudens het geval dat een lid van het Algemeen Bestuur onmiddellijk ontslag neemt, gaat het ontslag in met ingang van de dag, gelegen een maand na de dag waarop hij zijn ontslag heeft genomen of zoveel eerder als zijn opvolger de benoeming heeft aangenomen.

8.Indien niet alle leden van een deelnemer aan de stemming kunnen deelnemen, kan het wel aanwezige lid van de betreffende deelnemer naar rato over de stemmen van het afwezige lid beschikken.

9.Het Dagelijks Bestuur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard wordt uitgenodigd als adviseur van het Algemeen Bestuur van de grondbank.

Artikel 8 Vereisten lidmaatschap

Het lidmaatschap van het Algemeen Bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar door of vanwege een deelnemer of de grondbank aangesteld of daaraan ondergeschikte. Onder ambtenaar wordt ook verstaan degene die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam is.

Artikel 9 Stemverhouding

De leden van het Algemeen Bestuur hebben een meervoudig stemrecht. Het totaal in een vergadering uit te brengen stemmen binnen het Algemeen Bestuur bedraagt 40 stemmen, welk aantal als volgt is verdeeld:

a.elk lid dat namens het college van de gemeente Rotterdam is aangewezen, heeft 8 stemmen;

b.elk lid dat door Gedeputeerde Staten is aangewezen, heeft 8 stemmen;

c.elk lid dat door het college van de gemeente Zuidplas is aangewezen, heeft 2 stemmen;

d.elk lid dat door het college van de gemeente Gouda is aangewezen, heeft 1 stem;

e.elk lid dat door het college van de gemeente Waddinxveen is aangewezen, heeft 1 stem.

Artikel 10 Bevoegdheden

1.Het Algemeen Bestuur staat aan het hoofd van de grondbank.

2.Het bepaalde in de artikel 57 van de wet, tenzij bij wet of in deze regeling anders is bepaald.

3. Het Algemeen Bestuur heeft tevens de bevoegdheid tot het vaststellen van het USK.

4.Het Algemeen Bestuur kan de bevoegdheid tot het vaststellen van het USK niet overdragen aan het Dagelijks Bestuur

Artikel 11 Vergaderingen

1.Op het houden en op de orde van vergaderingen van het Algemeen Bestuur is artikel 52, eerste lid, onder f van de wet van toepassing, tenzij in deze regeling anders is bepaald.

2.Het Algemeen Bestuur voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vaststelt.

Paragraaf 2 Dagelijks Bestuur

Artikel 12 Samenstelling

  • 1. Het Dagelijks Bestuur bestaat uit de voorzitter, een eerste en tweede plaatsvervangende voorzitter en twee andere leden, door en uit het Algemeen Bestuur aan te wijzen.

  • 2. De voorzitter wordt door en uit het Algemeen Bestuur gekozen uit hen die daartoe aangewezen zijn door Gedeputeerde Staten.

  • 3. De eerste plaatsvervangende voorzitter wordt door en uit het Algemeen Bestuur gekozen uit hen die daartoe aangewezen zijn door het college van de gemeente Zuidplas.

  • 4. De tweede plaatsvervangende voorzitter wordt door en uit het Algemeen Bestuur gekozen uit hen die daartoe aangewezen zijn door het college van de gemeente Rotterdam.

  • 5. De andere twee leden worden door en uit het Algemeen Bestuur aangewezen op bindende voordracht van de colleges van de gemeente Gouda en Waddinxveen.

  • 6. Een lid van het Dagelijks Bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het Algemeen Bestuur.

  • 7. Behoudens het geval dat een lid van het Dagelijks Bestuur onmiddellijk ontslag neemt, gaat het ontslag in met ingang van de dag, gelegen een maand na de dag waarop hij zijn ontslag heeft genomen of zoveel eerder als zijn opvolger de benoeming heeft aangenomen.

  • 8. Het Algemeen Bestuur kan een of meer leden van het Dagelijks Bestuur, de voorzitter inbegrepen, ontslag verlenen, indien dezen het vertrouwen van het Algemeen Bestuur niet meer bezitten. Artikel 19a van de wet is van toepassing.

  • 9. Wanneer een lid van het Dagelijks Bestuur ophoudt lid te zijn van het college of Gedeputeerde Staten, dat hem heeft aangewezen, dan houdt hij tevens op lid te zijn van het Dagelijks bestuur. Het Algemeen Bestuur voorziet zo spoedig mogelijk in de opvulling van de vacature.

  • 10. Het Dagelijks Bestuur van het Hoogheemraadraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard wordt uitgenodigd als adviseur van het Dagelijks Bestuur van de grondbank.

Artikel 13 Stemverhouding

De leden van het Dagelijks Bestuur hebben een meervoudig stemrecht. Het totaal in een vergadering uit te brengen stemmen binnen het Dagelijks Bestuur bedraagt 20 stemmen, welk aantal als volgt is verdeeld:

de voorzitter heeft 8 stemmen;

de eerste plaatsvervangend voorzitter heeft 2 stemmen;

de tweede plaatsvervangend voorzitter heeft 8 stemmen;

het lid dat, met inachtneming van het bepaalde in artikel 12, vijfde lid, is gekozen uit hen die daartoe namens het college van de gemeente Gouda zijn aangewezen, heeft 1 stem;

het lid dat, met inachtneming van het bepaalde in artikel 12, vijfde lid , is gekozen uit hen die daartoe door het college van de gemeente Waddinxveen zijn aangewezen, heeft 1 stem.

Artikel 14 Bevoegdheden

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd tot:

a.het bepaalde in de artikelen 57b en 57c van de wet.

b.het voorstaan van de belangen van de grondbank bij andere overheden, instellingen en diensten waarmee, of personen met wie contact met de grondbank van belang is;

c.het beheren van activa en passiva van de grondbank;

Paragraaf 3 Voorzitter en plaatsvervangende voorzitters

Artikel 15 Benoeming

1.De voorzitter wordt door en uit het Algemeen Bestuur gekozen uit hen die daartoe aangewezen zijn door Gedeputeerde Staten. Bij verhindering of ontstentenis van de voorzitter wordt deze vervangen door de eerste plaats­vervangend voorzitter. Bij verhindering of ontstentenis van zowel de voorzitter als de eerste plaatsvervangend voorzitter worden deze vervangen door de tweede plaatsvervangend voorzitter.

Artikel 16 Taken en bevoegdheden

1.De voorzitter is tevens voorzitter van het Algemeen en van het Dagelijks Bestuur.

2.De voorzitter is belast met de leiding van vergaderingen van het Algemeen en van het Dagelijks Bestuur. De voorzitter tekent de stukken die van het Algemeen en het Dagelijks Bestuur uitgaan.

De voorzitter vertegenwoordigt de grondbank in en buiten rechte.

HOOFDSTUK IV Verantwoording en informatie

Artikel 17 Verantwoordings- en informatieplicht

1.Ten aanzien van de verantwoordings- en informatieplicht van het Algemeen Bestuur, Dagelijks Bestuur respectievelijk van de voorzitter geldt het bepaalde in artikel 52, eerste lid, van de wet.

2.Het Reglement van Orde van het Algemeen Bestuur respectievelijk van het Dagelijks Bestuur regelt de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan het bepaalde in het eerste lid.

3.Gedeputeerde Staten en de colleges en de vertegenwoordigende organen bepalen op welke wijze de leden van het Algemeen Bestuur, tezamen en ieder afzonderlijk, respectievelijk het Dagelijks Bestuur en de voorzitter aan hun plichten als bedoeld in het eerste lid moeten voldoen.

HOOFDSTUK V HET USK

Artikel 18 Inhoud en procedure USK

1. Het Dagelijks Bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar , met inachtneming van het gestelde in hoofdstuk 2, een ontwerp-USK op, dat als kader geldt voor het door de grondbank uit te voeren beheer- en uitnamebeleid. In het ontwerp-USK worden in ieder geval voorstellen gedaan voor:

a.de wijze, het tempo en de te verwachten resultaten van realisatie van de in artikel 3 genoemde doelstellingen;

b.de afstemming met het door de deelnemers te voeren ruimtelijk en grondbeleid in relatie tot de uitvoering van de Herijkingsstudie en de Visie Ruimte en Mobiliteit binnen het rechtsgebied;

c.de begrenzing in omvang van de voorraad verworven gronden;

d.de inhoudelijke en procedurele voorwaarden waarbinnen privaatrechtelijke rechtshandelingen gericht op de verkoop van gronden, zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid onder c , dienen plaats te vinden;

e.de inhoudelijke en procedurele voorwaarden waarbinnen privaatrechtelijke rechtshandelingen gericht op de verwerving van gronden zoals bedoeld in artikel 4 tweede lid, dienen plaats te vinden.

2.Het USK beslaat steeds een periode van vier jaar, te rekenen vanaf de datum van haar vaststelling.

3.Het ontwerp-USK wordt na vaststelling door het Dagelijks Bestuur toegezonden aan de vertegenwoordigende organen. De vertegenwoordigende organen kunnen binnen drie maanden hun reacties op het ontwerp-USK kenbaar maken aan het Dagelijks Bestuur. Het Dagelijks Bestuur voegt de commentaren waarin deze reactie is vervat, bij het ontwerp-USK zoals dit aan het Algemeen Bestuur wordt aangeboden.

4.Het Algemeen Bestuur stelt het USK vast. Na vaststelling wordt het USK toegezonden aan de vertegenwoordigende organen.

HOOFDSTUK VI INFORMATIE, VERANTWOORDING EN ONTSLAG

Artikel 19 Interne werking

1.De leden van het Dagelijks Bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het Algemeen Bestuur verantwoording verschuldigd voor het door het Dagelijks Bestuur gevoerde bestuur.

2.Zij geven het Algemeen Bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen, op de wijze zoals die is geregeld in het Reglement van Orde van het Algemeen Bestuur.

3.Het bepaalde in de voorgaande leden is van overeenkomstige toepassing op de voorzitter voor het door hem/haar gevoerde bestuur.

Artikel 20 Externe werking, bestuursorganen

1.Het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur, en de voorzitter geven aan de vertegenwoordigende organen, gevraagd of ongevraagd, alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig is, indien het verstrekken daarvan niet in strijd is met het openbaar belang.

2.Een verzoek om inlichtingen door een of meer leden van de vertegenwoordigende organen dient schriftelijk te worden ingediend bij het Dagelijks Bestuur.

3.Het Dagelijks Bestuur verstrekt de gevraagde inlichtingen aan vertegenwoordigende organen schriftelijk binnen één maand na ontvangst van het verzoek.

Artikel 21 Externe werking, leden Algemeen Bestuur

1.Een lid van het Algemeen Bestuur geeft het bestuursorgaan dat hem als lid heeft aangewezen, mondeling of schriftelijk de door een of meerdere leden van dat bestuursorgaan overeenkomstig het Reglement van Orde van dat bestuursorgaan verlangde inlichtingen, waarvan het verstrekken niet in strijd is met artikel 16, tweede lid van de wet.

2.Alvorens de gevraagde inlichtingen zoals bedoeld in het eerste lid te verstrekken, kan het lid zich daarover laten adviseren door het Dagelijks Bestuur.

3.Een lid van het Algemeen Bestuur is aan het bestuursorgaan dat hem als lid heeft aangewezen, verantwoording schuldig voor het door hem in het Algemeen Bestuur gevoerde beleid. Het afleggen van verantwoording vindt plaats op de wijze zoals geregeld in het Reglement van Orde van het desbetreffende bestuursorgaan, met dien verstande dat daarbij een termijn in acht wordt genomen die het lid de gelegenheid biedt om zich desgewenst door het Dagelijks Bestuur te laten informeren.

4.Gedeputeerde Staten respectievelijk het college van een deelnemende gemeente is bevoegd een door hen respectievelijk hem aangewezen lid van het Algemeen Bestuur ontslag te verlenen indien dit lid het vertrouwen van Gedeputeerde Staten respectievelijk het college niet meer bezit, overeenkomstig het bepaalde in het Reglement van Orde van Gedeputeerde Staten respectievelijk het desbetreffende college.

HOOFDSTUK VII PERSONEEL EN ORGANISATIE

Artikel 22 De secretaris en de directeur

1.Tot het personeel van de grondbank behoren de secretaris en de directeur. Het Dagelijks Bestuur beslist over de benoeming, de schorsing en het ontslag van de secretaris en de directeur. Deze functies zijn onverenigbaar. De secretaris en de directeur worden bij verhindering of ontstentenis vervangen op een door het Dagelijks Bestuur te bepalen wijze.

2.De secretaris is het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur, en de voorzitter behulpzaam in alles wat de hun opgedragen taak aangaat. Door de secretaris worden alle stukken die van het algemeen en van het Dagelijks Bestuur uitgaan, meeondertekend.

3.De directeur is onder toezicht van het Dagelijks Bestuur verantwoordelijk voor de administratie, het beheer van de vermogenswaarden en het jaarlijks opmaken van de rekening. Het Dagelijks Bestuur stelt voor de directeur een instructie vast.

Artikel 23 Rechtspositie personeel

1.Het Dagelijks Bestuur kan, naast de in artikel 22 genoemde secretaris en directeur, met inachtneming van de door het Algemeen Bestuur te stellen regels personeelsleden aanstellen.

2.Het Dagelijks Bestuur regelt de bezoldiging van de secretaris, de directeur en het eventuele overige personeel van de grondbank, al dan niet werkzaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en met inachtneming van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.

3.Op de ambtenaren van de grondbank, en op het overige personeel werkzaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht zijn van overeenkomstige toepassing de door de provincie vastgestelde of nog vast te stellen regelingen van de rechtstoestand en van de arbeidsvoorwaarden met de daaruit voortvloeiende uitvoerings­voorschriften.

4.Bij de uitvoering van de in het derde lid bedoelde regelingen en voorschriften treden in de plaats van de organen en functionarissen en de provincie, de overeenkomstige organen en functionarissen van de grondbank.

Artikel 24 Detachering en dienstverlening

1.Voor de uitvoering van de in artikel 4, eerste lid genoemde deeltaken is het Dagelijks Bestuur, met inachtneming van de door het Algemeen Bestuur te stellen regels, bevoegd tot het aangaan van overeenkomsten met één of meerdere deelnemers, waarbij personeel in dienst van de deelnemers wordt gedetacheerd bij de grondbank. In deze overeenkomst worden bepalingen opgenomen over het functionele werkgeverschap, de rechtspositie en de kosten.

2.Voor de uitvoering van de in artikel 4, eerste lid genoemde deeltaken is het Dagelijks Bestuur, met inachtneming van de door het Algemeen Bestuur te stellen regels, bevoegd tot het aangaan van dienstverleningsovereenkomsten met één of meerdere deelnemers. In deze overeenkomst worden bepalingen opgenomen over de met de uitvoering gepaard gaande kosten.

HOOFDSTUK VIII VERGOEDINGEN EN AANSPRAKELIJKHEID

Artikel 25 Vergoedingen en verzekering

1.De leden van het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur en de voorzitter ontvangen geen vergoeding voor hun werkzaamheden.

2.Het Dagelijks Bestuur draagt zorg voor het sluiten van een verzekering met een naar het oordeel van het Dagelijks Bestuur toereikende dekking, tegen de risico's van burgerrechtelijke aansprakelijkheid (wettelijke en contractuele aansprakelijkheid) voor schade aan personen en goederen en wettelijke aansprakelijkheid voor vermogensschade.

HOOFDSTUK IX FINANCIELE BEPALINGEN

Artikel 26 Financiën

1.Op het voorbereiden en vaststellen van de begroting, de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de jaarrekening is het bepaalde in de artikelen 58, 58b, 59 van de wet van toepassing.

2.Het Algemeen Bestuur stelt een verordening vast voor de organisatie van de administratie en van het beheer van vermogenswaarden.

3.De begroting, de begrotingswijzigingen, de meerjarenraming, en de rekening worden ingericht overeen­komstig de in en krachtens het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten gestelde regels.

4.In de begroting wordt aangegeven het naar raming bepaalde batig of nadelig saldo. Artikel 27 is van overeenkomstige toepassing.

5.In de rekening wordt het werkelijke batige of nadelige saldo opgenomen. Artikel 27 is van overeenkomstige toepassing.

6.Begrotingswijzigingen hoeven niet aan Provinciale Staten en aan de raden van de deelnemende gemeenten voor zienswijze te worden aangeboden indien:

a.die niet leiden tot overschrijding van het totaalbedrag van de lasten en/of baten van de begroting;

b.die niet leiden tot een daling van het geraamde batig saldo dan wel stijging van het geraamde nadelig saldo;

c.het totaal aan (budget)mutaties minder dan 5% van de totale begrotingsomvang, behoudens de vermogensmutaties, (baten) bedraagt

d.indien de gerealiseerde grondverkopen de begroting overschrijdt;

e.die te maken hebben met extra opdracht(en) van een deelnemer met bijbehorende financiële dekking.

Artikel 27 Risicoverdeling deelnemers

1.De deelnemers zullen er steeds zorg voor dragen dat de grondbank te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

2.Indien aan het Algemeen Bestuur blijkt dat een deelnemende gemeente weigert de uit het eerste lid voortvloeiende uitgaven op de gemeentebegroting te zetten, doet het Algemeen Bestuur onverwijld aan Gedeputeerde Staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet. Indien aan het Algemeen Bestuur blijkt dat de provincie weigert de uit het eerste lid voortvloeiende uitgaven op de provinciebegroting te zetten, doet het Algemeen Bestuur onverwijld aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Konink­rijksrelaties het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 198 en 199 van de Provinciewet.

3.Het Algemeen Bestuur beslist of een batig saldo van de begroting of rekening van baten en lasten:

a.geheel of gedeeltelijk zal worden toegevoegd aan reserves; en/of

b.geheel of gedeeltelijk aan de deelnemers zal worden uitgekeerd.

4.Het Algemeen Bestuur beslist of een nadelig saldo van de begroting of rekening van baten en lasten:

a.geheel of gedeeltelijk ten laste van het volgende dienstjaar zal worden gebracht; en/of

b.geheel of gedeeltelijk ten laste van bestaande reserves zal worden gebracht; en/of

c.geheel of gedeeltelijk ten laste van de deelnemers zal worden gebracht.

5. Indien er sprake is van een verdeling van enig batig saldo ten gunste van de deelnemers dan wel van enig nadelig saldo ten laste van de deelnemers, geschiedt de verdeling als volgt:

  • -

    40 % van het batige/nadelige saldo komt ten gunste van/ten laste van de provincie;

  • -

    40 % van het batige/nadelige saldo komt ten gunste van/ten laste van de gemeente Rotterdam;

  • -

    9 % van het batige /nadelige saldo komt ten gunste van/ten laste van de gemeente Zuidplas.

  • -

    6 % van het batige/nadelige saldo komt ten gunste van/ten laste van de gemeente Gouda;

  • -

    5 % van het batige/nadelige saldo komt ten gunste van/ten laste van de gemeente Waddinxveen;

6.Indien het Dagelijks Bestuur, op de voet van artikel 14, voornemens is een geldlening aan te trekken onder rechtstreekse garantiestelling van de deelnemers, dan gaat het Dagelijks Bestuur niet over tot het aangaan van zodanige geldlening totdat door alle deelnemers schriftelijk is meegedeeld dat met de verlening van die garantiestelling wordt ingestemd. Het Dagelijks Bestuur richt ten aanzien van dit voornemen een schriftelijk verzoek tot garantiestelling aan de deelnemers, waarbij geldt dat voor de verdeling van de garantiestelling over de deelnemers de percentages zoals genoemd in artikel 27, lid 5 van toepassing zijn.

Artikel 28 Rekening-courantverhouding

1.Ter voorziening in de behoefte aan kasgeld en voor het aangaan van leningen wordt door de provincie ten behoeve van de grondbank een rekening-courant opengesteld, zulks onder nader overeen te komen voorwaarden.

2.De in het eerste lid gecreëerde rekening-courantverhouding laat onverlet dat de grondbank met bancaire instellingen of met andere deelnemers een rekening-courantverhouding voor het in eerste lid genoemde doel kan aangaan.

HOOFDSTUK X ARCHIEF

Artikel 29 Archiefzorg

1. Het Dagelijks Bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de bestuursorganen ingesteld bij deze regeling overeenkomstig een door het Algemeen Bestuur vast te stellen regeling, die aan Gedeputeerde Staten moet worden meegedeeld.

2.Gedeputeerde staten oefenen toezicht uit op de in lid 1 aan het Dagelijks Bestuur opgedragen zorg voor de archiefbescheiden overeenkomstig artikel 33 van de Archiefwet 1995.

3. De secretaris is belast met het beheer van de archiefbescheiden.

4.Voor de bewaring van de op grond van artikel 12 van de Archiefwet 1995 over te brengen archief­bescheiden van de in deze regeling genoemde organen wijst het Algemeen Bestuur een archief­bewaarplaats aan.

5.Na opheffing van de regeling worden de in lid 3 bedoelde archiefbescheiden overgebracht naar de alsdan door het Algemeen Bestuur aangewezen archiefbewaarplaats.

HOOFDSTUK XI EVALUATIE

Artikel 30 Inhoud en procedure evaluatie

1.Uiterlijk vóór 1 juli 2019 verplichten de deelnemers zich de toepassing en werking van deze regeling te evalueren. Voorts verplichten de deelnemers zich de toepassing en werking van deze regeling vóór 1 juli 2024 te evalueren.

2.Bij een verlenging, zoals bedoeld in artikel 36 lid 2, zal voor 1 juli 2029 een evaluatie zoals bedoeld in dit artikel plaatsvinden.

3.De in het eerste lid bedoelde evaluatie heeft tot doel na te gaan:

a.of, en zo ja in welke mate de in deze regeling geformuleerde doelstellingen zijn behaald;

b.of, en zo ja in welke mate de in deze regeling vastgelegde overdracht van taken en bevoegd­heden, in het licht van de doelstelling van deze regeling, aanpassing behoeft;

c.of, en zo ja onder welke voorwaarden de regeling na het afloop van de in artikel 36 genoemde termijn alsnog dient te worden voortgezet.

4.Door het Algemeen Bestuur wordt een regeling vastgesteld, volgens welke procedure de in het eerste lid bedoelde evaluatie zal plaatsvinden.

HOOFDSTUK XII TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING EN OPHEFFING

Artikel 31 Toetreding en uittreding

1.Toetreding tot de regeling door andere gemeenten en/of provincies is alleen mogelijk door wijziging van deze regeling.

2.Een deelnemer kan uittreden uit de regeling per 1 januari 2020 en per 1 januari 2025 middels een daartoe strekkend besluit van (voor het de provincie betreft), Gedeputeerde Staten dan wel een van de colleges. De in de vorige volzin bedoelde besluiten van de genoemde bestuursorganen van een deelnemer kunnen eerst worden genomen nadat de in artikel 30, eerste volzin bedoelde evaluatie is voltooid, met dien verstande dat de bedoelde besluiten uiterlijk dienen te zijn vastgesteld op 1 november 2019 respectievelijk 1 november 2024. Een afschrift van de besluiten tot uittreding van een deelnemer wordt zo spoedig mogelijk toegezonden aan het Algemeen Bestuur, alsmede aan de vertegenwoordigende organen.

3.Bij een verlenging, zoals bedoeld in artikel 36 lid 2, kan een deelnemer per 1 januari 2030 uittreden zoals bedoeld in dit artikel.

4.Het Algemeen Bestuur beslist binnen acht weken na ontvangst van de besluiten tot uittreding van een deelnemer of de regeling wordt opgeheven. Het in de vorige volzin bedoelde besluit van het Algemeen Bestuur heeft de kracht van voorstel, gericht aan Provinciale Staten en de raden van de deelnemende gemeenten. Het bepaalde in artikel 33, eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

5.Indien tot opheffing wordt besloten, is het bepaalde in artikel 33, tweede lid en verder van overeen­komstige toepassing. Het besluit tot opheffing treedt in de plaats van de in het tweede lid bedoelde besluiten tot uittreding.

6.Indien binnen de in het vierde lid genoemde periode niet tot opheffing wordt beslist, regelt het Algemeen Bestuur de financiële en overige gevolgen van de uittreding, zulks met inachtneming van het bepaalde in het zevende lid.

7.In de situatie zoals bedoeld in het zes lid, gaan alle rechten en plichten van de grondbank, zoals deze bestaan op 31 december 2019 respectievelijk 31 december 2024, bij uittreding over naar een uittredende deelnemer naar evenredigheid van het in artikel 27, vijfde lid voor die uittredende deelnemer geldende percentage.

Artikel 32 Wijziging van de regeling

  • 1. Gedeputeerde Staten en de colleges, alsmede het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur kunnen voorstellen doen voor wijziging van de regeling.

  • 2. De regeling wordt gewijzigd indien ten minstens twee derde van het aantal deelnemers daartoe besluiten.

  • 3. Een wijziging is tot stand gekomen, wanneer de in lid 2 bedoelde bestuursorganen van wee derde van het aantal deelnemers met het voorstel van het Algemeen Bestuur hebben ingestemd.

Artikel 33 Opheffing

1.De regeling wordt opgeheven wanneer de datum zoals bedoeld in artikel 36 is verstreken, of zoveel eerder wanneer de in artikel 32 bedoelde bestuursorganen van de meerderheid van het aantal deelnemers, al dan niet op basis van een voorstel van het Algemeen Bestuur, daartoe besluiten.

2.In geval van opheffing van de regeling, besluit het Algemeen Bestuur tot liquidatie en stelt daarvoor de nodige regels. Hierbij kan van de bepalingen van de regeling – met uitzondering van het bepaalde in artikel 27, derde tot en met vijfde lid en van het bepaalde in artikel 33 – worden afgeweken.

3.Het liquidatieplan wordt door het Algemeen Bestuur en vertegenwoordigende organen gehoord, vastgesteld. Het behoeft de goedkeuring van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

4.Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemers alle rechten en verplichtingen van de grondbank over de deelnemers te verdelen op een in het liquidatieplan te bepalen wijze. Voorts voorziet het liquidatieplan in:

a.de gevolgen die de opheffing voor het personeel van de grondbank heeft;

b.een voorkeursrecht voor de deelnemende gemeenten tot aankoop tegen marktconforme condi­ties van de alsdan bij de grondbank in eigendom zijnde c.q. door de grondbank aangekochte gronden.

5.Zo nodig blijven de bestuursorganen van de grondbank ook na het tijdstip van de opheffing in functie, totdat de liquidatie is beëindigd.

HOOFDSTUK XIII GESCHILLEN

Artikel 34 Geschillen

1.De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beslist omtrent geschillen over de toepassing, in de ruimste zin des woords, van deze regeling tussen besturen van deelnemers of tussen besturen van een of meer deelnemers en het bestuur van het openbaar lichaam, voor zover die geschillen niet behoren tot die zoals vermeld in artikel 112, eerste lid van de Grondwet of tot die waarvan de beslissing krachtens artikel 112, tweede lid van de Grondwet is opgedragen aan hetzij de rechterlijke macht, hetzij aan gerechten die niet tot de rechterlijke macht behoren. Het bepaalde in artikel 28, tweede en derde lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

2.Alvorens een beslissing zoals bedoeld in het eerste lid te nemen, legt het Algemeen Bestuur een dergelijk geschil om advies voor aan een door het Algemeen Bestuur in te stellen geschillen­commissie, zulks met inachtneming van het bepaalde in lid 3 en 4. Het Algemeen Bestuur kan regels stellen voor het functioneren van de geschillencommissie.

3.De geschillencommissie hoort de bij dat geschil betrokken besturen en brengt advies uit aan de bij dat geschil betrokken besturen over de mogelijkheden partijen tot overeenstemming te brengen. Een afschrift van dit advies wordt toegezonden aan het Algemeen Bestuur.

4.Indien, nadat het advies van de geschillencommissie is uitgebracht, de bij het geschil betrokken besturen alsnog niet blijken tot overeenstemming te komen, wordt het advies van de geschillencommissie toegezonden aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

HOOFDSTUK XIV SLOTBEPALINGEN

Artikel 35 Intrekking regeling

De Gemeenschappelijke regeling grondbank RZG Zuidplas wordt ingetrokken.

Artikel 36 Inwerkingtreding en duur regeling

1.Deze regeling treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

2.De regeling heeft een looptijd tot 1 januari 2025.

3.Het Algemeen Bestuur kan op grond van de evaluatie zoals aangeven in artikel 30, de looptijd met de maximale duur van 5 jaar verlengen.

Artikel 37 Niet voorziene gevallen

In alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet, wordt, voor wet- en regelgeving zich daartegen niet verzet, door het Algemeen Bestuur een voorziening getroffen.

Artikel 38 Citeertitel

De regeling wordt aangehaald als: Gemeenschappelijke regeling Grondbank RZG Zuidplas 2015.

Bijlage Kaart rechtsgebied van de grondbank behorende bij de Gemeenschappelijke regeling Grondbank RZG Zuidplas 2015

http://www.zuid-holland.nl/publish/pages/12503/kaartbijlagebijgemeenschappelijkeregelinggrondbankrzgzuidplas.pdf.

Toelichting bij het voorstel tot wijziging van de gemeenschappelijke regeling Grondbank RZG Zuidplas

1. Inleiding

De directe aanleiding voor het voorstel tot wijziging van de Gemeenschappelijke Regeling van de Grondbank RZG Zuidplas, hierna GR Grondbank genoemd, is de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen, hierna Wgr genoemd. Deze wet is 2014 in werking getreden en de gemeenschappelijke regelingen dienen op grond van deze wet voor 1 januari 2016 aangepast te zijn, dus dit geldt ook voor de GR Grondbank.

Naast deze directe aanleiding voor de wijziging geldt de wens van het bestuur van de Grondbank om de GR Grondbank op een aantal onderdelen te wijzigen, zoals de looptijd om de leningenportefeuille flexibeler te maken, het opnemen van de vervangingsregeling van AB leden, geen tussentijdse begrotingswijzigingen in procedure te hoeven brengen bij bescheiden begrotingswijzigingen en bij overschrijding van de begrote grondverkopen.

Ook dient de GR Grondbank aangepast te worden aan de huidige inzichten zoals vastgelegd in de planologische en bestuurlijke besluiten, vastgelegd in de Herijkingsstudie Zuidplaspolder, de Visie Ruimte en Mobiliteit, het USK2013/14, jaarrekeningen en begrotingen en de programmatische uitgangspunten. Ook is van belang dat de ROZ in 2014 is opgeheven.

Om reden dat het aantal wijzigingen alsmede amoveringen en samenvoegingen in de artikel zodanig groot was is om tekstuele redenen besloten om een geheel nieuwe tekst voor de GR Grondbank op te stellen.

2. Wijzigingen in de GR Grondbank.

Hieronder wordt allereerst aangeven op welke onderdelen GR Grondbank in het algemeen is gewijzigd. Hierna worden per artikel de wijzigingen aangeven.

Algemeen

1.De Wgr onderscheidt verschillende gemeenschappelijke regelingen. Tot op heden is de GR Grondbank een gemengde regeling. Voorgesteld wordt om de GR Grondbank te wijzigen in een collegeregeling. Dit is mogelijk omdat geen bevoegdheden van andere organen, zoals van de commissaris van de koning respectievelijk burgemeester of van Provinciale Staten, hierna PS genoemd, respectievelijk van de raad, aan de Grondbank worden overgedragen. Door deze wijzigingen worden bestuurders door Gedeputeerde Staten en de colleges benoemd en niet meer door PS of de raden. De bevoegdheden van de Provinciale Staten en de raden met betrekking tot het vaststellen van het UitgifteStrategieKader (USK) en de begroting blijven in stand.

2.De GR is op een groot aantal onderdelen aangepast en geharmoniseerd met de bepalingen in de Wgr.

3.Het Intergemeentelijke Structuurplan is als ruimtelijk en sectoraal kader vervangen door de Herijkingsstudie Zuidplaspolder en Visie Ruimte en Mobiliteit, zoals vastgesteld door PS.

Artikelsgewijze toelichting

Hieronder wordt de nummering van de huidige (oude) GR Grondbank aangehouden (Tussen haakjes staat de nummering van de nieuwe GR Grondbank).

Titelblad en volgende

De GR Grondbank wordt een collegeregeling. Hierdoor worden de organen PS, raden van de deelnemende gemeenten, burgemeester en Commissaris van de Koning als deelnemer aan deze GR geschrapt.

Considerans

De considerans is aangepast op de ontwikkelingen van de Grondbank de afgelopen jaren, de diverse besluiten en de invoering van de Wgr. De inhoud spreekt voor zich.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel is een aantal begrippen verwijderd en toegevoegd. Dit heeft te maken met de wijziging van gemengde regeling naar een collegeregeling. Verder is het planologisch kader gewijzigd. De door PS vastgestelde Herijkingsstudie Zuidplaspolder en Visie Ruimte en Mobiliteit vormen het planologisch en sectorale kader voor de GR Grondbank.

Artikel 2 het openbaar lichaam

Dit artikel is geschrapt omdat de inhoud overbodig is. De inhoud is opgenomen in artikel 1.

Artikel 3 Bestuursorganen (Artikel 6)

Dit artikel is verplaatst.

Artikel 4 Doel (Artikel 3)

Dit artikel is geharmoniseerd met het doel zoals omschreven in het USK2013/14. Verder is het planologisch en sectorale kader aangepast. De door PS vastgestelde Herijkingsstudie Zuidplaspolder en Visie Ruimte en Mobiliteit vormen het kader voor de GR Grondbank.

Artikel 5 Taken (Artikel 4)

Overeenkomstig de opdracht van het AB aan het DB in de jaarrekening 2014, is in dit artikel als deeltaak toegevoegd het nemen van maatregelen om het waardebehoud van de gronden te borgen.

Artikel 6 Bevoegdheden (Artikel 5)

In dit artikel is alleen de verwijzing naar het artikel binnen de Wgr gewijzigd.

Paragraaf 1. Algemeen Bestuur

Artikel 7 Samenstelling/ Artikel 9 Einde Lidmaatschap (Artikel 7)

De artikelen 7 en 9 van de huidige regeling zijn samengevoegd in een nieuw artikel in de nieuwe regeling en zijn qua tekst en inhoud geharmoniseerd met de inhoud van de Wgr. In het artikel is toegevoegd dat het lidmaatschap van het AB ophoudt indien het lidmaatschap van GS respectievelijk college ophoudt.

Artikel 8 Vereisten lidmaatschap (Artikel 8)

In dit artikel zijn de verwijzingen naar de Provinciewet en de Gemeentewet verwijderd.

Artikel 10 Stemverhouding (Artikel 9)

In dit artikel is gewijzigd dat de leden van het AB door de GS respectievelijk door de colleges van de deelnemende gemeenten worden aangewezen in plaats van door PS respectievelijk de raden.

Artikel 11 Bevoegdheden (Artikel 10)

In dit artikel zijn lid 1 en 2 op grond van bepalingen in de Wgr toegevoegd. Lid 1 regelt dat het AB het hoogste orgaan is. In lid 2 wordt voor de bevoegdheden AB verwezen naar artikel 57 Wgr.

De bevoegdheden met betrekking tot overdracht van publiekrechtelijke taken van de deelnemers aan de GR Grondbank zijn geschrapt (lid 3 onder lid d en g). Een aantal leden onder lid 1 is bij elkaar gevoegd. Verder is in dit artikel lid 3 geschrapt. Deze bevoegdheid komt het bestuur al toe.

De privaatrechtelijke rechtshandelingen die voorheen het AB toekwamen zijn in de Wgr van rechtswege aan het DB toegekend. Deze bevoegdheden waren destijds door het AB aan het DB gedelegeerd.

Artikel 12 Werkwijze/Artikel 13 Reglement van Orde (Artikel 11 vergaderingen)

De oude artikelen 12 Werkwijze en artikel 13 Reglement van Orde worden geschrapt en vervangen door het (nieuwe) artikel 10. Hierdoor worden de werkwijze en vergaderingen van het AB geharmoniseerd met de Wgr, behoudens indien in de regeling anders is bepaald.

Paragraaf 2. Dagelijks Bestuur

Artikel 14 Samenstelling (Artikel 12)

Dit artikel is qua tekst gewijzigd en deze wijzigingen spreken voor zich.

Artikel 15 Stemverhouding (Artikel 13)

In dit artikel is gewijzigd dat de leden van het AB door de GS respectievelijk door de colleges van de deelnemende gemeenten worden aangewezen in plaats van door PS respectievelijk de raden.

Artikel 16 Bevoegdheden (Artikel 14)

De wijzigingen in dit artikel zijn geharmoniseerd met de Wgr, behoudens de bepalingen die specifiek van toepassing zijn op de GR Grondbank. Deze zijn gehandhaafd.

Artikel 17 Werkwijze

Dit artikel is geschrapt. Lid 1 is overbodig in het kader van de Wgr, de verwijzingen in lid 2 zijn overbodig en lid 3 is bij het nieuwe artikel 11 gevoegd.

Paragraaf 3. Voorzitter en plaatsvervangende voorzitters

Artikel 18 Benoeming (Artikel 15)

Dit artikel is geharmoniseerd met de Wgr en de verwijzigingen naar de Provincie- en Gemeentewet zijn verwijderd.

Artikel 19 Taken en bevoegdheden (Artikel 16)

Dit artikel is geharmoniseerd met de Wgr.

Artikel 20 Inhoud en procedure USK (Artikel 18)

In dit artikel is de plicht tot het jaarlijks opstellen van een USK gewijzigd in ten minste eenmaal in de vier jaar. Gezien het consistente beleid van de Grondbank is geen noodzaak meer tot het jaarlijks opstellen van een USK. Aangezien de Grondbank niet meer bevoegd is tot het aankopen van gronden voor eigen risico en rekening, zijn de bepalingen in lid 1 onder d en e geschrapt. Verder is lid h geschrapt. Ook is de procedure en de inwerkingtreding van het USK vereenvoudigd.

Artikel 21 Interne werking (Artikel 19)

Verwijzingen naar Provincie- en Gemeentewet zijn geschrapt.

Artikel 22 externe werking bestuursorganen (Artikel 20)

In dit artikel zijn de bepalingen aangepast naar een collegeregeling.

Artikel 23 interne werking leden Algemeen Bestuur (Artikel 21)

In dit artikel zijn de bepalingen aangepast naar een collegeregeling.

Artikel 24 De secretaris en de directeur (Artikel 22)

In dit artikel is gewijzigd dat het Dagelijks Bestuur in plaats van het Algemeen Bestuur de secretaris en directeur benoemt, schorst en ontslaat. Hier is uit praktisch oogpunt voor gekozen.

Artikel 25 Rechtspositie personeel (Artikel 23)

In dit artikel is opgenomen dat de werking van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector van toepassing is.

Artikel 26 Detachering en dienstverlening (Artikel 24)

Dit artikel is ongewijzigd.

Artikel 27 vergoedingen en verzekeringen (Artikel 25)

In dit artikel zijn de bepalingen inzake de verzekering aangescherpt.

Artikel 28 Administratie en beheer/ Artikel 29 Comptabiliteitsvoorschriften/ Artikel 30 Rekening (Artikel 26 Financiën)

De artikelen 28, 29 en 30 zijn vervangen door het nieuwe artikel 25. De inrichting en de procedures van het financiële huishouden van de GR Grondbank, waaronder de inspraakprocedure van de begroting, zijn geharmoniseerd met de Wgr.

In lid 6 onder c en d zijn nieuwe bepalingen opgenomen. Deze hebben te maken met begrotingswijzigingen tijdens een lopend boekjaar. In deze bepalingen is opgenomen dat beperkte begrotingsmutaties en overschrijdingen van de grondverkoop niet via een begrotingwijziging behoeven te verlopen.

Artikel 32 Risicoverdeling deelnemers (Artikel 27)

Dit artikel is, behoudens het schrappen van enige (overbodige) verwijzigen niet gewijzigd.

Artikel 33 Rekening-courantverhouding (Artikel 28)

Dit artikel is ongewijzigd.

Artikel 34 Archiefzorg (Artikel 29)

Dit artikel is ongewijzigd.

Artikel 35 Risicoverdeling deelnemers (Artikel 30)

Dit artikel is, behoudens aanpassingen van de data, niet gewijzigd, behoudens indien het AB op grond van het nieuwe artikel 34 besluit tot verlenging van de duur van de GR Grondbank. Dan dient een extra evaluatie plaats te vinden.

Artikel 36 Toetreding en uittreding (Artikel 31)

In dit artikel zijn de bepalingen aangepast naar een collegeregeling.

Artikel 37 Wijziging van de regeling (Artikel 32)

Dit artikel is geharmoniseerd met de Wgr en aangepast naar een collegeregeling.

Artikel 38 Opheffing (artikel 33)

In dit artikel is lid 2 geschrapt, omdat het verwezen artikel is geschrapt en hierop is ook de Wgr van toepassing.

Artikel 39 Geschillen (artikel 34)

Dit artikel is, behoudens enige tekstuele aanpassingen, ongewijzigd.

Nieuw artikel 35 (artikel 35)

Hierin is bepaald dat de huidige (oude tekst van de) gemeenschappelijke regeling wordt ingetrokken.

Artikel 40 Duur regeling (Inwerkingtreding en duur regeling artikel 35)

De duur van de GR Grondbank is gewijzigd naar 2025. De reden hiervoor is dat hierdoor de leningenportefeuille aangepast kan worden en hierdoor risico's voor de Grondbank verminderd worden. Verder is het artikel aangevuld met de mogelijkheid van het AB om eenmalig de duur van de GR Grondbank met vijf jaar te verlengen. Dit kan alleen maar na de evaluatie zoals bedoeld in het nieuwe artikel 30. De regeling treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 41

Dit artikel was al vervallen en is nu uit de tekst gehaald.

Artikel 42 Niet voorziene gevallen (Artikel 367)

Dit artikel is ongewijzigd.

Artikel 43

Dit artikel was al vervallen en is nu uit de tekst gehaald.

Artikel 44 Citeertitel (Artikel 38)

Dit artikel is ongewijzigd.

Artikel 45

Dit artikel was al vervallen en is nu uit de tekst gehaald.