Verordening re-integratie, studietoeslag en tegenprestatie Participatiewet 2015: Werken aan werk

Geldend van 29-07-2020 t/m heden

Intitulé

Verordening re-integratie, studietoeslag en tegenprestatie Participatiewet 2015: Werken aan werk

Strekt ter vervanging d.d. 23 februari 2015

VERORDENING VAN UTRECHT 2014 Nr. 31

(raadsbesluit 4 december 2014)

 

gelet op:

 

artikel 8 en 8a van de Participatiewet;

artikel 149 van de Gemeentewet

 

overwegende dat:

 

de Participatiewet gemeenten verplicht om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het ondersteunen van personen uit de doelgroep, het verlenen van een studietoeslag en het verrichten van een tegenprestatie;

 

stelt vast de

  

Verordening re-integratie, studietoeslag en tegenprestatie Participatiewet 2015: Werken aan werk

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • a. de wet: de Participatiewet; termen en begrippen in deze verordening worden gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet;

  • b. het college: het college van burgemeester en wethouders van Utrecht;

  • c. uitkeringsgerechtigde: de bijstandsgerechtigde die algemene bijstand ontvangt of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);

  • d. doelgroep: de personen bedoeld in artikel 7,eerste lid, onder a van de wet.

Artikel 2. Opdracht college

  • 1. Het college draagt zorg voor een evenwichtig aanbod van voorzieningen aan personen behorende tot de doelgroep, rekening houdend met de afstand tot de arbeidsmarkt van de persoon, diens functionele beperkingen, alsmede met omstandigheden die betrekking hebben op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep voor loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in elk geval verstaan: de opvang van ten laste komende kinderen tot vijf jaar en de noodzaak van het verrichten van mantelzorg.

  • 2. Het college kan een of meer voorzieningen met betrekking tot personen uit de doelgroep toekennen aan de werkgever of beoogde werkgever van deze persoon.

Artikel 3. Rechten en plichten personen uit de doelgroep

  • 1. De persoon uit de doelgroep kan aanspraak maken op ondersteuning bij arbeidsinschakeling ten behoeve van het realiseren van de, naar het oordeel van hetcollege, kortste weg naar arbeid naar vermogen. Het college bepaalt hoe deze aanspraak wordt ingevuld.

  • 2. Onverminderd alle overige verplichtingen, voortvloeiend uit de wet, waaronder de verplichting om mee te werken aan een door het college geboden voorziening, is de belanghebbende die gebruik maakt van een voorziening op grond van deze verordening verplicht alle inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de aanspraak op ondersteuning en de noodzaak van voortzetting ervan.

  • 3. Als een belanghebbende de verplichtingen als bedoeld in het tweede lid niet nakomt, kan het college beslissen dat zijn aanspraak op iedere voorziening vervalt.

  • 4. Bij verwijzing naar een voorziening zoals bedoeld in lid 2 ontvangt belanghebbende een schriftelijk en gemotiveerd besluit waarom deze voorziening voor hem aangewezenis.

Artikel 4. Plichten werkgevers

De werkgever of beoogd werkgever die met betrekking tot een persoon uit de doelgroep in aanmerking wil komen voor een voorziening is verplicht:

  • a.

    opgaven en inlichtingen te verstrekken die hem in verband met een aanspraak op een voorziening door het college worden gevraagd dan wel waarvan hij redelijkerwijs kan verwachten dat zij voor deze aanspraak van belang kunnen zijn;

  • b.

    mee te werken aan onderzoek door of in opdracht van het college met het oog op het toekennen of voortzetten van een voorziening;

  • c.

    in persoon of met inzet van werknemers of derden de benodigde aansturing en begeleiding te bieden aan werknemers voor wie aan hem voorzieningen zijn verleend;

  • d.

    zich als een goed werkgever te gedragen.

Artikel 5. Voorzieningen

  • 1. Rekening houdend met en afgestemd op de mogelijkheden en beperkingen van belanghebbende kan het college de volgende voorzieningen inzetten:

    • a.

      een praktijkomgeving voor het opdoen van arbeidsritme en toepassen van werknemers- en beroepsvaardigheden;

    • b.

      training of scholing, als bedoeld in artikel 10 van de wet, gericht op uitstroom naar werk of terugkeer naar school;

    • c.

      werken met behoud van uitkering voor een periode van maximaal 6 maanden;

    • d.

      een proefplaats met het oog op het tot stand komen van een dienstverband, hieronder begrepen het gedurende maximaal drie maanden bij een werkgever onbeloonde werkzaamheden laten verrichten, als bedoeld in artikel 10d, derde lid, van de wet, met het oog op een reële vaststelling van de loonwaarde:

    • e.

      ondersteuning bij een leer-werktraject voor jongeren als bedoeld in artikel 10f van de wet

    • f.

      begeleiding of jobcoaching als bedoeld in artikel 10 van de wet, gericht op uitstroom naar werk dan wel behoud van werk:

    • g.

      activiteiten in het kader van sociale activering aan personen jonger dan 27 jaar gericht op het op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kunnen verkrijgen.

    • h.

      Een persoonlijk re-integratiebudget

    • i.

      Een voorbereidingstraject voor startende ondernemers of begeleiding voor reeds gestarte ondernemers

  • 2. Het college kan in verband met de uitvoering van dit artikel ten behoeve van een persoon behorende tot de doelgroep een detacheringovereenkomst aangaan met derden.

  • 3. Het college kan een persoon van 27 jaar of ouder overeenkomstig artikel 10a van de wet (participatieplaats) onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten voor een periode van maximaal 6 maanden met de mogelijkheid tot verlenging voor 6 maanden. Het college zorgt ervoor dat de te verrichten werkzaamheden worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst.

  • 4. Met betrekking tot degene die op grond van het vorige lid additionele werkzaamheden verricht, beoordeelt het college na een periode van 6 maanden na de aanvang van de werkzaamheden of het voortzetten van de werkzaamheden de kans op uitstroom naar werk vergroot. Als dit het geval is kan het college door middel van een gemotiveerd besluit, de termijn van 6 maanden verlengen met maximaal 6 maanden.

  • 5. Het college biedt aan een persoon van 27 jaar of ouder die werkzaamheden verricht zoals bedoeld in het derde lid een premie, als bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de wet De hoogte van de premie bedraagt €300 per 6 maanden, mits in die zes maanden voldoende is meegewerkt aan het vergroten van de kans op uitstroom naar regulier werk.

  • 6. Het college biedt aan een persoon van 27 jaar en ouder die niet beschikt over een startkwalificatie en die werkzaamheden verricht zoals bedoeld in het derde lid , opleiding of scholing aan als bedoeld in artikel 10a , vijfde lid van de wet.

Artikel 6. Participatievoorziening Beschut Werk

  • 1. Om de in artikel 10b, eerste lid, van de wet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken worden de volgende voorzieningen op de arbeidsinschakeling aangeboden:

    a. fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;

    b. uitsplitsing van taken, of

    c. aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.

    2. Voor zover nodig worden aan personen van wie is vastgesteld dat zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, tot het moment van aanvang van de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de wet, daarnaast een of meer van de voorzieningen uit de Verordening re-integratie, studietoeslag en tegenprestatie Participatiewet 2015 of een andere voorzieningen, die bijdragen aan het participeren in de samenleving aangeboden.

    3. In aanvulling op de jaarlijkse taakstelling, bedoeld in  artikel 10b, vierde lid, van de wet, kunnen  zowel  de raad als het college bij de voorjaarsnota een extra aantal beschutte werkplekken vaststellen. Indien de raad  extra werkplekken beschut vaststelt, stelt de raad het benodigde budgetbeschikbaar. Indien het college extra beschutte werkplekken vaststelt, dekt het college dit bij de voorjaarsnota.

    4. De plaatsing van personen, bedoeld in lid 2, op de op grond van het vorig lid vastgestelde extra werkplekken, vindt op dezelfde wijze plaats als op de dienstbetrekkingen, bedoeld in artikel 10b, vierde lid, van de wet, tenzij bij het vaststellen van dit extra aantal werkplekken anders wordt besloten.

    5. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het gebruik en inrichting van een wachtlijst.

Artikel 6a Participatievoorziening Onbetaald werk

1. Tot de doelgroep behoort een persoon die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt, en voor wie werken op een werkplek Beschut Werk niet of nog niet mogelijk is. Aan deze onmogelijkheid kunnen in de persoon gelegen omstandigheden ten grondslag liggen of veroorzaakt worden door het tijdelijk ontbreken van een beschikbare of geschikte werkplek Beschut Werk.

2. Het college organiseert voor deze doelgroep participatievoorzieningen in samenhang met arbeidsmatige dag-activering en sociale prestatie (WMO).

3. Het college bepaalt de omvang van de participatievoorziening en legt vast hoeveel plekken de gemeente beschikbaar stelt.

Artikel 7. Vaststelling doelgroep loonkostensubsidie

  • 1. Het college verstrekt een loonkostensubsidie aan een werkgever die een arbeidsovereenkomst sluit met een werknemer die behoort tot de doelgroep banenafspraak zoals omschreven in artikel 10d, tweede lid van de Participatiewet.

    2. Het college stelt in samenwerking met de colleges in de arbeidsmarktregio en het UWV en met inachtneming van het Besluit loonkostensubsidie Participatiewet en de ministeriële regeling loonwaardebepaling Participatiewet vast welke methode wordt gehanteerd voor de vaststelling van de loonwaarde en draagt zorg voor de bekendmaking van een actuele beschrijving van deze methode.

Artikel 8. Persoonlijke voorzieningen bij werk of scholing

  • 1. Het college kan aan de persoon, behorend tot de doelgroep, die arbeid in dienstbetrekking verricht of gaat verrichten of arbeid op een proefplaats verricht of gaat verrichten, voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid, het volgen van scholing of opleiding.

  • 2. Onder voorzieningen als bedoeld in het eerste lid worden uitsluitend verstaan:

    • a.

      vervoersvoorzieningen die er toe strekken dat de belanghebbende zijn werkplek of opleidingslocatie kan bereiken;

    • b.

      intermediaire activiteiten ten behoeve van personen met een visuele, auditieve of motorische handicap;

    • c.

      meeneembare voorzieningen ten behoeve van de inrichting van de arbeidsplaats, de productie- en werkmethoden, de inrichting van de opleidingsplaats of de proefplaats en de bij de arbeid of opleiding te gebruiken hulpmiddelen, die in overwegende mate op het individu van de belanghebbende zijn afgestemd; en

    • d.

      noodzakelijke persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan de belanghebbende opgedragen taken, indien die ondersteuning een compensatie vormt voor zijn beperkingen.

  • 3. Het college kan aan de belanghebbende, bedoeld in het eerste lid, op aanvraag vervoersvoorzieningen toekennen die strekken tot verbetering van zijn leefomstandigheden en die deel uitmaken van dan wel rechtstreeks samenhangen met voorzieningen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a.

  • 4. Het college kan bij nadere regels bepalen dat voor een voorziening een eigen bijdrage is verschuldigd of dat een voorziening niet wordt verstrekt of wordt beëindigd indien het inkomen of vermogen van de belanghebbende meer bedraagt dan een door het college vast te stellen bedrag.

Artikel 9. Subsidies

  • 1. Het college kan een subsidie verlenen ter dekking van een deel van de loonkosten aan de werkgever bij wie een persoon behorende tot de doelgroep in dienst treedt of blijft, dan wel een subsidie verstrekken als vergoeding van de aantoonbare extra kosten die een werkgever maakt bij het in dienst nemen van een een dergelijke persoon.

  • 2. Op de verstrekking van deze subsidies zijn de regels van de algemene subsidieverordening van toepassing.

  • 3. Het college kan ten aanzien van de verstrekking van deze subsidies nadere regels vaststellen met betrekking tot:

    • -

      De aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover;

    • -

      De voorwaarden waaronder een subsidie wordt verstrekt;

    • -

      Het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;

    • -

      De activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt;

    • -

      De weigeringsgronden voor een subsidie;

    • -

      De verplichtingen voor de subsidieontvanger.

Artikel 10. Premies en onkostenvergoedingen

  • 1. Het college kan aan een persoon behorend tot de doelgroep premies verlenen die tot doel hebben de arbeidsre-integratie te bevorderen, anders dan bedoeld in artikel 5, vierde lid van deze verordening.

  • 2. Het college stelt ten aanzien van de verlening van premies nadere regels vast met betrekking tot onder meer:

    • a.

      de activiteiten waarvoor premie kan worden verstrekt en wie daarvoor in aanmerking komt;

    • b.

      het bedrag van de premie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;

    • c.

      de aanvraag van een premie en de besluitvorming daarover.

  • 3. Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van de verstrekking van onkostenvergoedingen aan personen behorend tot de doelgroep in verband met de deelname aan een voorziening.

Artikel 11. Compensatie van ziekteverzuim

  • 1. Het college kan werkgevers de kosten van een no-riskpolis vergoeden als:

    • a.

      de werkgever een arbeidsovereenkomst aangaat met een werknemer;

    • b.

      de werknemer voorafgaande aan de aanvang van de arbeid behoort tot de doelgroep van deze verordening;

    • c.

      de werknemer een structurele functionele of andere beperking heeft of de werkgever ten behoeve van de werknemer een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de wet ontvangt;

    • d.

      artikel 29b van de Ziektewet niet van toepassing is, en

    • e.

      de werknemer zijn woonplaats heeft binnen de gemeente.

  • 2. Het college stelt nadere regels die onder meer betrekking hebben op:

    • a.

      de duur en de dekking van de verzekeringspolis;

    • b.

      de periode vanaf de aanvang van het verzuim als gevolg van arbeidsongeschiktheid waarover de loonkosten niet worden vergoedc. het bedrag van de aan de werkgever uit te keren vergoeding van loonkosten.

Artikel 12 Verlening studietoeslag

Het college kan op aanvraag van een persoon die voldoet aan het gestelde in artikel 36b, eerste lid van de wet, een individuele studietoeslag verstrekken.

Artikel 12.1 Hoogte individuele studietoeslag

De studietoeslag bedraagt € 300,-- per maand. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het bedrag wordt naar boven afgerond in hele euro’s.

Artikel 12.2 Frequentie van betaling van de individuele studietoeslag

De individuele studietoeslag wordt maandelijks uitbetaald.

Artikel 12.3 Toekenning en beëindiging van de individuele studietoeslag

  • 1. De individuele studietoeslag wordt niet eerder toegekend dan vanaf de eerste dag van de maand waarop de aanvraag is ingediend voor de (resterende) duur van het school of studiejaar.

  • 2. De individuele studietoeslag wordt tussentijds beëindigd zodra de studie wordt gestaakt of betrokkene niet langer voldoet aan het gestelde in artikel 36b, eerste lid, onder b, van de wet.

Artikel 13. Beleidsregels

Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de inhoud en duur van de aangeboden voorzieningen alsmede met betrekking tot de wijze waarop wordt vastgesteld of een voorziening passend is.

Artikel 14. Eigen bijdrage

Het college kan besluiten dat en op welke wijze en onder welke voorwaarden de niet-uitkeringsgerechtigde of de ANW-gerechtigde ouder dan 27 jaar aan wie een voorziening wordt aangeboden, een eigen bijdrage verschuldigd is.

Artikel 15. Tegenprestatie

  • 1. Het college kan de belanghebbende opdragen om naar vermogen een tegenprestatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de wet te verrichten.

    2. De raad behoudt zich het recht voor om, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8a, eerste lid, onder b, en artikel 9, eerste lid, onder c, van de wet, nadere of aanvullende regels te stellen met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid.

    3. De belanghebbende is, behoudens het bepaalde in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de wet, vrij in de keuze van de door hem te verrichten tegenprestatie, voor zover deze de inschakeling in de arbeid niet belemmert.

Artikel 16. Overgangsrecht

  • 1. Op voorzieningen, tegemoetkomingen en premies die zijn ingezet of toegekend op grond van de Re-integratieverordening 2011, blijven de bepalingen uit deze verordening van toepassing tot het einde van de periode waarvoor ze zijn toegekend, dan wel zoveel eerder tot de datum waarop de voorziening, de tegemoetkoming of de premie op grond van omstandigheden van de belanghebbende dienst te worden gewijzigd of beëindigd.

  • 2. Ten aanzien van loonkostensubsidies die zijn verleend over een periode die is ingegaan voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening, maar waarvan de vaststelling op de datum van inwerkingtreding van deze verordening nog niet heeft plaatsgevonden, gelden de bepalingen van de Re-integratieverordening 2011 inzake de vaststelling van de subsidie. De loonkostensubsidies die voor de inwerkingtreding van deze verordening bij beschikking zijn verleend, maar betrekking hebben op een periode gelegen na de datum van inwerkingtreding, worden vastgesteld in overeenstemming met de regels van deze verordening.

Artikel 17. Citeerwijze en inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening re-integratie, studietoeslag en tegenprestatie Participatiewet 2015.

    2. De Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2011 (laatstelijk gepubliceerd in Gemeenteblad van Utrecht 2013, nr. 21) wordt ingetrokken.

    3. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 4 december 2014,
De griffier, De plv. voorzitter van de gemeenteraad,
Drs. A.A.H. Smits M.A. Koning MSc