Gemeenschappelijke Regeling Stadsbank Oost Nederland 2015

Geldend van 01-02-2016 t/m heden

Intitulé

Gemeenschappelijke Regeling Stadsbank Oost Nederland 2015

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Aalten, Almelo, Berkelland, Borne, Bronckhorst, Dinkelland, Enschede, Haaksbergen, Hellendoorn, Hengelo, Hof van Twente, Lochem, Losser, Montferland, Oldenzaal, Oost Gelre, Oude IJsselstreek, Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand, Wierden en Winterswijk;

Overwegende, dat de deelnemende gemeenten de behartiging van de belangen van een op zowel maatschappelijk als zakelijk verantwoorde wijze voorzien in de behoefte aan geldkrediet, schuldhulpverlening, budgetbeheer, afgifte van verklaringen ex artikel 285 lid 4 Faillissementswet, de beschikbaarstelling van bewindvoerders ter uitvoering van de bepalingen inzake de wettelijke schuldsanering natuurlijke personen en het beschikbaar stellen van bewindvoerders ter uitvoering van onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen door de deelnemende gemeenten, als behartiging van een algemeen belang zien dat slechts op deze schaal door die gemeenten in voldoende mate kan geschieden en met inachtneming van de regiefunctie van de deelnemende gemeenten ingevolge de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening;

dat de raden van de deelnemende gemeenten daartoe de Gemeenschappelijke Regeling Stadsbank Oost Nederland 2005 hebben vastgesteld;

dat aan de Gemeenschappelijke Regeling Stadsbank Oost Nederland 2005 uitsluitend collegebevoegdheden zijn overgedragen, zodat het een regeling betreft die door de colleges van burgemeester en wethouders moet worden getroffen;

dat de Gemeenschappelijke regeling Stadsbank Oost Nederland 2005 ook op andere onderdelen moet worden aangepast, teneinde deze in overeenstemming te brengen met het bij of krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen – zoals deze per 1 januari 2015 luidt, bepaalde;

gelezen het voorstel van het algemeen bestuur van de Stadsbank Oost Nederland;

gelet op de toestemming van de raden van de deelnemende gemeenten als bedoeld in artikel 1, tweede lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen,

besluiten

vast te stellen de Gemeenschappelijke Regeling Stadsbank Oost Nederland 2015:

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

1.In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    college: college van burgemeester en wethouders van een deelnemende gemeente aan de Gemeenschappelijke Regeling Stadsbank Oost Nederland;

  • b.

    de regeling: de Gemeenschappelijke Regeling Stadsbank Oost Nederland;

  • c.

    de bank: het rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam, bedoeld in artikel 2 van deze regeling, genaamd: Stadsbank Oost Nederland;

  • d.

    deelnemende gemeente: de aan deze regeling deelnemende gemeente;

  • e.

    gedeputeerde staten: het college van gedeputeerde staten van de provincie Overijssel;

  • f.

    de wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • g.

    WCK: Wet op het consumentenkrediet;

  • h.

    Fw: Faillissementswet;

  • i.

    BW: Burgerlijk Wetboek;

  • j.

    Wet fido: Wet financiering decentrale overheden;

  • k.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • l.

    Wgs: Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.

HOOFDSTUK 2 Het rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam

Artikel 2 Rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam

  • 1. Er is een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam genaamd: Stadsbank Oost Nederland.

  • 2. Het rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam is gevestigd te Enschede.

  • 3. Het rechtsgebied van de bank omvat het grondgebied van de deelnemende gemeenten.

Artikel 3 Bestuursorganen

Het bestuur van de bank bestaat uit:

  • a.

    het algemeen bestuur;

  • b.

    het dagelijks bestuur;

  • c.

    de voorzitter.

HOOFDSTUK 3 Doelstelling, te behartigen belangen en bevoegdheden van de bank

Artikel 4 Doelstelling en te behartigen belangen

  • 1. De bank is een gemeentelijke kredietbank als bedoeld in de WCK en heeft tot doel, met inachtneming van hetgeen in deze regeling is bepaald om een, zowel vanuit een bedrijfseconomische alsook maatschappelijke optiek bezien, verantwoord pakket van, al dan niet, financiële dienstverlening aan te bieden aan, in het bijzonder, de ingezetenen in haar rechtsgebied.

  • 2. In het licht van de in het vorige lid omschreven doelstelling behartigt de bank de volgende belangen:

    • 1.

      deelnemen aan krediettransacties;

    • 2.

      treffen van schuldenregelingen;

    • 3.

      budgetbeheer;

    • 4.

      afgifte van verklaringen op grond van de Fw;

    • 5.

      bewindvoering en curatele op grond van de Fw;

    • 6.

      bewindvoering op grond van het BW;

    • 7.

      verrichten van diensten in het kader van de beschikbaarheid/nuttigheid;

    • 8.

      preventie;

    • 9.

      bevorderen van de spaarzin;

    • 10.

      zorgdragen voor een harmonische en evenwichtige ontwikkeling van de onderneming.

Artikel 5 Bevoegdheden tot regeling en bestuur

  • 1. Met betrekking tot de behartiging van de in artikel 4, tweede lid, genoemde belangen behoren aan de bank de volgende bevoegdheden van regeling en bestuur:

    • 1.

      Krediettransacties binnen de Wet fido gegeven kaders:

        • a.

          geldkrediet zoals omschreven in artikel 1, onderdeel a, onder 1o, WCK;

        • b.

          doorlopend krediet zoals omschreven in artikel 1, onderdeel f, WCK;

        • c.

          saneringskrediet ter uitvoering van een regeling met betrekking tot een bestaande schuldenlast van een natuurlijke persoon, geheel of gedeeltelijk voortvloeiend uit een of meer krediettransacties;

        • d.

          geldleningen als bedoeld in de artikelen 48 lid 2, onderdeel d, 51 en 52 Participatiewet, waarbij de deelnemende gemeenten, al dan niet als borg, optreden;

    • 2.

      Schuldenregeling:

      • a.

        schuldbemiddeling op grond van de artikelen 47 en 48 WCK, waarbij, indien deze dienst aan een ingezetene van een deelnemende gemeente zal worden verleend, geen voorafgaande toestemming is vereist van het college van betreffende gemeente. Het in rekening brengen van de kosten voor dienstverlening die door de tussenkomst van deelnemende gemeenten aan klanten van de bank is verleend, vindt achteraf, middels declaratie plaats;

      • b.

        het tot stand brengen en het uitvoeren van regelingen met betrekking tot een bestaande schuldenlast van een natuurlijke persoon, geheel of gedeeltelijk voortvloeiend uit een of meer krediettransacties;

    • 3.

      Budgetbeheer:

      a.het aanbieden van een dienstenpakket aan de ingezetenen van de deelnemende gemeenten dat, ten eerste, bestaat uit de mogelijkheid een bankrekening te openen genaamd: budgetbeheerrekening, van waaruit de bank, in naam en voor rekening van de rekeninghouder, in het bijzonder, niet incidentele, periodiek terugkerende betalingen verricht. Daarnaast biedt dit dienstenpakket de mogelijkheid om, in die gevallen waarin de bank dit wenselijk acht, de rekeninghouder gedurende een door de bank te bepalen periode op een planmatige wijze te coachen om zo te komen tot een voor rekeninghouder verantwoord inkomsten-uitgavenpatroon. Deze coaching omvat het aanreiken van kennis en het oefenen van vaardigheden en is er op gericht dat de rekeninghouder op termijn, in staat zal zijn om zelfstandig, structureel evenwicht in zijn financiële huishouding aan te brengen en te bewaren. Het in rekening brengen van de kosten voor dienstverlening die door de tussenkomst van deelnemende gemeenten aan klanten van de bank is verleend, vindt achteraf, middels declaratie plaats. Het in rekening brengen van de kosten voor rekeninghouders dienstverlening aan de overige vindt, middels periodieke afschrijving van de betreffende budgetbeheerrekeningen plaats;

    • b.het op verzoek van een college verrichten van de betalingen als bedoeld in artikel 57, onderdeel a, van de Participatiewet.

    • 4.

      Verklaringen op grond van de Fw:

    het in mandaat afgeven van verklaringen als bedoeld in artikel 285 lid 2 juncto artikel 285 lid1 onder f Fw. Het in rekening brengen van de kosten voor dienstverlening die door de tussenkomst van deelnemende gemeenten aan klanten van de bank is verleend, vindt achteraf, middels declaratie plaats.

    • 5.

      Bewindvoering en curatele op grond van de Fw:

      a.het aan rechtbanken beschikbaar stellen van in dienst van de bank zijnde bewindvoerders en curatoren en het, voor zover de functie daartoe aanleiding geeft, overdragen van de zeggenschap over deze werknemers aan deze gerechten, ten behoeve van de uitvoering van de relevante bepalingen uit de Fw (wettelijke schuldsaneringsregeling);

      b.het aan bewindvoerders en curatoren beschikbaar stellen van financiële diensten, in het bijzonder, het aanhouden van boedelrekeningen.

    • 6.

      Bewindvoering op grond van het BW (onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen):

      • a.

        het aan kantongerechten beschikbaar stellen van in dienst van de bank zijnde bewindvoerders en het, voor zover de functie daartoe aanleiding geeft, overdragen van de zeggenschap over deze werknemers aan deze gerechten, ten behoeve van de uitvoering van de relevante bepalingen uit Titel 19, boek 1 BW, Onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen;

      • b.

        het aan bewindvoerders beschikbaar stellen van financiële diensten, in het bijzonder, het aanhouden van rekeningen ten behoeve van het vermogensbeheer van degene die onderbewind is gesteld.

    • 7.

      Diensten in het kader van de beschikbaarheid/nuttigheid:

    het, al dan niet kosteloos, op verzoek van een of meer deelnemende gemeenten of derden verstrekken van informatie of advies ter zake van die aandachtsgebieden waarop de bank zich krachtens haar doelstelling beweegt, dan wel het aan verzoeker ter beschikking stellen van bij de bank aanwezige expertise

    • 8.

      Preventie:

    • a. bevorderen van maatregelen ter voorkoming en bestrijding van problematische schuldsituaties;

    • b. geven van voorlichting en advies met betrekking tot het bovengenoemde onderwerp en aandachtsgebieden waarop de bank zich krachtens haar doelstelling beweegt. De door de bank in het kader van preventie aan de deelnemende gemeenten of haar ingezetenen geleverde diensten worden om niet verricht. Het algemeen bestuur kan besluiten dat voor deze dienstverlening kosten in rekening zullen worden gebracht.

    • 9.

      Het bevorderen van de spaarzin;

    • 10.

      Harmonische en evenwichtige ontwikkeling van de onderneming:

    Met inachtneming van haar doelstelling zoals in artikel 4 lid 1 van deze regeling omschreven, zal de bank:

    • a. haar pakket van dienstverlening primair afstemmen op de behoeften van de ingezetenen van de deelnemende gemeenten en dit pakket van diensten ook primair aan deze doelgroep aanbieden;

    • b.ingezetenen van niet-deelnemende gemeenten eveneens in de gelegenheid stellen gebruik te maken van het pakket van dienstverlening van de bank, maar slechts indien met de besturen van deze gemeenten overeenstemming is bereikt over de dekking van financiële risico’s;

    • c.haar diensten, voor zover het diensten aan ingezetenen van deelnemende gemeenten betreft, aanbieden op kostprijsbasis en met uitsluiting van winstbejag;

    • d.kunnen overgaan tot het, buiten de centrale vestiging te Enschede, in deelnemende gemeenten vestigen van bijkantoren;

    • e.kunnen overgaan tot het vestigen van agent- of correspondentschappen bij een afdeling of dienst van een gemeente, dan wel op een andere wijze tot samenwerking met een deelnemende gemeente of daaraan gelieerde instantie komen; waarin een financieel-economisch beeld wordt geschetstvan de bank en waarin tevens een prognose wordt gegeven met betrekking tot de toekomstige periode;

    • f.het ontwikkelen van beleid inzake medezeggenschap en arbeidsomstandigheden

  • 2. De bank zal als deelnemer in krediettransacties als bedoeld in lid 1, onderdeel 1, onder d, van dit artikel, slechts participeren indien en voor zover er tussen de deelnemende gemeente en de bank overeenstemming is bereikt.

HOOFDSTUK 4 Het algemeen bestuur

Paragraaf 1 Samenstelling

Artikel 6 Samenstelling algemeen bestuur

  • 1. Het algemeen bestuur bestaat uit zoveel leden als het aantal deelnemende gemeenten.

  • 2. De colleges wijzen uit hun midden elk één lid en een plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur aan.

  • 3. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege zodra men ophoudt lid te zijn van het college uit wiens midden men is aangewezen.

  • 4. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is onverenigbaar met een dienstbetrekking van ambtenaar door of vanwege het bestuur van de bank of van een deelnemende gemeente aangesteld of daaraan ondergeschikt.

Artikel 7 Aanwijzing leden en tussentijdse vacatures

  • 1. De aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur vindt zo mogelijk plaats in de eerste vergadering van elke zittingsperiode van de colleges.

  • 2. Aftredende leden die opnieuw in het college van burgemeester en wethouders zijn benoemd, blijven hun functie waarnemen tot het tijdstip waarop het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling bijeen komt.

  • 3. De leden van het algemeen bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen. Van dit ontslag stellen zij de voorzitter van het algemeen bestuur alsmede het college dat hen heeft aangewezen, op de hoogte.

  • 4. De voorziening in een tussentijdse vacature geschiedt zo spoedig mogelijk. Van elke aanwijzing tot lid van het algemeen bestuur geeft het betrokken college kennis aan het algemeen bestuur.

Paragraaf 2 De vergadering

Artikel 8 De vergadering van het algemeen bestuur

  • 1. De artikelen 16, 17, 19, 20, 22, 26 en 28 tot en met 33 van de Gemeentewet zijn, voor zover daarvan niet bij de wet is afgeweken op het houden en de orde van de vergaderingen van het algemeen bestuur van de bank van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks tenminste tweemaal.

  • 3. Elk lid van het algemeen bestuur heeft in de vergadering één stem.

  • 4. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar.

  • 5. De deuren worden gesloten wanneer een vijfde gedeelte der aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.

  • 6. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

Artikel 9 Besloten vergadering

  • 1. Het algemeen bestuur kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan het algemeen bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen, totdat het algemeen bestuur haar opheft.

  • 2. Op grond van de belangen genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door het dagelijks bestuur, de voorzitter en door een commissie, ieder ten aanzien van stukken die zij aan het algemeen bestuur of aan de leden van het algemeen bestuur overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.

  • 3. De krachtens het tweede lid van dit artikel opgelegde verplichting met betrekking tot aan het algemeen bestuur overlegde stukken geheimhouding vervalt, indien de oplegging niet door het algemeen bestuur in haar eerstvolgende vergadering, die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht, wordt bekrachtigd.

  • 4. De krachtens het tweede lid van dit artikel opgelegde verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan leden van het algemeen bestuur overlegde stukken wordt in acht genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel, indien het stuk waaromtrent geheimhouding is opgelegd aan het algemeen bestuur is voorgelegd, totdat het algemeen bestuur haar opheft. Het algemeen bestuur kan deze beslissing alleen nemen in een vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden is bezocht.

Artikel 10 Tegemoetkoming kosten

  • 1. De leden van het algemeen bestuur kunnen een tegemoetkoming in de kosten voor hun werkzaamheden ontvangen.

  • 2. Deze tegemoetkoming wordt krachtens een regeling door het algemeen bestuur vastgesteld. De hoogte van de vergoeding staat in redelijke verhouding tot de aan het lidmaatschap verbonden werkzaamheden.

  • 3. Het algemeen bestuur kan krachtens een regeling een tegemoetkoming in de vergoeding van bijzondere kosten en andere financiële vergoedingen vaststellen die verband houden met de vervulling van het lidmaatschap van het bestuur.

  • 4. De in het eerste en tweede lid bedoelde besluiten worden aan gedeputeerde staten gezonden.

Paragraaf 3 Informatie en verantwoordingsplicht

Artikel 11 Informatieplicht algemeen bestuur

  • 1. Het algemeen bestuur verstrekt aan de gemeenteraad van een deelnemende gemeente de door één of meer leden overeenkomstig het reglement van orde van die gemeenteraad verlangde inlichtingen, een en ander voor zover zulks niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 2. Een verzoek om inlichtingen kan schriftelijk of mondeling worden ingediend bij het algemeen bestuur.

  • 3. Het algemeen bestuur verstrekt de gevraagde inlichtingen binnen een maand na ontvangst van het verzoek.

Artikel 12 Informatieplicht lid algemeen bestuur

  • 1. Een lid van het algemeen bestuur voorziet de gemeenteraad van de gemeente uit wiens gemeentebestuur hij afkomstig is van alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het lid in het algemeen bestuur gevoerde en te voeren bestuur noodzakelijk is.

  • 2. Het college verleent daartoe de nodige medewerking door onder meer tijdig de agenda's van openbare vergaderingen van het algemeen bestuur, waarvan het lid deel uitmaakt, ter inzage te leggen voor de gemeenteraad.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur geeft de gemeenteraad van de gemeente uit wiens gemeentebestuur hij afkomstig is, de door één of meer leden, overeenkomstig het reglement van orde van die gemeenteraad, verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het openbaar belang. Een lid van het algemeen bestuur voorziet het college waaruit hij afkomstig is van alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het lid in het algemeen bestuur gevoerde en te voeren bestuur noodzakelijk is.

Artikel 13 Verantwoordingsplicht individuele leden algemeen bestuur

Een lid van het algemeen bestuur is aan de gemeenteraad en het college van de gemeente uit wiens gemeentebestuur hij afkomstig is, verantwoording verschuldigd voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde bestuur.

Artikel 14 Ontslag lid algemeen bestuur

  • 1. Het college kan het door hem aangewezen lid van het algemeen bestuur ontslag verlenen indien deze het vertrouwen van het college niet meer bezit.

  • 2. Het college informeert het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk over het besluit tot ontslag.

HOOFDSTUK 5 Het dagelijks bestuur

Paragraaf 1 Samenstelling

Artikel 15 De benoemingscommissie

  • 1. Het algemeen bestuur stelt in zijn laatste vergadering voorafgaande aan de gemeenteraadsverkiezingen een benoemingscommissie in.

  • 2. In deze commissie heeft in ieder geval één lid van het algemeen bestuur uit de gemeente Almelo, Hengelo of Enschede zitting, aangevuld met een viertal leden uit het algemeen bestuur, de secretaris en de directeur.

  • 3. De benoemingscommissie is belast met de voordracht van de leden van het dagelijks bestuur en het doen van voorstellen met betrekking tot de functies die deze leden binnen het dagelijks bestuur zullen bekleden.

Artikel 16 Samenstelling dagelijks bestuur

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit acht leden.

  • 2. De leden van het dagelijks bestuur worden door en uit het algemeen bestuur aangewezen met dien verstande dat in ieder geval de leden uit de gemeenten Almelo, Hengelo en Enschede zitting hebben in het dagelijks bestuur.

  • 3. De voorzitter van de regeling is tevens voorzitter van het dagelijks bestuur.

Artikel 17 Aftreden en tussentijdse vacature

  • 1. Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt op de dag waarop het lid ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn.

  • 2. De leden van het dagelijks bestuur treden af op de dag waarop de zittingsperiode van de leden van het algemeen bestuur eindigt. De aftredende leden die opnieuw als wethouder zijn benoemd of nog fungeren als voorzitter van de gemeenteraad, blijven hun functie waarnemen tot het tijdstip waarop het algemeen bestuur uit zijn midden een nieuw dagelijks bestuur heeft aangewezen.

  • 3. Indien tussentijds een plaats in het dagelijks bestuur beschikbaar komt, wordt het benoemen van een nieuw lid van het dagelijks bestuur uitgesteld totdat de opengevallen plaats in het algemeen bestuur wederom bezet zal zijn. Dit uitstel zal niet meer dan zes maanden mogen belopen.

  • 4. Hij, die als lid van het dagelijks bestuur ontslag neemt, blijft zijn functie waarnemen, totdat zijn opvolger de functie heeft aanvaard.

Paragraaf 2 De vergadering

Artikel 18 De vergadering van het dagelijks bestuur

  • 1. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter of ten minste twee leden dit nodig oordelen.

  • 2. Op de vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn de artikelen 52 tot en met 60 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Elk lid van het dagelijks bestuur heeft in de vergadering één stem;

  • 4. Het algemeen bestuur kan bepalen dat leden van het dagelijks bestuur een door het algemeen bestuur te bepalen kostenvergoeding genieten.

  • 5. De leden van het dagelijks bestuur hebben aanspraak op vergoeding van reis- en verblijfskosten, volgens door het algemeen bestuur vast te stellen regelen.

  • 6. De in het vijfde en zesde lid van dit artikel bedoelde besluiten worden ter kennisneming aan gedeputeerde staten gezonden.

Paragraaf 3 Taken en bevoegdheden

Artikel 19 Bevoegdheden dagelijks bestuur

Het dagelijks bestuur oefent, indien en voor zover het algemeen bestuur daartoe besluit en naar de door deze te stellen regelen, de aan het algemeen bestuur toekomende bevoegdheden uit, met uitzondering van:

  • a.

    het vaststellen, dan wel wijzigen van de begroting;

  • b.

    het vaststellen van de jaarrekening;

  • c.

    het vaststellen van verordeningen door strafbepaling of bestuursdwang te handhaven.

Paragraaf 4 Informatie- en verantwoordingsplicht

Artikel 20 Informatieplicht dagelijks bestuur

  • 1. Het dagelijks bestuur verstrekt aan de gemeenteraad van een deelnemende gemeente de door één of meer leden overeenkomstig het reglement van orde van die gemeenteraad verlangde inlichtingen, een en ander voor zover zulks niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 2. Een verzoek om inlichtingen kan schriftelijk of mondeling worden ingediend bij het dagelijks bestuur.

  • 3. Het dagelijks bestuur verstrekt de gevraagde inlichtingen binnen een maand na ontvangst van het verzoek.

Artikel 21 Verantwoordingsplicht dagelijks bestuur

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2. Het dagelijks bestuur geeft aan het algemeen bestuur alle gevraagde inlichtingen, een en ander voor zover zulks niet strijdig is met het openbaar belang.

Artikel 22 Ontslag lid dagelijks bestuur door het algemeen bestuur

Het algemeen bestuur kan een lid van het dagelijks bestuur ontslag verlenen indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit.

HOOFDSTUK 6 De voorzitter

Paragraaf 1 Samenstelling

Artikel 23 Aanwijzing

  • 1. Het algemeen bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter en vice-voorzitter.

  • 2. Bij afwezigheid of ontstentenis van de voorzitter wordt hij vervangen door de vice-voorzitter en bij diens afwezigheid door het langstzittende lid van het dagelijks bestuur.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt regelen vast met betrekking tot een kostenvergoeding aan degene die met de waarneming van het ambt van voorzitter is belast.

  • 4. Het in het derde lid bedoelde besluit wordt ter kennisneming aan gedeputeerde staten gezonden.

  • 5. De voorzitter is voorzitter van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur.

Paragraaf 2 Taken en bevoegdheden

Artikel 24 Taken en bevoegdheden

  • 1. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen en van het dagelijks bestuur.

  • 2. Hij draagt zorg voor een spoedige afdoening van zaken.

  • 3. Hij ondertekent de stukken die van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 4. De voorzitter vertegenwoordigt de bank, voor zover deze bevoegdheid niet aan een ander bestuursorgaan is toebedeeld, in en buiten rechte.

  • 5. Indien hij behoort tot het bestuur van een deelnemende gemeente die partij is in een geding, waarbij de bank betrokken is, oefent een ander door het dagelijks bestuur aan te wijzen lid van dat college deze bevoegdheid uit. De voorzitter kan de bevoegdheid tot vertegenwoordiging opdragen aan een persoon als ambtenaar in dienst van de bank.

Paragraaf 3 Informatie en verantwoordingsplicht

Artikel 25 Informatieplicht voorzitter

  • 1. De voorzitter verstrekt aan de gemeenteraad van een deelnemende gemeente de door één of meer leden overeenkomstig het reglement van orde van die gemeenteraad verlangde inlichtingen, een en ander voor zover zulks niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 2. Een verzoek om inlichtingen kan schriftelijk of mondeling worden ingediend bij de voorzitter.

  • 3. De voorzitter verstrekt de gevraagde inlichtingen binnen een maand na ontvangst van het verzoek.

Artikel 26 Verantwoordingsplicht voorzitter

Het voorgaand artikel is van overeenkomstige toepassing op de voorzitter voor het door hem gevoerde bestuur.

HOOFDSTUK 7 Commissies

Artikel 27 Instellen commissies van advies

  • 1. Het algemeen bestuur kan commissies van advies instellen. Het algemeen bestuur regelt de bevoegdheden en samenstelling.

  • 2. De instelling van vaste commissies van advies aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter en de regeling van haar bevoegdheden en samenstelling geschieden door het algemeen bestuur op voorstel van het dagelijks bestuur onderscheidenlijk de voorzitter.

  • 3. Andere commissies van advies aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter worden door het dagelijks bestuur onderscheidenlijk de voorzitter ingesteld.

  • 4. Leden van de commissies van advies die geen burgemeester, wethouder of lid van een gemeenteraad zijn, kunnen, onder het stellen van nadere regels door het algemeen bestuur, een vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen van de commissie ontvangen. De artikelen 96 tot en met 99 van de Gemeentewet, alsmede de op grond daarvan gestelde nadere regels, zijn alsdan van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Het in het vierde lid bedoelde besluit wordt ter kennisneming aan gedeputeerde staten gezonden.

Artikel 28 Reglement van orde

De vergaderingen van de commissies, als bedoeld in voorgaand artikel, geschieden volgens een door het algemeen bestuur vast te stellen reglement van orde.

HOOFDSTUK 8 De secretaris

Artikel 29 Benoeming, taken en bevoegdheden

  • 1. Het dagelijks bestuur benoemt een ambtenaar van één der drie grootste van de deelnemende gemeenten tot secretaris. De secretaris wordt bij verhindering of ontstentenis vervangen door een personeelslid van de bank, daartoe door het dagelijks bestuur aangewezen.

  • 2. De secretaris is secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 3. De secretaris is het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter in alles wat de hun opgedragen taak aangaat, behulpzaam.

  • 4. Door de secretaris worden alle stukken, die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan, mede ondertekend.

  • 5. Het dagelijks bestuur kan bepalen dat de secretaris een door het algemeen bestuur te bepalen vergoeding geniet.

  • 6. De secretaris heeft aanspraak op vergoeding van reis- en verblijfskosten, volgens door het dagelijks bestuur vast te stellen regels.

HOOFDSTUK 9 Personeel en organisatie

Artikel 30 Aanstelling, schorsing en ontslag van de directeur

  • 1. Het dagelijks bestuur benoemt een directeur.

  • 2. Het dagelijks bestuur is bevoegd de directeur te schorsen en te ontslaan. Het dagelijks bestuur doet daarvan terstond mededeling aan het algemeen bestuur.

Artikel 31 Functieomschrijvingen directeur en personeel

  • 1. Ten aanzien van de binnen de bank voorkomende functies stelt het dagelijks bestuur functiebeschrijvingen vast. Het dagelijks bestuur kan hieromtrent nadere regels stellen.

  • 2. In de gevallen waarin de functiebeschrijving van de directeur niet voorziet, pleegt de directeur vooraf overleg met het dagelijks bestuur.

  • 3. In de gevallen waarin de functiebeschrijvingen van het personeel, met uitzondering van die van directeur, niet voorzien, wordt vooraf overleg met de directeur gepleegd.

Artikel 32 Rechtspositie personeel

  • 1. Op het personeel, niet op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam, zijn de rechtspositieregelingen zoals die gelden voor ambtenaren van de gemeente Enschede van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Op personeel op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht zijn de rechtspositieregelingen zoals die gelden voor de werknemers werkzaam op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht van de gemeente Enschede van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 10 Financiële bepalingen

Paragraaf 1 Geldmiddelen, inleggeld, peildatum en exploitatieverliezen

Artikel 33 Verkrijging van geldmiddelen

De geldmiddelen van de bank worden verkregen uit:

  • a.

    inleggelden van de deelnemende gemeenten;

  • b.

    opbrengsten van uitgeleende gelden;

  • c.

    jaarlijks aan de deelnemende gemeenten in rekening gebrachte vergoedingen ter zake van het verrichten van diensten als bedoeld in artikel 4, tweede lid, de onderdelen 2 t/m 4, en na een daartoe strekkend besluit van het algemeen bestuur, onderdeel 8 van deze regeling, voor zover deze niet worden bekostigd door derden;

  • d.

    aan derden als bedoeld in onderdeel c in rekening gebrachte vergoedingen ter zake van het verrichten van diensten als bedoeld in artikel 4, tweede lid, de onderdelen 2 t/m 4, en na een daartoe strekkend besluit van het algemeen bestuur, onderdeel 8 van deze regeling;

  • e.

    inkomsten uit het verrichten van diensten als bedoeld in artikel 4, tweede lid, de onderdelen 5 en 6, van deze regeling;

  • f.

    inkomsten uit het verrichten van diensten als bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdeel 7, van deze regeling;

  • g.

    bijdragen ingevolge artikel 37 van deze regeling;

  • h.

    inkomsten verkregen uit bezittingen en eigendommen van de bank;

  • i.

    geldleningen en rekening-courant;

  • j.

    vrijwillige bijdragen, giften en onvoorziene ontvangsten.

Artikel 34 Vaststelling inleggeld

  • 1. Het in het vorige artikel onder a bedoelde inleggeld is gekoppeld aan een bepaald bedrag per inwoner.

  • 2. Het bedrag per inwoner wordt door het algemeen bestuur vastgesteld en kan door haar dienovereenkomstig worden gewijzigd.

  • 3. Het aantal inwoners per deelnemende gemeenten wordt door het algemeen bestuur eenmaal in de drie jaren opnieuw vastgesteld waarbij de laatstelijk door het Centraal bureau voor de statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers als uitgangspunt dienen.

  • 4. De hoogte van het inleggeld wordt, met ingang van de datum van vaststelling als bedoeld in lid 3 van dit artikel, dan wel een door het algemeen bestuur nader te bepalen datum, met inachtneming van de leden 2 en 3 van dit artikel, automatisch aangepast.

  • 5. Indien er binnen een deelnemende gemeente een grenswijziging plaatsvindt of de deelnemende gemeente betrokken is bij een fusie, vindt vaststelling van het aantal inwoners van de betreffende gemeente in afwijking van lid 3 van dit artikel plaats op de datum van de grenswijziging respectievelijk fusie, waarbij de laatstelijk door het Centraal bureau voor de statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers als uitgangspunt dienen.

  • 6. Het inleggeld wordt, met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 11 van deze regeling, in geval van uittreding van een gemeente of opheffing van de regeling gerestitueerd.

Artikel 35 Peildatum vergoedingen

  • 1. De in artikel 34, onder c, bedoelde vergoedingen worden door het algemeen bestuur vastgesteld en kunnen dienovereenkomstig worden gewijzigd.

  • 2. De vergoedingen worden per lopende dienstverlening per kalenderjaar, ongeacht het aantal maanden van dienstverlening, in rekening gebracht.

  • 3. De gemeente die op 31 oktober heeft te gelden als woonplaats als bedoeld in artikel 10 boek 2 BW van een persoon ten behoeve waarvan een dienst is of wordt verleend, draagt zorg voor de betaling van de vergoeding als bedoeld in lid 1 van dit artikel. Indien een persoon ten behoeve waarvan de bank diensten heeft verleend per 31 oktober zijn woonplaats heeft buiten een deelnemende gemeente, draagt de deelnemende gemeente waar deze persoon bij aanvang van het kalenderjaar zijn woonplaats had zorg voor betaling van de vergoeding.

Artikel 36 Exploitatieverliezen

Voor zover een in enig kalenderjaar ontstaan exploitatieverlies niet op de balans als activum blijft vermeld of uit een gevormde reserve wordt gedekt, dragen de deelnemende gemeenten naar rato van de inwonertallen per 1 januari van dat jaar, in het exploitatieverlies bij.

Paragraaf 2 De begroting

Artikel 37 De ontwerpbegroting

  • 1. Het dagelijks bestuur maakt jaarlijks een ontwerpbegroting voor het komende jaar plus een meerjarenraming voor de daar op volgende drie jaren op.

  • 2. De ramingen in de ontwerpbegroting worden toegelicht.

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting acht weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, onderscheidenlijk acht weken voordat zij door het algemeen bestuur wordt vastgesteld, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 4. Het dagelijks bestuur zendt, vóór 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de ontwerpbegroting, de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de voorlopige jaarrekening toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 5. De ontwerpbegroting wordt door de zorg van de besturen van de deelnemende gemeenten voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld. De bepalingen ter zake van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen omtrent de ontwerpbegroting het dagelijks bestuur van hun gevoelen doen blijken. Door het dagelijks bestuur worden de ingezonden commentaren gevoegd bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 7. Nadat het algemeen bestuur de ontwerpbegroting heeft vastgesteld, zendt het algemeen bestuur de begroting, dan wel een schriftelijke mededeling dat de begroting overeenkomstig het aan het algemeen bestuur aangeboden ontwerp is vastgesteld, aan de raden van de deelnemende gemeenten die ter zake gedeputeerde staten van hun gevoelen kunnen doen blijken.

Artikel 38 Begrotingsresultaat

  • 1. In de ontwerpbegroting wordt aangegeven hoe met het begrotingsresultaat wordt omgegaan.

  • 2. Een negatief begrotingsresultaat kan worden gedekt via: a aanwending van de daartoe gevormde reserveringen;

    • a.

      aanwending van de daartoe gevormde reserveringen;

    • b.

      een naar raming door elke deelnemende gemeente verschuldigde bijdrage in het begrotingsresultaat, naar rato van de inwonertallen per 1 januari van het jaar voorafgaand op dat waarop de begroting betrekking heeft.

  • 3. Een positief begrotingsresultaat kan:

    • a.

      ten gunste worden gebracht aan een reserverekening, ten last waarvan de eventuele exploitatieverliezen worden gebracht;

    • b.

      aan de deelnemende gemeenten, naar rato van de inwoneraantallen per 1 januari van het jaar waarop de begroting betrekking heeft, worden gerestitueerd.

Artikel 39 Vaststelling van de begroting

  • 1. Het algemeen bestuur stelt de begroting vast voor 1 juli van het jaar, voorafgaand aan dat waarover de begroting moet dienen.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval voor 1 augustus van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten. Het dagelijks bestuur doet hiervan, zo nodig, mededeling aan de raden van de deelnemende gemeenten.

Artikel 40 Wijziging begroting

  • 1. Het dagelijks bestuur informeert het algemeen bestuur ten minste twee maal per begrotingsjaar inzake de ontwikkeling bij de bank ten opzichte van hetgeen in de begroting is bepaald.

  • 2. De in het vorige lid bepaalde informatieplicht wordt gebaseerd op de resultaten van de bank per peildatum 30 april respectievelijk 30 augustus.

  • 3. Indien en voor zover door het dagelijks bestuur noodzakelijk geacht, stelt het dagelijks bestuur naar aanleiding van de in het eerste lid bedoelde informatie een concept begrotingswijziging op.

  • 4. Het bepaalde in het derde tot en met zevende lid van artikel 38 is mede van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting tenzij het begrotingswijzigingen betreft welke niet tot verhoging van de gemeentelijke bijdragen als bedoeld in artikel 37 leiden.

Paragraaf 3 De jaarrekening

Artikel 41 De jaarrekening

  • 1. Het dagelijks bestuur biedt de rekening over het afgelopen jaar na toevoeging van een verslag van het onderzoek naar de deugdelijkheid van de rekening, ingesteld door de overeenkomstig artikel 213 lid 2 van de Gemeentewet aangewezen deskundige, met alle bijbehorende bescheiden ter vaststelling aan het algemeen bestuur aan.

  • 2. Het dagelijks bestuur neemt in de rekening een verslag van de werkzaamheden van de bank over het afgelopen kalenderjaar op.

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt een afschrift van de jaarrekening en het jaarverslag aan de raden der deelnemende gemeenten.

Artikel 42 Vaststelling jaarrekening

  • 1.

    Het algemeen bestuur onderzoekt de jaarrekening en het jaarverslag zonder uitstel en stelt haar vast voor 1 juli volgend op het begrotingsjaar.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening en het jaarverslag binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval voor 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten. Het dagelijks bestuur doet hiervan mededeling aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 3.

    Behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden, ontlast de vaststelling van de jaarrekening, de leden van het dagelijks bestuur, ten aanzien van het daarin verantwoorde financieel beheer.

Artikel 43 Rekeningresultaat

  • 1. In de jaarrekening wordt aangegeven hoe met het rekeningresultaat wordt omgegaan.

  • 2. Een negatief rekeningresultaat (exploitatieverlies) kan worden gedekt via:

    a aanwending van de daartoe gevormde reserveringen;

    b een bijdrage conform artikel 37 van de regeling.

  • 3. Een positief rekeningresultaat kan:

    • a.

      ten gunste worden gebracht aan een reserverekening, ten laste waarvan de eventuele exploitatieverliezen worden gebracht;

    • b.

      aan de deelnemende gemeenten, naar rato van de inwoneraantallen per 1 januari van het jaar waarop de rekening betrekking heeft, worden gerestitueerd.

  • 4. Jaarlijks bepaalt het algemeen bestuur de invulling van het rekeningsresultaat.

HOOFDSTUK 11 Toetreding, uittreding, wijziging, opheffing

Artikel 44 Toetreding en fusie

  • 1. In geval van een door een niet deelnemend college kenbaar gemaakt verzoek aan de voorzitter, inhoudende te willen deelnemen aan de gemeenschappelijke regeling, benoemt het algemeen bestuur een commissie die de financiële verplichtingen als gevolg van de toetreding, alsmede de overige gevolgen van de toetreding onderzoekt. De commissie brengt hieromtrent advies uit aan het algemeen bestuur. Toetreding door andere gemeenten kan plaatsvinden wanneer het algemeen bestuur daarin bewilligt bij een met ten minste tweederde der uitgebrachte stemmen vastgesteld besluit. Hierbij wordt het voorbehoud gemaakt dat de colleges instemmen met de eventuele wijziging van de tekst van de gemeenschappelijke regeling die hieruit voortvloeit en dat de gemeenteraden toestemming verlenen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet.

  • 2. In een besluit van het algemeen bestuur als bedoeld in het vorige lid, kan de toetreding afhankelijk worden gesteld van de voldoening aan bepaalde voorwaarden door de betrokken gemeente.

  • 3. Het college van de toegetreden gemeente benoemt zo spoedig mogelijk een lid van het algemeen bestuur. Ingeval van een voorgenomen fusie tussen een deelnemende gemeente en een niet aan de regeling deelnemende gemeente benoemt het dagelijks bestuur een commissie die de financiële verplichtingen als gevolg van de fusie, alsmede de overige gevolgen van de fusie onderzoekt. De commissie brengt hieromtrent advies uit aan het algemeen bestuur.

Artikel 45 Uittreding

  • 1. Een deelnemende gemeente kan uittreden door toezending aan het algemeen bestuur van een daartoe strekkend besluit van het college van die gemeente.

  • 2. De uittreding kan slechts plaatsvinden tegen 1 januari, doch niet eerder dan tegen 1 januari van het tweede jaar volgende op dat waarin het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen. In geval van het uittreden van een deelnemende gemeente benoemt het dagelijks bestuur een commissie die de financiële verplichtingen van de uittreder als gevolg van de uittreding, alsmede de overige gevolgen van de uittreding onderzoekt. De commissie brengt hieromtrent advies uit aan het algemeen bestuur.

Artikel 46 Wijziging gemeenschappelijke regeling

  • 1. Het dagelijks bestuur kan aan het algemeen bestuur voorstellen doen inzake wijziging van de regeling.

  • 2. Indien het algemeen bestuur wijziging wenselijk acht, doet het een daartoe strekkend voorstel aan de colleges van de deelnemende gemeenten.

  • 3. Een wijziging is tot stand gekomen indien de colleges van ten minste tweederde van het aantal deelnemende gemeenten daarmee hebben ingestemd en de vereiste toestemming van de gemeenteraden als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet, is verleend.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het derde lid, is voor de totstandkoming van een wijziging die de uitbreiding van de bevoegdheden van de regeling inhoudt, instemming van alle colleges en de toestemming van alle gemeenteraden vereist.

Artikel 47 Opheffing gemeenschappelijke regeling

  • 1. De regeling wordt opgeheven wanneer de colleges van ten minste tweederde van het aantal deelnemende gemeenten zich daarvoor hebben verklaard.

  • 2. In geval van opheffing van de regeling besluit het algemeen bestuur tot liquidatie en stelt het daarvoor de nodige regelen vast. Hierbij kan van de bepalingen van de regeling worden afgeweken.

  • 3. Het liquidatieplan wordt door het algemeen bestuur, de colleges van de deelnemende gemeenten gehoord, vastgesteld.

  • 4. Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemende gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de beëindiging. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel.

  • 5. Zo nodig blijven de organen van de bank, ook na het tijdstip van de opheffing in functie totdat de liquidatie is beëindigd.

Artikel 48 Verdeling vermogen

  • 1. Van het op het tijdstip van de opheffing aanwezige vermogen van de bank wordt bij voorrang een bedrag gereserveerd dat nodig is voor de afwikkeling van de overeenkomsten, voor dekking van de kosten van de liquidatie en kosten met betrekking tot wachtgelden en/of uitkeringen.

  • 2. Resteert er, nadat alle uitgaven zijn gedaan, een voordelig verschil, dan wordt dit uitgekeerd aan de op het tijdstip van de opheffing deelnemende gemeenten, naar rato van de inwonertallen per 1 januari van het kalenderjaar waarin de datum van opheffing valt.

  • 3. Indien het voldoen aan alle verplichtingen tot een nadelig verschil zal leiden, wordt dat verschil aan alle deelnemende gemeenten toegerekend volgens de in het tweede lid van dit artikel aangegeven verhouding.

HOOFDSTUK 12 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 49 Archivering

  • 1. Ten aanzien van de archiefbescheiden van de bank zijn de voorschriften omtrent de zorg, de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden en die omtrent het toezicht daarop, zoals deze voor de gemeente Enschede zijn of nader zullen worden vastgesteld, van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat waar in de voorschriften wordt gesproken over de gemeentesecretaris van Enschede moet worden gelezen de directeur van de bank.

  • 2. In afwijking van het voorgaande lid kan het dagelijks bestuur, een nadere regeling treffen.

Artikel 50 Inzending en bekendmaken regeling, mededeling van besluiten

  • 1. Het college van Enschede zendt, met inachtneming van artikel 26 lid 1 van de wet de regeling aan gedeputeerde staten van Overijssel.

  • 2. Van alle besluiten die het college van Enschede op grond van de regeling zendt aan gedeputeerde staten van Overijssel, doet het college overeenkomstig artikel 29 van de wet mededeling aan gedeputeerde staten van Gelderland.

  • 3. De colleges dragen zorg voor opname van de regeling in het register als bedoeld in artikel 27 van de wet.

  • 4. Het college van Enschede maakt de regeling tijdig in alle deelnemende gemeenten bekend door kennisgeving van de inhoud daarvan in de Staatscourant.

Artikel 51 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand na bekendmaking in de Staatscourant.

Artikel 52 Duur van de regeling

Deze regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 53 Citeertitel regeling

Deze regeling kan worden aangehaald als Gemeenschappelijke Regeling Stadsbank Oost Nederland 2015.

Ondertekening

Vastgesteld door het algemeen bestuur in de vergadering van 27 oktober 2015

De secretaris, De voorzitter,