Gemeenschappelijke Regeling Reinigingsdiensten Rd4

Geldend van 25-01-2016 t/m heden

Intitulé

Gemeenschappelijke Regeling Reinigingsdiensten Rd4

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Brunssum, Eijsden-Margraten, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Nuth, Onderbanken, Simpelveld, Vaals en Voerendaal, ieder voor zover zij voor de eigen gemeente bevoegd zijn;

overwegende:

dat schaalvergroting op het terrein van het inzamelen en bewerken van afvalstoffen en het reinigen van de openbare ruimten en daarmee samenhangende taken noodzakelijk is;

dat samenwerking ter behartiging van de belangen van het op milieu-hygiënisch verantwoorde wijze inzamelen en bewerken van afvalstoffen gewenst is;

dat het streven erop is gericht deelname van meer gemeenten in de regio Zuid-Limburg te bevorderen en daartoe de mogelijkheden actief te onderzoeken;

gezien de verkregen toestemming van de gemeenteraden;

gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen en de Gemeentewet;

besluiten:

Artikel 1

De Gemeenschappelijke Regeling Reinigingsdiensten Rd4 wordt gewijzigd, waardoor deze als volgt komt te luiden:

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 Definities

De regeling verstaat onder:

  • a.

    de regeling: de gemeenschappelijke regeling Reinigingsdiensten Rd4;

  • b.

    het lichaam: het rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam als bedoeld in artikel 2;

  • c.

    college: college van burgemeester en wethouders;

  • d.

    Gedeputeerde Staten: het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg;

  • e.

    de deelnemers: de aan deze gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten;

  • f.

    het gebied: het gebied gelegen binnen de gemeentegrenzen van de aan deze regeling deelnemende gemeenten;

  • g.

    uitvoeringsorganisatie: organisatie die belast is met de inzamel-, bewerkings-, reinigings- en transportactiviteiten en die de administratie verzorgt;

  • h.

    afvalstoffen: afvalstoffen zoals bedoeld in de Wet milieubeheer;

  • i.

    de wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 2 Openbaar lichaam

  • 1. Er is een openbaar lichaam, genaamd "Reinigingsdiensten Rd4".

  • 2. Het lichaam is een rechtspersoon. Plaats van vestiging is Heerlen.

Artikel 3 Het doel van de gemeenschappelijke regeling

De gemeenschappelijke regeling heeft als doel het door middel van een openbaar lichaam behartigen van de belangen van - en het tot stand brengen van een samenwerking tussen - de aan de regeling deelnemende gemeenten op het terrein van het (doen) inzamelen en bewerken van afvalstoffen afkomstig uit de deelnemende gemeenten, het reinigen van de openbare ruimten en de daarmee samenhangende taken alsmede het bestrijden van gladheid in het gebied, een en ander met inachtneming van het provinciaal milieubeleidsplan als bedoeld in de Wet Milieubeheer en van het door de overheid gevoerde afvalstoffenbeleid.

Artikel 4 Taken van het lichaam

Het lichaam heeft tot taak het beheren en in stand houden van een gemeenschappelijke regeling, het (doen) inzamelen en bewerken van afvalstoffen, het reinigen van openbare ruimten, het reinigen van straatkolken en riolen, het bestrijden van gladheid, het verrichten van transportwerkzaamheden, het bestrijden van plaagdieren, het verrichten van kringloopactiviteiten en voorts het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt, zulks in de ruimste zin.

Artikel 5 Dienstverlening

  • 1. Het lichaam is binnen het kader van het bepaalde in de artikelen 3 en 4 bevoegd tot het verrichten van diensten voor één of meerdere deelnemende gemeenten en/of derden.

  • 2. Een besluit van het dagelijks bestuur tot dienstverlening als bedoeld in lid 1 vermeldt de wijze van kostenverrekening en de overige voorwaarden.

Hoofdstuk II Inrichting, samenstelling en werkwijze bestuur

Artikel 6 Bestuursorganen

Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter. De voorzitter is voorzitter van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur.

Artikel 7 Het algemeen bestuur

  • 1. De colleges van de deelnemende gemeenten wijzen elk uit hun midden één lid van het algemeen bestuur aan.

  • 2. De leden van het algemeen bestuur worden benoemd voor een periode gelijk aan de (resterende) zittingsduur van de colleges. De leden treden tegelijk af op de dag waarop de leden van de colleges van de deelnemende gemeenten aftreden.

  • 3. De aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur vindt plaats in de eerste vergadering van de colleges van de deelnemende gemeenten in de nieuwe samenstelling.

  • 4. In de plaatsen van leden die door ontslag, overlijden of om andere redenen openvallen wordt binnen drie maanden voorzien door het college van de betreffende gemeente.

  • 5. De leden van het algemeen bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen. Van dit ontslag stellen zij de voorzitter van het algemeen bestuur alsmede het college dat hen heeft aangewezen schriftelijk op de hoogte.

  • 8. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege zodra men ophoudt lid te zijn van het college waardoor men krachtens het bepaalde in lid 1 is aangewezen.

Artikel 8 Vergaderingen van het algemeen bestuur

  • 1. Op het houden en de orde van de vergaderingen van het algemeen bestuur is het gestelde in artikel 22 van de wet van toepassing.

  • 2. Het algemeen bestuur vergadert ten minste tweemaal per jaar.

  • 3. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar.

  • 4. De deuren worden gesloten wanneer één vijfde van de aanwezige leden daarom verzoekt of wanneer de voorzitter het nodig oordeelt.

  • 5. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

  • 6. Ten aanzien van het verhandelde in een besloten vergadering is artikel 23 van de wet van toepassing.

  • 7. Het algemeen bestuur mag niet beraadslagen, besluiten of stemmen, indien niet meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 8. Over de begroting en over de rekening kan het algemeen bestuur slechts beraadslagen en/of een besluit nemen in een openbare vergadering.

Artikel 9 Stemrecht

  • 1. De leden van het algemeen bestuur beschikken over een meervoudig stemrecht, dat is gebaseerd op het inwonertal van de deelnemende gemeenten. Onder inwonertal wordt verstaan het aantal zoals dat voorkomt in de laatstelijk door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfer.

  • 2. Het door een lid uit te brengen aantal stemmen wordt bepaald door het inwonertal van de deelnemende gemeente waarvan dat lid vertegenwoordiger is te delen door 5.000 en de uitkomst naar boven af te ronden op een geheel aantal.

  • 3. Voor het tot stand komen van een besluit bij stemming wordt, met uitzondering van het bepaalde in het vierde lid van dit artikel, de volstrekte meerderheid van het aantal uitgebrachte stemmen vereist.

  • 4. De navolgende besluiten kunnen slechts worden genomen met een meerderheid van drie vierden van het totaal aantal uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin ten minste twee derden van het aantal leden van het algemeen bestuur aanwezig is:

    • a.

      besluiten tot het vaststellen van een financiële regeling verband houdende met het toetreden tot en het uittreden uit de regeling;

    • b.

      besluiten tot het vaststellen en wijzigen van de begroting;

    • c.

      besluiten tot het vaststellen van de rekening;

    • d.

      besluiten tot het vaststellen en wijzigen van het meerjaren- en jaarlijkse beleidsplan;

    • e.

      het vaststellen van een liquidatieplan in geval van beëindiging van de gemeenschappelijke regeling;

    • f.

      besluiten inzake de toepassing van artikel 10a, lid 2, van de wet.

Artikel 10 Reglement van orde

Het algemeen bestuur stelt op voorstel van het dagelijks bestuur een reglement van orde vast voor zijn werkzaamheden.

Artikel 11 Verantwoording van het algemeen bestuur

  • 1. Een lid van het algemeen bestuur geeft aan het college dat dit lid heeft aangewezen en de raad van zijn/haar gemeente, de door één of meer leden van dat college of die raad gevraagde inlichtingen.

  • 2. Een lid van het algemeen bestuur kan ter verantwoording worden geroepen door het college dat dit lid heeft aangewezen of de raad van zijn/haar gemeente voor het door hem/haar in het bestuur gevoerde beleid.

  • 3. Het algemeen en dagelijks bestuur en de voorzitter geven aan de raden der deelnemende gemeenten de door één of meer leden van die raden gevraagde inlichtingen.

  • 4. De wijze waarop inlichtingen worden verstrekt dan wel verantwoording voor het gevoerde beleid dient te worden afgelegd, wordt nader geregeld in het reglement van orde als bedoeld in artikel 10.

  • 5. Het college heeft de bevoegdheid een door hem aangewezen lid van het algemeen bestuur te ontslaan, indien dit lid het vertrouwen van het college niet meer bezit.

Artikel 12 Dagelijks bestuur

  • 1. Het dagelijks bestuur wordt gevormd door de voorzitter van het algemeen bestuur alsmede ten minste twee overige leden, met dien verstande dat de leden van het dagelijks bestuur nimmer de meerderheid van het algemeen bestuur mogen uitmaken.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde overige leden worden uit en door het algemeen bestuur aangewezen.

  • 3. De leden van het dagelijks bestuur zijn elk afkomstig uit verschillende deelnemende gemeenten.

Artikel 13 Dagelijks bestuur, aanwijzing, aftreding

  • 1. De in artikel 12 lid 2 bedoelde leden worden aangewezen in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in nieuwe samenstelling.

  • 2. Zij treden af op de dag van aftreden van de leden van het algemeen bestuur.

  • 3. Het lidmaatschap van de leden van het dagelijks bestuur eindigt indien men ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn.

  • 4. Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur.

  • 5. Het aanwijzen van leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen die openvallen door ontslag, overlijden of om andere redenen, vindt plaats binnen twee maanden na openvallen.

Artikel 13a Verantwoording van het dagelijks bestuur

  • 1. Het dagelijks bestuur en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan het algemeen bestuur verantwoording schuldig over het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur.

  • 2. Het dagelijks bestuur geeft het algemeen bestuur alle inlichtingen die het algemeen bestuur voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

  • 3. Het algemeen bestuur kan besluiten een lid van het dagelijks bestuur ontslag te verlenen, indien dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Op het ontslagbesluit is artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. De rechter treedt niet in de beoordeling van de gronden waarop het algemeen bestuur tot ontslag van een lid van het dagelijks bestuur heeft besloten.

Artikel 14 Dagelijks bestuur: vergaderingen

  • 1. De vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn niet openbaar.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen en voor andere werkzaamheden dat aan het algemeen bestuur wordt toegezonden.

  • 3. In de vergadering van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten indien ten minste de helft, met een minimum van drie, van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 4. Besluiten worden genomen bij gewone meerderheid van stemmen.

  • 5. Ieder lid van het dagelijks bestuur heeft één stem.

  • 6. Bij staking der stemmen heeft de voorzitter een doorslaggevende stem.

Artikel 15 De voorzitter

  • 1. De Voorzitter van het algemeen bestuur en diens plaatsvervanger worden door en uit het algemeen bestuur gekozen in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in de nieuwe samenstelling.

  • 2. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 3. De voorzitter ondertekent alle stukken die van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 4. Hij draagt zorg voor de uitvoering van de besluiten van het dagelijks bestuur.

  • 5. Hij vertegenwoordigt het lichaam in en buiten rechte. Hij kan de vertegenwoordiging aan een door hem gemachtigde opdragen.

  • 6. De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter kunnen ter verantwoording worden geroepen door het algemeen bestuur voor het door hen gevoerde beleid.

Artikel 16 De secretaris

  • 1. Het openbaar lichaam heeft een secretaris.

  • 2. Het dagelijks bestuur beslist over de benoeming en het ontslag van de secretaris.

  • 3. Een besluit als bedoeld in lid 2 wordt niet genomen dan nadat het algemeen bestuur in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het dagelijks bestuur te brengen. 4. Het dagelijks bestuur stelt met inachtneming van het bepaalde in artikel 23 de arbeidsvoorwaarden van de secretaris vast en stelt het algemeen bestuur hiervan in kennis.

Artikel 17 Secretaris: taak

  • 1. De secretaris heeft tot taak het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur, de voorzitter en eventuele commissies in hun opgedragen taken ter zijde te staan.

  • 2. Alle stukken die van het algemeen en het dagelijks bestuur uitgaan, worden door de secretaris mede ondertekend.

  • 3. De secretaris is als directeur belast met de dagelijkse leiding van de uitvoeringsorganisatie, waarvoor hij de verantwoording draagt.

  • 4. De secretaris is namens het dagelijks bestuur belast met het aanstellen, het schorsen en het ontslaan van personeelsleden van het lichaam.

  • 5. De secretaris is verantwoordelijk voor het opmaken van de notulen van de vergaderingen van het algemeen en het dagelijks bestuur.

Hoofdstuk III Taken en bevoegdheden van het lichaam

Artikel 18 Bevoegdhedenverdeling algemeen bestuur

  • 1. Naast de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze regeling bepaalde, is het algemeen bestuur in elk geval belast met en bevoegd tot:

    • a.

      het vaststellen van de meerjaren- en jaarlijkse beleidsplannen en de daarbij behorende meerjarenraming;

    • b.

      het vaststellen van de begroting waarin worden opgenomen het investerings- en financieringsplan, alsmede de wijziging daarvan;

    • c.

      het vaststellen van de rekening;

    • d.

      het vaststellen van de winstbestemming/verliesdekking;

    • e.

      het opstellen van voorwaarden voor toetreding;

    • f.

      het besluiten over toetreding en uittreding van andere deelnemers;

    • g.

      het oprichten van, het mede oprichten van en het deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, met inachtneming van artikel 31a van de wet.

  • 2. Het algemeen bestuur kan verordeningen vaststellen.

Artikel 19 Commissies

  • 1. Het algemeen bestuur kan, naast commissies van advies, commissies instellen met het oog op de behartiging van bepaalde belangen.

  • 2. De instelling van commissies, de regeling van haar bevoegdheden en samenstelling alsmede de vaststelling van andere, nadere regelingen met betrekking tot het functioneren van commissies, geschieden overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 24 en 25 van de wet.

Artikel 20 Bevoegdhedenverdeling dagelijks bestuur

  • 1. Met betrekking tot de uitoefening van de in artikel 4 genoemde taken berust bij het dagelijks bestuur alle bevoegdheid die niet krachtens deze regeling aan het algemeen bestuur of aan de voorzitter is toegekend.

  • 2. Naast de uitoefening van taken en bevoegdheden op grond van het elders in deze regeling bepaalde, is het dagelijks bestuur belast met en bevoegd:

    • a.

      het dagelijks bestuur van het lichaam te voeren, voor zover niet bij of krachtens de wet het algemeen bestuur hiermee is belast;

    • b.

      beslissingen van het algemeen bestuur voor te bereiden en uit te voeren;

    • c.

      de meerjaren- en jaarlijkse beleidsplannen en de daarbij behorende meerjarenraming voor te bereiden;

    • d.

      de ontwerpbegrotingen het bijbehorende investerings- en financieringsplan op te stellen;

    • e.

      de voorlopige rekening op te stellen;

    • f.

      regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van het lichaam;

    • g.

      ambtenaren te benoemen, te schorsen en te ontslaan;

    • h.

      tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van het lichaam te besluiten, met uitzondering van privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 18, lid 1, aanhef en onder g;

    • i.

      toezicht te houden op het beheren van de financiën en eigendommen van het lichaam;

    • j.

      een instructie voor de secretaris op te stellen;

    • k.

      de belangen van het lichaam voor te staan bij andere overheden en andere instellingen, diensten en personen waarmee contact voor het lichaam van belang is.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan in de in het tweede lid, aanhef en onder j, bedoelde instructie zijn bevoegdheden mandateren aan de secretaris. De secretaris kan aan hem gemandateerde bevoegdheden onder mandateren aan andere functionarissen, tenzij het dagelijks bestuur bij de mandaatverlening anders bepaalt.

Artikel 21

(vervallen)

Artikel 22

(vervallen)

Artikel 23 Rechtspositie van het ambtelijk personeel

  • 1. Op het ambtelijk personeel in dienst van het lichaam zijn de rechtspositieregelingen die zijn of worden vastgesteld voor het personeel van de gemeente Heerlen van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Op grond van specifieke bedrijfsomstandigheden kunnen in overleg met de vakorganisaties afwijkende regelingen worden vastgesteld.

  • 3. Waar in de in het eerste lid bedoelde regelingen wordt gesproken van "gemeenteraad, burgemeester en wethouders en hoofd van de dienst" wordt voor de toepassing in het kader van deze gemeenschappelijke regeling respectievelijk gelezen: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de secretaris.

Hoofdstuk IV De financiële bepalingen

Artikel 24 De begroting van het lichaam

  • 1. De begroting met het bijbehorende beleidsplan van het lichaam wordt uiterlijk 1 juli voorafgaande aan het jaar waarvoor deze geldt door het algemeen bestuur vastgesteld.

  • 2. Het dagelijks bestuur maakt jaarlijks een ontwerpbegroting op van baten en lasten en het bijbehorende investerings- en financieringsplan voor het volgende boekjaar en zendt deze, vergezeld van een memorie van toelichting, acht weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 3. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen omtrent de ontwerpbegroting het dagelijks bestuur van hun zienswijze doen blijken. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren, waarin dit gevoelen is vervat, bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 4. Nadat deze is vastgesteld zendt het algemeen bestuur binnen een maand de begroting aan de raden der deelnemende gemeenten die ter zake Gedeputeerde Staten van hun zienswijze kunnen doen blijken. Gelijktijdig wordt de begroting toegezonden aan Gedeputeerde Staten.

  • 5. Aan de begroting wordt een meerjarenraming toegevoegd.

Artikel 25 Uitgaven, vastgestelde begroting

  • 1. Behoudens het bepaalde in het derde lid van dit artikel kunnen geen uitgaven worden gedaan welke niet bij de vastgestelde begroting en het bijbehorende investerings- en financieringsplan of bij een vastgestelde begrotingswijziging zijn geraamd.

  • 2. Het bepaalde in artikel 24 vindt hierbij ten aanzien van begrotingswijzigingen overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het algemeen bestuur kan echter in buitengewone gevallen van dringende spoed besluiten tot het doen van zodanige uitgaven, mits het bestuur het daartoe te nemen besluit met redenen omkleedt en dit terstond aan de raden der deelnemende gemeenten inzendt. Het algemeen bestuur wijst daarbij tevens de middelen tot dekking aan.

Artikel 26 De rekening

  • 1. Het dagelijks bestuur zendt voor 15 april de voorlopige rekening over het afgelopen jaar aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt voor 1 juli de rekening over het afgelopen jaar vast.

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt binnen twee weken na de vaststelling, maar in ieder geval voor 15 juli, de rekening vergezelt van de daarbij behorende verantwoording alsmede van een verslag van het onderzoek naar deugdelijkheid, opgemaakt door een buiten het lichaam staande deskundige, aan Gedeputeerde Staten en de raden van de deelnemende gemeenten

Artikel 27 Voorschriften financieel beheer

Het algemeen bestuur stelt voorschriften vast met betrekking tot het financieel beheer, de inrichting van de begroting, de rekening, de boekhouding en de controle en brengt deze ter kennis van de raden der deelnemende gemeenten.

Artikel 28 Waarborg gemeenten

  • 1. Elk der deelnemende gemeenten waarborgt de betaling der renten en aflossing van de door het lichaam op basis van de vastgestelde begrotingen en/of begrotingswijzigingen te sluiten geldleningen en in rekeningcourant op te nemen gelden naar rato van de stemverhouding.

  • 2. Indien uit het vorige lid bepaalde voor de deelnemende gemeenten betalingen voortvloeien, zullen deze door de deelnemende gemeenten onderling worden verrekend.

Hoofdstuk V Archief

Artikel 29 Archiefbescheiden

  • 1. De bepalingen van de Archiefwet 1995 en de daaruit voortvloeiende uitvoeringsvoorschriften, voor zover deze betrekking hebben op de archiefbescheiden van de gemeenten, zijn van overeenkomstige toepassing op het lichaam.

  • 2. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden.

  • 3. Het dagelijks bestuur wijst de functionaris aan, die belast is met het beheer van de archiefbescheiden overeenkomstig de regels, die hiervoor bij de gemeente Heerlen gelden.

  • 4. De gemeentearchivaris van Heerlen oefent overeenkomstig de voor hem vastgestelde regelen toezicht uit op het beheer van de archiefbescheiden.

  • 5. Bij opheffing van het lichaam worden alle archiefbescheiden overgebracht naar de archiefbewaarplaats van de gemeente Heerlen.

Hoofdstuk VI Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 30 Toetreding

  • 1. Toetreding tot de gemeenschappelijke regeling is mogelijk bij besluit van het college van de toetredende gemeente na verkregen toestemming van de gemeenteraad, en nadat het algemeen bestuur met deze toetreding heeft ingestemd.

  • 2. De toetreding gaat in op de dag na bekendmaking van het toetredingsbesluit.

  • 3. Het algemeen bestuur doet het nodige om de gevolgen van toetreding te regelen en kan aan de toetreding voorwaarden verbinden.

Artikel 31 Uittreding

  • 1. De deelnemers hebben de mogelijkheid om, met inachtneming van de door het algemeen bestuur daaraan te verbinden voorwaarden, uit de regeling te treden bij een daartoe strekkend besluit van het college na verkregen toestemming van de gemeenteraad, welk besluit wordt toegezonden aan het algemeen bestuur.

  • 2. In het geval het aantal deelnemers aan de regeling is gedaald tot twee, dient de uittredende deelnemer de andere deelnemer te compenseren voor de verliezen die laatstgenoemde lijdt door het uittreden.

  • 3. De hoogte van de financiële compensatie wordt bepaald door een onafhankelijk deskundige.

  • 4. De compensatie moet in vijf gelijke termijnen worden voldaan.

  • 5. De uittreding gaat niet eerder in dan op 31 december van het jaar, volgend op dat waarin toestemming van het algemeen bestuur is verkregen.

Artikel 32 Wijziging regeling

  • 1. Deze regeling kan worden gewijzigd indien de colleges van burgemeester en wethouders van ten minste twee derden van het aantal deelnemende gemeenten na verkregen toestemming van de gemeenteraden hiertoe besluiten. In het geval het aantal deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling is gedaald tot twee, dienen de colleges van beide gemeenten te besluiten tot wijziging van de regeling.

  • 2. Indien het algemeen bestuur wijziging wenselijk acht, doet het een daartoe strekkend voorstel aan de colleges van de deelnemende gemeenten.

  • 3. Wijzigingen als bedoeld in het eerste lid treden in werking op de dag na bekendmaking van het wijzigingsbesluit.

Artikel 33 Opheffing regeling

  • 1. Deze regeling kan worden opgeheven bij daartoe strekkende besluiten van de colleges van ten minste twee derden van het aantal deelnemende gemeenten na verkregen toestemming van de gemeenteraden. In het geval het aantal deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling is gedaald tot twee, dienen de colleges van beide gemeenten te besluiten tot het opheffen van de regeling.

  • 2. In geval van beëindiging, besluit het algemeen bestuur tot liquidatie en stelt daarvoor de nodige regels. Hierbij kan van bepalingen van deze regeling worden afgeweken.

  • 3. Het liquidatieplan wordt door het algemeen bestuur, de raden van de deelnemende gemeenten gehoord, vastgesteld.

  • 4. Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemende gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing.

  • 5. Het liquidatieplan (omvattende een sociaal plan) voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel.

Hoofdstuk VI Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 34 Toezending regeling en bekendmaking besluiten

  • 1. Het college van de gemeente Heerlen draagt zorg voor de toezending van deze regeling aan Gedeputeerde Staten en bekendmaking in alle gemeenten door kennisgeving van de inhoud daarvan in de Staatscourant.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging of opheffing van de regeling, alsmede op besluiten tot toetreding en uittreding.

Artikel 35 Duur

Deze regeling is aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 36 Onvoorziene gevallen

In alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het algemeen bestuur zoveel mogelijk in overeenstemming met de ter zake geldende bepalingen in de wet.

Artikel 37 Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald onder de titel "Gemeenschappelijke

Regeling Reinigingsdiensten Rd4".