Regeling vervallen per 25-11-2021

Beleidsregels gemeentelijke belastingen 2015

Geldend van 23-12-2015 t/m 24-11-2021

Intitulé

Beleidsregels gemeentelijke belastingen 2015

Hoofdstuk I

ALGEMEEN

Artikel 1 Reikwijdte van de regeling

De in deze regeling opgenomen beleidsregels gelden bij de heffing en invordering van de gemeentelijke belastingen op grond van de onderscheiden belastingverordeningen voor zover deze regels in artikel 2 voor de betreffende gemeentelijke belasting van toepassing zijn verklaard.

Artikel 2 Gelding voor de gemeentelijke belastingen

Voor wat betreft de bepalingen opgenomen in hoofdstuk II van deze regeling is van toepassing:

  • a.

    voor de afvalstoffenheffing: artikel 3, 4 en 5;

  • b.

    voor de forensenbelasting artikel 3 en 5;

  • c.

    voor graf- en begraafrechten artikel 3 en 5;

  • d.

    voor leges artikel 4 en 5;

  • e.

    voor de marktgelden artikel 3 en 5;

  • f.

    voor de onroerende-zaakbelastingen artikel 3 en 5;

  • g.

    voor de reinigingsrechten artikel 3, 4 en 5;

  • h.

    voor de rioolheffing artikel 3 en 5;

  • i.

    voor de toeristenbelasting 3, 4 en 5.

Voor wat betreft de bepalingen opgenomen in hoofdstuk III van deze regeling is van toepassing:

  • a.

    artikel 4 en artikel 12 van de Verordening reinigingsheffingen;

  • b.

    artikel 2 van de Verordening forensenbelasting;

  • c.

    artikel 3 van de Verordening rioolheffing

  • d.

    artikel 1 van de Verordening onroerende-zaakbelastingen.

Hoofdstuk II

NADERE REGELS MET BETREKKING TOT DE HEFFING EN INVORDERING

Artikel 3 Aangifte

De belastingplichtige die niet binnen 6 maanden na afloop van het belastingjaar of kalenderjaar is uitgenodigd tot het doen van aangifte of aan wie niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar of kalenderjaar een aanslag is opgelegd, is gehouden om binnen een maand na afloop van die zes maanden bij de gemeentelijke heffingsambtenaar een schriftelijk verzoek in te dienen om te worden uitgenodigd tot het doen van aangifte of tot het ontvangen van een belastingaanslag.

Artikel 4

Voorlopige aanslag

Na de aanvang van het belastingjaar of kalenderjaar kan aan de belastingplichtige een voorlopige aanslag worden opgelegd of kan van de belastingplichtige een voorlopig bedrag worden gevorderd tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag of het gevorderde bedrag over dat jaar vermoedelijk zal worden vastgesteld.

Artikel 5

Rente

  • 1.

    Het percentage van de invorderingsrente volgt het percentage dat op grond van artikel 29 van de Invorderingswet 1990 voor de rijksbelastingen is vastgesteld.

  • 2.

    Bij de invordering van de gemeentelijke belastingen vindt de ministeriele regeling bedoeld in artikel 31 van de Invorderingswet 1990 overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwijking van de in het tweede lid bedoelde regeling wordt geen invorderingsrente in rekening gebracht indien deze in totaal een bedrag van € 50,-- niet te boven gaat.

Hoofdstuk III

AANWIJZING BELASTINGPLICHTIGE IN EEN KEUZESITUATIE EN

TOEPASSING BEGRIPPEN

Artikel 6

Richtlijnen

In sommige gevallen brengen wettelijke regels met zich mee dat meer personen belastingplichtig kunnen zijn voor één belastingobject. In gevallen waarin dat voorkomt stelt de gemeente de aanslag ten name van één belastingplichtige. Omdat hier sprake is van een keuzesituatie gelden hiervoor richtlijnen. Deze richtlijnen zijn per belastingsoort verwoord in de navolgende paragrafen.

Artikel 7

Onroerende-zaakbelastingen (gebruikersgedeelte)

1. Aanwijzing belastingplichtige

Als belastingplichtige ten aanzien van niet-woningen wordt aangewezen:

  • 1.

    degene, die als zakelijk gerechtigde ook als gebruiker valt aan te merken;

  • 2.

    de huurder;

  • 3.

    degene, die bij de Kamer van Koophandel als gebruiker wordt aangemerkt/staat ingeschreven. Hierbij volgt de gemeente de basisregistratie voor ondernemingen (NHR);

  • 4.

    degene, die op een andere wijze als gebruiker naar voren komt.

2. Het begrip gebruik

Wat onder gebruik dient te worden verstaan is door de Hoge Raad uitgemaakt in zijn arrest van 5 september 1979: "degene die een onroerende zaak metterdaad bezigt ter bevrediging van zijn

behoefte". Om een uniforme toepassing van artikel 220, lid 1 onder a, te bewerkstelligen is het

wenselijk dat beleidsregels op dit punt worden vastgesteld.

  • ·

    Een object dat niet leeg staat, wordt gebruikt in de zin van de onroerende-zaakbelastingen.

  • ·

    Een object dat leeg staat met de bedoeling om ter beschikking van de genothebbende krachtens zakelijk recht te blijven, wordt gebruikt in de zin van de onroerende-zaakbelastingen.

Met inachtneming van bovenstaande wordt bepaald dat:

  • a.

    een recreatiewoning in beginsel onder alle omstandigheden door iemand wordt gebruikt, ook

    indien de woning op de peildatum leeg staat.

    • -

      Overeenkomstig artikel 220b, 1e lid, onder b van de Gemeentewet wordt degene die een

      onroerende zaak ter beschikking stelt voor volgtijdige verhuur aangemerkt als gebruiker van

      de onroerende zaak.

    • -

      Wanneer de verhuur van de woning (in opdracht van de eigenaar) geschiedt door een

      verhuurorganisatie, is de eigenaar van de woning degene die ter beschikking stelt. Dit is

      slechts anders indien de financiële risico's geheel voor rekening van het verhuurorganisatie

      komen. In die situatie wordt de verhuurorganisatie aangemerkt als degene die de onroerende

      zaak ter beschikking stelt.

  • b.

    afbreken, totstandbrengen, wijzigen en onderhouden va n een onroerende zaak een vorm van gebruik is.

  • c.

    met betrekking tot een object dat op de peildatum leegstaat met de bedoeling om ter beschikking van de genotheb bende krachtens zakelijk recht te blijven, er voor de onroerende-zaakbelastingen sprake van gebruik is. De onroerende zaak wordt in een dergelijke situatie door belanghebbende metterdaad gebezigd ter bevrediging van zijn behoeften.

  • d.

    het bewust leeghouden van een onroerende zaak voor eigen doeleinden wordt voor de onroerende-zaakbelastingen wordt aangemerkt als gebruik.

    Wanneer de eigenaar aannemelijk maakt dat hij serieuze pogingen onderneemt om de

    onroerende zaak te verhuren of te verkopen is er geen sprake van belastbaar gebruik van het de leegstaande onroerende zaak. De eigenaar moet dit kunnen aantonen met bewijsmateriaal bijvoorbeeld website en verkoop- of verhuurbrochures.

Artikel 8

Onroerende-zaakbelastingen(eigenaren-gedeelte)

Als belastingplichtige wordt aangewezen:

  • 1.

    Degene die op 1 januari van het kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is. Indien er met betrekking tot één onroerende zaak verschillende categorieën genothebbenden zijn, wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

    1.1de beperkt gerechtigde, waarbij de volgende voorkeursvolgorde geldt:

    • 1.1.1

      de vruchtgebruiker c.q. gerechtigde krachtens recht van gebruik en bewoning;

    • 1.1.2

      de opstaller, met uitzondering van degene die een afhankelijk opstalrecht, danwel een

      opstalrecht t.b.v. de aanleg en het onderhoud van onder- of bovengrondse leidingen heeft;

    • 1.1.3

      de erfpachter dan wel de beklemde meier;

  • 1.

    2 de eigenaar of appartementsgerechtigde;

  • 1.

    3 degene die op andere wijze als genothebbende naar voren komt, daaronder begrepen de bezitter.

  • 2.

    Indien er binnen één categorie meer genothebbende personen zijn

  • 2.

    1 degene die ook als gebruiker wordt aangemerkt;

  • 2.

    2 degene die het grootste aandeel in het genotsrecht heeft;

  • 2.

    3 een natuurlijk persoon boven een niet-natuurlijk persoon;

  • 2.

    4 bij gelijke aandelen de oudste in leeftijd;

  • 2.

    5 degene die in de kadastrale registratie als ‘voornaamst zakelijk gerechtigde’ wordt aangemerkt

  • 3.

    Bij overlijden van de 'voornaamst zakelijk gerechtigde' wordt de aanslag:

  • 3.

    1 gericht aan ‘de erven van’ de ‘voornaamst zakelijk gerechtigde’;

  • 3.

    2 op verzoek gesteld op naam van de in leven zijnde echtgeno(o)t(e) in geval van onverdeeld eigendom.

  • 4.

    Degene, die op een andere wijze als genothebbende naar voren komt.

Artikel 9

Woz-beschikkingen (gebruikers)

Als belastingplichtige wordt aangewezen:

ten aanzien van woningen:

  • a.

    degene, die gedurende de langste periode op het betreffende adres in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven.

  • b.

    degene, die als zakelijk gerechtigde ook als gebruiker valt aan te merken.

  • c.

    bij gelijktijdige vestiging op een adres wordt de oudste man van degenen die op het betreffende adres in de gemeentelijke basisadministratie staan ingeschreven als belastingplichtige aangewezen, tenzij de oudste vrouw 10 jaren ouder is. Daarbij wordt de volgende prioriteitsvolgorde aangehouden: echtgenoten, alleenstaande ouders, alleenstaanden en geldt een minimum leeftijd van zestien jaar.

  • d.

    degene, die op een andere wijze als gebruiker naar voren komt.

ten aanzien van niet-woningen:

  • 1.

    degene, die als zakelijk gerechtigde ook als gebruiker valt aan te merken;

  • 2.

    de huurder;

  • 3.

    degene, die bij de Kamer van Koophandel als gebruiker wordt aangemerkt/staat ingeschreven. Hierbij volgt de gemeente de basisregistratie voor ondernemingen (NHR);

  • 4.

    degene, die op andere wijze als gebruiker naar voren komt.

Artikel 10

Woz-beschikkingen (eigenaren)

Als belastingplichtige wordt aangewezen:

  • 1.

    Degene die op 1 januari van het kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is. Indien er met betrekking tot één onroerende zaak verschillende categorieën genothebbenden zijn, wordt de beschikking in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

  • 1.

    1 de beperkt gerechtigde, waarbij de volgende voorkeursvolgorde geldt:

1.1.1 de vruchtgebruiker c.q. gerechtigde krachtens recht van gebruik en bewoning;

1.1.2 de opstaller, met uitzondering van degene die een afhankelijk opstalrecht, danwel een

opstalrecht t.b.v. de aanleg en het onderhoud van onder- of bovengrondse leidingen heeft;

1.1.3 de erfpachter dan wel de beklemde meier;

  • 1.

    2 de eigenaar of appartementsgerechtigde;

  • 1.

    3 degene die op andere wijze als genothebbende naar voren komt, daaronder begrepen de bezitter.

  • 2.

    Indien er binnen één categorie meer genothebbende personen zijn

  • 2.

    1 degene die ook als gebruiker wordt aangemerkt;

  • 2.

    2 degene die het grootste aandeel in het genotsrecht heeft;

  • 2.

    3 een natuurlijk persoon boven een niet-natuurlijk persoon;

  • 2.

    4 bij gelijke aandelen de oudste in leeftijd;

  • 2.

    5 degene die in de kadastrale registratie als ‘voornaamst zakelijk gerechtigde’ wordt aangemerkt

  • 3.

    Bij overlijden van de 'voornaamst zakelijk gerechtigde' wordt de beschikking:

  • 3.

    1 gericht aan ‘de erven van’ de ‘voornaamst zakelijk gerechtigde’;

  • 3.

    2 op verzoek gesteld op naam van de in leven zijnde echtgeno(o)t(e) in geval van onverdeeld eigendom.

  • 4.

    Degene, die op een andere wijze als genothebbende naar voren komt.

Artikel 11

Afvalstoffenheffing (particuliere huishoudens)

Als belastingplichtige wordt aangewezen:

  • 1.

    De feitelijk gebruiker van een perceel waarvoor de gemeente een ophaalverplichting heeft als

    bedoeld in artikel 10.11 en 10.12 van de Wet milieubeheer.

  • a.

    degene, die gedurende de langste periode op het betreffende adres in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven.

  • b.

    degene, die als zakelijk gerechtigde ook als gebruiker valt aan te merken.

  • c.

    bij gelijktijdige vestiging op een adres wordt de oudste man van degenen die op het betreffende adres in de gemeentelijke basisadministratie staan ingeschreven als belastingplichtige aangewezen, tenzij de oudste vrouw 10 jaren ouder is. Daarbij wordt de volgende prioriteitsvolgorde aangehouden: echtgenoten, alleenstaande ouders, alleenstaanden en geldt een minimum leeftijd van zestien jaar.

  • d.

    degene, die op een andere wijze als gebruiker naar voren komt.

  • 2.

    Wanneer een perceel als hierboven omschreven volgens de gemeentelijke basisadministratie niet

    wordt bewoond, is er in principe geen sprake van feitelijk gebruik en wordt het betreffende

    perceel niet betrokken in de afvalstoffenheffing. Echter indien uit de omstandigheden blijkt dat het

    perceel wel feitelijk wordt gebruikt, dan wordt degene die, op welke wijze dan ook, als gebruiker

    naar voren komt aangewezen als belastingplichtige.

  • 3.

    Voor een woning welke blijkens de omstandigheden wordt gebruikt, en voor welke woning containers zijn verstrekt, maar waar volgens het GBA (nog) geen bewoners staan ingeschreven, wordt in eerste instantie een aanslag afvalstoffenheffing opgelegd met het tarief voor een éénpersoonshuishouden.

Artikel 12 Rioolheffing

Als belastingplichtige wordt aangewezen:

  • 1.

    Degene die op 1 januari van het kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is. Indien er met betrekking tot één onroerende zaak verschillende categorieën genothebbenden zijn, wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld ten name van:

    1.1 de beperkt gerechtigde, waarbij de volgende voorkeursvolgorde geldt:

1.1.1 de vruchtgebruiker c.q. gerechtigde krachtens recht van gebruik en bewoning;

1.1.2 de opstaller, met uitzondering van degene die een afhankelijk opstalrecht, danwel een

opstalrecht t.b.v. de aanleg en het onderhoud van onder- of bovengrondse leidingen heeft;

1.1.3 de erfpachter dan wel de beklemde meier;

1.2 de eigenaar of appartementsgerechtigde;

1.3 degene die op andere wijze als genothebbende naar voren komt, daaronder begrepen de bezitter.

Indien er binnen één categorie meer genothebbende personen zijn

2.1 degene die ook als gebruiker wordt aangemerkt;

2.2 degene die het grootste aandeel in het genotsrecht heeft;

2.3 een natuurlijk persoon boven een niet-natuurlijk persoon;

2.4 bij gelijke aandelen de oudste in leeftijd;

2.5 degene die in de kadastrale registratie als ‘voornaamst zakelijk gerechtigde’ wordt aangemerkt

Bij overlijden van de 'voornaamst zakelijk gerechtigde' wordt de aanslag:

3.1 gericht aan ‘de erven van’ de ‘voornaamst zakelijk gerechtigde’;

3.2 op verzoek gesteld op naam van de in leven zijnde echtgeno(o)t(e) in geval van onverdeeld eigendom.

Degene, die op een andere wijze als genothebbende naar voren komt.

Artikel 13 Forensenbelasting

Als belastingplichtige wordt aangewezen:

  • 1.

    degene, die in de kadastrale registratie als 'voornaamst zakelijk gerechtigde' wordt aangemerkt.

    Bij overlijden van de 'voornaamst zakelijk gerechtigde' wordt de aanslag gesteld op naam van de

    erfgenaam, in geval van onverdeeld eigendom.

  • 2.

    degene, die een aangiftebiljet heeft ingevuld en ondertekend waaruit de belastingplicht blijkt.

  • 3.

    degene, die op een andere wijze naar voren komt als degene die de beschikking heeft over de gemeubileerde woning.

  • 4.

    In de situatie dat een belastingobject, in verband met de verkoop daarvan, in één belastingjaar meerdere malen in de forensenbelasting kan worden betrokken, wordt slechts één belastingplichtige voor dat belastingjaar aangewezen. In een dergelijke situatie wordt degene die de langste periode over het belastingjaar de beschikking heeft gehad over de gemeubileerde woning als belastingplichtige aangewezen.

  • 5.

    In de situatie dat een belastingobject, in verband met verkoop daarvan, in één belastingjaar zowel in de forensenbelasting als in de toeristenbelasting kan worden betrokken, wordt het object slechts in één van deze belastingen voor dat belastingjaar betrokken. In een dergelijke situatie wordt voor dat belastingjaar het object in de belastingsoort betrokken, waarin het object voor de langste periode over dat jaar betrokken kan worden.

Hoofdstuk IV

BELEIDSREGELS VOOR DE HEFFING VAN TOERISTENBELASTING

Artikel 14 Aangiftebiljet

Artikel 8, 1e lid van de AWR (welke ook op gemeentelijke belastingen van toepassing is) regelt de verplichting van belastingplichtige om na de uitnodiging tot het doen van aangifte, het aangiftebiljet duidelijk, stellig en zonder voorbehoud ingevuld en ondertekend, met de daarin gevraagde bescheiden of andere gegevensdragers in te leveren.

Artikel 15 Vaststelling aanslag

  • 1. Ter zake van het vaststellen van de aanslag toeristenbelasting wordt iedere belastingplichtige jaarlijks een aangiftebiljet toeristenbelasting toegestuurd.

  • 2. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven kan een aanslag worden opgelegd in afwijking van de aangifte. De bevoegdheid daartoe is ontleend aan Artikel 11, 2e lid van de AWR.

  • 3. Indien bij de vaststelling van de aanslag van de aangifte wordt afgeweken, wordt van de reden van afwijking mededeling gedaan aan de belastingplichtige.

  • 4. Het is mogelijk dat, hoewel een correcte aangifte is gedaan, voor het vaststellen van de aanslag nog nadere inlichtingen nodig zijn.

Artikel 16 Vaststelling voorlopige aanslag

  • 1. De voorlopige aanslag wordt opgelegd indien de heffingsgrondslag van het voorafgaande jaar hoger is dan 500 overnachtingen.

  • 2. De voorlopige aanslag bedraagt 90% van de heffingsgrondslag van de definitieve aanslag van het voorafgaande jaar.

Artikel 17 Vaststelling ambtshalve aanslag

Indien niet voldaan is aan de verplichting van bovengenoemd artikel wordt de aanslag toeristenbelasting ambtshalve vastgesteld. Daarbij wordt de volgende werkwijze gehanteerd:

  • ·

    Bij de ambtshalve vaststelling van een aanslag toeristenbelasting wordt als uitgangspunt genomen het aantal overnachtingen van het betreffende belastingobject waarvoor in voorafgaand belastingjaar toeristenbelasting verschuldigd was. Dit aantal wordt met 25% verhoogd;

  • ·

    Wanneer het belastingobject in voorafgaand jaar niet in de toeristenbelasting is betrokken wordt het aantal overnachtingen bepaald op basis van een redelijk te schatten aantal overnachtingen, een en ander in vergelijking met andere gelijkwaardige belastingobjecten.

Artikel 18 Sancties

1 Volgens artikel 47, 1e lid van de AWR, is een ieder gehouden aan de belastingheffer:

  • a.

    de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn;

  • b.

    boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan waarvan de kennisneming van belang kunnen zijn voor de vaststelling van de feiten, welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te verstrekken.

Op het niet voldoen aan deze verplichting is in de artikelen 68 en 69 van de AWR een straf van ten hoogste 4 jaren of een geldboete van de vierde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting.

2 De volgende bestuurlijke boetes kunnen worden opgelegd:

Verzuimboete

Indien de belastingplichtige nadat hem een aangiftebiljet is uitgereikt de aangifte niet doet, of na een aanmaning om alsnog aangifte te doen niet binnen de in die aanmaning gestelde termijn doet, kan aan betrokkene, overeenkomstig artikel 67a van de AWR, een verzuimboete worden opgelegd.

Omvang verzuimboete.

De omvang van de verzuimboete bedraagt:

  • ·

    bij een eerste overtreding : 10 % van de ambtshalve vastgestelde aanslag;

  • ·

    bij een tweede overtreding binnen een termijn van 5 jaar na de eerste overtreding; 20 % van de ambtshalve vastgestelde aanslag;

  • ·

    bij een derde en daarop volgende overtreding binnen een termijn van 5 jaar na de tweede overtreding; 30 % van de ambtshalve vastgestelde aanslag, steeds met een maximum van € 1.500,-- .

Vergrijpboete

In de gevallen dat bij het aangiftebiljet het nachtverblijfregister onjuist of onvolledig is, krijgt men eenmalig de gelegenheid om dit binnen 7 dagen te corrigeren. Daarna kan, overeenkomstig artikel 67d van de AWR, een vergrijpboete van maximaal 100% van de vastgestelde aanslag worden opgelegd.

Omvang vergrijpboete

  • ·

    bij een eerste overtreding: 10 % van de ambtshalve vastgestelde aanslag;

  • ·

    bij een tweede overtreding binnen een termijn van 5 jaar na de eerste overtreding; 20 % van de ambtshalve vastgestelde aanslag;

  • ·

    bij een derde en daarop volgende overtreding binnen een termijn van 5 jaar na de tweede overtreding; 30 % van de ambtshalve vastgestelde aanslag, steeds met een maximum van € 1.500,-- .

Indien blijkt dat tijdens een controle ter plaatse het nachtverblijfregister onvolledig is, of niet nauwkeurig wordt bijgehouden, krijgt men eenmalig de gelegenheid om dit binnen 7 dagen te corrigeren. Daarna kan een boete worden opgelegd.

  • ·

    bij een eerste overtreding: € 100,--;

  • ·

    bij een tweede overtreding binnen een termijn van 5 jaar na de eerste overtreding: € 250,-- ;

  • ·

    bij een derde en volgende overtreding binnen een termijn van 5 jaar na de tweede overtreding: € 500,--.

3 Bij een overtreding van de maximale bezetting welke volgens het geldende bestemmingsplan van het betreffende terrein is vastgesteld, krijgt men eenmalig de gelegenheid om de overtreding binnen 4 dagen te beëindigen. Daarna kan een boete worden opgelegd.

  • ·

    bij een eerste overtreding € 100,-- per kampeermiddel;

  • ·

    bij een tweede overtreding binnen een termijn van 5 jaar na de eerste overtreding; € 250,-- per kampeermiddel;

  • ·

    bij een derde en volgende overtreding binnen een termijn van 5 jaar na de eerste overtreding; € 500,-- per kampeermiddel.

Artikel 19 Bezwaar

Tegen een ambtshalve opgelegde aanslag kan binnen zes weken na dagtekening van de aanslag bezwaar worden ingediend. Dit bezwaar dient echter met voldoende bewijsmateriaal, waaronder het volledige nachtverblijfregister, te worden ingediend. Na de zes weken is de ambtshalve aanslag onherroepelijk. Indien het bezwaar gegrond wordt verklaard zal de ambtshalve aanslag worden aangepast. De boete die hierop is gebaseerd blijft echter gehandhaafd.

Hoofdstuk V

BELEIDSREGELS VOOR DE HEFFING VAN FORENSENBELASTING

Artikel 20 Gemeubileerde woning

Een stacaravan wordt aangemerkt als gemeubileerde woning wanneer de stacaravan op zich zelf beschouwd zowel bestemd als geschikt is om enigszinsduurzaam, zij het niet in alle jaargetijden, voor menselijke bewoning te dienen.

Aan welstand en andere persoonlijke omstandigheden wordt daarbij geen betekenis toegekend.

Een stacaravan wordt in voldoende mate bestemd en geschikt geacht om enigszins duurzaam voor menselijke bewoning te dienen wanneer deze minimaal over de volgende voorzieningen beschikt:

  • -

    (chemisch) toilet

  • -

    aansluiting op waterleiding of watertank

  • -

    elektriciteit

  • -

    aansluiting op riolering of septic tank

Voorzieningen die buiten de stacaravan aanwezig zijn, doch uitsluitend bij die stacaravan te gebruiken zijn, zijn mede bepalend voor het begrip gemeubileerde woning.

Artikel 21 Brandverzekerde waarde

Bij de uitvoering van de geldende “Verordening Forensenbelasting” wordt bij het bepalen van de brandverzekerde waarde van een object uitgegaan van de hoogte van de brandverzekerde waarde van het object op 1 januari van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

De geldende heffingsmaatstaf voor een object wordt 5 jaarlijks beoordeeld aan de hand van de door belastingplichtige verstrekte verzekeringspolis en op basis van actuele indexcijfers.

Artikel 22 Tijdvak voor vastgestelde waarde naar aanleiding van brandverzekerde waarde

In de situaties als genoemd in artikel 4, lid 1, van de Verordening forensenbelasting vangt het tijdvak per belastingplichtig object aan op 1 januari 2012 en eindigt op 31 december 2016. Het daarop volgende tijdvak vangt aan op 1 januari 2017 en eindigt op 31 december 2021, enzovoorts. Indien de brandverzekerde waarde als gevolg van een (ver)bouw- of sloopmutatie aan het object heeft plaatsgevonden in het tijdvak van 5 jaar, dan zal deze wijziging worden doorgevoerd in het daarop volgende belastingjaar binnen dit tijdvak van 5 jaar.

Artikel 23 Tijdvak voor vastgestelde waarde indien de brandverzekerde waarde niet bekend is

In de situaties als genoemd in artikel 4, lid 2, van de Verordening forensenbelasting wordt de geschatte herbouwwaarde vastgesteld op:

  • a.

    dat deel van de actuele WOZ-waarde van het object dat betrekking heeft op de woning;

  • b.

    wanneer er geen WOZ-waarde voor het object is vastgesteld stelt de heffingsambtenaar voor het object een herbouwwaarde vast. Dit gebeurt overeenkomstig de vergelijkingsmethode als bedoeld in de wet WOZ en nader uitgewerkt in de Waarderingsinstructie welke door de Waarderingskamer is vastgesteld in het kader van de uitvoering van de waardebepaling in het kader van de Wet WOZ. Een dergelijke waardebepaling vindt jaarlijks plaats.

Hoofdstuk VI

KWIJTSCHELDING

Artikel 24 Behandeling kwijtscheldingsverzoeken

Met betrekking tot de onroerende-zaakbelastingen, afvalstoffenheffing en rioolheffing kan kwijtschelding worden aangevraagd. Een verzoek om kwijtschelding kan tot zes weken na dagtekening van het betreffende aanslagbiljet worden gedaan.

Kwijtschelding kan worden aangevraagd door invulling van het aanvraagformulier dat bij de receptie van het gemeentehuis en bij de plaatselijke bibliotheken kan worden opgehaald. Het aanvraagformulier voor kwijtschelding kan ook via de website van de gemeente worden uitgeprint.

Na ontvangst van een verzoek om kwijtschelding wordt de invordering stopgezet. Wanneer na behandeling van het verzoek blijkt dat geen kwijtschelding wordt verleend moet het nog openstaand bedrag binnen de daarvoor gestelde termijnen worden voldaan.

Hoofdstuk VII

AUTOMATISCHE INCASSO

Artikel 25 Algemeen

De aanslagen onroerende-zaakbelastingen, rioolheffing, reinigingsheffingen kunnen op één aanslagbiljet worden verenigd. De Verordeningen onroerende-zaakbelastingen, rioolheffing, reinigingsheffingen bieden de mogelijkheid om in afwijking van de hoofdregel (betaling in drie termijnen), het totaalbedrag van de op dit (gecombineerde) aanslagbiljet vermelde aanslagen in 8 gelijke termijnen middels automatische incasso te betalen.

De verordeningen forensenbelasting en toeristenbelasting bieden tevens de mogelijkheid om het aanslagbedrag middels automatische incasso te betalen. De automatische incasso voor deze belastingen gebeurt echter niet in acht, maar in drie termijnen.

Om voor het voorgaande in aanmerking te komen dient echter wel door belastingschuldige een machtiging tot automatische incasso te zijn verleend.

Deze beleidsregels zijn opgesteld met de gedachte om een uniforme uitleg en toepassing op het gebied van automatische incasso te geven.

Artikel 26 Deelname automatische incasso

  • 1. Deelname aan automatische incasso is mogelijk indien de belastingschuldige uiterlijk binnen twee

    weken na dagtekening van het aanslagbiljet de gemeente schriftelijk heeft gemachtigd, door

    inlevering of toezending van het formulier “machtiging betaling gemeentelijke belastingen per

    automatische incasso”, om via automatische incasso de op één aanslagbiljet verenigde opgelegde

    aanslagen fiscale heffingen te innen.

  • 2. De machtiging tot automatische incasso wordt zonder tegenbericht ieder jaar stilzwijgend

    verlengd.

Artikel 27 Beëindiging automatische incasso

  • 1. Indien twee van de acht termijnen niet zijn betaald doordat automatische incasso van de betaalrekening van de belastingschuldige niet mogelijk blijkt dan wel binnen één maand na afschrijving zijn gestorneerd, vervalt de mogelijkheid van gespreide betaling door middel van automatische incasso.

  • 2. Indien op grond van het eerste lid de machtiging wordt beëindigd, wordt dit zo spoedig mogelijk aan de belastingschuldige schriftelijk medegedeeld.

Artikel 28 Nieuwe betaaltermijn

In de op grond van artikel 27, tweede lid van deze beleidsregels aan de belastingschuldige te sturen schriftelijke kennisgeving, wordt teruggevallen op de reguliere betaaltermijnen. Indien deze reguliere termijnen reeds zijn vervallen, dient het nog openstaande bedrag van het op het aanslagbiljet verenigde belastingaanslagen, binnen veertien dagen na dagtekening van de schriftelijke kennisgeving te zijn voldaan.

Artikel 29 Intrekken machtiging automatische incasso

1.Indien de belastingschuldige de schriftelijke machtiging als bedoeld in artikel 26 van deze beleidsregels wil intrekken, dient dit schriftelijk te gebeuren, door toezending van het formulier “intrekking automatische incasso gemeentelijke belastingen”.

2.Indien de op grond van het eerste lid genoemde intrekking ertoe leidt dat nog niet alle 8 verschuldigde termijnen zijn geïnd, dient de belastingschuldige er zelf voor zorg te dragen dat het nog openstaande bedrag binnen veertien dagen – na de datum waarop de laatste termijn via automatische incasso is geïnd - volledig is voldaan.

Artikel 30 Uitzondering

Op praktische gronden kan ten gunste van de belastingschuldige van hetgeen in de artikelen 27 en 28 van deze beleidsregels is gesteld, worden afgeweken.

Artikel 31 Weigering deelname aan de automatische incasso

De gemeente kan de deelname van belastingplichtigen aan de automatische incasso weigeren indien er omstandigheden worden geconstateerd of vermoed die het regelmatig verloop van de termijnbetalingen belemmeren of zouden kunnen belemmeren.

Artikel 32 Tijdstip van afschrijving

De gemeente zal het termijnbedrag afschrijven op de laatste dag van de maand waarop betaalverkeer via de bank mogelijk is. De exacte vervaldata worden vermeld op het aanslagbiljet.

Artikel 33 Vermindering van het totaalbedrag

Indien het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde belastingaanslagen om welke reden dan ook wordt verminderd, vindt deze vermindering - indien het ten onrechte te hoge totaalbedrag nog niet volledig is voldaan – plaats door saldodeling. Het voorgaande houdt in dat bij een machtiging automatische incasso de vermindering leidt tot evenredige verlaging van de nog resterende betalingstermijnen.

Hoofdstuk VIII

TOEPASSING ARTIKEL 65 VAN DE ALGEMENE WET INZAKE RIJKSBELASTINGEN

(Ambtshalve vermindering)

Artikel 34 Algemeen

In artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen juncto artikel 231 Gemeentewet is de heffingsambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen, de bevoegdheid gegeven ambtshalve vermindering van belastingaanslagen te verlenen. Tevens is in deze artikelen bepaald dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing of teruggaaf door de heffingsambtenaar ambtshalve kan worden verleend.

Om een uniforme toepassing van artikel 65 Algemene wet inzake rijksbelastingen te bewerkstelligen is het wenselijk dat beleidsregels op dit punt worden vastgesteld.

Artikel 35 Reikwijdte en definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    de belanghebbende: de belastingplichtige;

  • b.

    de drie-jaarstermijn: de termijn waarin de heffingsambtenaar, op grond van artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de bevoegdheid heeft tot het vaststellen van een belastingaanslag;

  • c.

    een gering bedrag: € 2,50;

  • d.

    het bedrag van de vermindering of teruggaaf: de vermindering van het geheven belastingbedrag of de teruggaaf van het betaalde bedrag, vermeerderd met (het daaraan toe te rekenen bedrag van) de verhoging, indien een verhoging is toegepast. Het bedrag van de vermindering of teruggaaf wordt berekend per belastingaanslag.

Artikel 36 Termijn

De termijn waarbinnen de belastingplichtige aanspraak kan maken op het ambtshalve verlenen van vermindering afgestemd op de termijn waarbinnen, op de voet van artikel 11, 3e lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de bevoegdheid van de heffingsambtenaar tot het vaststellen van een belastingaanslag ligt.

De termijn waarbinnen ambtshalve vermindering of teruggaaf wordt verleend wordt voor gevallen,

waarin er sprake is van een redelijkerwijs kenbare vergissing, verlengd met drie jaren.

Artikel 37 Afwijking van regeling

In deze beleidsregels is een in beginsel uitputtende regeling gegeven van de gevallen, waarin ambtshalve vermindering of teruggaaf van belasting wordt verleend.

Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin de heffingsambtenaar moet afwijken van de in deze

beleidsregels opgenomen regeling. Het gaat daarbij om situaties waarin:

  • a.

    één of meer algemene beginsel(en) van behoorlijk bestuur de heffingsambtenaar noopt/nopen in een concreet geval een vermindering of teruggaaf ambtshalve te verlenen, hoewel de regeling in deze beleidsregels daarin voor dat geval niet voorziet;

  • b.

    met betrekking tot bepaalde verzoeken om vermindering of teruggaaf van belasting bijzondere

    regelingen zijn getroffen.

Artikel 38 Gevallen waarin ambtshalve vermindering of teruggaaf wordt verleend

1.Indien wegens het te laat indienen van een bezwaarschrift of een in de wet voorzien verzoekschrift

dan wel om andere reden van formele aard de reclamant of de verzoeker niet ontvankelijk is in zijn

bezwaar of verzoek, verleent de heffingsambtenaar bij de uitspraak waarin de niet-ontvankelijkheid

wordt uitgesproken, ambtshalve de vermindering of teruggaaf waarvoor de reclamant of de

verzoeker redelijkerwijs in aanmerking komt.

2.In andere gevallen dan die, welke zijn genoemd in lid 1, verleent de heffingsambtenaar ambtshalve

de vermindering of teruggaaf waarvoor de belanghebbende redelijkerwijs in aanmerking komt

indien:

  • a.

    de belanghebbende een verzoekschrift strekkende tot vermindering of teruggaaf van belasting indient, of

  • b.

    enig feit de conclusie rechtvaardigt dat een belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld.

Artikel 39 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 38 vindt geen toepassing indien:

  • a.

    het bedrag van de vermindering of teruggaaf, waarvoor de belanghebbende in aanmerking

    komt, niet meer dan een gering bedrag is, of

  • b.

    ten tijde van het ontvangen van het bezwaarschrift of het verzoekschrift dan wel op het tijdstip, waarop het in artikel 38, lid 2 onder b, bedoelde feit ter kennis van de heffingsambtenaar komt, de driejaarstermijn is verstreken, dan wel, indien in het laatste jaar van de driejaarstermijn een navorderingsaanslag aan de belanghebbende is opgelegd, een jaar is verstreken sinds de dagtekening van die navorderingsaanslag;

  • c.

    aannemelijk is dat de belanghebbende door opzet of grove schuld de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift ongebruikt heeft laten verstrijken.

Artikel 40 Erfgenamen

Wanneer de belanghebbende is overleden treden zijn/haar erfgenamen voor de toepassing van deze beleidsregels in zijn/haar plaats. Verminderingen en teruggaven van belasting, waartoe door de erfgenamen een of meer verzoeken zijn gedaan en waarvan het gezamenlijke bedrag meer dan € 450,-- is, worden slechts ambtshalve verleend indien de erfgenamen zich schriftelijk jegens de

Belastingdienst/Registratie en successie hebben verbonden het successierecht te voldoen alsof op

het tijdstip van overlijden van de erflater de verminderingen en teruggaven reeds waren verleend.

Artikel 41 Mededeling van afwijzing

Indien geen termen aanwezig zijn om ambtshalve een vermindering of teruggaaf te verlenen wordt daarvan gemotiveerd mededeling gedaan:

  • a.

    indien een bezwaarschrift of een in de wet voorzien verzoekschrift, bedoeld in artikel 38, lid 1, is

    ingediend: in de uitspraak waarin de niet-ontvankelijkheid wordt uitgesproken;

  • b.

    indien een verzoekschrift, bedoeld in artikel 38, lid 2, onder a, is ingediend: in een schriftelijke

    beslissing op het verzoekschrift.

Artikel 42 Termijnverlenging

a.Indien ten tijde van het ontvangen van het bezwaarschriftof het verzoekschrift dan wel op het

tijdstip waarop het in artikel 38, lid 2, onder b, bedoelde feit ter kennis van de heffingsambtenaar

komt, de driejaarstermijn is verstreken en de belanghebbende aantoont dat ten gevolge van een door

hem gemaakte vergissing, die de heffingsambtenaar

  • -

    ten tijde van de vaststelling van de belastingaanslag of,

  • -

    indien de belanghebbende tegen de aanslag tijdig in bezwaar is gekomen, ten tijde van het doen

van uitspraak op het bezwaarschrift,

bekend was of redelijkerwijs bekend had moeten zijn, te veel belasting is geheven, wordt voor de

toepassing van artikel 39, onder b, de driejaarstermijn verlengd met drie jaren.

b.Indien de belanghebbende aantoont dat te veel belasting is geheven ten gevolge van een aan de

heffingsambtenaar toe te rekenen vergissing, die de belanghebbende redelijkerwijs niet heeft

kunnen opmerken voor het einde van de in artikel 39, onder b, bedoelde periode, wordt de

driejaarstermijn eveneens met drie jaren verlengd.

Toelichting bij artikel 42

Een vergissing in de zin van dit artikel omvat niet een onjuistheid, waarvan de belanghebbende zich bewust was of had kunnen zijn, en evenmin een keuze, die de belanghebbende achteraf wenst te wijzigen. Dit artikel ziet met name op de volgende vergissingen:

  • a.

    een door de belanghebbende gemaakte vergissing, die de heffingsambtenaar bekend was of had moeten zijn, bijvoorbeeld een kenbare telfout in een aangiftebiljet;

  • b.

    een door de heffingsambtenaar gemaakte vergissing, die de belanghebbende niet binnen de driejaarstermijn heeft opgemerkt of kunnen opmerken, bijvoorbeeld een fout in de berekening van de heffingsgrondslag of het belastingbedrag.

Artikel 43 Andere feiten

1 Indien de heffingsambtenaar kennis neemt van feiten, andere dan die, naar aanleiding waarvan hij

voornemens is ambtshalve vermindering of teruggaaf van belasting te verlenen, en die andere

feiten grond opleveren voor het vermoeden dat de belasting onjuist is berekend, houdt hij daarmee

bij de bepaling van de vermindering of teruggaaf rekening.

2.Voorts verleent de heffingsambtenaar in gevallen waarin ter zake van enig feit ten onrechte

belasting is geheven en waarin als gevolg van die heffing een andere belasting ter zake van

datzelfde feit niet is geheven en door het verstrijken van een termijn ook niet meer kan worden

geheven, slechts ambtshalve vermindering of teruggaaf van de eerstgenoemde belasting voor zover

het bedrag daarvan het bedrag van de laatstgenoemde belasting te boven gaat.

Artikel 44 Jurisprudentie en resoluties

  • 1. Een arrest van de Hoge Raad dan wel een ministeriële regeling, waarin een toepassing van de

    belastingwet besloten ligt die voor de belanghebbende gunstiger is dan de bij de heffing van de

    belasting gevolgde toepassing, leidt niet tot het ambtshalve verlenen van vermindering of

    teruggaaf van belasting indien de belastingaanslag onherroepelijk is komen vast te staan vóór de

    dag, waarop het arrest door de Hoge Raad is gewezen, onderscheidenlijk vóór de dagtekening van

    de ministeriële regeling, tenzij er op dit punt een afwijkende regeling is getroffen.

  • 2. Een uitspraak van het Gerechtshof is geen aanleiding voor het ambtshalve verlenen van

    vermindering of teruggaaf van belasting, tenzij er op dit punt een afwijkende regeling is

    getroffen.

  • 3. Hetgeen in lid 1 is bepaald met betrekking tot een arrest van de Hoge Raad is in daartoe leidende

    gevallen van overeenkomstige toepassing op beslissingen van het Hof van Justitie van de

    Europese Gemeenschappen alsmede op rechterlijke uitspraken van andere supranationale

    colleges.

Hoofdstuk IX

INWERKINGTREDING EN CITEERTITEL

Artikel 45 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking.

  • 2.

    Per datum van inwerkingtreding van deze regeling worden de navolgende regelingen ingetrokken:

  • a.

    Beleidsregels gemeentelijke belastingen 2012, vastgesteld door het college op 28 februari 2012

  • b.

    Beleidsregels toeristenbelasting 2012, vastgesteld door de heffingsambtenaar op 8 mei 2012

  • c.

    Beleidsregel voor de heffing van forensenbelasting, vastgesteld door de heffingsambtenaar op 22 november 2011

Artikel 46 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangemerkt als: "Beleidsregels gemeentelijke belastingen 2015".

Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 17 november 2015.

N.L.J.J. Dusink H. Jager

secretaris burgemeester