Regeling vervallen per 01-10-2015

Gemeenschappelijke regeling Sociale werkvoorziening Fryslân

Geldend van 01-10-2013 t/m 30-09-2015

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Sociale werkvoorziening Fryslân

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Achtkarspelen, Heerenveen, Leeuwarden, Ooststellingwerf, Opsterland, Smallingerland, Tytsjerksteradiel en Weststellingwerf, ieder voorzover zij voor de eigen gemeente bevoegd zijn;

overwegende:

dat er sinds 2001 een gemeenschappelijke regeling Sociale Werkvoorziening “Fryslân” bestaat;

dat deze gemeenschappelijke regeling laatstelijk gewijzigd is in 2008;

dat banken strengere eisen stellen aan de inhoud van gemeenschappelijke regelingen en als voorwaarde stellen dat de modelbepalingen uit de “Circulaire aansprakelijkheid voor schulden van openbare lichamen op grond van de Wet Gemeenschappelijke Regelingen” van de minister van BZK d.d. 8 juli 1999 worden opgenomen in gemeenschappelijke regelingen;

gelet op:

de instemmingsbesluiten van de gemeenteraden van Achtkarspelen, Heerenveen, Leeuwarden, Ooststellingwerf, Opsterland, Smallingerland, Tytsjerksteradiel en Weststellingwerf en het advies van het dagelijks bestuur van deze regeling;

de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht, de Wet sociale werkvoorziening en de artikelen 2.2 en 2.4 van deze regeling;

besluiten:

tot wijziging van de gemeenschappelijke regeling Sociale werkvoorziening "Fryslân" door vaststelling van onderstaande integrale tekst van de gemeenschappelijke regeling.

Hoofdstuk 1. Termen en verwijzingen.

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

    • 1.

      In de regeling wordt verstaan onder:

      • a.

        openbaar lichaam: het openbaar lichaam Sociale werkvoorziening "Fryslân" als bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, van de regeling;

      • b.

        raden: de gemeenteraden van de deelnemendegemeenten;

      • c.

        colleges: de colleges van burgemeester en wethouders

        van de deelnemende gemeenten;

      • d.

        gedeputeerde staten: het college van gedeputeerde staten van

        Friesland;

      • e.

        ambtenaren: werknemers als bedoeld in artikel 1, lid 1 Ambtenarenwet

      • f.

        werknemers: de werknemers, als bedoeld in artikel 1, lid 1 van de Wet sociale werkvoorziening;

      • g.

        wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Hoofdstuk 2. Algemene bepalingen.

Artikel 2.1 Werkingsduur, inwerkingtreding

    • 1.

      De regeling wordt getroffen voor onbepaalde tijd.

    • 2.

      De regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de colleges haar hebben vastgesteld.

    • 3.

      Het dagelijks bestuur draagt zorg voor bekendmaking van de regeling conform het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht in een of meer dagbladen die verschijnen in het gebied van de deelnemende gemeenten.

Artikel 2.2 Wijziging

  • 1. Wijziging van de regeling kan geschieden indien vijf colleges daartoe besluiten, met uitzondering van het bepaalde in de artikelen 3.2 tot en met 3.5. Voor deze wijziging is unanimiteit vereist.

  • 2. Indien het algemeen bestuur een wijziging van de regeling wenselijk acht, zendt het dagelijks bestuur het ontwerp wijziging met een toelichting aan de colleges. Het biedt deze organen daarbij gelegenheid binnen een door het algemeen bestuur te stellen termijn, die niet korter mag zijn dan zes weken na de dagtekening van de toezending hun zienswijze omtrent de voorgenomen wijziging naar voren te brengen.

  • 3. Indien tenminste één college wijziging wenselijk acht wordt het voorstel gericht aan het algemeen bestuur. Het tweede lid is van toepassing.

  • 4. Een besluit tot wijziging wordt door het dagelijks bestuur ter kennis gebracht van de deelnemende gemeenten en gedeputeerde staten.

  • 5. Een wijziging van de regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de colleges haar hebben vastgesteld. Het bepaalde in het derde lid van artikel 2.1 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.3 Financiële verplichtingen

  • 1. De deelnemers zullen er steeds zorg voor dragen dat het openbaar lichaam te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 2. Indien aan het algemeen bestuur van het openbaar lichaam blijkt dat een deelnemer weigert deze uitgaven op de begroting te zetten, doet het algemeen bestuur onverwijld aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artt. 194 en 195 Gemeentewet..

  • 3. De deelnemers verbinden zich in geval van opheffing van het openbaar lichaam een liquidatieplan op te stellen dat voorziet in de verplichting van deelnemers alle rechten en verplichtingen van het openbaar lichaam over de deelnemers te verdelen op een in het plan te bepalen wijze.

Artikel 2.4 Opheffing, liquidatie

  • 1. Voor de opheffing van de regeling en de daarin begrepen ontbinding van het openbaar lichaam is vereist een eensluidend besluit van tenminste vijf colleges.

  • 2. Dit besluit bepaalt tevens de datum van ingang van de opheffing en de ontbinding. Deze datum kan in geen geval gelegen zijn vóór 1 januari van het jaar volgende op dat, waarin het besluit tot opheffing en ontbinding door de colleges is genomen.

  • 3. Binnen dertien weken nadat het in het eerste lid bedoelde besluit onherroepelijk is geworden stelt het algemeen bestuur, na de bevoegde organen van de deelnemers te hebben gehoord, een liquidatieregeling vast.

  • 4. Een liquidatieregeling, als in het vorige lid bedoeld, bevat in elk geval een personeelsplan en een vereffeningsplan. Zij voorziet tevens in een regeling van de overbrenging naar de archiefbewaarplaats van de gemeente Smallingerland van alle archiefbescheiden van het openbaar lichaam.

  • 5. Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de liquidatie. Indien en voor zover dat voor een goede uitvoering van de liquidatie nodig is, blijven de organen en de functionarissen van het openbaar lichaam ook na het tijdstip van opheffing van de regeling, zolang als nodig wordt bevonden, in functie.

  • 6. Een batig saldo komt ten bate, een nadelig saldo komt ten laste van de deelnemende gemeenten. Het batig dan wel nadelig saldo wordt naar verhouding van het aantal SE uit de deelnemende gemeenten op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de regeling wordt opgeheven vastgesteld.

  • 7. Van elk besluit tot opheffing van de regeling wordt door het dagelijks bestuur bericht gezonden aan de gemeenten en gedeputeerde staten.

Artikel 2.5 Toetreding

  • 1.

    Tot de regeling kunnen - na instemming van vijf colleges - andere gemeenten toetreden.

  • 2.

    Het algemeen bestuur zendt het verzoek om toetreding binnen dertien weken aan de colleges onder toevoeging van zijn advies omtrent de toetreding en de eventueel daaraan te verbinden voorwaarden.

  • 3.

    Toetreding gaat in op 1 januari van het jaar volgende op dat waarin het betreffende besluit is genomen.

  • 4.

    Artikel 2.2, vierde en vijfde lid, is van toepassing.

Artikel 2.6 Uittreding

  • 1.

    Het college van de deelnemende gemeenten kunnen besluiten tot uittreding uit deze regeling.

  • 2.

    Een besluit tot uittreding kan niet ten uitvoer worden gelegd:

    • a.

      dan nadat vijf colleges hiermee instemmen;

    • b.

      vóór het tijdstip waarop de eerstvolgende zittingsperiode van het algemeen bestuur aanvangt, met dien verstande dat de voor de uittreding noodzakelijke wijziging vande regeling in werking moet zijn getreden vóór 1 januari van het betreffende kalenderjaar.

  • 3.

    Bij uittreding stelt het algemeen bestuur de verplichtingen van de uittredende deelnemer vast. Daarbij geldt als richtsnoer dat de uittredende deelnemer aan het openbaar lichaam gedurende vijf jaar te rekenen van de datum van uittreding (de realisering daarvan) af een bijdrage is verschuldigd, welke voor het eerste jaar 100%, voor het tweede jaar 80%, voor het derde jaar 60%, voor het vierde jaar 40% en voor het vijfde jaar 20% van de laatstelijk door de deelnemer verschuldigde jaarbijdrage kan belopen. Het algemeen bestuur regelt voorts zonodig de overige gevolgen van een uittreding.

  • 4.

    Artikel 2.2, vierde en vijfde lid, is van toepassing.

Hoofdstuk 3. Vorm, taak, middelen, bevoegdheden.

Artikel 3.1 Vorm, vestigingsplaats

    • 1.

      Voor de verwezenlijking van de samenwerking op het terrein van de sociale werkvoorziening is een openbaar lichaam ingesteld overeenkomstig artikel 8, lid 1 van de wet.

    • 2.

      Het openbaar lichaam draagt de naam: “Sociale werkvoorziening Fryslân" en is gevestigd te Drachten, gemeente Smallingerland.

    • 3.

      Het rechtsgebied van het openbaar lichaam omvat het grondgebied van de deelnemende gemeenten.

Artikel 3.2 Doelstelling

Het openbaar lichaam heeft tot doel uitvoering - binnen het rechtsgebied - van de Wet sociale werkvoorziening en de uit deze wet voortvloeiende wettelijke voorschriften.

Artikel 3.3 Taakstelling

Het openbaar lichaam heeft tot taak de behartiging van de in artikel 3.2 verwoorde doelstelling.

Artikel 3.4 Middelen en bevoegdheden

  • 1. De middelen en de bevoegdheden tot het gebruik daarvan, die zijn verbonden aan de in artikelen 3.2 en 3.3 bedoelde doel- en taakstelling worden hierbij door de deelnemers overgedragen aan het openbaar lichaam met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel en het bepaalde in hoofdstuk 8.

  • 2. Tot de middelen en de bevoegdheden in het eerste lid behoren in elk geval die van, respectievelijk tot:

    • a.

      de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening, alsmede de op deze wet gebaseerde wettelijke regels, echter uitsluitend voor zover deze betrekking hebben op de bevoegdheden van het college en met uitzondering van de bevoegdheden als bedoeld in artikelen 8, 9, 13, vierde lid en 14, eerste lid, van de Wet sociale werkvoorziening;

    • b.

      deelneming rechtens aan het maatschappelijk en het openbaar bestuurlijk verkeer, het rechtsverkeer daaronder begrepen;

    • c.

      het gebruik overigens van alle rechtens geoorloofde middelen en bevoegdheden, die dienstig zijn aan de vervulling van de in artikelen 3.2 en 3.3 genoemde doel- en taakstelling en die normaliter daaraan verbonden zijn.

Artikel 3.5 Afbakening rechten en plichten deelnemers

  • 1. De deelnemers en hun organen hebben, casu quo behouden het recht:

    • a.

      aan de bevoegde organen van het openbaar lichaam voorstellen te doen en - gevraagd of ongevraagd - adviezen te geven over alle zaken, die het openbaar lichaam en zijn organen aangaan;

    • b.

      tot het vragen van informaties en verantwoording als opgenomen in hoofdstuk 6 van deze regeling.

  • 2. Naast hetgeen waartoe wettelijke voorschriften hen terzake van het onderwerp van de regeling verplichten, zijn de deelnemers gehouden:

    • a.

      mee te werken aan de behartiging van de belangen van het openbaar lichaam;

    • b.

      bij te dragen in de kosten van het openbaar lichaam overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk 8 van deze regeling.

Hoofdstuk 4. Bestuursorganen, inrichting en samenstelling.

Artikel 4.1 Bestuursorganen

Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit:

  • a.

    het algemeen bestuur;

  • b.

    het dagelijks bestuur;

  • c.

    de voorzitter.

Artikel 4.2 Aantal leden algemeen bestuur

Het algemeen bestuur telt 8 leden.

Artikel 4.3 Aanwijzing leden

    • 1.

      Het college van elke deelnemende gemeente wijst uit de leden van het college een lid van het algemeen bestuur aan.

    • 2.

      Van elke gedane aanwijzing geeft het bevoegde orgaan van de deelnemende gemeente schriftelijk kennis aan de voorzitter.

Artikel 4.4 Plaatsvervangende leden

    • 1.

      Het college van elke deelnemende gemeente wijst voor het aangewezen lid een plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur aan.

    • 2.

      Het tweede lid van artikel 4.3 is van toepassing op aanwijzingen als bedoeld in dit artikel.

Artikel 4.5 Zittingsduur

    • 1.

      Behoudens tussentijds verlies van lidmaatschap of tussentijds ontslag, zoals bedoeld in artikel 13 en 16 van de wet en in de artikel 4.6 van de regeling, heeft een lid van het algemeen bestuur daarin zitting voor een periode die gelijk is aan de wettelijke zittingsperiode van de leden van het orgaan dat het lid heeft aangewezen.

    • 2.

      Het bevoegde orgaan genoemd in artikel 4.3 beslist in de eerste vergadering van elke nieuwe zittingsperiode over de aanwijzing van het lid van het algemeen bestuur.

    • 3.

      Aftredende leden zijn terstond aanwijsbaar, tenzij zij niet meer voldoen aan de lidmaatschapvereisten.

    • 4.

      Indien een bevoegd orgaan niet kan voldoen aan hetgeen het tweede lid verlangt blijft het lid dat had moeten aftreden als lid fungeren totdat diens opvolger is aangewezen, tenzij het niet meer voldoet aan de lidmaatschapvereisten.

    • 5.

      Het bepaalde in de voorgaande leden is mede van toepassing ten aanzien van een plaats-vervangend lid.

    • 6.

      Artikel 4.3, tweede lid, is van toepassing op aanwijzingen als bedoeld in dit artikel.

Artikel 4.6 Tussentijds ontslag

  • 1. Een lid van het algemeen bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Het zendt dit in bij het orgaan dat het heeft aangewezen. Het deelt dit ontslag tevens mee aan de voorzitter.

  • 2. Het bevoegde orgaan van een deelnemer kan een door hem aangewezen lid van het algemeen bestuur ontslaan indien dat lid zijn vertrouwen niet meer bezit. Het neemt daarbij de volgende bepalingen in acht.

  • 3. Een besluit tot ontslagverlening genoemd in het voorgaande lid kan niet eerder worden genomen dan nadat het bevoegde orgaan ten minste twee weken en ten hoogste dertien weken tevoren heeft verklaard dat het betrokken lid zijn vertrouwen niet meer bezit.

  • 4. Een ontslag als bedoeld in het tweede lid gaat onmiddellijk in met het nemen van het daartoe strekkende besluit. Op het ontslagbesluit is artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

  • 5. Dit artikel is ook van toepassing ten aanzien van een plaatsvervangend lid.

Artikel 4.7 Voorziening in tussentijdse vacatures

  • 1. Indien in de loop van een zittingsperiode om welke reden dan ook een zetel in het algemeen bestuur vacant komt voorziet het bevoegde orgaan van de deelnemer aan wie deze zetel toekomt ten spoedigste in deze vacature door aanwijzing - overeenkomstig artikel 4.3 - van een lid.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde is mede van toepassing ten aanzien van een opengevallen plaats van een plaatsvervangend lid.

  • 3. Van elke aanwijzing geeft het betreffende orgaan kennis aan de voorzitter.

Artikel 4.8 Mededeling aan het algemeen bestuur

De voorzitter doet van hetgeen hem op grond van de artikelen 4.3 tot en met 4.7 ter kennis is gebracht zo spoedig mogelijk mededeling aan het algemeen bestuur.

Artikel 4.9 Samenstelling dagelijks bestuur

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat uit:

    • a.

      de voorzitter;

    • b.

      twee leden aangewezen door het algemeen bestuur uit de leden van het algemeen bestuur.

  • 2.

    De in dit artikel bedoelde leden van het dagelijks bestuur, de voorzitter inbegrepen,hebben in de vergadering van dit bestuur één stem.

Artikel 4.10 Zittingsduur

Behoudens het bepaalde in de artikelen 4.11 en 4.12 is de zittingsduur van de leden van het dagelijks bestuur gelijk aan die van de leden van het algemeen bestuur.

Artikel 4.11 Einde lidmaatschap, gevolgen

  • 1.

    Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag als zodanig nemen. Het zendt dit in bij het algemeen bestuur.

  • 2.

    Een lid van het dagelijks bestuur houdt van rechtswege op lid te zijn zodra het de kwaliteit verliest op grond waarvan het als zodanig is aangewezen. Het geeft van dit verlies onmiddellijk kennis aan het algemeen bestuur.

  • 3.

    Een aftredend lid houdt zitting in het dagelijks bestuur tot zijn opvolger is aangewezen, tenzij het bepaalde in artikel 4.12 van toepassing is casu quo toepassing heeft gevonden.

Artikel 4.12 Opzegging vertrouwen, ontslag

    • 1.

      Het algemeen bestuur kan een of meer uit zijn midden aangewezen leden van het dagelijks bestuur ontslag verlenen, indien deze zijn vertrouwen niet bezitten. Artikel 50 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing. Op het ontslagbesluit is artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

    • 2.

      Het ontslag gaat onmiddellijk met het nemen van het daartoe strekkende besluit in.

Artikel 4.13 Vacaturevoorziening

Indien in het dagelijks bestuur een vacature ontstaat is artikel 4.9, eerste lid, onder b. van toepassing.

Artikel 4.14 Aanwijzing voorzitter

  • 1. De voorzitter van het openbaar lichaam wordt door het algemeen bestuur uit zijn midden aangewezen.

  • 2. Bij verhindering of ontstentenis wordt hij vervangen door een - door het algemeen bestuur aangewezen - lid van het dagelijks bestuur.

  • 3. De voorzitter van het openbaar lichaam is op grond van artikel 12, derde lid, van de wet tevens voorzitter van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur.

Artikel 4.15 Zittingsduur, aftreding

  • 1. De zittingsperiode van de voorzitter is, behoudens ingeval van tussentijdse aftreding of ontslag, gelijk aan diens zittingsperiode in het algemeen bestuur.

  • 2. De voorzitter treedt als zodanig van rechtswege af zodra hij ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn.

  • 3. Artikel 4.11 is van toepassing ten aanzien van de voorzitter.

Artikel 4.16 Vergaderingen algemeen bestuur

  • 1.

    Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks tenminste driemaal en voorts zo dikwijls de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt of tenminste drie leden van het algemeen bestuur zulks schriftelijk -onder opgaaf van de te behandelen onderwerpen- verzoeken.

  • 2.

    Artikel 19 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing met dien verstande, dat de openbare kennisgeving geschiedt door de voozitter van het algemeen bestuur.

  • 3.

    De artikelen 20 en 22 tot en met 25 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.

  • 5.

    Elk lid van het algemeen bestuur heeft één stem. De artikelen 28 tot en met 32 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6.

    Het algemeen bestuur kan in het reglement van orde bepalen dat voor bepaalde in dat reglement nader aan te duiden besluiten een gekwalificeerde meerderheid van stemmen dient te gelden.

  • 7.

    Tot de vergadering van het algemeen bestuur kunnen adviseurs worden toegelaten.

Artikel 4.17 Vergaderingen dagelijks bestuur

  • 1. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt of door tenminste één lid van het dagelijks bestuur, zulks schriftelijk onder opgaaf van de te behandelen onderwerpen, wordt verzocht.

  • 2. De artikelen 56 tot en met 59 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De leden van het dagelijks bestuur, de voorzitter inbegrepen, hebben in de vergadering ieder één stem.

  • 4. Het bepaalde in artikel 4.16, zevende lid, kan toepassing vinden.

  • 5. Het dagelijks bestuur kan een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vaststellen dat aan het algemeen bestuur wordt overgelegd.

Hoofdstuk 5. De bevoegdheden van de bestuursorganen.

Artikel 5.1 Bevoegdheden algemeen bestuur

    • 1.

      Het algemeen bestuur treedt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.4, tweede en lid , ten aanzien van de regeling in de bevoegdheden van de colleges.

    • 2.

      Aan het algemeen bestuur behoren met betrekking tot de verwezenlijking van de doelstelling als bedoeld in artikel 3.2 alle bevoegdheden die bij de regeling niet aan het dagelijks bestuur of de voorzitter zijn opgedragen.

Artikel 5.2 Delegatie, bekendmaking

    • 1.

      Het algemeen bestuur kan aan het dagelijks bestuur - onder toepassing van artikel 10:16 van de Algemene wet bestuursrecht - bevoegdheden als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, overdragen, evenwel met uitzondering van de bevoegdheden genoemd in de artikelen 5.3, tweede lid, 7.1, en hoofdstuk 8 van de regeling.

    • 2.

      Ten aanzien van dit delegatiebesluit is artikel 156, vierde lid, van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing

Artikel 5.3 Bevoegdheden dagelijks bestuur

    • 1.

      Onverminderd het bij of krachtens de regeling te dien aanzien bepaalde is het dagelijks bestuur belast met het dagelijks bestuur en beheer van het openbaar lichaam.

    • 2.

      Het algemeen bestuur kan bij beleidsregels de omvang van het dagelijks bestuur en beheer nader bepalen en daarbij tevens algemene regels stellen voor de uitoefening van de bevoegdheden, die het dagelijks bestuur bezit.

Artikel 5.4 Bevoegdheden van de voorzitter

  • 1.

    Voorzover dit niet volgt uit de wet is de voorzitter belast met de leiding en de handhaving van de orde in de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Op de bevoegdheden van de voorzitter zijn de artikelen 53 en 74 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Het bepaalde in artikel 5.3, tweede lid, is mede van toepassing ten aanzien van de taak en de bevoegdheden van de voorzitter.

  • 4.

    De voorzitter vertegenwoordigt de rechtspersoon in en buiten rechte.

Artikel 5.5 Secretaris

    • 1.

      Het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur worden bij de uitoefening van hun taak bijgestaan door een ambtelijk secretaris.

    • 2.

      De secretaris wordt door het algemeen bestuur benoemd. Voorafgaand aan de benoeming maakt het dagelijks bestuur een aanbeveling op. Het algemeen bestuur kan de secretaris schorsen en ontslaan.

    • 3.

      De secretaris is bevoegd deel te nemen aan de beraadslagingen in het algemeen en het dagelijks bestuur en heeft daarbij een adviserende stem.

Artikel 5.6 Archief

Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam overeenkomstig een door het algemeen bestuur vast te stellen verordening.

Hoofdstuk 6. Verantwoording, informatie.

Artikel 6.1 Verantwoordingsplicht

De voorzitter en de leden van het dagelijks bestuur zijn tezamen en ieder afzonderlijk aan het algemeen bestuur verantwoording schuldig voor het door hen gevoerde bestuur en beheer. Artikel 169, tweede lid, van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.2

  • 1. Een lid van het algemeen bestuur is verantwoording verschuldigd aan het college van zijn gemeente voor het door hem gevoerde beleid.

  • 2. Deze verantwoording wordt afgelegd op grond van hetgeen in het reglement van orde, bedoeld in artikel 4:17, is bepaald.

Artikel 6.3 Inlichtingen

  • 1. Onverminderd hetgeen in het reglement van orde met betrekking tot interpellatie is geregeld kan ieder lid van het algemeen bestuur aan het dagelijks bestuur schriftelijk vragen (met informatieve strekking) stellen.

  • 2. Schriftelijke beantwoording vindt zo spoedig mogelijk plaats, in ieder geval binnen vier weken nadat de vragen zijn binnengekomen. Indien beantwoording niet binnen de genoemde termijn kan plaats vinden krijgt de vragensteller daarvan gemotiveerd bericht, waarbij de termijn waarbinnen beantwoording zal plaats vinden, wordt aangegeven.

  • 3. De vragen en antwoorden worden door de voorzitter aan de leden van het algemeen bestuur medegedeeld.

  • 4. De vragensteller kan in de eerstvolgende vergadering van het algemeen bestuur na de behandeling van de op de agenda voorkomende onderwerpen nadere inlichtingen vragen omtrent het door het dagelijks bestuur gegeven antwoord.

Artikel 6.4 Informatie aan deelnemers

  • 1. Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter verstrekken binnen de kring van hun respectievelijke bevoegdheden aan de raden of aan een of meer leden daarvan gevraagde inlichtingen binnen vier weken nadat het verzoek daartoe hem heeft bereikt.

  • 2. Een verzoek om inlichtingen als in het eerste lid bedoeld dient schriftelijk te worden gedaan. De verstrekking van de inlichtingen geschiedt eveneens schriftelijk.

Artikel 6.5. Jaarlijkse informatieronde

  • 1.

    De voorzitter en het lid van het algemeen bestuur uit een deelnemende gemeente vragen jaarlijks aan de raad van elke deelnemende gemeente een toelichting op het door de raad vastgestelde of vast te stellen beleidskader voor het arbeidsmarktbeleid en de positie van de Wet sociale werkvoorziening daarin.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt op grond van de verkregen informatie het beleidskader voor de Wet sociale werkvoorziening vast op basis waarvan de jaarlijkse overeenkomst met de NV Caparis wordt afgesloten.

  • 3.

    Het algemeen bestuur evalueert jaarlijks met de gezamenlijke raden van de deelnemende gemeenten de resultaten van het vastgestelde beleidskader van het afgelopen jaar en presenteren het beleidskader voor het daarop volgende jaar.

Hoofdstuk 7. Personeel

Artikel 7.1 Ambtenaren

    • 1.

      Het algemeen bestuur stelt voor de ambtenaren de rechtspositie en de bezoldiging vast.

Hoofdstuk 8. Financiële bepalingen.

Artikel 8.1 Algemene bepaling

      • 1.

        Artikel 186 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

      • 2.

        In dit hoofdstuk wordt verstaan onder werknemers, de in artikel 1.1, lid 1, onder e bedoelde werknemers.

Artikel 8.2 Begroting

      • 1.

        Het dagelijks bestuur stelt jaarlijks een ontwerpbegroting en een meerjarenraming met toelichting(en) op en zendt deze tezamen met de ontwerp-overeenkomsten als bedoeld in artikle 8.3, tweede lid toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

      • 2.

        De ontwerpbegroting wordt door de zorg van de colleges voor een ieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld.

      • 3.

        De raden kunnen binnen zes weken na toezending van de ontwerpbegroting hun zienswijze schriftelijk bij het dagelijks bestuur naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren, waarin de zienswijze is opgenomen, bij de ontwerpbegroting zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

      • 4.

        Het algemeen bestuur stelt de begroting vast vóór 1 juli van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting moet dienen.

      • 5.

        De begroting wordt binnen twee weken na vaststelling, door het dagelijks bestuur aan de raden gezonden. Indien de vastgestelde begroting niet afwijkt van de eerder toegezonden ontwerpbegroting kan het dagelijks bestuur volstaan met een schriftelijke mededeling terzake aan de raden binnen twee weken na de vaststelling van de begroting. De raden kunnen gedeputeerde staten schriftelijk van hun zienswijze doen blijken en zenden een kopie van hun brief aan gedeputeerde staten aan het dagelijks bestuur.

      • 6.

        Een exemplaar van de begroting wordt ter kennisneming gezonden aan gedeputeerde staten.

Artikel 8.3 Gemeentelijke bijdrage

      • 1.

        In de begroting wordt voor elke deelnemende gemeente de bijdrage in het budget voor het jaar waarop de begroting betrekking heeft aangegeven.

      • 2.

        De bijdragen van een gemeente aan het in de begroting opgenomen gemeentelijk aandeel wordt bepaald in afzonderlijke overeenkomsten tussen de colleges en het openbaar lichaam, waarin ook de wijze en het tijdstip van betaling van de bijdragen of voorschotten is geregeld.

Artikel 8.4 Begrotingswijzigingen

    • Op de wijzigingen van de begroting is artikel 8.2 van toepassing, met uitzondering van genoemde datum, voorzover een begrotingswijziging een verhoging geeft voor de bijdrage als bedoeld in artikel 8.3. De overige begrotingswijzigingen kunnen worden vastgesteld door het algemeen bestuur.

Artikel 8.5 Jaarrekening

      • 1.

        Het dagelijks bestuur legt jaarlijks vóór 1 april aan het algemeen bestuur over elk begrotingsjaar per deelnemende gemeente verantwoording af van het gevoerde financieel beheer onder overlegging van de jaarrekening en het jaarverslag.

      • 2.

        Het dagelijks bestuur voegt daarbij een verslag als genoemd in artikel 213, tweede lid, van de Gemeentewet.

      • 3.

        De in het eerste en tweede lid genoemde bescheiden, alsmede een exemplaar van het verslag wordt toegezonden aan de raden.

      • 4.

        Binnen zes weken na ontvangst van de in het derde lid genoemde stukken kunnen de raden hun zienswijze schriftelijk naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren, waarin de zienswijze is opgenomen, bij de in het eerste en tweede lid bedoelde stukken.

      • 5.

        Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening vast vóór 1 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar.

      • 6.

        Het dagelijks bestuur zendt de door het algemeen bestuur vastgestelde jaarrekening vergezeld van de bijbehorende stukken binnen twee weken na de vaststelling aan de raden.

      • 7.

        Het besluit van het algemeen bestuur houdende vaststelling van de jaarrekening strekt voorzover het de daarin opgenomen baten en lasten betreft, het dagelijks bestuur en de controller van de dienst tot décharge, behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden.

      • 8.

        Een exemplaar van de jaarrekening wordt ter kennisneming gezonden aan gedeputeerde staten.

Artikel 8.6 Niet bij de regeling betrokken gemeenten

      • 1.

        Met gemeenten die niet deelnemen aan de regeling, maar ingezetenen als werknemer in dienstbetrekking wensen te plaatsen bij de Sociale werkvoorziening Fryslân kan naar door het algemeen bestuur te stellen regels een overeenkomst worden aangegaan.

      • 2.

        De door het algemeen bestuur te stellen regels hebben betrekking op de kosten die de door het rijk verstrekte gelden te boven gaan.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen.

Artikel 9.1 Toelichting en niet voorziene gevallen

      • 1.

        De regeling kent een toelichting.

      • 2.

        In alle gevallen waarin de regeling niet voorziet beslist het algemeen bestuur.

Artikel 9.2 Citeertitel

    • 1.

      De regeling kan worden aangehaald als "Gemeenschappelijke regeling Sociale werkvoorziening Fryslân".

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente
Achtkarspelen d.d. < >
secretaris, burgemeester,
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente
Heerenveen d.d. < >
secretaris, burgemeester,
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente
Leeuwarden d.d. < >
secretaris, burgemeester,
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente
Ooststellingwerf d.d. < >
secretaris, burgemeester,
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente
Opsterland d.d. < >
secretaris, burgemeester,
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente
Smallingerland d.d. < >
secretaris, burgemeester,
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente
Tytsjerksteradiel d.d. < >
secretaris, burgemeester,
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente
Weststellingwerf d.d. < >
secretaris, burgemeester,

Toelichting

TOELICHTING GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING SOCIALE WERKVOORZIENING FRYSLÂN

Artikelsgewijze toelichting

Voor zover noodzakelijk volgt hieronder een toelichting op de verschillende artikelen van de GR. Wanneer een artikel geen toelichting heeft, wordt de tekst geacht voor zichzelf te spreken.

Artikel 3.4 Middelen en bevoegdheden

De bevoegdheden van het college die daaraan bij of krachtens de Wsw worden toegekend, worden overgedragen aan het algemeen bestuur van het openbaar lichaam. Uitgezonderd zijn de bevoegdheden als bedoeld in de artikelen 8 (ontvangen uitkeringen van het rijk), 9 (terugvordering rijksbijdrage), 13, vierde lid (verantwoordingsinformatie aan de minister) en 14, eerste lid (verstrekken inlichtingen aan de minister) van de Wsw.

Het overdragen van die bevoegdheden aan het bestuur van een openbaar lichaam is niet toegestaan op grond van artikel 1, tweede lid van de Wsw.

Artikel 4.5 Zittingsduur

Artikel 13, tweede lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) bepaalt dat het lidmaatschap van het algemeen bestuur van rechtswege eindigt zodra men ophoudt lid of voorzitter te zijn van de raad uit wiens midden men is aangewezen dan wel ophoudt wethouder of secretaris van de desbetreffende deelnemende gemeente te zijn.

Artikel 16, vijfde lid van de Wgr bepaalt dat de GR bepalingen inhoudt over de bevoegdheid van de raad een door hem aangewezen lid van het algemeen bestuur van het openbaar lichaam ontslag te verlenen, indien dit lid het vertrouwen van de raad niet meer bezit. Op het ontslagbesluit is artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. Deze bepalingen zijn opgenomen in artikel 4.6 van de GR.

De wetgever heeft het niet wenselijk geacht dat tegen een dergelijk ontslagbesluit een bezwaarschrift (artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht) kan worden ingediend, omdat dergelijke besluiten het resultaat zijn van politieke besluitvorming.

Artikel 8.3 Gemeentelijke bijdrage

In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de bijdrage per deelnemende gemeente wordt bepaald in afzonderlijke overeenkomsten (zogenaamde “bevoegdhedenovereenkomsten” ) tussen de colleges en het openbaar lichaam, waarin ook de wijze en het tijdstip van betaling van de bijdragen of voorschotten is geregeld. Hiermee wordt onder meer de mogelijkheid geschapen om de jaarlijkse bijdrage per gemeente af te laten hangen van de mate waarin zij heeft bijgedragen aan de doelstellingen en resultaten van de GR (beslispunt 11 van de nota Creativiteit in verbondenheid). Uiteraard moet in de overeenkomsten ook een bepaling worden opgenomen inzake de minimale bijdrage per gemeente.