Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant houdende regels omtrent het verstrekken van subsidie in het kader van de uitvoering van het derde Plattelandsontwikkelingsprogramma voor Nederland 2014-2020 Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020

Geldend van 12-04-2018 t/m 23-05-2018

Intitulé

Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant houdende regels omtrent het verstrekken van subsidie in het kader van de uitvoering van het derde Plattelandsontwikkelingsprogramma voor Nederland 2014-2020 Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

 

Overwegende dat de Europese Commissie op 16 februari 2015 het derde Plattelandsontwikkelingsprogramma voor Nederland 2014-2020 (POP3) heeft goedgekeurd;

Overwegende dat naar aanleiding daarvan Nederland een Europese subsidie uit het Europees Fonds voor Plattelandsontwikkeling ontvangt en Nederland een eigen bijdrage aan het Plattelandsontwikkelingsprogramma levert van minimaal eenzelfde bedrag;

Overwegende dat het Rijk en de provincies op 18 december 2014 het Convenant Uitvoering POP3 hebben gesloten over de hoofdlijnen van de invulling en werkwijze van de uitvoering van de plattelandsontwikkeling in het POP3;

Overwegende dat de Minister van Economische Zaken het beheer en de uitvoering van het Plattelandsontwikkelingsprogramma op grond van artikel 3 van de Regeling uitvoering ELFPO programmaperiode 2014-2020 heeft gedelegeerd aan de provinciebesturen;

Overwegende dat Gedeputeerde Staten met deze subsidieregeling beogen de gestelde doelen in het Plattelandsontwikkelingsprogramma, zoals verdere verduurzaming en innovatie van de agrarische sector en verbetering van de waterkwaliteit, te behalen;

 

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Adviescommissie POP3: adviescommissie ingesteld op grond van artikel 82 van de Provinciewet;

  • b.

    bruto jaarloon: in enig jaar aan een werknemer betaalde salaris, inclusief een niet-prestatie gebonden eindejaarsuitkering of een beloning in de vorm van een dertiende maand, zijnde een vast bedrag of vastgesteld percentage van het salaris, dat werknemers als extra loon ontvangen, voor zover dit is geregeld in de geldende cao of arbeidsovereenkomst, exclusief vakantiegeld, exclusief overige vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen en aanvullende werkgeverslasten;

  • c.

    ELFPO: Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling als bedoeld in VO (EU) 1305/2013;

  • d.

    grondgebruiker: gebruiksgerechtigde van de grond;

  • e.

    Kaderbesluit nationale EZ-subsidies: Regeling van 1 januari 2009, Stb. 2008, 499, gewijzigd per 1 juli 2016, Stb. 2016, 56;

  • f.

    landbouwer: natuurlijk persoon of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke personen of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, van wie het bedrijf zich bevindt binnen het territoriale toepassingsgebied van de verdragen als omschreven in artikel 52 van het Verdrag betreffende Europese Unie in samenhang met de artikelen 349 en 355 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, en die een landbouwactiviteit uitoefent;

  • g.

    landbouwbedrijf: alle eenheden op het grondgebied van eenzelfde lidstaat die voor landbouwactiviteiten worden gebruikt en door een landbouwer worden beheerd;

  • h.

     landbouwactiviteit: activiteit als bedoeld in artikel 4, onder c, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad;

  • i.

    Natuurnetwerk Brabant: netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden binnen de provincie Noord-Brabant zoals afgebakend op de kaart van het Natuurbeheerplan Noord-Brabant 2016, weergegeven in de ArcGIS-Kaartviewer van de provincie Noord-Brabant, http://kaartbank.brabant.nl/viewer/app/natuurbeheerplan;

  • j.

    netto inkomsten: instroom van kasmiddelen als bedoeld in artikel 61, eerste lid, van VO (EU) 1303/2013;

  • k.

    niet-productieve investering: investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming;

  • l.

    PAS: Programma Aanpak Stikstof 2015-2020;

  • m.

    platteland: gehele grondgebied van het in de Europese Unie gelegen deel van het Koninkrijk der Nederlanden met uitzondering van aaneengesloten woonkernen met meer dan 30.000 inwoners;

  • n.

    VO (EU) 1303/2013: Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad;

  • o.

    VO (EU) 1305/2013: Verordening (EU) Nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad;

  • p.

    Verordening Natuurbeschermingswet Noord-Brabant: Verordening van 16 december 2016, Provinciaal Blad van 23 december 2016, nummer 6933, laatst gewijzigd per 25 september 2017, Provinciaal Blad van 26 september 2017, nummer 4283.

  • q.

    VO (EU) 702/2014: Verordening (EU) Nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard;

  • r.

    voorbereidingskosten: kosten gemaakt voorafgaand aan het indienen van de aanvraag om subsidie, die zijn gemaakt ten behoeve van het projectplan en die bestaan uit:

    • 1°.

      kosten van architecten, ingenieurs en adviseurs;

    • 2°.

      kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied;

    • 3°.

      kosten van haalbaarheidsstudies;

    • 4°.

      personeelskosten of inbreng eigen arbeid, voor zover deze kosten betrekking hebben op werkzaamheden als bedoeld onder 1° tot en met 3°.

Artikel 1.2 Subsidievorm

  • 1 Gedeputeerde Staten verstrekken op grond van deze regeling projectsubsidies.

  • 2 Subsidies als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt in de vorm van een geldbedrag.

 Artikel 1.3 Samenwerkingsverbanden

  • 1 Indien in deze regeling is bepaald dat een subsidie kan worden verstrekt aan een samenwerkingsverband, komen slechts voor subsidie in aanmerking, samenwerkingsverbanden:

    • a.

      waarvan de deelnemers natuurlijke of rechtspersonen zijn, ieder met een andere eigenaar en niet in eigendom van een deelnemende natuurlijke persoon;

    • b.

      die bestaan uit ten minste twee partijen;

    • c.

      die voldoen aan de concurrentieregels als bedoeld in de artikelen 206 tot en met 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad.

  • 2 Indien een aanvraag namens de deelnemers van een samenwerkingsverband wordt ingediend:

    • a.

      bevat de aanvraag om subsidie gegevens waaruit blijkt dat:

      • 1°.

        de penvoerder is aangewezen door de deelnemende partijen aan het samenwerkingsverband om de aanvraag om subsidie in te dienen;

      • 2°.

        bezit de penvoerder rechtspersoonlijkheid;

    • b.

      draagt het project de instemming van alle deelnemers van het samenwerkingsverband door middel van het overleggen van een samenwerkingsovereenkomst;

    • c.

      bevat de aanvraag om subsidie de verdeling van de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen betreffende de baten en lasten van de deelnemende partijen.

Artikel 1.4 Weigeringsgronden algemeen

Onverminderd artikel 8 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant wordt de subsidie in ieder geval geweigerd indien:

  • a.

    voor dezelfde activiteit reeds subsidie is aangevraagd in dezelfde tenderperiode;

  • b.

    voor dezelfde activiteiten en subsidiabele kosten op grond van enige regeling reeds subsidie is verstrekt tot het op grond van Europese verordeningen toegestane maximale subsidiepercentage of –bedrag;

  • c.

    met de uitvoering van de activiteit, niet zijnde de uitvoering van de voorbereidingshandelingen voor de uitvoering van de activiteit, is gestart voordat de aanvraag om subsidie is ingediend;

  • d.

    de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in artikel 2, veertiende lid, van Verordening (EU) Nr. 702/2014;

  • e.

    ten aanzien van de subsidieaanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering bestaat, volgend op een eerdere beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard;

  • f.

    de aanvrager een landbouwonderneming is die niet voldoet aan de definitie van kleine, middelgrote of micro-ondernemingen als opgenomen in bijlage 1 bij verordening 651/2014.

Artikel 1.5 Berekeningswijze kostensoorten

  • 1. In afwijking van artikel 10 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant wordt, indien de aanvrager gebruik maakt van de kostensoort personeelskosten en onbetaalde eigen arbeid de volgende berekeningswijze gehanteerd:

    • a.

      personeelskosten worden per uur berekend door het meest recente bruto jaarloon te delen door 1.720 uren op basis van een 40-urige werkweek, vermeerderd met de volgende opslagen:

      • 1°.

        een opslag van 43,5% voor de werkgeverslasten;

      • 2°.

        een opslag van 15% voor indirecte kosten;

    • b.

      een door de Minister goedgekeurde integrale kostensystematiek, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;

    • c.

      kosten uit onbetaalde arbeid worden gewaardeerd op € 35 per uur.

  • 2. Personeelskosten zijn subsidiabel tot maximaal 1.720 uur per persoon per jaar.

  • 3. Bijdragen in natura zijn subsidiabel tot de waarde die gewoonlijk op de desbetreffende markt wordt aanvaard en voor zover de te verlenen subsidie niet meer bedraagt dan de totale subsidiabele kosten in het project exclusief bijdragen in natura overeenkomstig artikel 69, eerste lid van de VO (EU) 1303/2013.

Artikel 1.6 Niet subsidiabele kosten

  • 1 Onverminderd artikel 11 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant komen de volgende kosten in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten die niet aantoonbaar rechtstreeks aan de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft zijn toe te rekenen;

    • b.

      kosten die reeds uit andere hoofde zijn gesubsidieerd tot het op grond van Europese verordeningen toegestane maximale subsidiepercentage of -bedrag;

    • c.

      kosten van rente, debetrente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, kosten van juridische advisering of bijstand ten behoeve van gerechtelijke procedures, boetes en sancties;

    • d.

      vervangingsinvesteringen;

    • e.

      legeskosten, tenzij deze kosten expliciet subsidiabel gesteld worden;

    • f.

      reguliere investeringen in de onderneming van de subsidieontvanger;

    • g.

      kosten voor de vervaardiging van producten die melk en zuivelproducten imiteren of vervangen;

    • h.

      kosten om te voldoen aan wettelijke verplichtingen of aan gangbare minimumkwaliteitseisen;

    • i.

      kosten die niet noodzakelijk voor de uitvoering van het project of bovenmatig zijn.

  • 2 Onverminderd het eerste lid komen, indien de activiteit betrekking heeft op een investering in de landbouw, de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      de aankoop van landbouwproductierechten;

    • b.

      de aankoop van betalingsrechten;

    • c.

      de aankoop van dieren;

    • d.

      de aankoop van zaai- en pootgoed van eenjarige gewassen alsmede het planten daarvan.

Artikel 1.7 Samenstelling subsidieplafond

[vervallen]

Artikel 1.8 Externe adviescommissie

  • 1 Gedeputeerde Staten stellen een Adviescommissie POP3 in.

  • 2 Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat aanvragen, die voor subsidie in aanmerking komen, worden voorgelegd aan de Adviescommissie POP3.

Artikel 1.9 Verplichtingen algemeen

  • 1 Onverminderd artikel 17 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant heeft de subsidieontvanger in ieder geval de volgende verplichtingen:

    • a.

      indien de subsidieontvanger een aanbestedende dienst is worden bij het plaatsen van opdrachten, de voorschriften uit Richtlijn 2004/18/EG, de Aanbestedingswet 2012 en de gids Proportionaliteit, in acht genomen;

    • b.

      het voldoen aan de communicatieverplichtingen zoals omschreven in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 808/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1305/2013;

    • c.

      indien er sprake is van een investering, deze gebruiksklaar te hebben, op het moment van indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling;

    • d.

      indien er sprake is van een investering in infrastructuur of een productieve investering, voldoet deze aan de voorwaarden voor de instandhoudingsplicht, bedoeld in artikel 71 van VO (EU) 1303/2013;

    • e.

      binnen twee maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening wordt gestart met de uitvoering van de activiteit, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;

    • f.

      de activiteiten worden binnen drie jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening voltooid, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;

    • g.

      het voeren van een administratie die te allen tijde de informatie bevat die nodig is voor een juist inzicht in de realisatie van de gesubsidieerde activiteiten en voor een juiste subsidieverstrekking, hetgeen inhoudt dat alle inkomsten en uitgaven in de administratie zijn vastgelegd met ten minste de onderliggende bewijsstukken:

      • 1°.

        indien van toepassing, een sluitende urenadministratie;

      • 2°.

        een deugdelijk en volledig inkoopdossier;

      • 3°.

        bewijsstukken, die als onderdeel van de administratie aanwezig zijn ten name van de subsidieontvanger en waaruit de aard van de geleverde goederen en diensten duidelijk blijkt;

    • h.

      het bewaren van de administratie en de daartoe beherende bescheiden tot 31 december 2028;

    • i.

      het jaarlijks overleggen van een tussentijds voortgangsverslag, met gebruikmaking van een daartoe door Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier, tenzij in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald;

    • j.

      het verlenen van medewerking aan met het toezicht op deze regeling belaste toezichthouders.

  • 2 Indien subsidie is verstrekt aan een samenwerkingsverband:

    • a.

      berusten de verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, hoofdelijk op iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband, met uitzondering van het eerste lid, onder g;

    • b.

      is de penvoerder verplicht de administratie, bedoeld in het eerste lid, onder g, te voeren.

Artikel 1.10 Subsidievaststelling

  • 1 Gelet op VO (EU) 1303/2013 ter rechtvaardiging van staatssteun, worden de verleende subsidies vastgesteld op basis van prestaties en gerealiseerde kosten.

  • 2 De aanvraag tot vaststelling bevat ten minste:

    • a.

      een inhoudelijk en financieel verslag;

    • b.

      facturen en betaalbewijzen.

  • 3 Bij de rekening en verantwoording, bedoeld in artikel 4:45, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, maakt de subsidieontvanger een onderverdeling naar de onderscheiden subsidiabele kosten.

  • 4 Bij de aanvraag tot vaststelling wordt mededeling gedaan van alle aan het project toe te rekenen inkomsten, waaronder mede begrepen eventueel verleende andere subsidies die op de gesubsidieerde activiteit of activiteiten betrekking hebben.

  • 5 Het inhoudelijk verslag bevat ten minste:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten die in het kader van het project zijn verricht;

    • b.

      een evaluatie van de mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan de doelstellingen, omschreven in het projectplan dat onderdeel vormt van de beschikking tot subsidieverlening;

    • c.

      de kennis en informatie die met het project zijn opgedaan;

    • d.

      de wijze waarop de kennis en informatie, bedoeld onder c, openbaar is of zal worden gemaakt, ingeval is bepaald dat openbaarmaking plaatsvindt.

  • 6 Indien de aanvraag tot vaststelling tevens een verzoek om uitbetaling van subsidie bevat, is artikel 1.17 tevens van toepassing.

Artikel 1.11 Verrekening netto inkomsten gedurende uitvoering

Indien de subsidie betrekking heeft op paragraaf 1, 3 of 5 van hoofdstuk 2 of op het onderdeel LEADER worden netto inkomsten die tijdens de uitvoering van de activiteit gegenereerd worden, overeenkomstig artikel 65 van VO (EU) 1303/2013 in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

Artikel 1.12 Verrekening netto inkomsten na uitvoering

Indien de subsidie betrekking heeft op paragraaf 1, 3 of 5 van hoofdstuk 2 of op het onderdeel LEADER worden netto inkomsten die na de uitvoering van de activiteit gegenereerd worden overeenkomstig artikel 61 van VO (EU) 1303/2013 in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.

Artikel 1.13 Intrekking of wijziging subsidieverlening of subsidievaststelling

Onverminderd de artikelen 4:48 en 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht trekken Gedeputeerde Staten de subsidieverlening of subsidievaststelling in of wijzigen deze, indien de Europese Commissie dat op grond van de van toepassing zijnde Europese regelgeving vordert.

Artikel 1.14 Terugvordering

  • 1 Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht, worden terug te vorderen bedragen vermeerderd met de wettelijke rente.

  • 2 De rente wordt berekend over de periode die verstrijkt tussen de in het besluit tot terugvordering vastgestelde betalingstermijn en de datum van de terugbetaling dan wel de verrekening.

  • 3 De betalingstermijn, bedoeld in het tweede lid, bedraagt niet meer dan zestig dagen.

  • 4 Onverminderd de voorgaande leden kunnen onverschuldigd betaalde subsidiebedragen overeenkomstig artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht, hoofdelijk worden teruggevorderd bij iedere deelnemer van het samenwerkingsverband.

  • 5 In afwijking van het vierde lid, kunnen, indien een deelnemer aan het samenwerkingsverband minder dan 20% bijdraagt aan de kosten van het project, onverschuldigd betaalde subsidiebedragen, bij die deelnemer worden teruggevorderd naar rato van de bijdrage aan het project.

Artikel 1.15 Bevoorschotting en betaling

  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen op basis van een daartoe door de subsidieontvanger ingediend verzoek om een voorschot, voorschotten verstrekken, op het verleende subsidiebedrag van ten hoogste 80% van het verleende subsidiebedrag.

  • 2 Het voorschot wordt verleend op basis van werkelijke kosten en betalingen.

  • 3 Het verzoek om een voorschot bevat ten minste facturen en betaalbewijzen en voor zover van toepassing:

    • a.

      bewijsstukken inzake de gemaakte personeelskosten;

    • b.

      bewijsstukken inzake geleverde inbreng kosten uit onbetaalde eigen arbeid;

    • c.

      een voortgangsrapportage als bedoeld in artikel 1.9, eerste lid, onder i.

  • 4 Het verzoek om een voorschot bedraagt minimaal 25% van het verleende subsidiebedrag of minimaal € 50.000.

  • 5 Gedeputeerde Staten beslissen binnen dertien weken op een verzoek om een voorschot.

Artikel 1.16 Verlaging voorschot

  • 1 Gedeputeerde Staten stellen bij een verzoek om een voorschot als bedoeld in artikel 1.15, vast welk bedrag op grond van deze regeling of de beschikking tot subsidieverlening kan worden verstrekt.

  • 2 Indien het gevraagde bedrag aan voorschot meer dan 10% hoger is dan het onder het eerste lid berekende bedrag, wordt het onder het eerste lid berekende bedrag verlaagd overeenkomstig artikel 63 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden..

  • 3 De verlaging is gelijk aan het verschil tussen het gevraagde bedrag aan voorschot en het onder het eerste lid berekende bedrag.

  • 4 Het voorschot kan maximaal worden verlaagd tot nihil.

  • 5 Het voorschot wordt niet verlaagd indien de subsidieontvanger aantoont dat het verzoek om een voorschot buiten zijn schuld facturen, betaalbewijzen of bewijsstukken bevat van kosten die niet subsidiabel zijn of indien Gedeputeerde Staten anderszins van oordeel zijn dat de betreffende subsidieontvanger geen schuld treft.

Artikel 1.17 Sanctiebeleid

  • 1 Gedeputeerde Staten verlagen de verleende of vastgestelde subsidie, indien er onregelmatigheden zijn geconstateerd bij de uitvoering van controles als bedoeld in de artikelen 48 en 49 van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden.

  • 2 Onder onregelmatigheid wordt elke inbreuk op het Gemeenschapsrecht verstaan die bestaat uit een handeling of nalaten van een subsidieontvanger waardoor de algemene begroting van de Gemeenschappen of de door de Gemeenschappen beheerde begrotingen worden of zouden kunnen worden benadeeld, hetzij door de vermindering of het achterwege blijven van ontvangsten uit de eigen middelen, die rechtstreeks voor rekening van de Gemeenschappen worden geïnd, hetzij door een onverschuldigde uitgave.

  • 3 Onverminderd het eerste en tweede lid, stelt de Minister van Economische Zaken het sanctiebeleid betreffende het plattelandsontwikkelingsprogramma 3 vast in de vorm van een beleidsregel.

  • 4 Gedeputeerde Staten sluiten zich aan bij de beleidsregel, bedoeld in het derde lid, en passen deze toe.

  • 5 In de beleidsregel, bedoeld in het derde lid, worden overeenkomstig Verordening (EU) nr. 809/2014 van de commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden, bepalingen opgenomen met betrekking tot de gevolgen van het niet voldoen door de subsidieontvanger aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Hoofdstuk 2 Maatregelen

§ 1 Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties ten behoeve van waterkwaliteit

Artikel 2.1.1 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

  • a.

    rechtspersonen en ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid die de opleiding of andere vorm van kennisoverdracht of voorlichting leveren;

  • b.

    samenwerkingsverbanden van partijen als bedoeld onder a.

Artikel 2.1.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het verzorgen van trainingen, workshops of coaching aan een groep van landbouwondernemers;

  • b.

    demonstratieactiviteiten, waarbij landbouwers kennis nemen van innovaties en de toepassing ervan.

Artikel 2.1.3 Subsidievereisten

  • 1 Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1.2 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

    • b.

      het project komt ten goede aan het platteland of de agrarische sector;

    • c.

      het project heeft als doel de deelnemers te informeren over innovaties of modernisering en de toepassing ervan te bevorderen met betrekking tot een van de onderstaande thema’s:

      • 1°.

        maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik, een meer gesloten kringloop, minder emissie van fosfaat, nitraat, ammonium, ammoniak of lachgas vanuit of vanaf landbouwgrond naar lucht, grond- of oppervlaktewatermilieubelastende stoffen en klimaatmitigatie;

      • 2°.

        maatregelen die leiden tot minder emissie of minder kans op emissie van nutriënten uit voer- of mestresten op erf of verharde koepaden;

    • d.

      indien een project betrekking heeft op het thema genoemd onder c, onderdeel 2°, komt dit project ten goede aan ten minste drie beheergebieden van de waterschappen in de provincie Noord-Brabant;

    • e.

      het project scoort bij de afweging, bedoeld in artikel 2.1.9, eerste tot en met derde lid, 1816 punten of meer.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een projectplan waarin ten minste is opgenomen:

      • 1°.

        de doelstellingen van het project;

      • 2°.

        een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering van het project te maken kosten blijkt;

      • 3°.

        de wijze van uitvoering van het project;

      • 4°.

        de verwachte planning en realisatietermijn van het project;

      • 5°.

        de verwachte liquiditeitsplanning van het project;

      • 6°.

        de verwachte resultaten van het project;

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van het project met inbegrip van een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

      de curricula vitae van het personeel, waaronder minimaal de aanvrager zelf of een medewerker bij de aanvrager in loondienst, diedat de kennisoverdrachtsdiensten en voorlichtingsdiensten aan gaat bieden, waarbij deze voldoen aanminimaal een afgeronde opleiding op ten minste HBO-niveau en drie jaar relevante werkervaring waaronder relevante werkervaring binnen drie jaar van de volgende vereisten:

      • 1°.

        een afgeronde opleiding op ten minste HBO-niveau;

      • 2°.

        ervaring met het trainen of coachen van groepen landbouwers;

      • 3°.

        relevante werkervaring binnen drie jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag.

Artikel 2.1.4 Subsidiabele kosten

  • 1 De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      personeelskosten van bij de uitvoering van het project betrokkenen, voor de uren die aantoonbaar ten behoeve van het project zijn gemaakt;

    • b.

      kosten van procesbegeleiders en adviseurs;

    • c.

      materiaalkosten;

    • d.

      huur van ruimten en gebruik bijbehorende faciliteiten;

    • e.

      kosten van drukwerk, mailings en de inrichting van websites gekoppeld aan de activiteit;

    • f.

      kosten van afschrijving, huur of lease voor fysieke investeringen die nodig zijn voor de uitvoering van een demonstratieactiviteit als bedoeld in artikel 2.1.2, onder b;

    • g.

      bijdragen in natura in de vorm van kosten voor onbetaalde eigen arbeid.

Artikel 2.1.5 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.6 en in afwijking van artikel 2.1.4 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten voor de ontwikkeling van nieuwe kennis;

  • b.

    kosten voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma's of leergangen van het reguliere onderwijs;

  • c.

    inbreng van eigen uren door landbouwers om aan de activiteit, bedoeld in artikel 2.1.2, deel te nemen.

Artikel 2.1.6 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 11 december 2017 om 9.00 uur tot en met 26 februari 2018 om 17.00 uur.

Artikel 2.1.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafondde subsidieplafonds voor subsidies als bedoeld in artikel 2.1.2:

  • a.

    in samenhang met artikel 2.1.3, eerste lid, onder c, onderdeel 1°, voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.1.6, vast op € 2.300.000;

  • b.

    in samenhang met artikel 2.1.3, eerste lid, onder c, onderdeel 2°, voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.1.6, vast op € 700.000.

Artikel 2.1.8 Subsidiehoogte

  • 1 De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.1.2:

    • a.

      in samenhang met artikel 2.1.3, eerste lid, onder c, onderdeel 1°, bedraagt 80% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 500.000;

    • b.

      in samenhang met artikel 2.1.3, eerste lid, onder c, onderdeel 2°, bedraagt 80% van de subsidiabele kosten.

  • 2 Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt indien het subsidiebedrag in het eerste lid lager is dan € 100.000.

Artikel 2.1.9 Selectiecriteria

  • 1 Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, bedoeld in artikel 2.1.2, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van:

    • a.

      de kosteneffectiviteit van het project hetgeen blijkt uit de totale aangevraagde subsidiabele kosten in relatie tot de geplande prestatie inclusief de bijdrage ervan aan de doelstelling van de openstelling;

    • b.

      de kans op succes van het project hetgeen blijkt uit:

      • 1°.

        de kwaliteit van de aanbieder van de kennis;

      • 2°.

        de kwaliteit van het projectplan;

      • 3°.

        de mate waarin wordt gewerkt aan kennisvragen die voortvloeien uit managementinstrumenten of knelpunten in de bedrijfsvoering van deelnemende bedrijven;

      • 4°.

        de mate waarin deelnemers perspectief krijgen op bedrijfseconomisch voordeel;

    • c.

      de effectiviteit van het project bij het verminderen van de emissie van fosfaat, nitraat, ammonium, ammoniak of lachgas, blijkend uit:

      • 1°.

        de wijze waarop bedrijfsinformatie van de deelnemers wordt gebruikt om de emissie van fosfaat, nitraat, ammonium, ammoniak of lachgas naar bodem, lucht en grond- of oppervlaktewater bij de deelnemende bedrijven in beeld te brengen en de aandacht die wordt besteed aan bruikbare manieren om deze emissie te verminderen;

      • 2°.

        het bereik van het project, blijkend uit het aantal bijeenkomsten, het aantal deelnemers, de focus en het aantal contacturen;

      • 3°.

        de wijze waarop en de mate waarin toepassing van de aangeboden kennis na afloop van het project geborgd blijft, blijkend uit de wijze waarop dit in managementinstrumenten of de bedrijfsvoering kan worden geïntegreerd.

  • 2 Voor de beoordeling van de selectiecriteria, genoemd in het eerste lid, worden de volgende wegingsfactoren gehanteerd:

    • a.

      wegingsfactor 2 voor kosteneffectiviteit;

    • b.

      wegingsfactor 3 voor kans op succes;

    • c.

      wegingsfactor 3 voor effectiviteit;

  • 3 Voor de beoordeling van de selectiecriteria, genoemd in het eerste lid, wordt per onderdeel de volgende puntentoekenning gehanteerd:

    • a.

      1 punt, indien de beoordeling matig is;

    • b.

      2 punten, indien de beoordeling voldoende is;

    • c.

      3 punten, indien de beoordeling goed is;

    • d.

      4 punten, indien de beoordeling zeer goed is.

  • 4 Indien na toepassing van het eerste tot en met derde lid, en artikel 2.1.3, eerste lid, onder e, blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.1.7 te boven gaan, worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.

  • 5 Indien toepassing van het eerste tot en met derde lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door het puntenaantal van het selectiecriterium voor effectiviteit. Indien ook dit puntenaantal gelijk is, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 2.1.10 Adviescommissie POP3

Gedeputeerde Staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.1.2, voor advies over de artikelen 2.1.3, eerste lid, onder d en 2.1.9 voor aan de Adviescommissie POP3, bedoeld in artikel 1.8.

Artikel 2.1.11 Verplichtingen specifiek

Onverminderd artikel 1.9 heeft de subsidieontvanger de verplichting om tijdens de uitvoering van het project het aantal gegeven trainingen, de locaties waar de trainingen hebben plaatsgevonden en de deelnemersgegevens bij te houden.

§ 2 Fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen ten behoeve van agrofood

Artikel 2.2.1 Begripsbepalingen specifiek

In deze paragraaf wordt onder BZV-score verstaan:

Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij, die de mate waarin de Brabantse veehouderij bovenwettelijke maatregelen toepast, uitdrukt.

Artikel 2.2.1a Doelgroep

  • 1. Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

    • a.

      landbouwers;

    • b.

      samenwerkingsverbanden van landbouwers.

  • 2. In afwijking van artikel 1.3, tweede lid, onder a, kan subsidie namens een samenwerkingsverband worden aangevraagd door een penvoerder zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.2.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor fysieke investeringen voor de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector.

Artikel 2.2.3 Subsidievereisten

  • 1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2.2 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

    • b.

      de investering komt ten goede aan het platteland of de agrarische sector;

    • c.

      het project heeft als doel bij te dragen aan minimaal drie van de onderstaande thema’s, waaronder in ieder geval het eerste thema:

      • 1°.

        verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaardestrategie door middel van marktconcepten en verdienmodellen waarbij verbeterde duurzaamheidsprestaties op het vlak van ecologie, maatschappij en economie integraal onderdeel vormen van de productie, verwerking en vermarkting;

      • 2°.

        beter beheer van productierisico’s, klimaatadaptatie, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen;

      • 3°.

        maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een meer gesloten kringloop, minder emissie van milieubelastende stoffen en klimaatmitigatie;

      • 4°.

        verbetering van dierenwelzijn of diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

      • 5°.

        behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit;

    • d.

      het project scoort bij de afweging, bedoeld in artikel 2.2.9, eerste tot en met derde lid, 27 punten of meer.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een projectplan waarin ten minste is opgenomen:

      • 1°.

        de doelstellingen van het project;

      • 2°.

        een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering van het project te maken kosten blijkt;

      • 3°.

        de wijze van uitvoering van het project;

      • 4°.

        de verwachte planning en realisatietermijn van het project;

      • 5°.

        de verwachte liquiditeitsplanning van het project;

      • 6°.

        de verwachte resultaten van het project;

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van het project, met inbegrip van een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

      indien de investering naar waarschijnlijkheid leidt tot negatieve omgevingseffecten, een verkenning naar de mogelijke negatieve omgevingseffecten van de investering.

Artikel 2.2.4 Subsidiabele kosten

  • 1. De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken;

    • b.

      kosten van koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • c.

      kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    • d.

      kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    • e.

      kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • f.

      kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

    • g.

      personeelskosten;

    • h.

      bijdragen in natura in de vorm van kosten van onbetaalde eigen arbeid;

  • 2. Onverminderd het eerste lid, onder a, zijn de kosten voor aankoop van gronden maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten van het project.

Artikel 2.2.5 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.6 en in afwijking van artikel 2.2.4, komen gebouwen waarvoor in de afgelopen 10 jaar steun is verleend of die op het moment van subsidievaststelling niet aan de nationale vereisten voldoen, niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.2.6 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen voor subsidies als bedoeld in artikel 2.2.2 worden ingediend binnen de tenderperiode van 5 maart 2018, vanaf 09.00 uur tot en met 16 april 2018, tot 17.00 uur.

Artikel 2.2.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.2.2, voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.2.6, vast op € 4.480.000.

Artikel 2.2.8 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 250.000.

  • 2. Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

  • 3. Geen subsidie wordt verstrekt indien het subsidiebedrag lager is dan € 30.000.

Artikel 2.2.9 Selectiecriteria

  • 1. Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, bedoeld in artikel 2.2.2, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van:

    • a.

      de effectiviteit van het project hetgeen blijkt uit de bijdrage die wordt geleverd aan verduurzaming van de landbouw en voedselketen, de hoogte van de gevraagde subsidie in ogenschouw nemend, blijkend uit:

      • 1°.

        de mate waarin de innovatieve investering aansluit op de kansen en uitdagingen in de agrofoodketen, de directe en maatschappelijke omgeving van de agrarische productie;

      • 2°.

        de mate waarin een integrale bijdrage wordt geleverd aan de duurzaamheid van de landbouw en agrofoodsector te beoordelen aan de hand van de bijdrage aan elk van de duurzaamheidsthema’s, genoemd in artikel 2.2.3, eerste lid, onder c, waarbij de bijdrage aan het eerste thema het belangrijkste is;

      • 3°.

        er sprake is van een veehouderijbedrijf waarbij wordt bijgedragen aan de verlaging van ammoniakemissie;

      • 4°.

        de BZV-score van het bedrijf waar de investering plaatsvindt, mits deze score voor het betreffende bedrijf van toepassing is;

    • b.

      de kans op succes van het project hetgeen blijkt uit:

      • 1°.

        de mate waarin de innovatie direct inpasbaar en toepasbaar is op het bedrijf van de aanvrager;

      • 2°.

        de mate waarin er behoefte is aan de innovatie in de bedrijfstak waar de aanvrager onderdeel van uitmaakt en de risico’s zijn geïdentificeerd en gereduceerd;

      • 3°.

        de wijze waarop andere landbouwers worden gestimuleerd om kennis te nemen van de innovatie op het bedrijf van de aanvrager;

    • c.

      de innovativiteit van het project hetgeen blijkt uit de mate waarin de innovatieve investering al bij de doelgroep wordt toegepast in samenhang met de mate waarin de innovatie afwijkt van de gangbare praktijk.

    • d.

      de efficiëntie van het project hetgeen blijkt uit, gegeven de resultaten van het project, hoe redelijk de opgevoerde kosten zijn en in hoeverre op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande bronnen, zoals kennis, kunde en middelen.

  • 2. Voor de beoordeling van de selectiecriteria, genoemd in het eerste lid, worden de volgende wegingsfactoren gehanteerd:

    • a.

      wegingsfactor 3 voor effectiviteit;

    • b.

      wegingsfactor 2 voor kans op succes;

    • c.

      wegingsfactor 2 voor innovativiteit;

    • d.

      wegingsfactor 2 voor efficiëntie.

  • 3. Voor de beoordeling van de selectiecriteria, genoemd in het eerste lid, wordt per onderdeel de volgende puntentoekenning gehanteerd:

    • a.

      0 punten, indien de bijdrage aan het criterium zeer gering is

    • b.

      1 punt, indien de bijdrage aan het criterium gering is;

    • c.

      2 punten, indien de bijdrage aan het criterium matig is;

    • d.

      3 punten, indien de bijdrage aan het criterium voldoende

    • e.

      4 punten, indien de bijdrage aan het criterium goed is;

    • f.

      5 punten, indien de bijdrage aan het criterium zeer goed is.

  • 4. Indien na toepassing van het eerste tot en met derde lid, en artikel 2.2.3, eerste lid, onder d, blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.2.7 te boven gaan, worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.

  • 5. Indien toepassing van het eerste tot en met derde lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door het puntenaantal van het selectiecriterium voor effectiviteit. Indien dit puntenaantal ook gelijk is, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 2.2.10 Adviescommissie POP3

Gedeputeerde Staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2.2, voor advies over de artikelen 2.2.3, eerste lid, onder d en 2.2.9 voor aan de Adviescommissie POP3, bedoeld in artikel 1.8.

Artikel 2.2.11 Verplichtingen specifiek

In afwijking van artikel 1.9, eerste lid, onder f, worden de activiteiten, bedoeld in artikel 2.2.2, binnen twee jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening voltooid.

§ 3 Samenwerking voor innovaties

Artikel 2.3.1 Begripsbepalingen specifiek

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    innovatieproject: project gericht op het ontwikkelen, valideren of verfijnen van een innovatie;

  • b.

    preparaat: chemische stof, microörganismen, extract uit in de natuur voorkomende stoffen of product uit in de natuur voorkomende stoffen en speciaal bereid om te worden toegevoegd aan bodem, planten, meststoffen of anderszins met als hoofddoel of als nevendoel om benutting van nutriënten te verbeteren, de bodem te verbeteren of emissie van fosfaat, nitraat, ammonium, ammoniak of lachgas te verminderen.

Artikel 2.3.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door de deelnemers aan een samenwerkingsverband.

Artikel 2.3.3 Subsidiabele activiteiten

bsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een innovatieproject.

Artikel 2.3.4 Weigeringsgrond

Onverminderd artikel 1.4 wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.3.3 geweigerd indien:

  • a.

    er voor dezelfde activiteit en dezelfde subsidiabele kosten reeds subsidie in het kader van LEADER is verstrekt;

  • b.

    de innovatie gericht is op het toedienen van stoffen of preparaten, niet zijnde meststoffen.

Artikel 2.3.5 Subsidievereisten

  • 1 Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.3.3 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt geheel of gedeeltelijk uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

    • b.

      het project komt ten goede aan het platteland of de agrarische sector in de provincie Noord-Brabant;

    • c.

      aan het samenwerkingsverband nemen ten minste twee partijen deel die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling van de projectvraag, waaronder tenminste een landbouwer of een organisatie die landbouwers vertegenwoordigt;

    • d.

      het project betreft een proefproject of de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, processen of technieken in de landbouw;

    • e.

      het project is gericht op of staat ten dienste van de voortbrenging van landbouwproducten;

    • f.

      het project heeft als doel het ontwikkelen, valideren of verfijnen van innovaties met betrekking tot maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een meer gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van fosfaat, nitraat, ammonium, ammoniak of lachgas vanuit of vanaf landbouwgrond naar lucht, grond- of oppervlaktewater;

    • g.

      het samenwerkingsverband heeft interne procedures vastgesteld ten behoeve van:

      • 1°.

        het garanderen van transparante werking en besluitvorming van het samenwerkingsverband;

      • 2°.

        het voorkomen van belangenconflicten;

    • h.

      het project scoort bij de afweging, bedoeld in artikel 2.3.11, 18 punten of meer.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een projectplan waarin ten minste is opgenomen:

      • 1°.

        een beschrijving van de wijze waarop wordt voldaan aan de vereisten genoemd in het eerste lid;

      • 2°.

        een beschrijving van het project;

      • 3°.

        de doelstellingen van het project;

      • 4°.

        de wijze van uitvoering van het project;

      • 5°.

        de wijze waarop kennisverspreiding van de resultaten plaatsvindt met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken;

      • 6°.

        de verwachte planning en realisatietermijn van het project;

      • 7°.

        de verwachte resultaten van het project inclusief toetsing ervan en de bijdrage aan de doelstelling om duurzaam beheer van hulpbronnen te verbeteren door emissies van fosfaat, nitraat, ammonium, ammoniak of lachgas vanuit of vanaf landbouwgronden naar lucht, grond- of oppervlaktewater te verminderen;

      • 8°.

        een beschrijving van de risico’s bij de uitvoering van het project en de te nemen beheersmaatregelen;

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van de activiteit, met inbegrip van een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

      indien de aanvraag betrekking heeft op een investering en de investering leidt naar waarschijnlijkheid tot negatieve omgevingseffecten bevat de aanvraag om subsidie een verkenning naar de mogelijke negatieve omgevingseffecten van de investering.

    • f.

      een door alle deelnemers ondertekende samenwerkingsovereenkomst.

Artikel 2.3.6 Subsidiabele kosten

  • 1 De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten, waaronder personeelskosten, voor coördinatie van het samenwerkingsverband, gericht op een goede samenwerking;

    • b.

      kosten, waaronder personeelskosten, voor verspreiding van de resultaten van het project;

    • c.

      kosten van bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken;

    • d.

      kosten van koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • e.

      kosten van tweedehands goederen tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • f.

      kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    • g.

      kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    • h.

      kosten voor haalbaarheidsstudies;

    • i.

      operationele kosten voor het testen en ontwikkelen van een innovatie in de praktijk;

    • j.

      kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • k.

      kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrecht en merken;

    • l.

      bijdragen in natura in de vorm van kosten van onbetaalde eigen arbeid;

    • m.

      personeelskosten;

    • n.

      afschrijvingskosten.

  • 2 De kosten, bedoeld in het eerste lid onder a en b, bedragen maximaal 25% van de totale subsidiabele kosten van het project.

  • 3 Onverminderd het eerste lid, onder c, zijn de kosten voor aankoop van gronden maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten van het project.

Artikel 2.3.7 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.6 en in afwijking van artikel 2.3.6, komen kosten van reguliere bedrijfsvoering van deelnemers en van bestaande reguliere samenwerkingsactiviteiten niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.3.8 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 11 december 2017, 9.00 uur tot en met 26 februari 2018, 17.00 uur.

Artikel 2.3.9 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.3.3 voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.3.8, vast op € 3.200.000.

Artikel 2.3.10 Subsidiehoogte

  • 1 De hoogte van de subsidie bedraagt, tot een maximum van € 500.000, de som van:

    • a.

      70% van de kosten van coördinatie van het samenwerkingsverband en verspreiding van de resultaten van het project als bedoeld in artikel 2.3.6, eerste lid, onder a en b;

    • b.

      40% van de kosten als bedoeld in artikel 2.3.6, eerste lid, onder c tot en met n.

  • 2 De percentages, bedoeld in de voorgaande leden, worden gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt indien het subsidiebedrag lager is dan € 100.000.

Artikel 2.3.11 Selectiecriteria

  • 1 Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie bedoeld in artikel 2.3.3 een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van:

    • a.

       de kosteneffectiviteit van het project hetgeen blijkt uit:

      • 1°.

        de aangevraagde subsidiabele kosten in relatie tot de geplande prestatie inclusief de bijdrage ervan aan de doelstelling van de openstelling;

      • 2°.

        de relevantie van de kosten; en,

      • 3°.

        de mate waarin bestaande kennis wordt benut;

    • b.

      de kans op succes van het project hetgeen blijkt uit:

      • 1°.

        de mate waarin het probleem, het doel en de weg daar naar toe concreet en realistisch zijn omschreven;

      • 2°.

        de capaciteiten van de deelnemers van het samenwerkingsverband en de mate waarin zij elkaar aanvullen wat betreft kennis, ervaring, netwerk en middelen die vereist zijn om de projectdoelen te realiseren; en,

      • 3°.

        de kwaliteit van de vastgelegde afspraken tussen de deelnemers in een procesplan of samenwerkingsovereenkomst, minimaal bestaand uit een verdeling van de risico's en beheersmaatregelen en commerciële afspraken - op hoofdlijnen - bij eventuele vermarkting;

      • 4°.

         de mate waarin sprake is van een kansrijke business case;

    • c.

      de effectiviteit van het project hetgeen blijkt uit de bijdrage die wordt geleverd aan het verminderen van emissies van fosfaat, nitraat, ammonium, ammoniak of lachgas vanuit of vanaf landbouwgrond naar lucht, grond- of oppervlaktewater, blijkend uit:

      • 1°.

        de mate waarin naar verwachting de gemiddelde aanvoer van stikstofhoudende meststoffen op de deelnemende of beoogde landbouwbedrijven kan worden verminderd of de gemiddelde afvoer van stikstofhoudende landbouwproducten kan worden verhoogd;

      • 2°.

        de mate waarin het project een bijdrage levert aan de vermindering van emissies van fosfaat, nitraat, ammonium, ammoniak of lachgas vanuit of vanaf landbouwgronden naar lucht, grond- en oppervlaktewater; en,

      • 3°.

        de mate waarin het samenwerkingsverband actief communiceert naar potentiele gebruikers over de voortgang en de resultaten van het project;

    • d.

      de innovativiteit van het project, blijkend uit:

      • 1°.

        de mate waarin het project technisch of sociaal grensverleggend is;

      • 2°.

        de mate waarin het project bijdraagt aan transitie naar een duurzame landbouw;

      • 3°.

        de mate waarin nieuwe samenwerkingsverbanden met meerwaarde ontstaan; en,

      • 4°.

        de mate waarin het project gericht is op het wegnemen van belemmeringen.

  • 2 Voor de beoordeling van de selectiecriteria, genoemd in het eerste lid, wordt per onderdeel met een wegingsfactor van twee, de volgende puntentoekenning gehanteerd:

    • a.

      1 punt, indien de beoordeling matig is;

    • b.

      2 punten, indien de beoordeling voldoende is;

    • c.

      3 punten, indien de beoordeling goed is;

    • d.

      4 punten, indien de beoordeling zeer goed is.

  • 3 Indien na toepassing van het eerste en tweede lid en artikel 2.3.5, eerste lid, onder h, blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.3.9, te boven gaan, worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.

  • 4 Indien toepassing van het eerste en tweede lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door het puntenaantal van het selectiecriterium voor effectiviteit. Indien ook dit puntenaantal gelijk is, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 2.3.12 Adviescommissie POP3

Gedeputeerde Staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.3.3, voor advies over de artikelen 2.3.6, eerste lid, onder h en 2.3.11 voor aan de Adviescommissie POP3, bedoeld in artikel 1.8.

Artikel 2.3.13 Verplichtingen specifiek

Onverminderd artikel 1.9 heeft de subsidieontvanger de verplichting om de resultaten van het project openbaar te maken en te verspreiden via de geëigende netwerken.

§ 4 Fysieke investeringen in verduurzaming van landbouwbedrijven van jonge landbouwers

Artikel 2.4.1 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door jonge landbouwers.

Artikel 2.4.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan verstrekt worden voor fysieke investeringen in verduurzaming van een landbouwbedrijf.

Artikel 2.4.3 Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 1.4 wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.4.2 geweigerd indien ten behoeve van het landbouwbedrijf waar het project op is gericht, reeds subsidie is verstrekt:

  • a.

     op grond van deze paragraaf;

  • b.

     op grond van hoofdstuk 2, titel 6 paragraaf 2 van de Regeling LNV-subsidies;

  • c.

     op grond van de Subsidieregeling jonge agrariërs van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Artikel 2.4.4 Subsidievereisten

  • 1  Om als jonge landbouwer als bedoeld in artikel 2.4.1, te worden aangemerkt, voldoet de aanvrager aan de volgende vereisten:

    • a.

       aanvrager is op het moment van het indienen van de aanvraag niet ouder dan 40 jaar;

    • b.

       aanvrager:

      • 1º.

         heeft een erkende landbouwkundige opleiding of een gelijkwaardige opleiding afgerond; of,

      • 2º.

         beschikt over ten minste drie jaar werkervaring op een landbouwbedrijf;

    • c.

       aanvrager vestigt zich voor het eerst als bedrijfshoofd op het landbouwbedrijf waarop het project is gericht;

    • d.

       aanvrager heeft alleen of gezamenlijk met andere landbouwers daadwerkelijke langdurige zeggenschap over het landbouwbedrijf als bedoeld onder c, met betrekking tot beslissingen op het gebied van:

      • 1º.

         beheer;

      • 2º.

         voordelen; en,

      • 3º.

         financiële risico’s.

  • 2  Onverminderd het eerste lid, is de fysieke investering als bedoeld in artikel 2.4.2, opgenomen op de lijst van fysieke investeringen gericht op verduurzaming van landbouwbedrijven in bijlage 1.

  • 3 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, heeft de aanvraag om subsidie maximaal betrekking op drie investeringscategorieën.

  • 4  Onverminderd de voorgaande leden, wordt, indien de fysieke investering als bedoeld in artikel 2.4.2, een onroerende zaak betreft, voldaan aan een van de volgende vereisten:

    • a.

       het project wordt uitgevoerd op grond in eigendom bij het landbouwbedrijf; of,

    • b.

       voor het uitvoeren van het project is recht van opstal verleend aan het landbouwbedrijf door de eigenaar van de grond.

  • 5  Onverminderd de voorgaande leden, is aanvrager ten hoogste 24 maanden gevestigd als bedrijfshoofd op het landbouwbedrijf waarop het project, waarvoor subsidie als bedoeld in artikel 2.4.2 is gevraagd, is gericht indien het project wordt verricht om te voldoen aan de normen van de Unie voor landbouwproductie.

  • 6  Van daadwerkelijk langdurige zeggenschap als bedoeld in het eerste lid onder d, is sprake indien:

    • a.

       aanvrager tenminste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan € 25.000;

    • b.

       aanvrager tenminste mede belast is met de dagelijks bedrijfsvoering.

  • 7  De blokkerende zeggenschap als bedoeld in het voorgaande lid, blijkt, afhankelijk van de rechtsvorm van het landbouwbedrijf, uit:

    • a.

       statuten van de rechtspersoon; of,

    • b.

       een schriftelijke door alle partijen ondertekende overeenkomst;

  • 8  Van blokkerende zeggenschap, als bedoeld in het zesde lid, is geen sprake indien:

    • a.

       de schriftelijke overeenkomst als bedoeld in het zesde lid, onder b, eenzijdig kan worden opgezegd door elk van de partijen;

    • b.

       aanvrager commanditaire vennoot is.

  • 9  Onverminderd de voorgaande leden, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

       een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • b.

       toelichting op de begroting;

    • c.

       sluitend financieringsplan van de kosten van het project;

    • d.

       een projectplan waarin ten minste de investeringen per categorie en onderbouwing waaruit blijkt dat de investering binnen de categorie past, zijn opgenomen;

    • e.

       keuze voor berekeningswijze van subsidiehoogte;

    • f.

       statuten of een schriftelijke en door alle partijen ondertekende overeenkomst waaruit de verdeling van zeggenschap ter zake van ondernemingsbeslissingen blijkt.

Artikel 2.4.5 Subsidiabele kosten

  •  Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

       kosten van bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken;

    • b.

       kosten van koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • c.

       kosten van architecten en ingenieurs;

    • d.

       kosten van adviseurs duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    • e.

       kosten van haalbaarheidsstudies.

Artikel 2.4.6. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.6 komen de kosten die zijn gemaakt ter voorbereiding van de subsidiabele activiteit voorafgaan aan de aanvraag, niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.4.7 Vereisten Subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 4 december 2017 tot en met 15 januari 2018.

Artikel 2.4.8 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.4.6, vast op € 742.951.

Artikel 2.4.9 Subsidiehoogte

  • 1  De hoogte van de subsidie bedraagt 30% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 20.000.

  • 2  De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt, indien op het moment van aanvraag naast jonge landbouwers ook niet-jonge landbouwers bedrijfshoofd zijn, verlaagd met 20% per bedrijfshoofd dat niet-jonge landbouwer is, tot een verlaging van maximaal 80%.

  • 3  In afwijking van het tweede lid, wordt, indien op het moment van aanvraag naast jonge landbouwers ook niet-jonge landbouwers bedrijfshoofd zijn, op verzoek van aanvrager de hoogte van de subsidie berekend op basis van de verdeling van het eigen vermogen van de onderneming op het moment van aanvraag.

  • 4  De subsidie op basis van de verdeling van het eigen vermogen van de onderneming, bedoeld in het vorige lid, bedraagt 30% van het product van de subsidiabele kosten en het percentage eigen vermogen van het landbouwbedrijf dat in eigendom is van jonge landbouwers, tot een maximum van € 20.000.

  • 5  Indien de subsidie wordt berekend op basis van de verdeling van het eigen vermogen in de onderneming, bedoeld in het derde lid, ligt aan de aanvraag tevens een accountantsverklaring, op grond van Standaard 4400 van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden van de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants, ten grondslag waaruit blijkt:

    • a.

       het totale eigen vermogen van het landbouwbedrijf op 31 december 2016, 30 april 2017 of 30 juni 2017; en,

    • b.

       de verdeling van het eigen vermogen onder de verschillende bedrijfshoofden.

  • 6  Geen subsidie wordt verstrekt indien het subsidiebedrag lager is dan € 10.000.

Artikel 2.4.10 Selectiecriteria

  • 1  Gedeputeerde Staten bepalen de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, bedoeld in artikel 2.4.2, op basis van het gemiddelde aantal punten van de investeringscategorieën in de lijst van fysieke investeringen gericht op verduurzaming van landbouwbedrijven in bijlage 1.

  • 2  Indien na toepassing van het eerste lid blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, bedoeld in artikel 2.4.6 te boven gaan worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.

  • 3 Indien toepassing van het eerste en tweede lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 2.4.11 Verplichtingen

In afwijking van artikel 1.9, eerste lid, onder e en i, wordt in de beschikking tot subsidieverlening bepaald:

  • a.

     binnen welke termijn na ontvangst van de beschikking tot subsidieverlening wordt gestart met de uitvoering van de activiteit; en,

  • b.

     op welke momenten een tussentijds voortgangsverslag wordt ingediend.

§ 5 Samenwerking in het kader van EIP ten behoeve van agrofood

Artikel 2.5.1 Begripsbepalingen specifiek

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Pb L187/1 van 26 juni 2014;

  • b.

    EIP: Europees Partnerschap voor Innovatie, voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw;

  • c.

    experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder 86, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • d.

    haalbaarheidsstudie: haalbaarheidsstudie als bedoeld in artikel 2, onder 87, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • e.

    innovatieproject: project gericht op het ontwikkelen, valideren en verfijnen van een innovatie;

  • f.

    operationele groep: samenwerkingsverband dat deel uitmaakt van een EIP.

Artikel 2.5.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door deelnemers aan:

  • a.

    een operationele groep in wording; of,

  • b.

    een operationele groep.

Artikel 2.5.3 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een innovatieproject.

Artikel 2.5.4 Weigeringsgrond

Onverminderd artikel 1.4 wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.5.3 geweigerd indien er voor dezelfde activiteit en dezelfde subsidiabele kosten reeds subsidie in het kader van LEADER is verstrekt.

Artikel 2.5.5 Subsidievereisten

  • 1 Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.5.3 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt geheel of grotendeels uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

    • b.

      het project komt ten goede aan het platteland of de agrarische sector;

    • c.

      aan de operationele groep of operationele groep in wording nemen ten minste twee partijen deel die van belang zijn voor het verwezenlijken van de doelstelling van de projectvraag waaronder ten minste één landbouwer;

    • d.

      het project heeft als doel het ontwikkelen, valideren en verfijnen van innovaties met betrekking tot minimaal drie van de onderstaande thema’s, waaronder in ieder geval het eerste thema:

      • 1º.

        verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaardestrategie door middel van marktconcepten en verdienmodellen waarbij verbeterde duurzaamheidsprestaties op het vlak van ecologie, maatschappij en economie integraal onderdeel vormen van de productie, verwerking en vermarkting;

      • 2º.

        beter beheer van productierisico’s, klimaatadaptatie, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen;

      • 3º.

        maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik, een meer gesloten kringloop, minder emissie van milieubelastende stoffen en klimaatmitigatie;

      • 4º.

        verbetering van dierenwelzijn, diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

      • 5º.

        behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit;

    • e.

      de operationele groep of operationele groep in wording heeft interne procedures vastgesteld ten behoeve van:

      • 1º.

        het garanderen van transparante werking en besluitvorming van de operationele groep;

      • 2º.

        het voorkomen van belangenconflicten;

    • f.

      het project scoort bij de afweging, bedoeld in artikel 2.5.11, 24 punten of meer.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, is het project, indien het project geen betrekking heeft op handel in en voortbrenging van landbouwproducten, om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.5.3 in aanmerking te komen grotendeels gericht op experimentele ontwikkeling of haalbaarheidsstudies als bedoeld in artikel 25, tweede lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3. Onverminderd het eerste lid, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een projectplan waarin ten minste is opgenomen:

      • 1º.

        een beschrijving van de wijze waarop wordt voldaan aan de vereisten genoemd in het eerste lid;

      • 2º.

        een beschrijving van het project;

      • 3º.

        de doelstellingen van het project;

      • 4º.

        de wijze van uitvoering van het project;

      • 5º.

        de wijze waarop kennisverspreiding van de resultaten plaatsvindt met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken;

      • 6º.

        de verwachte planning en realisatietermijn van het project;

      • 7º.

        de verwachte resultaten van het project inclusief toetsing ervan en de bijdrage aan de doelstelling om de productiviteit of het duurzaam beheer van hulpbronnen te verbeteren;

      • 8º.

        een businesscase waarin inzicht wordt gegeven in de wijze waarop de innovatie zich in de praktijk terugverdient;

      • 9º.

        een beschrijving van de risico’s bij de uitvoering van het project en de te nemen beheersmaatregelen;

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van de activiteit, met inbegrip van een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

      indien de aanvraag betrekking heeft op een investering en de investering leidt naar waarschijnlijkheid tot negatieve omgevingseffecten bevat de aanvraag om subsidie een verkenning naar de mogelijke negatieve omgevingseffecten van de investering.

Artikel 2.5.6 Subsidiabele kosten

  • 1 De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten, waaronder personeelskosten, voor coördinatie van de operationele groep gericht op een goede samenwerking;

    • b.

      kosten, waaronder personeelskosten, voor verspreiding van de resultaten van het project;

    • c.

      kosten van bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken;

    • d.

      kosten van koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • e.

      kosten van tweedehands goederen tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • f.

      kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    • g.

      kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    • h.

      kosten voor haalbaarheidsstudies;

    • i.

      operationele kosten voor het testen en ontwikkelen van een innovatie in de praktijk;

    • j.

      kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • k.

      kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrecht en merken;

    • l.

      bijdragen in natura in de vorm van kosten van onbetaalde eigen arbeid;

    • m.

      personeelskosten;

    • n.

      afschrijvingskosten.

  • 2. De kosten, bedoeld in het eerste lid onder a en b, bedragen maximaal 35% van de totale subsidiabele kosten van het project.

  • 3. Onverminderd het eerste lid, onder c, zijn de kosten voor aankoop van gronden maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten van het project.

Artikel 2.5.7 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.6 en in afwijking van artikel 2.5.6, komen kosten van reguliere bedrijfsvoering van bestaande reguliere samenwerkingsactiviteiten niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.5.8 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 5 maart 2018, vanaf 09.00 uur tot en met 16 april 2018, tot 17.00 uur.

Artikel 2.5.9 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.5.3 voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.5.8, vast op € 3.404.000. 

Artikel 2.5.10 Subsidiehoogte

  • 1. Indien het project betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten bedraagt de hoogte van de subsidie, tot een maximum van € 750.000, de som van:

    • a.

      70% van de kosten van coördinatie van het samenwerkingsverband en verspreiding van de resultaten van het project als bedoeld in artikel 2.5.6, eerste lid, onder a en b; en,

    • b.

      40% van de kosten als bedoeld in artikel 2.5.6, eerste lid, onder c tot en met n.

  • 2. Indien het project geen betrekking heeft op handel in en voortbrenging van landbouwproducten bedraagt de hoogte van de subsidie tot een maximum van € 750.000:

    • a.

      25% van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2.5.6, eerste lid, onder a tot en met g en i tot en met n;

    • b.

      40% van de subsidiabele kosten voor haalbaarheidsstudies als bedoeld in artikel 2.5.6, eerste lid, onder h.

  • 3. Het percentage in het tweede lid, onder a, wordt verhoogd met:

    • a.

      10 % indien subsidieontvanger wordt aangemerkt als een middelgrote onderneming;

    • b.

      20% indien de subsidieontvanger wordt aangemerkt als een kleine onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • 4. De percentages, bedoeld in de voorgaande leden, worden gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

  • 5. Geen subsidie wordt verstrekt indien het subsidiebedrag lager is dan € 100.000.

Artikel 2.5.11 Selectiecriteria

  • 1. Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie bedoeld in artikel 2.5.3 een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van:

    • a.

      de effectiviteit van het project hetgeen blijkt uit de bijdrage die wordt geleverd aan verduurzaming van de landbouw en voedselketen, de hoogte van de gevraagde subsidie in ogenschouw nemend, blijkend uit:

      • 1°.

        de mate waarin het project aansluit op de kansen en uitdagingen in de agrofoodketen en de directe en maatschappelijke omgeving van de agrarische productie;

      • 2°.

        de mate waarin het project een integrale bijdrage levert aan de duurzaamheid van de landbouw en agrofoodsector te beoordelen aan de hand van de bijdrage aan elk van de thema’s, genoemd in artikel 2.5.5, eerste lid, onder d, waarbij de bijdrage aan het eerste thema het belangrijkste is;

      • 3°.

        de mate waarin de operationele groep actief communiceert naar potentiële gebruikers over de voortgang en de resultaten van het project;

      • 4°.

        de mate waarin het project bijdraagt aan de ontwikkeling en uitrol van brongerichte ammoniakemissieverlagende stalmaatregelen zoals opgenomen in de Verordening Natuurbescherming Noord-Brabant;

    • b.

      de kans op succes van het project hetgeen blijkt uit:

      • 1°.

        de mate waarin het doel en de weg daartoe concreet en realistisch zijn omschreven om te komen tot een praktijkrijp projectresultaat;

      • 2°.

        de capaciteiten van de deelnemers van het samenwerkingsverband en hun complementariteit ten opzichte van elkaar wat betreft kennis, ervaring, netwerk en middelen die vereist zijn om de projectdoelen te realiseren;

      • 3°.

        de kwaliteit van de vastgelegde afspraken tussen de deelnemers in een procesplan of samenwerkingsovereenkomst, minimaal bestaand uit een verdeling van de risico's en beheersmaatregelen en commerciële afspraken - op hoofdlijnen - bij eventuele vermarkting, blijkend uit de mate van detail van de afspraken en de logica van de afspraken gelet op de projectdoelen;

    • c.

      de innovativiteit van het project hetgeen blijkt uit de mate waarin de kennis en innovatie, die praktijkrijp wordt gemaakt verschilt van een bestaand product, dienst, proces, procedé of type samenwerking.

    • d.

      de efficiëntie van het project hetgeen blijkt uit, gegeven de resultaten van het project, hoe redelijk de opgevoerde kosten zijn en in hoeverre op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande bronnen, zoals kennis, kunde en middelen.

  • 2. Voor de beoordeling van de selectiecriteria, genoemd in het eerste lid, wordt per onderdeel met een wegingsfactor van twee, de volgende puntentoekenning gehanteerd:

    • a.

      0 punten, indien de bijdrage aan het criterium zeer gering is;

    • b.

      1 punt, indien de bijdrage aan het criterium gering is;

    • c.

      2 punten, indien de bijdrage aan het criterium matig is;

    • d.

      3 punten, indien de bijdrage aan het criterium voldoende is;

    • e.

      4 punten, indien de bijdrage aan het criterium goed is;

    • f.

      5 punten, indien de bijdrage aan het criterium zeer goed is;

  • 3. Indien na toepassing van het eerste en tweede lid en artikel 2.5.5, eerste lid, onder f, blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.5.9, te boven gaan, worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.

  • 4. Indien toepassing van het eerste en tweede lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door het puntenaantal van het selectiecriterium voor innovativiteit. Indien dit puntenaantal ook gelijk is, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 2.5.12 Adviescommissie POP3

Gedeputeerde Staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.5.3, voor advies over de artikelen 2.5.5, eerste lid, onder f en 2.5.11 voor aan de Adviescommissie POP3, bedoeld in artikel 1.8.

Artikel 2.5.13 Verplichtingen specifiek

Onverminderd artikel 1.9 heeft de subsidieontvanger de verplichting om de resultaten van het project te verspreiden, in het bijzonder via het EIP.

§ 6 Herstel- en inrichtingsmaatregelen water

Artikel 2.6.1 Begripsbepalingen specifiek

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    ecologische kwaliteitsdoelen: in bijlage 2 per KRW-oppervlaktewaterlichaam weergegeven ecologische kwaliteitsratio’s of gewenste nutriëntgehalten;

  • b.

    KRW-waterlichaam: oppervlaktewaterlichaam zoals genoemd in bijlage 2;

  • c.

    KRW-opgave: verschil tussen de in bijlage 3 weergegeven toestand in 2015 van een waterlichaam en de inrichting of het nutriëntengehalte dat hoort bij de doelstelling in 2027, zoals weergegeven in bijlage 2;

  • d.

    probleemgebied: gebied waarbij knelpunten bestaan door wateroverlast of waar een KRW-opgave ligt;

  • e.

    Waterbeheerplan: waterbeheerplan voor de periode 2016-2021 zoals in 2015 vastgesteld door het waterschap dat verantwoordelijk is voor het waterbeheer in het betreffende gebied;

  • f.

    waterbergingscapaciteit: hoeveelheid water die extra geborgen kan worden op een bepaald moment.

Artikel 2.6.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

  • a.

    landbouwers;

  • b.

    grondeigenaren;

  • c.

    grondgebruikers;

  • d.

    landbouworganisaties;

  • e.

    natuur- en landschapsorganisaties;

  • f.

    waterschappen;

  • g.

    gemeenten;

  • h.

    samenwerkingsverbanden van bovenstaande partijen.

Artikel 2.6.3 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op niet-productieve investeringen op het platteland.

Artikel 2.6.4 Subsidievereisten

  • 1 Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.6.3 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd in of komt ten goede aan de provincie Noord-Brabant;

    • b.

      het project komt ten goede aan het platteland of de agrarische sector;

    • c.

      het project heeft betrekking op de inrichting, herinrichting of transformatie van het watersysteem voor landbouw-, water- en klimaatdoelen;

    • d.

      het project draagt in ieder geval bij aan een van de volgende doelen:

      • 1°.

        het aanleggen van extra waterbergingscapaciteit ten behoeve van de landbouw in probleemgebieden, zoals weergegeven in bijlage 4a of een zoekgebied, zoals weergegeven in bijlage 4b;

      • 2°.

        het behalen van of bijdragen aan een of meer ecologische kwaliteitsdoelen voor een of meer KRW-waterlichamen uit de tabel in bijlage 2;

      • 3°.

        het opheffen van knelpunten voor vismigratie in een of meer van de in bijlage 2 bedoelde KRW-waterlichamen;

    • e.

      het project heeft een directe link met de landbouw, blijkend uit een van de volgende criteria:

      • 1°.

        het project wordt uitgevoerd op landbouwgrond;

      • 2°.

        het project wordt uitgevoerd op gronden waar jaarlijks een landbouwactiviteit wordt uitgevoerd;

      • 3°.

        het project wordt op andere grond dan landbouwgrond uitgevoerd, maar heeft wel een rechtstreeks verband met een landbouwactiviteit.

  • 2 Het doel, bedoeld in het eerste lid, waarvoor de kosten die subsidiabel zijn, het hoogst zijn, wordt aangemerkt als hoofddoel.

  • 3 Onverminderd het eerste lid, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een projectplan;

    • b.

      een begroting van de kosten van de activiteit;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van de activiteit;

    • e.

      de afbakening van het projectgebied en een toelichting daarop;

    • f.

      indien de investering naar waarschijnlijkheid leidt tot negatieve omgevingseffecten, een verkenning naar de mogelijke negatieve omgevings-effecten van de investering.

Artikel 2.6.5 Subsidiabele kosten

  • 1 De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten van bouw, verbetering of leasing van onroerende zaken;

    • b.

      kosten van verwerving van bebouwde en onbebouwde grond tot maximaal 10% van de subsidiabele kosten;

    • c.

      kosten van koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • d.

      kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    • e.

      kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    • f.

      kosten van haalbaarheidsstudies;

    • g.

      personeelskosten voor de uren die aantoonbaar ten behoeve van het project zijn gemaakt;

    • h.

      voorbereidingskosten als bedoeld in artikel 1.1 onder o, gemaakt binnen een jaar voorafgaand aan de aanvraag om subsidie.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onder b, zijn kosten van verwerving van bebouwde en onbebouwde grond subsidiabel tot maximaal 30 % van de subsidiabele kosten indien aangetoond wordt dat:

    • a.

      de te verwerven gronden onderdeel uitmaken van buiten het Natuurnetwerk Brabant gelegen Kaderrichtlijn Water opgaven; en,

    • b.

      in het concrete geval redelijke alternatieven om de milieudoelen te behalen ontbreken.

Artikel 2.6.6 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 20 februari 2017 tot en met 9 maart 2017 om 17.00 uur.

Artikel 2.6.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.6.3 voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.6.6, vast op:

  • a.

    € 2.000.000 voor projecten die worden uitgevoerd in het beheersgebied van waterschap Aa en Maas en die betrekking hebben op het doel zoals genoemd in artikel 2.6.4, eerste lid, onder d, onderdeel 3°;

  • b.

    € 3.300.000 voor projecten die worden uitgevoerd in het beheersgebied van waterschap De Dommel en die betrekking hebben op het doel zoals genoemd in artikel 2.6.4, eerste lid, onder d, onderdeel 1° of onderdeel 2°;

  • c.

    € 2.200.000 voor projecten die worden uitgevoerd in het beheersgebied van waterschap Brabantse Delta en die betrekking hebben op het doel zoals genoemd in artikel 2.6.4, eerste lid, onder d, onderdeel 2° of onderdeel 3°;

  • d.

    € 450.000 voor projecten die worden uitgevoerd in het beheersgebied van waterschap Rivierenland en die betrekking hebben op het doel zoals genoemd in artikel 2.6.4, eerste lid, onder d, onderdeel 1°, onderdeel 2° of onderdeel 3°.

Artikel 2.6.8 Subsidiehoogte

  • 1 De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.6.3, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2 Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt indien het een project betreft dat wordt uitgevoerd in het beheersgebied van de waterschap Aa en Maas of waterschap De Dommel of waterschap Brabantse Delta en het subsidiebedrag lager is dan € 600.000.

  • 4 Geen subsidie wordt verstrekt indien het een project betreft dat wordt uitgevoerd in het beheersgebied van waterschap Rivierenland en het subsidiebedrag lager is dan € 200.000.

Artikel 2.6.9 Selectiecriteria

  • 1 Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, bedoeld in artikel 2.6.4, eerste lid, onder d, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen waarbij het hoofddoel van het project gewaardeerd wordt.

  • 2 Indien er sprake is van een project met een hoofddoel als bedoeld in artikel 2.6.4, eerste lid onder d, onderdeel 1°, wordt het project op basis van resultaatsverwachtingen gewaardeerd met:

    • a.

      1 punt, indien het project niet beoogt de benodigde waterbergingscapaciteit binnen de planperiode van het Waterbeheerplan te realiseren;

    • b.

      2 punten, indien het project de benodigde waterbergingscapaciteit binnen de looptijd van het project niet volledig realiseert maar wel voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat dit binnen de planperiode van het Waterbeheerplan volledig wordt gerealiseerd;

    • c.

      3 punten, indien het project de benodigde waterbergingscapaciteit binnen de looptijd van het project niet realiseert maar dat dit wel met zekerheid binnen de planperiode van het Waterbeheerplan wordt gerealiseerd;

    • d.

      4 punten, indien het project de benodigde waterbergingscapaciteit binnen de looptijd van het project realiseert.

  • 3 Indien er sprake is van een project met een hoofddoel als bedoeld in artikel 2.6.4, eerste lid, onder d, onderdeel 2°, wordt het project op basis van resultaatsverwachtingen gewaardeerd met:

    • a.

      1 punt, indien het project de KRW-opgave in het projectgebied binnen de planperiode van het Waterbeheerplan niet realiseert;

    • b.

      2 punten, indien het project de KRW-opgave in het projectgebied binnen de looptijd van het project niet realiseert, maar wel voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de opgave binnen de planperiode van het Waterbeheerplan wordt gerealiseerd;

    • c.

      3 punten, indien het project de KRW-opgave in het projectgebied binnen de looptijd van het project niet realiseert, maar deze wel met zekerheid binnen de planperiode van het Waterbeheerplan wordt gerealiseerd;

    • d.

      4 punten, indien het project de KRW-opgave in het projectgebied binnen de looptijd van het project realiseert.

  • 4 Indien er sprake is van een project met een hoofddoel als bedoeld in artikel 2.6.4, eerste lid, onder d, onderdeel 3°, wordt het project op basis van resultaatsverwachtingen gewaardeerd met:

    • a.

      1 punt, indien door het project niet een of meer KRW-waterlichamen volledig vispasseerbaar worden binnen de planperiode van het Waterbeheerplan;

    • b.

      2 punten, indien door het project niet een of meer KRW-waterlichamen volledig vispasseerbaar worden binnen de looptijd van het project, maar wel voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat dit binnen de planperiode van het Waterbeheerplan wordt gerealiseerd;

    • c.

      3 punten, indien door het project niet een of meer KRW-waterlichamen volledig vispasseerbaar worden binnen de looptijd van het project, maar dit wel met zekerheid binnen de planperiode van het Waterbeheerplan wordt gerealiseerd;

    • d.

      4 punten, indien door het project een of meer KRW-waterlichamen volledig vispasseerbaar worden binnen de looptijd van het project.

  • 5 Indien na toepassing van het eerste tot en met vierde lid blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, als bedoeld in artikel 2.6.7 te boven gaan, worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.

  • 6 Indien toepassing van het eerste tot en met vijfde lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door eerst projecten te honoreren die bijdragen aan artikel 2.6.4, eerste lid, onder d, onderdeel 1°, vervolgens projecten te honoreren die bijdragen aan artikel 2.6.4, eerste lid, onder d, onderdeel 2° en tot slot projecten te honoreren die bijdragen aan artikel 2.6.4, eerste lid, onder d, onderdeel 3°.

  • 7 Indien toepassing van het eerste tot en met zesde lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, bijdragen aan hetzelfde hoofddoel en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

§ 7 Herstel- en inrichtingsmaatregelen natuur en biodiversiteit

Artikel 2.7.1 Begripsbepalingen specifiek

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    ecologische kwaliteitsdoelen: per KRW-oppervlaktewaterlichaam ecologische kwaliteitsratio’s of gewenste nutriëntgehalten zoals weergegeven in bijlage 5;

  • b.

    KRW-oppervlaktewaterlichaam: oppervlaktewaterlichaam zoals genoemd in bijlage 5;

  • c.

    KRW-opgave: verschil tussen de in bijlage 6 weergegeven toestand in 2015 van een waterlichaam en de inrichting of het nutriëntengehalte dat hoort bij de doelstelling in 2027, zoals weergegeven in bijlage 5;

  • d.

    natte natuurparel: grondwaterafhankelijk natuurgebied in Noord-Brabant met bijzondere ecologische waarden waarvan sommige delen verdroogd zijn, zoals opgenomen op plankaart 1 van het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 https://www.brabant.nl/dossiers/dossiers-op-thema/water/waterbeleid/-/media/1A3C16857DA74E699993D6FF640779C1.pdf;

  • e.

    Natura 2000: Natura 2000 als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet natuurbescherming;

  • f.

    Natura 2000-gebied: gebied als bedoeld in artikel 1.1 van Wet Natuurbescherming;

  • g.

    Natura 2000-beheerplan: plan waarin is vastgelegd hoe en wanneer de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied gehaald worden;

  • h.

    niet-productieve investering: investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het landbouwbedrijf of een andere onderneming;

  • i.

    PAS: Programma aanpak stikstof, als bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit natuurbescherming, http://pas.natura2000.nl/pages/pas_vastgesteld.aspx;

  • j.

    PAS gebiedsanalyse: een analyse van een stikstofgevoelig Natura-2000 gebied, onderdeel van de PAS, waarin maatregelen zijn opgenomen die zorgen dat de kwaliteit van habitattypen en leefgebieden van soorten verbetert of niet verder achteruit gaat;

  • k.

    PAS-herstelmaatregelen: maatregelen om de voor stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten te beschermen en waar mogelijk en nodig te ontwikkelen;

  • l.

    Waterbeheerplan: waterbeheerplan voor de periode 2016-2021 zoals in 2015 vastgesteld door het waterschap dat verantwoordelijk is voor het waterbeheer in het betreffende gebied.

Artikel 2.7.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

  • a.

    landbouwers;

  • b.

    grondeigenaren;

  • c.

    grondgebruikers;

  • d.

    landbouworganisaties;

  • e.

    natuur- en landschapsorganisaties;

  • f.

    waterschappen;

  • g.

    gemeenten;

  • h.

    samenwerkingsverbanden van bovenstaande partijen.

Artikel 2.7.3 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor projecten gericht op:

  • a.

    niet-productieve investeringen in PAS-herstelmaatregelen;

  • b.

    niet-productieve investeringen voor herstel- of inrichtingsmaatregelen voor natuur of biodiversiteit.

Artikel 2.7.4 Weigeringsgronden specifiek

Onverminderd artikel 1.4 wordt subsidie als bedoeld in artikel 2.7.3 sub a geweigerd indien ten behoeve van dezelfde activiteiten en subsidiabele kosten reeds subsidie is verstrekt op grond van artikel 2.4 onder a van de Subsidieregeling natuur Noord-Brabant.

Artikel 2.7.5 Subsidievereisten

  • 1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.7.3 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

    • b.

      het project wordt uitgevoerd op het platteland;

    • c.

      het project heeft een directe link met de landbouw, blijkend uit een van de volgende criteria:

      • 1°.

        het project wordt uitgevoerd op landbouwgrond;

      • 2°.

        het project wordt uitgevoerd op gronden waar jaarlijks een landbouwactiviteit wordt uitgevoerd;

      • 3°.

        het project wordt op andere grond dan landbouwgrond uitgevoerd, maar heeft wel een rechtstreeks verband met een landbouwactiviteit.

    • d.

      het project scoort bij de afweging, bedoeld in artikel 2.7.11, ten minste 2 punten of meer.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, wordt om voor subsidie voor niet-productieve investeringen in PAS-herstelmaatregelen als bedoeld in artikel 2.7.3, onder a, in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project is gericht op het nemen van stikstof- of watergerelateerde herstelmaatregelen, zoals opgenomen in de PAS-gebiedsanalyse of het Natura 2000-beheerplan, of op het nemen van herstelmaatregelen met een vergelijkbaar of beter effect;

    • b.

      de aanvrager heeft:

      • 1°.

        zeggenschap over de grond waarop de activiteiten plaatsvinden middels eigendom of erfpacht;

      • 2°.

        toestemming van de eigenaar of erfpachter van de grond waarop de activiteiten plaatsvinden.

    • c.

      het project wordt uitgevoerd in of ten behoeve van een van de Natura-2000 gebieden zoals genoemd in artikel 2.7.10, tweede lid onder a tot en met m.

  • 3. Onverminderd het eerste lid, wordt om voor subsidie voor niet-productieve investeringen voor herstel- of inrichtingsmaatregelen voor natuur of biodiversiteit als bedoeld in artikel 2.7.3, onder b, in aanmerking te komen, voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project draagt in ieder geval bij aan een van de volgende doelen:

      • 1°.

        het behalen van of bijdragen aan een of meer ecologische kwaliteitsdoelen voor een of meer KRW-waterlichamen uit de tabel in bijlage 5;

      • 2°.

        het opheffen van knelpunten voor vismigratie in een of meer van de in bijlage 5 bedoelde watergangen;

      • 3°.

        het versneld realiseren van de goede grondwatertoestand in de Kaderrichtlijn Water-grondwaterlichamen door middel van hydrologisch herstel van natte natuurparels die zijn weergegeven op de lijst in bijlage 7;

      • 4°.

        het verwijderen van door stikstofdepositie verrijkte bagger in de vennen weergegeven in bijlage 8, inclusief het nemen van maatregelen om de betreffende habitats minder gevoelig te maken voor nieuwe stikstofdepositie uit de landbouw;

    • b.

      een ander overheidsorgaan draagt 25% bij aan de te verlenen subsidie indien het project bijdraagt aan een van de doelen, bedoeld onder a, onderdelen 1°, 2° of 3°.

  • 4. Het doel, bedoeld in het derde lid, onder a, waarvoor de kosten die subsidiabel zijn, het hoogst zijn, wordt aangemerkt als hoofddoel.

  • 5. Onverminderd het eerste lid, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een projectplan;

    • b.

      een begroting van de kosten van de activiteit;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van de activiteit, waaronder, in het geval het derde lid onder b van toepassing is, een toezegging van financiering door een ander overheidsorgaan ;

    • e.

      de afbakening van het projectgebied en een toelichting daarop;

    • f.

      indien de investering naar waarschijnlijkheid leidt tot negatieve omgevingseffecten, een verkenning naar de mogelijke negatieve omgevingseffecten van de investering.

Artikel 2.7.6 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten van bouw of verbetering van onroerende zaken;

    • b.

      kosten van verwerving of leasing van bebouwde en onbebouwde grond tot maximaal 10% van de subsidiabele kosten;

    • c.

      kosten van koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • d.

      kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    • e.

      kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    • f.

      kosten van haalbaarheidsstudies;

    • g.

      personeelskosten van bij de uitvoering van het project betrokkenen, voor de uren die aantoonbaar ten behoeve van het project zijn gemaakt;

    • h.

      voorbereidingskosten gemaakt binnen een jaar voorafgaand aan de aanvraag om subsidie.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onder b, zijn kosten van verwerving van bebouwde en onbebouwde grond subsidiabel tot maximaal 30 % van de subsidiabele kosten indien aangetoond wordt dat:

    • a.

      de te verwerven onroerende zaken zijn gelegen in Natura 2000-gebieden of onderdeel uitmaken van buiten het Natuurnetwerk Brabant gelegen Kaderrichtlijn Water opgaven; en,

    • b.

      in het concrete geval redelijke alternatieven om de milieudoelen te behalen, ontbreken.

Artikel 2.7.7 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 13 november 2017, 09.00 uur tot en met 19 januari 2018, 17.00 uur.

Artikel 2.7.8 Subsidiehoogte

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.7.3, onder a, voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.7.7, vast op € 14.049.712.

  • 2. Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.7.3, onder b, voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.7.7, vast op € 1.495.148.

Artikel 2.7.9 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2. Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

  • 3. Geen subsidie wordt verstrekt indien het subsidiebedrag lager is dan € 200.000.

Artikel 2.7.10 Selectiecriteria niet-productieve investeringen bij PAS-herstelmaatregelen

  • 1. Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, bedoeld in artikel 2.7.3, onder a, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van punten, beginnend bij de aanvraag met de meeste punten, toe te kennen op basis van resultaatsverwachtingen te waarderen met:

    • 1°.

      1 punt indien het project binnen de looptijd van het project niet alle maatregelen neemt die in het projectgebied nodig zijn volgens de PAS gebiedsanalyse, of in de plaats daarvan maatregelen met een vergelijkbaar of beter effect, en niet voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat dit uiterlijk op 1 juli 2021 zal zijn gebeurd;

    • 2°.

      2 punten indien het project binnen de looptijd van het project niet alle maatregelen neemt die in het projectgebied nodig zijn volgens de PAS gebiedsanalyse, of in de plaats daarvan maatregelen met een vergelijkbaar of beter effect, maar wel voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat dit uiterlijk op 1 juli 2021 zal zijn gebeurd;

    • 3°.

      3 punten indien het project binnen de looptijd van het project niet alle maatregelen neemt die in het projectgebied nodig zijn volgens de PAS gebiedsanalyse, of in de plaats daarvan maatregelen met een vergelijkbaar of beter effect, maar dit wel met zekerheid uiterlijk op 1 juli 2021 zal zijn gebeurd;

    • 4°.

      4 punten indien het project vóór 1 juli 2021 alle maatregelen neemt die in het projectgebied nodig zijn volgens de PAS gebiedsanalyse, of in de plaats daarvan maatregelen met een vergelijkbaar of beter effect.

  • 2. Indien toepassing van het eerste lid er toe leidt dat aanvragen op een gelijke plaats in de rangschikking eindigen, vindt een nadere rangschikking plaats op basis van het gebied waarin zij worden uitgevoerd, op grond van de volgende volgorde, waarbij projecten, onder a, het hoogst gerangschikt worden:

    • a.

      Groote Peel/Deurnse Peel/Mariapeel;

    • b.

      Weerter en Budelerbergen & Ringselven;

    • c.

      Strabrechtse Heide en Beuven;

    • d.

      Leenderbos, Grote Heide de Plateaux;

    • e.

      Kempenland-West;

    • f.

      Kampina en Oisterwijkse Vennen;

    • g.

      Oeffeltermeent;

    • h.

      Regte Heide en Riels Laag;

    • i.

      Vlijmens Ven, Moerputten en Bossche Broek;

    • j.

      Loonse en Drunense Duinen en Leemkuilen;

    • k.

      Ulvenhoutse Bos;

    • l.

      Langstraat

    • m.

      Brabantse Wal.

  • 3. Indien toepassing van de voorgaande leden ertoe leidt dat aanvragen op een gelijke plaats in de rangschikking eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 2.7.11 Selectiecriteria herstel- of inrichtingsmaatregelen voor natuur of biodiversiteit

  • 1. Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, bedoeld in artikel 2.7.3, onder b, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van punten, beginnend bij de aanvraag met de meeste punten, toe te kennen op basis van resultaatsverwachtingen te waarderen met:

    • a.

      voor projecten met als hoofddoel het doel, bedoeld in artikel 2.7.5, derde lid, onder a, onderdeel 1°:

      • 1°.

        1 punt indien het project de KRW-opgave in het projectgebied binnen de looptijd van het project slechts gedeeltelijk realiseert, en niet voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de opgave uiterlijk op 22 december 2021 wordt gerealiseerd;

      • 2°.

        2 punten indien het project de KRW-opgave in het projectgebied binnen de looptijd van het project slechts gedeeltelijk realiseert, maar wel voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de opgave uiterlijk op 22 december 2021 wordt gerealiseerd;

      • 3°.

        3 punten indien het project de KRW-opgave in het projectgebied binnen de looptijd van het project slechts gedeeltelijk realiseert, maar deze wel met zekerheid uiterlijk op 22 december 2021 wordt gerealiseerd;

      • 4°.

        4 punten indien het project de KRW-opgave in het projectgebied binnen de looptijd van het project volledig realiseert;

    • b.

      voor projecten met als hoofddoel het doel, bedoeld in artikel 2.7.5, derde lid, onder a, onderdeel 2°:

      • 1°.

        1 punt indien door het project een of meer KRW-waterlichamen slechts gedeeltelijk vispasseerbaar worden binnen de looptijd van het project en niet voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat deze KRW-waterlichamen uiterlijk op 22 december volledig vispasseerbaar zijn;

      • 2°.

        2 punten indien door het project een of meer KRW-waterlichamen slechts gedeeltelijk vispasseerbaar worden binnen de looptijd van het project, maar wel voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat deze KRW-waterlichamen uiterlijk op 22 december 2021 volledig vispasseerbaar zijn;

      • 3°.

        3 punten indien door het project een of meer KRW-waterlichamen slechts gedeeltelijk vispasseerbaar worden binnen de looptijd van het project, maar deze KRW-waterlichamen uiterlijk op 22 december 2021 wel met zekerheid volledig vispasseerbaar zijn;

      • 4°.

        4 punten indien door het project een of meer KRW-waterlichamen volledig vispasseerbaar worden binnen de looptijd van het project;

    • c.

      voor projecten met als hoofddoel het doel, bedoeld in artikel 2.7.5, derde lid, onder a, onderdeel 3°:

      • 1°.

        1 punt indien het project na afloop van het project slechts gedeeltelijk hydrologisch herstel in het projectgebied realiseert en niet voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat het projectgebied uiterlijk op 22 december 2021 volledig hydrologisch hersteld is;

      • 2°.

        2 punten indien het project na afloop van het project slechts gedeeltelijk hydrologisch herstel in het projectgebied realiseert, maar wel voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat het projectgebied uiterlijk op 22 december 2021 volledig hydrologisch hersteld is;

      • 3°.

        3 punten indien het project na afloop van het project slechts gedeeltelijk hydrologisch herstel in het projectgebied realiseert, maar het projectgebied uiterlijk op 22 december 2021wel met zekerheid volledig hydrologisch hersteld is;

      • 4°.

        4 punten indien het project na afloop van het project volledig hydrologisch herstel binnen het projectgebied realiseert;

    • d.

      voor projecten met als hoofddoel het doel, bedoeld in artikel 2.7.5, derde lid, onder a, onderdeel 4°:

      • 1°.

        1 punt indien het project niet alle maatregelen neemt in het projectgebied die nodig zijn om de fysieke gevolgen van stikstofdepositie uit het verleden ongedaan te maken en niet voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat dit uiterlijk op 22 december 2021 is gebeurd;

      • 2°.

        2 punten indien het project niet alle maatregelen neemt in het projectgebied die nodig zijn om de fysieke gevolgen van stikstofdepositie uit het verleden ongedaan te maken, maar wel voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat dit uiterlijk op 22 december 2021 is gebeurd;

      • 3°.

        3 punten indien het project niet alle maatregelen neemt in het projectgebied die nodig zijn om de fysieke gevolgen van stikstofdepositie uit het verleden ongedaan te maken, maar dit uiterlijk op 22 december 2021wel met zekerheid is gebeurd;

      • 4°.

        4 punten indien het project alle maatregelen neemt in het projectgebied die nodig zijn om de fysieke gevolgen van stikstofdepositie uit het verleden in het projectgebied ongedaan te maken.

  • 2. Indien na toepassing van het eerste lid blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.7.8, tweede lid, te boven gaan, worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.

  • 3. Indien toepassing van het eerste en tweede lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, worden de aanvragen gerangschikt naar hoofddoel als bedoeld in artikel 2.7.5, vierde lid, waarbij:

    • a.

      eerst de projecten worden gehonoreerd die het doel als bedoeld in artikel 2.7.5, derde lid, onder a, onderdeel 4° als hoofddoel hebben;

    • b.

      vervolgens projecten worden gehonoreerd die het doel als bedoeld in artikel 2.7.5, derde lid, onder a, onderdeel 1°, 2° of 3° als hoofddoel hebben.

  • 4. Indien toepassing van de voorgaande leden ertoe leidt dat aanvragen op een gelijke plaats in de rangschikking eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

§ 8 Trainingen, workshops, ondernemerscoaching en demonstraties ten behoeve van agrofood

Artikel 2.8.1 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

  • a.

    rechtspersonen en ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid die de opleiding of andere vorm van kennisoverdracht of voorlichting leveren;

  • b.

    samenwerkingsverbanden van partijen als bedoeld onder a.

Artikel 2.8.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor:

  • a.

    het verzorgen van trainingen, workshops of coaching aan een groep van landbouwondernemers;

  • b.

    demonstratieactiviteiten, waarbij landbouwers kennis nemen van innovaties en de toepassing ervan.

Artikel 2.8.3 Subsidievereisten

  • 1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

    • b.

      het project komt ten goede aan het platteland of de agrarische sector;

    • c.

      het project heeft als doel het informeren over innovaties of modernisering en de toepassing van de opgedane kennis te bevorderen met betrekking tot minimaal drie van de onderstaande thema’s, waaronder in ieder geval het eerste thema:

      • 1°.

        verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie door middel van marktconcepten en verdienmodellen waarbij verbeterde duurzaamheidsprestaties op het vlak van ecologie, maatschappij en economie integraal onderdeel vormen van de productie, verwerking en vermarkting;

      • 2°.

        beter beheer van productierisico’s, klimaatadaptatie, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen;

      • 3°.

        maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik, een meer gesloten kringloop, minder emissie van milieubelastende stoffen en klimaatmitigatie;

      • 4°.

        verbetering van dierenwelzijn, diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

      • 5°.

        behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

    • d.

      het project scoort bij de afweging, bedoeld in artikel 2.8.9 eerste tot en met derde lid, 21 punten of meer.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een projectplan waarin ten minste is opgenomen:

      • 1°.

        de doelstellingen van het project;

      • 2°.

        een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering van het project te maken kosten blijkt;

      • 3°.

        de wijze van uitvoering van het project;

      • 4°.

        de verwachte planning en realisatietermijn van het project;

      • 5°.

        de verwachte liquiditeitsplanning van het project;

      • 6°.

        de verwachte resultaten van het project;

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van het project met inbegrip van een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd,

      onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

      de curricula vitae van het personeel, waaronder minimaal de aanvrager zelf of een medewerker bij de aanvrager in loondienst, dat de kennisoverdrachtsdiensten en voorlichtingsdiensten aan gaat bieden, waarbij deze voldoen aan de volgende vereisten:

      • 1°.

        een afgeronde opleiding op ten minste HBO-niveau;

      • 2°.

        ervaring met het trainen of coachen van groepen landbouwers;

      • 3°.

        relevante werkervaring binnen drie jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag.

Artikel 2.8.4 Subsidiabele kosten

  • 1. De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      personeelskosten van bij de uitvoering van het project betrokkenen, voor de uren die aantoonbaar ten behoeve van het project zijn gemaakt;

    • b.

      kosten van procesbegeleiders en adviseurs;

    • c.

      materiaalkosten;

    • d.

      huur van ruimten en gebruik bijbehorende faciliteiten;

    • e.

      kosten van drukwerk, mailings en de inrichting van websites gekoppeld aan de activiteit;

    • f.

      bijdragen in natura in de vorm van kosten voor onbetaalde eigen arbeid.

  • 2. Onverminderd het eerste lid komen kosten van afschrijving, huur of lease voor fysieke investeringen die nodig zijn voor de uitvoering van een demonstratieactiviteit als bedoeld in artikel 2.8.2, onder b, voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.8.5 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.6 en in afwijking van artikel 2.8.4 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten voor de ontwikkeling van nieuwe kennis;

  • b.

    kosten voor cursussen of stages die deel uitmaken van normale programma’s of leergangen van het reguliere onderwijs;

  • c.

    inbreng van eigen uren door landbouwers om aan de activiteit, bedoeld in artikel 2.8.2, deel te nemen.

Artikel 2.8.6 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 5 maart 2018, vanaf 09.00 uur tot en met 16 april 2018, tot 17.00 uur.

Artikel 2.8.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen de subsidieplafonds voor subsidies als bedoeld in artikel 2.8.2 voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.8.6 vast op € 3.580.000.

Artikel 2.8.8 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.8.2, bedraagt 80% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 500.000.

  • 2. Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

  • 3. Geen subsidie wordt verstrekt indien het subsidiebedrag lager is dan € 100.000.

Artikel 2.8.9 Selectiecriteria

  • 1. Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, bedoeld in artikel 2.8.2, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van:

    • a.

      de effectiviteit van het project hetgeen blijkt uit de bijdrage die wordt geleverd aan verduurzaming van de landbouw en voedselketen, de hoogte van de gevraagde subsidie in ogenschouw nemend, blijkend uit:

      • 1°.

        de mate waarin de kennis aansluit op de kansen en uitdagingen in de agrofoodketen en de directe en maatschappelijke omgeving van de agrarische productie;

      • 2°.

        de mate waarin een integrale bijdrage wordt geleverd aan de duurzaamheid van de landbouw en agrofoodsector te beoordelen aan de hand van de bijdrage aan elk van de duurzaamheidsthema’s, genoemd in artikel 2.8.3, eerste lid, onder c, waarbij de bijdrage aan het eerste thema het belangrijkste is;

      • 3°.

        het bereik van het project in verhouding tot de aangevraagde subsidiabele kosten;

      • 4°.

        de bijdrage aan de ontwikkeling of uitrol van brongerichte ammoniakemissieverlagende stalmaatregelen zoals opgenomen in de Verordening Natuurbescherming Noord-Brabant;

    • b.

      de kans op succes van het project hetgeen blijkt uit:

      • 1°.

        de kwaliteit van de aanbieder van de kennis;

      • 2°.

        de kwaliteit van het projectplan;

      • 3°.

        de mate waarin de deelnemers worden uitgedaagd om de geleerde kennis daadwerkelijk in de praktijk toe te gaan en blijven passen;

      • 4°.

        de mate waarin de behoefte van de deelnemers is aangetoond;

      • 5°.

        de mate waarin erfbetreders bij de projectactiviteiten worden betrokken;

    • c.

      de innovativiteit van het project hetgeen blijkt uit de mate waarin de over te brengen kennis al bij de doelgroep in de praktijk wordt toegepast, in samenhang met de mate waarin toepassing van de nieuwe kennis leidt tot een grotere verandering ten opzichte van de bestaande gangbare werkwijze.

    • d.

      de efficiëntie van het project, hetgeen blijkt uit, gegeven de resultaten van het project, hoe redelijk de opgevoerde kosten zijn en in hoeverre op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande bronnen, zoals kennis, kunde en middelen;

  • 2. Voor de beoordeling van de selectiecriteria, genoemd in het eerste lid, worden de volgende wegingsfactoren gehanteerd:

    • a.

      wegingsfactor 2 voor effectiviteit;

    • b.

      wegingsfactor 2 voor kans op succes;

    • c.

      wegingsfactor 1 voor innovativiteit;

    • d.

      wegingsfactor 2 voor efficiëntie.

  • 3. Voor de beoordeling van de selectiecriteria, genoemd in het eerste lid, wordt per onderdeel de volgende puntentoekenning gehanteerd:

    • a.

      0 punten, indien de bijdrage aan het criterium zeer gering is;

    • b.

      1 punt, indien de bijdrage aan het criterium gering is;

    • c.

      2 punten, indien de bijdrage aan het criterium matig is;

    • d.

      3 punten, indien de bijdrage aan het criterium voldoende is;

    • e.

      4 punten, indien de bijdrage aan het criterium goed is;

    • f.

      5 punten, indien de bijdrage aan het criterium zeer goed is.

  • 4. Indien na toepassing van het eerste tot en met derde lid, en artikel 2.8.3, eerste lid, onder d, blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, genoemd in artikel 2.8.7 te boven gaan, worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.

  • 5. Indien toepassing van het eerste tot en met derde lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door het puntenaantal van het selectiecriterium voor effectiviteit. Indien dit puntenaantal ook gelijk is, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 2.8.10 Adviescommissie POP3

Gedeputeerde Staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2 voor advies over de artikelen 2.8.3, eerste lid, onder den 2.8.9 voor aan de Adviescommissie POP3, bedoeld in artikel 1.8.

Artikel 2.8.11 Verplichtingen specifiek

Onverminderd artikel 1.9 heeft de subsidieontvanger de verplichting om tijdens de uitvoering van het project het aantal gegeven trainingen, de locaties waar de trainingen hebben plaatsgevonden en de deelnemersgegevens bij te houden.

§ 9 Verplaatsing van landbouwbedrijven gericht op verbetering van de landbouwinfrastructuur

Artikel 2.9.1 Begripsbepalingen specifiek

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    agrarische bedrijfslocatie: de locatie waarop een landbouwbedrijf als bedoeld in artikel 1.1 onder g is gevestigd, bestaande uit een bouwperceel en overige in gebruik zijnde agrarische gronden;

  • b.

    bouwperceel: perceel als bedoeld in artikel 1.22 van de verordening Ruimte;

  • c.

    kwalitatieve verplichting: clausule in een overeenkomst met betrekking tot een registergoed, waarin wordt bedongen dat de verplichting om iets te dulden of niet te doen ten aanzien van het betreffende registergoed, zal overgaan op volgende eigenaren van het registergoed;

  • d.

    Verordening ruimte Noord-Brabant: Verordening van 17 december 2010, Provinciaal Blad van 18 februari 2011, nummer 46, laatst gewijzigd per 23 januari 2018, Provinciaal Blad van 26 januari 2018, nummer 698.

Artikel 2.9.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door landbouwers.

Artikel 2.9.3 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor de verplaatsing van landbouwbedrijven gericht op verbetering van de landbouwinfrastructuur, ten behoeve van de volgende activiteiten:

  • a.

    planvorming voor de verplaatsing;

  • b.

    het demonteren, verhuizen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen;

  • c.

    investeringen in een nieuw gebouw of nieuwe voorzieningen op de nieuwe bedrijfslocatie;

  • d.

    investeringen om kavels behorend bij de nieuwe bedrijfslocatie beter bereikbaar te maken;

  • e.

    investeringen ten behoeve van inpassingsmaatregelen van de nieuwe bedrijfslocatie.

Artikel 2.9.4 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.9.3 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd in Nederland, waarbij het te verplaatsen landbouwbedrijf is gelegen in de provincie Noord-Brabant, geheel of gedeeltelijk binnen het Natuurnetwerk Brabant;

    • b.

      het project komt ten goede aan het platteland of de agrarische sector;

    • c.

      het project heeft als doel op een nieuwe agrarische bedrijfslocatie de agrarische activiteiten van het te verplaatsen landbouwbedrijf op een moderne wijze voort te zetten al dan niet met uitbreiding van productiecapaciteit;

    • d.

      in het geval een landbouwbedrijf verplaatst naar een locatie gelegen in de provincie Noord-Brabant, voldoet deze locatie aan de daarvoor geldende criteria voor vestiging of nieuwvestiging zoals opgenomen in de Verordening Ruimte Noord-Brabant;

    • e.

      ten aanzien van het bouwperceel van de oorspronkelijke agrarische bedrijfslocatie vindt een passende herbestemming plaats conform de daarvoor geldende criteria in de Verordening Ruimte Noord-Brabant, waarbij wordt uitgesloten dat zich hier een veehouderij zoals gedefinieerd in de Verordening Ruimte Noord-Brabant kan vestigen;

    • f.

      ten aanzien van de oorspronkelijke agrarische bedrijfslocatie, voor zover daarvan agrarisch in gebruik zijnde gronden zijn gelegen binnen de nog te realiseren nieuwe natuur van het Natuurnetwerk Brabant, vindt een passende herbestemming plaats die aansluit bij de geldende natuurbeheertypen zoals opgenomen op de ambitiekaart behorend bij het Natuurbeheerplan;

    • g.

      de onder f bedoelde gronden worden omgezet naar natuurgronden ter realisering van de nog te realiseren nieuwe natuur binnen het Natuurnetwerk Brabant door:

      • 1º.

        ter plaatse van deze gronden zelf natuur te realiseren die overeenkomt met de natuurbeheertypen zoals opgenomen op de ambitiekaart behorend bij het Natuurbeheerplan; of,

      • 2º.

        deze gronden in eigendom over te dragen aan een gecertificeerde natuurbeheerder die ter plaatse van deze gronden natuur realiseert die overeenkomt met de natuurbeheertypen zoals opgenomen op de ambitiekaart behorend bij het Natuurbeheerplan; of,

      • 3º.

        deze gronden in eigendom over te dragen aan het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV;

    • h.

      indien de gronden als bedoeld onder f worden omgezet naar natuurgronden door de grondeigenaar of een gecertificeerde natuurbeheerder als genoemd onder g, onderdeel 1º en 2º, wordt tussen de grondeigenaar respectievelijk de gecertificeerde natuurbeheerder en het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV bij de notaris een kwalitatieve verplichting gevestigd als bedoeld in artikel 6:256 van het Burgerlijk wetboek, waarin in ieder geval wordt opgenomen dat:

      • 1º.

        de eigenaar van de grond de desbetreffende grond niet mag gebruiken of doen gebruiken als landbouwgrond en overigens datgene nalaat wat de ontwikkeling van het te realiseren natuurbeheertype en de daaropvolgende instandhouding daarvan op de desbetreffende gronden in gevaar brengt of verstoort;

      • 2º.

        de eigenaar van de grond effecten duldt op zijn terrein die ontstaan door hydrologische maatregelen in zijn omgeving ten behoeve van natuurdoelen, Natura 2000 en de Kaderrichtlijn Water;

      • 3º.

        de verplichtingen, bedoeld onder 1º en 2º, zullen overgaan op degene die de grond onder algemene of bijzondere titel zal verkrijgen en eveneens zullen gelden voor degene die van de rechthebbende een recht op het gebruik van de grond krijgt;

    • i.

      binnen het project wordt minimaal 10 hectaren grond als bedoeld onder f omgezet naar natuurgronden ter realisering van de nog te realiseren nieuwe natuur binnen het Natuurnetwerk Brabant;

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een projectplan waarin tenminste is opgenomen:

      • 1º.

        de doelstellingen van het project;

      • 2º.

        een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering van het project te maken kosten blijkt;

      • 3º.

        de wijze van uitvoering van het project;

      • 4º.

        de verwachte planning en realisatietermijn van het project;

      • 5°.

        de verwachte liquiditeitsplanning van het project;

      • 6º.

        de verwachte resultaten van het project;

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van het project met inbegrip van een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

      bewijsstukken waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de vereisten zoals opgenomen in het eerste lid, onder d tot en met h, waaronder in elk geval:

      • 1º.

        een afschrift van de vigerende bestemming ten aanzien van de locatie waar naartoe het landbouwbedrijf verplaatst in het geval van vestiging als bedoeld in het eerste lid onder d en indien hiervoor een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk is, bewijsstukken waaruit blijkt dat de bestemmingsplanprocedure is gestart;

      • 2º.

        bewijsstukken waaruit blijkt dat een bestemmingsplanprocedure is gestart ten aanzien van de locatie waar naartoe het landbouwbedrijf verplaatst in het geval van nieuwvestiging als bedoeld in het eerste lid onder d;

      • 3º.

        bewijsstukken waaruit blijkt dat een bestemmingsplanprocedure is gestart voor het leggen van een passende herbestemming als bedoeld in het eerste lid onder e;

      • 4º.

        een schriftelijke verklaring van de desbetreffende gemeente dat met de functiewijziging voor natuur als bedoeld in het eerste lid onder f wordt ingestemd en deze functiewijziging in de eerstvolgende wijziging van het bestemmingsplan wordt meegenomen;

      • 5º.

        een schriftelijke verklaring van het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV, waaruit volgt dat het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV bereid is om, gebaseerd op de getaxeerde waarde, tot onderhandeling over te gaan over de aankoop van de betreffende gronden, in het geval als bedoeld in het eerste lid onder g, onderdeel 3º;

      • 6º.

        als bewijs voor het vestigen van een kwalitatieve verplichting als bedoeld in het eerste lid onder h, wordt de subsidieaanvraag overgelegd voor het realiseren van natuur binnen het Natuurnetwerk Brabant, zoals ingediend bij het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV op grond het Investeringsreglement van het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV 2017, alsmede de ontvangstbevestiging van deze subsidieaanvraag door het Groen Ontwikkelfonds Noord-Brabant;

    • f.

      een kadastrale kaart met een schaal van ten hoogste 1:10.000 waarop het aantal hectaren agrarisch in gebruik zijnde gronden binnen het Natuurnetwerk Brabant wordt aangeduid.

Artikel 2.9.5 Subsidiabele kosten

  • 1.

    Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking ten aanzien van de subsidiabele activiteit bedoeld in artikel 2.9.3 onder a:

    • a.

      administratieve kosten;

    • b.

      algemene en juridische kosten;

    • c.

      kosten voor projectmanagement en projectadministratie;

  • 2.

    Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking ten aanzien van de subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 2.9.3 onder b, c, d en e:

    • a.

      kosten van de bouw of verbetering van onroerende zaken;

    • b.

      kosten van de verwerving of leasing van onroerende zaken;

    • c.

      kosten voor aankoop van grond tot een maximum van 10% van de kosten;

    • d.

      kosten van koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • e.

      kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    • f.

      kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied;

    • g.

      kosten van haalbaarheidsstudies;

    • h.

      kosten voor projectmanagement en projectadministratie;

    • i.

      kosten van tweede hands machines en installaties, indien noodzakelijk voor het project en de kosten aantoonbaar de marktwaarde niet overstijgen;

    • j.

      kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

    • k.

      kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

    • l.

      voorbereidingskosten als bedoeld in artikel 1.1 onder q, onderdelen 1º tot en met 3º.

Artikel 2.9.6 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.6 en in afwijking van artikel 2.9.5 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten ten aanzien van het bouwperceel van de oorspronkelijke agrarische bedrijfslocatie als gevolg van de bedrijfsverplaatsing;

  • b.

    personeelskosten en inbreng van onbetaalde eigen arbeid.

Artikel 2.9.7 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de tenderperiode van 1 oktober 2018, vanaf 9.00 uur, tot en met 14 januari 2019, tot 17.00 uur.

Artikel 2.9.8 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.9.3, voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.9.7 vast op € 2.000.000.

Artikel 2.9.9 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.9.3, bedraagt tot een maximum van € 500.000 de som van:

    • a.

      100% van de kosten voor subsidiabele activiteiten bedoeld in artikel 2.9.3, onder a en e;

    • b.

      40% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.9.3, onder b en c, ongeacht of de bedrijfsverplaatsing leidt tot een verhoging van de productiecapaciteit, de waarde of rentabiliteit van de onderneming;

    • c.

      40% van de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 2.9.3, onder d.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, bedraagt de hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.9.3:

    • a.

      maximaal € 350.000, indien 10 tot 15 ha agrarisch gebruikte grond binnen het Natuurnetwerk Brabant wordt omgezet naar natuur, zoals bedoeld in artikel 2.9.4, eerste lid, onder g;

    • b.

      maximaal € 400.000, indien 15 tot 20 ha agrarisch gebruikte grond binnen het Natuurnetwerk Brabant wordt omgezet naar natuur, zoals bedoeld in artikel 2.9.4, eerste lid, onder g;

    • c.

      maximaal € 450.000, indien 20 tot 25 ha agrarisch gebruikte grond binnen het Natuurnetwerk Brabant wordt omgezet naar natuur, zoals bedoeld in artikel 2.9.4, eerste lid, onder g;

    • d.

      maximaal € 500.000, indien 25 ha of meer agrarisch gebruikte grond binnen het Natuurnetwerk Brabant wordt omgezet naar natuur, zoals bedoeld in artikel 2.9.4, eerste lid, onder g.

  • 3.

    Onder het aantal hectaren agrarisch gebruikte grond bedoeld in het tweede lid, kunnen ook gronden worden meegerekend, die vooruitlopend op de verplaatsing van het landbouwbedrijf maar niet eerder dan de datum van publicatie van deze wijzigingsregeling zijn of worden ingezet voor herstelmaatregelen in het kader van het Programma Aanpak Stikstof 2015-2020.

Artikel 2.9.10 Selectiecriteria

  • 1.

    Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, bedoeld in artikel 2.9.3, een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van het gebied waarin de in artikel 2.9.4, eerste lid, onder f bedoelde gronden zijn gelegen, op grond van de volgende volgorde, waarbij gronden, onder a, het hoogst gerangschikt worden:

    • a.

      agrarische gronden gelegen in Natura 2000-gebieden;

    • b.

      agrarische gronden gelegen binnen het rijksdeel van het Natuurnetwerk Brabant;

    • c.

      agrarische gronden gelegen binnen natte natuurparels die deel uitmaken van het provinciaal deel van het Natuurnetwerk Brabant;

    • d.

      agrarische gronden gelegen binnen het overige provinciaal deel van het Natuurnetwerk Brabant;

  • 2.

    Voor de beoordeling van de selectiecriteria, genoemd in het eerste lid, wordt per onderdeel de volgende puntentoekenning gehanteerd:

    • a.

      1,75 punten per hectare;

    • b.

      1,5 punten per hectare;

    • c.

      1,25 punten per hectare;

    • d.

      1 punt per hectare;

  • 3.

    Indien na toepassing van het eerste en het tweede lid blijkt dat de binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, als bedoeld in artikel 2.9.8 te boven gaan, worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.

  • 4.

    Indien toepassing van het eerste tot en met het derde lid er toe leidt dat aanvragen op een gelijke plaats in de rangschikking eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, vindt een nadere rangschikking plaats op basis van de efficiëntie van het project, hetgeen blijkt uit de inzet van kennis, kunde en middelen en meer specifiek uit de hoogte van de opgevoerde proceskosten in relatie tot de in totaal aangevraagde subsidiabele projectkosten.

  • 5.

    Voor de beoordeling van het selectiecriterium, genoemd in het vierde lid, wordt de volgende puntentoekenning gehanteerd:

    • a.

      0 punten, indien de opgevoerde proceskosten 50% of meer van de totale subsidiabele kosten bedragen;

    • b.

      1 punt, indien de opgevoerde proceskosten meer dan 30%, maar minder dan 50% van de totale subsidiabele kosten bedragen;

    • c.

      2 punten, indien de opgevoerde proceskosten 15 tot 30 procent van de totale subsidiabele kosten bedragen;

    • d.

      3 punten, indien de opgevoerde proceskosten tussen de 5 en 15% van de totale subsidiabele kosten bedragen;

    • e.

      4 punten, indien de opgevoerde proceskosten minder dan 5% van de totale subsidiabele kosten bedragen;

    • f.

      5 punten, indien er geen proceskosten worden opgevoerd.

  • 6.

    Indien na toepassing van het vierde en vijfde lid blijkt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 2.9.11 Verplichtingen specifiek

Onverminderd artikel 1.9 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:

  • a.

    voorafgaand aan de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt de milieuvergunning ten aanzien van de oorspronkelijke agrarische bedrijfslocatie ingetrokken;

  • b.

    voorafgaand aan de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt de vergunning ten aanzien van de oorspronkelijke agrarische bedrijfslocatie op basis van de Wet Natuurbescherming ingetrokken;

  • c.

    voorafgaand aan de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt de overeenkomst gesloten tot verkoop van de gronden aan het Groen Ontwikkelfonds Brabant BV als bedoeld in artikel 2.9.4, eerste lid, onder g, onderdeel 3º;

  • d.

    voorafgaand aan de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt de kwalitatieve verplichting gevestigd als bedoeld in artikel 2.9.4, eerste lid, onder h.  

Artikel 2.9.12 Subsidievaststelling specifiek

Onverminderd artikel 1.10, tweede lid, bevat de aanvraag tot vaststelling bewijsstukken van de verplichtingen bedoeld in artikel 2.9.11.

§ 10 Fysieke investeringen voor innovatie en modernisering van agrarische ondernemingen ten behoeve van de verbetering van de waterkwaliteit

Artikel 2.10.1 Doelgroep

  • 1.

    Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

    • a.

       landbouwers;

    • b.

       samenwerkingsverbanden van landbouwers.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1.3, tweede lid, onder a, kan subsidie namens een samenwerkingsverband worden aangevraagd door een penvoerder zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.10.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor fysieke investeringen voor de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector die betrekking hebben op verbetering van de waterkwaliteit.

Artikel 2.10.3 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.10.2 in aanmerking te komen, wordt het project uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant;

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid, is de fysieke investering als bedoeld in artikel 2.10.2, opgenomen op de lijst van fysieke investeringen voor de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector die betrekking hebben op verbetering van de waterkwaliteit in bijlage 11.

  • 3.

    Onverminderd de voorgaande leden wordt, indien de fysieke investering als bedoeld in artikel 2.10.2, een onroerende zaak betreft, voldaan aan een van de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd op grond in eigendom van het landbouwbedrijf;

    • b.

      voor het uitvoeren van het project is recht van opstal verleend aan het landbouwbedrijf door de eigenaar van de grond;

  • 4.

    Onverminderd de voorgaande leden, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een volledig ingevuld aanvraagformulier;

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      offertes voor de geplande investeringen;

    • e.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van het project.

 

Artikel 2.10.4 Subsidiabele kosten

De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken;

  • b.

    kosten van koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • c.

    kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

  • d.

    kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • e.

    kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

Artikel 2.10.5 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen voor subsidies als bedoeld in artikel 2.10.2 worden ingediend binnen de tenderperiode van 4 juni 2018, vanaf 09.00 uur tot en met 16 juli 2018, tot 17.00 uur.

Artikel 2.10.6 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.10.2, voor de tenderperiode, genoemd in artikel 2.10.5, vast op

€ 3.000.000 met dien verstande dat maximaal € 1.000.000 van het subsidieplafond wordt toegekend voor aanvragen die vallen onder investeringscategorie 3 van bijlage 11.

Artikel 2.10.7 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie bedraagt 40% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 100.000.

  • 2.

    Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

  • 3.

    Geen subsidie wordt verstrekt indien het subsidiebedrag lager is dan € 10.000.

Artikel 2.10.8 Selectiecriteria

  • 1.

    Gedeputeerde Staten bepalen de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie, bedoeld in artikel 2.10.2, op basis van het gemiddelde aantal punten van de investeringscategorieën in de lijst van fysieke investeringen voor de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector die betrekking hebben op verbetering van de waterkwaliteit in bijlage 11.

  • 2.

    Indien na toepassing van het eerste lid blijkt dat binnen de tenderperiode ingediende volledige subsidieaanvragen het vastgestelde subsidieplafond, bedoeld in artikel 2.10.6 te boven gaan worden de gerangschikte aanvragen behandeld op volgorde van puntenaantal beginnend bij de aanvraag met de meeste punten.

  • 3.

    Indien toepassing van het eerste en tweede lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen en het subsidieplafond te boven gaan, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 2.10.9 Verplichtingen specifiek

In afwijking van artikel 1.9, eerste lid, onder f, worden de activiteiten, bedoeld in artikel 2.10.2, binnen twee jaar na de datum van de beschikking tot subsidieverlening voltooid.

Hoofdstuk 3 Uitvoering van LEADER-projecten

Artikel 3.1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    de-minimissteun: steun die voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van aanmelding als opgenomen in de van toepassing zijnde de-minimisverordening, de de-minimisverordening landbouw of de de-minimisverordening visserij;

  • b.

    de-minimisverordening: Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun, Pb EU L 352 van 24 december 2013;

  • c.

    LAG: lokale actiegroep als bedoeld in artikel 34 van Vo (EG) nr. 1303/2013;

  • d.

    LEADER: Liaison Entre Actions de Développement de l’Economique Rurale;

  • e.

    Liaison Entre Actions de Développement de l’Économique Rurale: vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling in het kader van het Plattelandsontwikkelingsprogramma voor Nederland 2014-2020 (POP3) in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling;

  • f.

    Lokale ontwikkelingsstrategie: vanuit de gemeenschap geleide plaatselijke ontwikkelingsstrategie als bedoeld in artikel 33 van Vo (EG) nr. 1303/2013;

  • g.

    LOS: Lokale Ontwikkelingsstrategie, Grenscorridor N69, Leader gebied Noord-Brabant 2015-2020;

  • h.

    natuur netwerk Brabant: samenhangend netwerk van provinciaal, nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.

Artikel 3.2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze paragraaf kan worden aangevraagd door:

  • a.

    publiekrechtelijke rechtspersonen;

  • b.

    privaatrechtelijke rechtspersonen;

  • c.

    ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid.

  • d.

    samenwerkingsverbanden van partijen onder a, b en c.

Artikel 3.3 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor de uitvoering van projecten die passen binnen de LOS.

Artikel 3.4 Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 1.4 wordt subsidie als bedoeld in artikel 3.3 geweigerd indien voor het project reeds subsidie is verstrekt op grond van een paragraaf uit hoofdstuk 2.

Artikel 3.5 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.3 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de minimale scores op basis van de criteria zoals opgenomen in bijlage 10.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een projectplan waarin ten minste is opgenomen:

      • 1°.

        de doelstellingen van het project, gerelateerd aan de doelstellingen van de LOS;

      • 2°.

        een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering van het project te maken kosten blijkt;

      • 3°.

        de wijze van uitvoering van het project;

      • 4°.

        de verwachte planning en realisatietermijn van het project;

      • 5°.

        de verwachte liquiditeitsplanning van het project;

      • 6°.

        de verwachte resultaten van het project;

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van het project, met inbegrip van een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan, waarbij minimaal 40% van het financieringsplan uit private financiering bestaat;

    • e.

      bewijsstukken, niet zijnde leningovereenkomsten of andersoortige terugvorderbare financiering, waaruit blijkt dat minimaal 40% van de kosten van het project door private partijen3wordt gefinancierd, indien deze private partijen geen deelnemer zijn in het project.

  • 3.

    Indien de aanvraag betrekking heeft op een investering en de investering leidt naar waarschijnlijkheid tot negatieve omgevingseffecten bevat de aanvraag om subsidie een verkenning naar de mogelijke negatieve omgevings-effecten van de investering.

Artikel 3.6 Subsidiabele kosten

Voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van de subsidie, komen in elk geval de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    de kosten voor verwerving van grond tot een maximum van 10% van de subsidiabele kosten van de aanvraag;

  • b.

    de kosten van de bouw, verbetering, verwerving of leasing van onroerende zaken, anders dan bedoeld in sub a;

  • c.

    de kosten van de koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

  • d.

    personeelskosten;

  • e.

    de kosten van externe adviseurs;

  • f.

    de kosten van haalbaarheidsstudies;

  • g.

    de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • h.

    de kosten van verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en merken;

  • i.

    bijdragen in natura, in de vorm van kosten van onbetaalde eigen arbeid, voor zover de te verlenen subsidie niet meer bedraagt dan de totale subsidiabele kosten in het project exclusief de bijdragen in natura;

  • j.

    reis- en verblijfskosten;

  • k.

    de kosten voor promotie en publiciteit.

Artikel 3.7 Niet subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 3.6 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten voor beheer en onderhoud;

  • b.

    kosten voor uitvoering van wettelijke taken, een bestaand convenant of een bestaande regeling;

  • c.

    kosten voor verwerving en inrichting van gronden binnen het natuur netwerk Brabant;

  • d.

    kosten voor aansprakelijkheid en verhaal;

  • e.

    kosten voor afwateringswerkzaamheden;

  • f.

    kosten voor investeringen om aan de geldende Unienormen te voldoen;

Artikel 3.8 Vereisten subsidieaanvraag

Subsidieaanvragen worden ingediend binnen de periode van 17 juli 2017 tot en met 16 december 2019.

Artikel 3.9 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 3.3, voor de periode genoemd in artikel 3.8, vast op € 2.480.000.

Artikel 3.10 Subsidiehoogte

  • 1.

    De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 3.3, bedraagt 60% van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 400.000 indien:

    • a.

      het project betrekking heeft op landbouw, waardoor de staatssteunuitzondering van artikel 81, tweede lid,ELFPO verordening van toepassing is; of,

    • b.

      de subsidie wordt aangewend voor niet-economische activiteiten, waarbij een duidelijke administratieve scheiding borgt dat er geen subsidie naar economische activiteiten vloeit.

  • 2.

    Indien het eerste lid, onder a of b, niet van toepassing is, wordt onverminderd het in het eerste lid genoemde maximale bedrag en percentage, maximaal slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat over een periode van drie belastingjaren het plafond voor de-minimissteun niet wordt overschreden.

  • 3.

    Geen subsidie wordt verstrekt indien het subsidiebedrag lager is dan € 125.000;

Artikel 3.11 Selectiecriteria

  • 1.

    Het subsidieplafond als bedoeld in artikel 3.9, wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de subsidieaanvragen, die voldoen aan de minimale scores op basis van de criteria zoals opgenomen in bijlage 10.

  • 2.

    Indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, geldt voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst.

  • 3.

    Dreigt het subsidieplafond op enige dag te worden overschreden, dan vindt rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats, op grond van de behaalde scores op basis van de criteria zoals opgenomen in bijlage 10, beginnend bij de aanvraag met de hoogste score.

  • 4.

    Indien toepassing van het derde lid ertoe leidt dat aanvragen een gelijke score behalen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

Artikel 3.12 Advies LAG

Gedeputeerde Staten leggen aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 3.3, voor advies over artikel 3.5, eerste lid, en artikel 3.11, eerste lid, voor aan de LAG.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1 Evaluatie

Gedeputeerde Staten zenden in 2017 en vervolgens telkens na twee jaar aan Provinciale Staten een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze regeling in de praktijk

Artikel 4.2 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 4.3 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020.

Ondertekening

 s-Hertogenbosch, 7 september 2015
Gedeputeerde Staten voornoemd,
De Voorzitter prof. dr. W.B.H.J. van de Donk
De Secretaris mw. ir. A.M. Burger

Bijlage 1 bij de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020 Noord-Brabant 

Lijst van fysieke investeringen gericht op verduurzaming van landbouwbedrijven

 

Investeringscategorie

Score

1

Zonnepanelen

6

2

Windmolen

4

3

Vergister, inclusief mestverwerkingsinstallatie als extra mogelijke kosten

6

4

Warmte kracht werkend op biomassa

6

5

Warmte kracht werkend op fossiele brandstof

4

6

Kleine windturbine zonder vergunning

6

7

Systemen voor precisielandbouw betreffende plaats specifieke bemesting, plaats specifieke gewasbescherming of plaats specifieke bewatering inclusief GPS/GIS apparatuur

8

9

Machines voor niet kerende grondbewerking

10

11

Voorzieningen voor weidegang

7

15

Pad cooling in stallen voor veehouderij

5

16

Temperatuurregulatie door warmte wisselaars, warmtepompen of aardwarmtesystemen

6

17

Waterbeheer voorzieningen ter verlaging van risico’s van verontreiniging door erfafspoeling bij een veehouderij of door afvalwater uit de veehouderij, akkerbouw, bloembollen-, boom-, fruit-, vollegronds- of bedekte teelt

8

18

Spuitmachine met restvloeistof reductie in de akkerbouw, bloembollen-, boom-, fruit- of vollegrondteelt

9

19

Emissie arme vloeren voor bestaande stallen melkveehouderij

7

21

Fijnstof reducerende maatregelen pluimveestallen

8

22

Geautomatiseerd systeem voor afvoer van bovenmatig strooisel van de vloeren van de stal

6

24

Omgekeerde osmose van spuiwater uit biologische luchtwassers

5

25

Potafdekinstallatie

5

26

Elektrische voertuigen, gericht op het uitoefenen van landbouwgerichte activiteiten.

6

27

Automatisch ruwvoermengsysteem voor herkauwers

5

Bijlage 2 bij de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020

KRW-waterlichamen waarbinnen trajecten zijn gelegen die voor subsidie in aanmerking komen (bron: Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021)

Toelichting: de tabel geeft naam, code, status en type aan. Tevens de zes voor deze regeling relevante ecologische kwaliteitsdoelen.

naam waterlichaam

Waterlichaamcode

Status 1

Type

Fytoplankton (EKR) 2

Overige waterflora (EKR)

Vis (EKR)

Macrofauna (EKR)

Totaal stikstof (mg/l) 3

Totaal fosfaat (mg/l)3

Stroomgebied Rijn

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Alm

NL09_02_2

SV

R5

nvt

0,55

0,33

0,4

2,3

0,11

Kanalen L v Heusden en Altena

NL09_10_2

K

M3

0,6

0,6

0,6

0,6

2,8

0,15

Kreekrestanten Alm en Biesbosch

NL09_15_2

SV

R8

nvt

0,55

0,3

0,6

2,5

0,14

Stroomgebied Schelde

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zoom en Bleekloop

NL25_23

K

R5

nvt

0,45

geen

0,55

2,3

0,11

Agger

NL25_44

SV

M14

0,6

0,5

0,4

0,55

1,3

0,09

Rietkreek - Lange Water

NL25_45

SV

M14

0,6

0,5

0,4

0,55

1,3

0,09

Stroomgebied Maas

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Boven Mark

NL25_13

SV

R6

nvt

0,6

0,5

0,55

2,3

0,11

Mark en Vliet

NL25_16

SV

R6

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Roode Vaart

NL25_18

K

M6b

0,6

0,6

0,6

0,6

3,8

0,25

Beneden Donge

NL25_22

SV

R6

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Tonnekreek complex

NL25_30

SV

M14

0,6

0,5

0,4

0,55

1,3

0,09

Aa of Weerijs

NL25_34

SV

R5

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Bovenloop Donge

NL25_35

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Molenkreek complex

NL25_47

SV

M30

0,6

0,5

0,4

0,55

1,8

0,11

Kruislandse kreken

NL25_48

SV

M14

0,6

0,5

0,4

0,55

1,3

0,09

Oude Maasje

NL25_49

SV

R8

nvt

0,55

0,31

0,5

2,5

0,14

Bavelse Leij

NL25_50

SV

R4

nvt

0,6

0,45

0,6

2,3

0,11

Chaamse beken

NL25_51

SV

R4

nvt

0,6

0,45

0,6

2,3

0,11

Strijbeekse beek

NL25_52

SV

R4

nvt

0,6

0,45

0,6

2,3

0,11

Galdersche beek

NL25_54

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Bijloop - Turfvaart

NL25_57

SV

R4

nvt

0,6

0,45

0,6

2,3

0,11

Molenbeek

NL25_59

SV

R5

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Ligne

NL25_61

SV

M14

0,6

0,5

0,4

0,55

1,3

0,09

Merkske

NL25_62

N

R4

nvt

0,6

0,6

0,6

2,3

0,11

Gat van den Ham

NL25_63

SV

M14

0,6

0,5

0,4

0,55

1,3

0,09

Run

NL27_BO_2_2

SV

R4

nvt

0,6

0,33

0,55

2,3

0,11

Groote Aa/ Buulder Aa

NL27_KD_1_2

SV

R5

nvt

0,55

0,33

0,55

2,3

0,11

Nieuwe Leij-Pop.L-Rov.L-Voortsestroom

NL27_L_1_2

SV

R5

nvt

0,55

0,33

0,55

2,3

0,11

Essche Stroom

NL27_L_2_2

SV

R6

nvt

0,55

0,33

0,55

2,3

0,11

Gender

NL27_SD_1_2

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,35

2,3

0,11

Ekkersrijt

NL27_SD_2_2

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,35

2,3

0,11

Wambergsche Beek

NL38_1B

SV

R5

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Aa van Gemert tot Den Bosch

NL38_1D

SV

R6

nvt

0,6

0,5

0,55

2,3

0,11

Goorloop, Boerdonkse Aa en Aa van Helmond

NL38_1H

SV

R5

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Biezenloop

NL38_1I

K

M1a

nvt

0,6

0,58

0,6

2,4

0,22

Kleine Wetering

NL38_2C

K

M1a

nvt

0,6

0,6

0,6

2,4

0,22

Leijgraaf

NL38_2G

SV

R5

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Groote Wetering

NL38_2H

K

M3

0,6

0,6

0,6

0,6

2,8

0,15

Peelse Loop

NL38_2J_2

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Esperloop en Snelle Loop

NL38_2K

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Aa vanaf Eeuwselse Loop tot Helmond

NL38_3G

SV

R5

nvt

0,45

0,22

0,55

2,3

0,11

Beekerloop

NL38_3O

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Kleine Aa

NL38_3P

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Voordeldonkse Broekloop

NL38_3Q

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Aa bij Helmond

NL38_3R

SV

R5

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Goorloop tot aan Wilhelminakanaal

NL38_3S

SV

R5

nvt

0,6

0,45

0,6

2,3

0,11

Bakelse Aa, Oude Aa en Kaweise Loop

NL38_4E

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Astense Aa en Soeloop

NL38_4K

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Zuid-Willemsvaart Traverse Helmond

NL38_5A

K

M6b

0,6

0,6

0,6

0,6

3,8

0,25

Koningsvliet en Koppelsloot

NL38_6G

K

M3

0,6

0,6

0,6

0,6

2,8

0,15

Drongelens Kanaal

NL38_6H

K

M6a

0,6

0,6

0,6

0,6

2,8

0,15

Dieze

NL38_6J

SV

R6

nvt

0,45

0,48

0,45

2,3

0,11

Luisbroeksche Wetering en Hedikhuizensche Maas

NL38_6K

K

M1a

nvt

0,6

0,6

0,6

2,4

0,22

Hertogswetering, Hoefgraaf e.a.

NL38_7D

K

M3

0,6

0,6

0,6

0,6

2,8

0,15

Lorregraaf en andere M1 waterlopen

NL38_7F

K

M1a

nvt

0,6

0,6

0,6

2,4

0,22

Munsche Wetering

NL38_7G

K

M1a

nvt

0,6

0,6

0,6

2,4

0,22

Halsche Beek en Hooge Raam

NL38_8F

SV

R14

nvt

0,6

0,5

0,6

2,3

0,11

Lage Raam gegraven

NL38_8G

K

M1a

nvt

0,6

0,6

0,6

2,4

0,22

Graafse Raam, Lage Raam, Peelkanaal ea

NL38_8I

SV

R5

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Tochtsloot

NL38_8J

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Peelkanaal/Defensiekanaal ea

NL38_8K

K

M3

0,6

0,6

0,6

0,6

2,8

0,15

Sambeeksche Uitwatering

NL38_8O

K

M1a

nvt

0,6

0,6

0,6

2,4

0,22

Oploosche Molenbeek, Oeffeltsche Raam ea

NL38_8P

SV

R5

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

St Jansbeek

NL38_8Q

SV

R5

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Ledeackerse Beek en St Anthonisloop

NL38_8S

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Aa, Eeuwelscheloop en Kievitsloop

NL99_BRA_02_3E

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Loobeek en Molenbeek

NL99_LOM

SV

R5

nvt

0,6

0,45

0,6

2,3

0,11

Peelkanaal

NL99_PEK

K

M3

0,6

0,35

0,6

0,6

2,8

0,15

Bijlage 3 bij de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020

Ecologische toestand per KRW-waterlichaam in 2015

Toelichting: Deze tabel is gebaseerd op de factsheets die in december 2015 zijn gepubliceerd op: www.waterkwaliteitsportaal.nl

naam waterlichaam

Fytoplankton

Overige waterflora

Vis

Macrofauna

Totaal stikstof

Totaal fosfaat

Stroomgebied Rijn

 

 

 

 

 

 

Alm

 

matig

slecht

matig

goed

goed

Kanalen L v Heusden en Altena

matig

ontoereikend

goed

matig

goed

goed

Kreekrestanten Alm en Biesbosch

 

goed

goed

goed

goed

goed

Stroomgebied Schelde

 

 

 

 

 

 

Zoom en Bleekloop

 

matig

 

ontoereikend

ontoereikend

matig

Agger

goed

ontoereikend

ontoereikend

ontoereikend

ontoereikend

matig

Rietkreek - Lange Water

matig

ontoereikend

matig

ontoereikend

ontoereikend

ontoereikend

Stroomgebied Maas

 

 

 

 

 

 

Boven Mark

 

matig

slecht

ontoereikend

ontoereikend

ontoereikend

Mark en Vliet

 

goed

matig

matig

matig

matig

Roode Vaart

goed

slecht

goed

matig

goed

goed

Beneden Donge

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

goed

matig

Tonnekreek complex

matig

ontoereikend

ontoereikend

matig

ontoereikend

matig

Aa of Weerijs

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Bovenloop Donge

 

matig

matig

ontoereikend

goed

goed

Molenkreek complex

ontoereikend

slecht

matig

ontoereikend

ontoereikend

slecht

Kruislandse kreken

matig

matig

matig

ontoereikend

slecht

matig

Oude Maasje

 

matig

ontoereikend

matig

matig

goed

Bavelse Leij

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

goed

goed

Chaamse beken

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Strijbeekse beek

 

matig

matig

ontoereikend

slecht

matig

Galdersche beek

 

goed

goed

ontoereikend

slecht

matig

Bijloop - Turfvaart

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

ontoereikend

matig

Molenbeek

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Ligne

matig

matig

matig

matig

slecht

matig

Merkske

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Gat van den Ham

matig

slecht

matig

matig

ontoereikend

matig

Run

 

matig

slecht

ontoereikend

matig

goed

Groote Aa/ Buulder Aa

 

ontoereikend

matig

ontoereikend

goed

matig

Nieuwe Leij-Pop.L-Rov.L-Voortsestroom

 

matig

matig

matig

matig

matig

Essche Stroom

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Gender

 

matig

 

matig

goed

goed

Ekkersrijt 

matig

ontoereikend

matig

goed

matig

Wambergsche Beek

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

goed

matig

Aa van Gemert tot Den Bosch

 

matig

ontoereikend

matig

matig

slecht

Goorloop, Boerdonkse Aa en Aa van Helmond

 

matig

matig

ontoereikend

matig

slecht

Biezenloop

 

ontoereikend

matig

ontoereikend

matig

goed

Kleine Wetering

 

ontoereikend

matig

matig

goed

goed

Leijgraaf

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Groote Wetering

goed

matig

goed

matig

matig

matig

Peelse Loop

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Esperloop en Snelle Loop

 

goed

matig

ontoereikend

matig

matig

Aa vanaf Eeuwselse Loop tot Helmond

 

goed

matig

ontoereikend

ontoereikend

slecht

Beekerloop

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Kleine Aa

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Voordeldonkse Broekloop

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

slecht

slecht

Aa bij Helmond

 

matig

slecht

ontoereikend

ontoereikend

slecht

Goorloop tot aan Wilhelminakanaal

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Bakelse Aa, Oude Aa en Kaweise Loop

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Astense Aa en Soeloop

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

matig

ontoereikend

Zuid-Willemsvaart Traverse Helmond

goed

matig

 

goed

goed

goed

Koningsvliet en Koppelsloot

goed

matig

matig

goed

goed

matig

Drongelens Kanaal

matig

goed

matig

matig

matig

matig

Dieze

 

goed

matig

matig

matig

matig

Luisbroeksche Wetering en Hedikhuizensche Maas

 

slecht

matig

matig

goed

goed

Hertogswetering, Hoefgraaf e.a.

goed

ontoereikend

matig

matig

matig

ontoereikend

Lorregraaf en andere M1 waterlopen

 

goed

matig

goed

goed

goed

Munsche Wetering

 

matig

goed

slecht

matig

goed

Halsche Beek en Hooge Raam

 

matig

slecht

matig

ontoereikend

matig

Lage Raam gegraven

 

goed

goed

matig

matig

goed

Graafse Raam, Lage Raam, Peelkanaal ea

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Tochtsloot

 

goed

matig

ontoereikend

matig

goed

Peelkanaal/Defensiekanaal ea

goed

ontoereikend

goed

matig

matig

goed

Sambeeksche Uitwatering

 

matig

goed

matig

ontoereikend

goed

Oploosche Molenbeek, Oeffeltsche Raam ea

 

goed

slecht

matig

matig

matig

St Jansbeek

 

goed

matig

matig

slecht

goed

Ledeackerse Beek en St Anthonisloop

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

matig

goed

Aa, Eeuwelscheloop en Kievitsloop

 

matig

slecht

ontoereikend

ontoereikend

slecht

Loobeek en Molenbeek

 

matig

ontoereikend

matig

matig

matig

Peelkanaal

goed

matig

goed

matig

matig

matig

Bijlage 4a bij de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020

Probleemgebieden met betrekking tot wateroverlast voor de landbouw binnen het beheersgebied van waterschap Rivierenland.

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 4b bij de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020

Zoekgebied voor waterberging in het stroomgebied van De Run

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 5 bij de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020

KRW-waterlichamen waarbinnen trajecten zijn gelegen die voor subsidie in aanmerking komen (bron: Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021)

Toelichting: de tabel geeft naam, code, status en type aan. Tevens de zes voor deze regeling relevante ecologische kwaliteitsdoelen. 

naam waterlichaam

Waterlichaamcode

Status1

Type

Fytoplankton (EKR)2

Overige waterflora (EKR)

Vis (EKR)

Macrofauna (EKR)

Totaal stikstof (mg/l)3

Totaal fosfaat (mg/l)3

Stroomgebied Rijn

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Alm

NL09_02_2

SV

R5

nvt

0,55

0,33

0,4

2,3

0,11

Kanalen L v Heusden en Altena

NL09_10_2

K

M3

0,6

0,6

0,6

0,6

2,8

0,15

Kreekrestanten Alm en Biesbosch

NL09_15_2

SV

R8

nvt

0,55

0,3

0,6

2,5

0,14

Stroomgebied Schelde

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zoom en Bleekloop

NL25_23

K

R5

nvt

0,45

geen

0,55

2,3

0,11

Agger

NL25_44

SV

M14

0,6

0,5

0,4

0,55

1,3

0,09

Rietkreek - Lange Water

NL25_45

SV

M14

0,6

0,5

0,4

0,55

1,3

0,09

Stroomgebied Maas

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Boven Mark

NL25_13

SV

R6

nvt

0,6

0,5

0,55

2,3

0,11

Mark en Vliet

NL25_16

SV

R6

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Roode Vaart

NL25_18

K

M6b

0,6

0,6

0,6

0,6

3,8

0,25

Beneden Donge

NL25_22

SV

R6

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Tonnekreek complex

NL25_30

SV

M14

0,6

0,5

0,4

0,55

1,3

0,09

Aa of Weerijs

NL25_34

SV

R5

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Bovenloop Donge

NL25_35

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Molenkreek complex

NL25_47

SV

M30

0,6

0,5

0,4

0,55

1,8

0,11

Kruislandse kreken

NL25_48

SV

M14

0,6

0,5

0,4

0,55

1,3

0,09

Bavelse Leij

NL25_50

SV

R4

nvt

0,6

0,45

0,6

2,3

0,11

Chaamse beken

NL25_51

SV

R4

nvt

0,6

0,45

0,6

2,3

0,11

Strijbeekse beek

NL25_52

SV

R4

nvt

0,6

0,45

0,6

2,3

0,11

Galdersche beek

NL25_54

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Bijloop - Turfvaart

NL25_57

SV

R4

nvt

0,6

0,45

0,6

2,3

0,11

Molenbeek

NL25_59

SV

R5

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Ligne

NL25_61

SV

M14

0,6

0,5

0,4

0,55

1,3

0,09

Merkske

NL25_62

N

R4

nvt

0,6

0,6

0,6

2,3

0,11

Gat van den Ham

NL25_63

SV

M14

0,6

0,5

0,4

0,55

1,3

0,09

Groote Beerze

NL27_B_1_2

SV

R5

nvt

0,6

0,45

0,6

2,3

0,11

Kleine Beerze

NL27_B_2_2

SV

R4

nvt

0,6

0,45

0,6

2,3

0,11

Rosep

NL27_B_3_2

SV

R4

nvt

0,6

0,45

0,6

2,3

0,11

Beekse waterloop

NL27_BE_1_2

K

M1a

nvt

0,4

0,6

0,55

2,4

0,22

Groote waterloop

NL27_BE_3_2

K

M1a

nvt

0,6

0,6

0,6

2,4

0,22

Boven Dommel

NL27_BO_1_2

SV

R5

nvt

0,6

0,45

0,6

2,3

0,11

Run

NL27_BO_2_2

SV

R4

nvt

0,6

0,33

0,55

2,3

0,11

Keersop/ Beekloop

NL27_BO_3_2

SV

R4

nvt

0,6

0,45

0,6

2,3

0,11

Groote Aa/ Buulder Aa

NL27_KD_1_2

SV

R5

nvt

0,55

0,33

0,55

2,3

0,11

Witte loop/ Peelrijt

NL27_KD_3_2

SV

R4

nvt

0,6

0,45

0,6

2,3

0,11

Nieuwe Leij-Pop.L-Rov.L-Voortsestroom

NL27_L_1_2

SV

R5

nvt

0,55

0,33

0,55

2,3

0,11

Essche Stroom

NL27_L_2_2

SV

R6

nvt

0,55

0,33

0,55

2,3

0,11

Reusel/Raamsloop/Achterste Stroom

NL27_R_1_2

SV

R5

nvt

0,6

0,45

0,6

2,3

0,11

Spruitenstroompje/ Roodloop

NL27_R_2_2

SV

R4

nvt

0,6

0,45

0,6

2,3

0,11

Gender

NL27_SD_1_2

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,35

2,3

0,11

Ekkersrijt

NL27_SD_2_2

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,35

2,3

0,11

Hooidonkse beek

NL27_SD_3_2

K

M1a

nvt

0,6

0,6

0,6

2,4

0,22

Tongelreep

NL27_T_1_2

N

R5

nvt

0,6

0,6

0,6

2,3

0,11

Zandleij

NL27_Z_1_2

K

M1a

nvt

0,4

0,6

0,55

2,4

0,22

Broekleij

NL27_Z_2_2

K

M1a

nvt

0,4

0,6

0,55

2,4

0,22

Wambergsche Beek

NL38_1B

SV

R5

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Dungense Loop

NL38_1C

K

M1a

nvt

0,6

0,6

0,6

2,4

0,22

Aa van Gemert tot Den Bosch

NL38_1D

SV

R6

nvt

0,6

0,5

0,55

2,3

0,11

Goorloop, Boerdonkse Aa en Aa van Helmond

NL38_1H

SV

R5

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Biezenloop

NL38_1I

K

M1a

nvt

0,6

0,58

0,6

2,4

0,22

Kleine Wetering

NL38_1I

K

M1a

nvt

0,6

0,6

0,6

2,4

0,22

Landmeersche Loop

NL38_2E

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Leijgraaf

NL38_2G

SV

R5

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Groote Wetering

NL38_2H

K

M3

0,6

0,6

0,6

0,6

2,8

0,15

naam waterlichaam

waterlichaamcode

Status1

Type

Fytoplankton (EKR)2

Macrofyten – soorten (EKR)

Vis (EKR)

Macrofauna (EKR)

Totaal stikstof (mg/l)3

Totaal fosfaat (mg/l)3

Beekgraaf

NL38_2I

K

M1a

nvt

0,6

0,6

0,6

2,4

0,22

Peelse Loop

NL38_2J_2

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Esperloop en Snelle Loop

NL38_2K

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Aa vanaf Eeuwselse Loop tot Helmond

NL38_3G

SV

R5

nvt

0,45

0,22

0,55

2,3

0,11

Beekerloop

NL38_3O

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Kleine Aa

NL38_3P

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Voordeldonkse Broekloop

NL38_3Q

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Aa bij Helmond

NL38_3R

SV

R5

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Goorloop tot aan Wilhelminakanaal

NL38_3S

SV

R5

nvt

0,6

0,45

0,6

2,3

0,11

Bakelse Aa, Oude Aa en Kaweise Loop

NL38_4E

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Astense Aa en Soeloop

NL38_4K

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Nieuwe Loonse Vaart

NL38_6F

K

M1a

nvt

0,6

0,6

0,6

2,4

0,22

Koningsvliet en Koppelsloot

NL38_6G

K

M3

0,6

0,6

0,6

0,6

2,8

0,15

Drongelens Kanaal

NL38_6H

K

M6a

0,6

0,6

0,6

0,6

2,8

0,15

Dieze

NL38_6J

SV

R6

nvt

0,45

0,48

0,45

2,3

0,11

Luisbroeksche Wetering en Hedikhuizensche Maas

NL38_6K

K

M1a

nvt

0,6

0,6

0,6

2,4

0,22

Bossche Sloot en Vlijmensch Vensche Hoofdloop

NL38_6P

K

M1a

nvt

0,6

0,6

0,6

2,4

0,22

Hertogswetering, Hoefgraaf e.a.

NL38_7D

K

M3

0,6

0,6

0,6

0,6

2,8

0,15

Lorregraaf en andere M1 waterlopen

NL38_7F

K

M1a

nvt

0,6

0,6

0,6

2,4

0,22

Munsche Wetering

NL38_7G

K

M1a

nvt

0,6

0,6

0,6

2,4

0,22

Halsche Beek en Hooge Raam

NL38_8F

SV

R14

nvt

0,6

0,5

0,6

2,3

0,11

Lage Raam gegraven

NL38_8G

K

M1a

nvt

0,6

0,6

0,6

2,4

0,22

Graafse Raam, Lage Raam, Peelkanaal ea

NL38_8I

SV

R5

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

naam waterlichaam

waterlichaamcode

Status1

Type

Fytoplankton (EKR)2

Macrofyten – soorten (EKR)

Vis (EKR)

Macrofauna (EKR)

Totaal stikstof (mg/l)3

Totaal fosfaat (mg/l)3

Tochtsloot

NL38_8J

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Peelkanaal/Defensiekanaal ea

NL38_8K

K

M3

0,6

0,6

0,6

0,6

2,8

0,15

Sambeeksche Uitwatering

NL38_8O

K

M1a

nvt

0,6

0,6

0,6

2,4

0,22

Oploosche Molenbeek, Oeffeltsche Raam ea

NL38_8P

SV

R5

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

St Jansbeek

NL38_8Q

SV

R5

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Ledeackerse Beek en St Anthonisloop

NL38_8S

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Tovensche Beek

NL38_8T

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Lactariabeek

NL38_8V

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Midden - en Beneden Dommel

NL99_6_BO_BE_2

SV

R6

nvt

0,6

0,45

0,55

2,3

0,11

Aa, Eeuwelscheloop en Kievitsloop

NL99_BRA_02_3E

SV

R4

nvt

0,45

0,33

0,55

2,3

0,11

Loobeek en Molenbeek

NL99_LOM

SV

R5

nvt

0,6

0,45

0,6

2,3

0,11

Peelkanaal

NL99_PEK

K

M3

0,6

0,35

0,6

0,6

2,8

0,15

Kleine Dommel / Sterkselse Aa

NL99_BRA_01_KD_2_2

SV

R5

nvt

0,6

0,45

0,6

2,3

0,11

 

Bijlage 6 bij de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020

Ecologische toestand per KRW-waterlichaam in 2015

Toelichting: Deze tabel is gebaseerd op de factsheets die in december 2015 zijn gepubliceerd op: www.waterkwaliteitsportaal.nl

naam waterlichaam

Fytoplankton (EKR)

Overige waterflora (EKR)

Vis (EKR)

Macrofauna (EKR)

Totaal stikstof (mg/l)3

Totaal fosfaat (mg/l) 3

Stroomgebied Rijn

 

 

 

 

 

 

Alm

 

matig

slecht

matig

goed

goed

Kanalen L v Heusden en Altena

matig

ontoereikend

goed

matig

goed

goed

Kreekrestanten Alm en Biesbosch

 

goed

goed

goed

goed

goed

Stroomgebied Schelde

 

 

 

 

 

 

Zoom en Bleekloop

 

matig

 

ontoereikend

ontoereikend

matig

Agger

goed

ontoereikend

ontoereikend

ontoereikend

ontoereikend

matig

Rietkreek - Lange Water

matig

ontoereikend

matig

ontoereikend

ontoereikend

ontoereikend

Stroomgebied Maas

 

 

 

 

 

 

Boven Mark

 

matig

slecht

ontoereikend

ontoereikend

ontoereikend

Mark en Vliet

 

goed

matig

matig

matig

matig

Roode Vaart

goed

slecht

goed

matig

goed

goed

Beneden Donge

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

goed

matig

Tonnekreek complex

matig

ontoereikend

ontoereikend

matig

ontoereikend

matig

Aa of Weerijs

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Bovenloop Donge

 

matig

matig

ontoereikend

goed

goed

Molenkreek complex

ontoereikend

slecht

matig

ontoereikend

ontoereikend

slecht

Kruislandse kreken

matig

matig

matig

ontoereikend

slecht

matig

Bavelse Leij

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

goed

goed

Chaamse beken

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Strijbeekse beek

 

matig

matig

ontoereikend

slecht

matig

Galdersche beek

 

goed

goed

ontoereikend

slecht

matig

Bijloop - Turfvaart

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

ontoereikend

matig

Molenbeek

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Ligne

matig

matig

matig

matig

slecht

matig

Merkske

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Gat van den Ham

matig

slecht

matig

matig

ontoereikend

matig

Groote Beerze

 

matig

ontoereikend

matig

matig

goed

Kleine Beerze

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

matig

goed

Rosep

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

goed

matig

Beekse waterloop

 

matig

goed

matig

matig

goed

Groote waterloop

 

matig

goed

ontoereikend

goed

goed

Boven Dommel

 

matig

ontoereikend

matig

matig

ontoereikend

Run

 

matig

slecht

ontoereikend

matig

goed

Keersop/ Beekloop

 

matig

matig

matig

matig

goed

Groote Aa/ Buulder Aa

 

ontoereikend

matig

ontoereikend

goed

matig

Witte loop/ Peelrijt

 

ontoereikend

slecht

ontoereikend

ontoereikend

slecht

Nieuwe Leij-Pop.L-Rov.L-Voortsestroom

 

matig

matig

matig

matig

matig

Essche Stroom

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Reusel/Raamsloop/Achterste Stroom

 

matig

ontoereikend

matig

matig

matig

Spruitenstroompje/ Roodloop

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

matig

goed

Gender

 

matig

 

matig

goed

goed

Ekkersrijt

 

matig

ontoereikend

matig

goed

matig

Hooidonkse beek

 

ontoereikend

goed

slecht

matig

matig

Tongelreep

 

matig

ontoereikend

goed

goed

matig

Zandleij

 

matig

 

ontoereikend

ontoereikend

ontoereikend

Broekleij

 

matig

matig

ontoereikend

goed

goed

Wambergsche Beek

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

goed

matig

Dungense Loop

 

ontoereikend

goed

matig

goed

goed

Aa van Gemert tot Den Bosch

 

matig

ontoereikend

matig

matig

slecht

Goorloop, Boerdonkse Aa en Aa van Helmond

 

matig

matig

ontoereikend

matig

slecht

Biezenloop

 

ontoereikend

matig

ontoereikend

matig

goed

Kleine Wetering

 

ontoereikend

matig

matig

goed

goed

Landmeersche Loop

 

goed

slecht

ontoereikend

matig

ontoereikend

Leijgraaf

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Groote Wetering

goed

matig

goed

matig

matig

matig

naam waterlichaam

Fytoplankton (EKR)

Macrofyten – soorten (EKR)

Vis (EKR)

Macrofauna (EKR)

Totaal stikstof (mg/l)3

Totaal fosfaat (mg/l)3

Beekgraaf

 

ontoereikend

goed

matig

matig

ontoereikend

Peelse Loop

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Esperloop en Snelle Loop

 

goed

matig

ontoereikend

matig

matig

Aa vanaf Eeuwselse Loop tot Helmond

 

goed

matig

ontoereikend

ontoereikend

slecht

Beekerloop

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Kleine Aa

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Voordeldonkse Broekloop

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

slecht

slecht

Aa bij Helmond

 

matig

slecht

ontoereikend

ontoereikend

slecht

Goorloop tot aan Wilhelminakanaal

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Bakelse Aa, Oude Aa en Kaweise Loop

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

Astense Aa en Soeloop

 

matig

ontoereikend

ontoereikend

matig

ontoereikend

Nieuwe Loonse Vaart

 

ontoereikend

goed

matig

ontoereikend

ontoereikend

Koningsvliet en Koppelsloot

goed

matig

matig

goed

goed

matig

Drongelens Kanaal

matig

goed

matig

matig

matig

matig

Dieze

 

goed

matig

matig

matig

matig

Luisbroeksche Wetering en Hedikhuizensche Maas

 

slecht

matig

matig

goed

goed

Bossche Sloot en Vlijmensch Vensche Hoofdloop

 

ontoereikend

goed

ontoereikend

matig

matig

Hertogswetering, Hoefgraaf e.a.

goed

ontoereikend

matig

matig

matig

ontoereikend

Lorregraaf en andere M1 waterlopen

 

goed

matig

goed

goed

goed

Munsche Wetering

 

matig

goed

slecht

matig

goed

Halsche Beek en Hooge Raam

 

matig

slecht

matig

ontoereikend

matig

Lage Raam gegraven

 

goed

goed

matig

matig

goed

Graafse Raam, Lage Raam, Peelkanaal ea

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

matig

matig

naam waterlichaam

Fytoplankton (EKR)

Macrofyten – soorten (EKR)

Vis (EKR)

Macrofauna (EKR)

Totaal stikstof (mg/l)3

Totaal fosfaat (mg/l)3

Tochtsloot

 

goed

matig

ontoereikend

matig

goed

Peelkanaal/Defensiekanaal ea

goed

ontoereikend

goed

matig

matig

goed

Sambeeksche Uitwatering

 

matig

goed

matig

ontoereikend

goed

Oploosche Molenbeek, Oeffeltsche Raam ea

 

goed

slecht

matig

matig

matig

St Jansbeek

 

goed

matig

matig

slecht

goed

Ledeackerse Beek en St Anthonisloop

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

matig

goed

Tovensche Beek

 

ontoereikend

 

ontoereikend

slecht

matig

Lactariabeek

 

goed

ontoereikend

ontoereikend

goed

matig

Midden - en Beneden Dommel

 

matig

ontoereikend

matig

matig

ontoereikend

Aa, Eeuwelscheloop en Kievitsloop

 

matig

slecht

ontoereikend

ontoereikend

slecht

Loobeek en Molenbeek

 

matig

ontoereikend

matig

matig

matig

Peelkanaal

goed

matig

goed

matig

matig

matig

Kleine Dommel / Sterkselse Aa

 

matig

ontoereikend

matig

matig

matig

Bijlage 7 bij de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020

Natte natuurparels in de provincie Noord-Brabant

Waterschap Aa en Maas

Aa bij Helmond (De Bundertjes)

Astense Aa (De Berken)

De Bult

 

 

Moerputten

 

 

De Vilt

 

 

Deurnese Peel

 

Groote Peel

 

Het Zinkske / Heitraksche Peel

Hoge Raam

 

Hooibroeken

 

Oude Gooren

 

Sang en Goorkens

 

Sompen en Zooislagen

 

Vlijmensch Ven

 

Wijboschbroek

 

Wijstgronden Uden

 

Strabrechtse Heide

 

Waterschap Brabantse Delta

 

Mattemburgh

 

 

Vloeiweide

 
 

 

Binnenpolder Terheijden

 

 

BovenMarkdal

 

 

Markiezaatsmeer

 

 

Chaamse Beek / Het Broek

 

De Berk / Strijpen / Kelsdonk / Zwermlaken

De Matjens

 
 

 

Den Ham/De Worp

 

 

Distelweg Hooge Zwaluwe (Zonzeel)

 

Galdersche Beek

 

 

Groote en Kleine Meer (Ossendrecht)

Halstersche Laag

 

 

Het Oudland

 

 

Kortenhoef

 
 

 

Kreken Fijnaart - Tonnenkreekstelsel

Krekensysteem De Beek / Roode Weel

Lage Vuchtpolder

 

 

Lange Bunders / De Hartel

 

Lange Water

 

 

Langstraat

 
 

 

Leij / Regte Heide

 

 

Molenkreekstelsel

 

 

Noordpolder Ossendrecht

 

Rietkreek

 
 

 

St. Annabosch / Chaamse Bossen

 

Strijbeeksche Beek

 

 

Strijbeekse Heide

 

 

t Merkske

 
 

 

Pannenhoef

 

 

Turfvaart / Bijloop (Zuid)

 

 

Ulvenhoutsche Bosch

 

 

Weimeren / Rooskensdonk

 

Waterschap De Dommel

Beekloop / Keersop

 

Beleven

 

 

Bossche Broek

 

De Dommeldal (Nederwetten-Breugel)

Buulder Aa / Buulderbroek

Cartierheide / Witrijt / De Goorloop

Landgoed Baest

 

De Geelders / De Dommeldal

Malpie en Plateaux

 

De Scheeken

 

De Utrecht

 

 

Turkaa

 

 

Spruitenstroompje / De Gooren

De Dommel bij Gemonde

De Dommeldal bij De Dommelbeemden

Urkhovense Zeggen

 

 

De Dommeldal bij Waalre

Groote Beerze

 

Helvoirtsche Broek / Brokkenbroek

Het Goor / Reuselse Moeren

Kampina en omgeving

 

Kleine De Dommel bij Heeze

Landschotsche Heide

 

Leemkuilen (Udenhout)

 

Leenderbos / Groote Heide

Mispeleindsche / Neterselsche Heide

Moergestels Broek / De Gement

Molenbroek / Spekdonken

Nuenensch Broek

 

Oisterwijksche bossen en vennen

Poppelsche Leij

 

Gorp en Roovert

 

Rovertsche Leij / Nieuwe Leij

Grootgoor

 

 

Sterkelse Aa

 

Strijper Aa / Het Goor

 

Tongelreep

 

 

Waalre/Valkenswaardse bossen

De Mortelen / Velderbosch

Vennen Budel

 

De Brand

 

 

Grootmeer (bij Vessem)

Strabrechtse Heide

 

Waterschap Rivierenland

Kornsche Boezem

 

Kreken Biesbosch (Oostwaard)

Kreken Biesbosch (Steurgat)

Kreken Biesbosch (Noordwaard)

Pompveld

 

Bijlage 8 bij de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020

Voor stikstofdepositie gevoelige vennen in de provincie Noord-Brabant

Gebiedscode

Naam in het PMWP

 

ap001

Groot Ganzenven

 

ap004

Nieuwe Karreput

 

ap005

Oude Karreput

 

ap006

Munven

 

ap008

Slabroek-Zuid

 

ap012

Rauwven

 

ap018

Klotterpeel

 

ap023

Buntven

 

ap025

Plasje Heitrak

 

br004

Baksven-Oost

 

br005

Baksven, ten oosten van

 

br007

Galgeven

 

br009

Keelven, Oisterwijk

 

br010

Schaapsven

 

br016

Aalsven

 

br017

Rietven, Oisterwijk

 

br018

Putven, Oisterwijk

 

br020

Speijckven

 

br021

Brouwkuip

 

br022

Heiven

 

br024

Diaconieven

 

br025

Brandven

 

br027

Groot Kolkven

 

br028

Middelste Kolkven

 

br029

Achterste Kolkven

 

br031

Allemansven

 

br032

Lammervennen

 

br034

Voorste Goorven

 

br035

Middelste Goorven

 

br036

Achterste Goorven

 

br037

Witven, Oisterwijk

 

br038

Van Esschenven/De Staart

 

br039

Hollemansven

 

br041

Wolfsputten

 

br042

Staalbergven

 

br043

Klein Kruisven

 

br044

Van den Boschven

 

br045

Groot Aderven

 

br046

Klein Aderven

 

br047

Duinven

 

br048

Beeldven

 

br49

Belversven, ten noordwesten van

 

br50

Belversput, ten noorden van

 

br051

Belversput

 

br052

Belversven

 

br053

Tongberven-West

 

br054

Langeven, Oisterwijk

 

br055

Tongberven-Oost

 

br056

Bosven-West

 

br057

Bosven-Oost

 

br058

Palingven

 

br059

Achterste Vennen

 

br060

Meeuwenven

 

br061

Flesven

 

br062

Flesven, ten noorden van

 

br063

Lelieven

 

br064

Ganzenven, Oisterwijk

 

br065

Groot Huisven

 

br066

Duikersven

 

br067

Kogelvangersven

 

br068

Kromvennen, Oisterwijk

 

br069

Zandbergsven

 

br071

Harense Dijk, weerszijden van

 

br072

Groot Glasven

 

br073

Klein Glasven

 

br074

Ansemven

 

br075

Kostersche Hoeven

 

br076

Winkelsven-Oost

 

br077

Winkelsven-West

 

br078

Klokketorenven

 

br080

Blekven

 

br081

Hildsven

 

br082

Halve Maan

 

br083

Rietven, Regte Heide

 

br084

Bankven, ten westen van

 

br085

Bankven

 

br086

Gorp de Leij-Noord

 

br087

Koude Water/Haneven

 

br088

Biesbosch

 

br089

Nestven

 

br093

Rovertsche Leij, ten westen van

 

br094

De Moerkes

 

br095

Rovertsche Heide

 

br096

Papschot

 

br098

Broekeling-Noord

 

br099

Broekeling-Midden

 

br100

Broekeling-Zuid

 

br103

Reuselven

 

br104

Kleine Flaes

 

br106

De Flaes

 

br109

Het Goor

 

br110

Hazenkolk

 

br116

Landschotse Heide-Oost

 

br117

Vissersven

 

br118

Berkven

 

br119

Wit Holland

 

br122

Keijenhurk

 

br123

Scherpven

 

br127

Panneven

 

br128

Turfven

 

br129

Het Voortje

 

br130

Zwartven, Hoge Mierde

 

br132

Heieinden

 

br135

Kroonven

 

br136

Klein Kroonven

 

br137

Tjopvenneke

 

br139

Pannegoorven

 

br143

Klokvenneke

 

bw006

Zoomland-Noord

 

bw008

De Zeezuiper

 

bw011

Keutelmeer

 

bw012

Meeven

 

bw013

Bloempjesven

 

bw016

Moerkantse Baan

 

bw017

Afgelaten ven

 

bw018

Kometeeuwsche ven

 

bw020

Kortenhoeff-West (Wasven)

 

bw021

Kortenhoeff-Oost (Bronven)

 

bw022

Leemputten Ossendrecht

 

bw023

Kleine Meer

 

bw024

Volksabdij, ten westen van

 

bw025

Volksabdij, ten oosten van

 

bw26

Volksabdij, ten zuidoosten van

 

bw027

Moseven

 

bw028

Waterranonkelven

 

bw031

Groote Meer, Brabantse Wal

 

bw032

Zwaluwmeer

 

dg001

Nieuwe Leemputten Dorst

 

dg003

Oude Leemputten Dorst

 

dg004

Grote Bodem/Bodemven

 

dg005

Plakkeven-West

 

dg006

Plakkeven-Ooat

 

dg007

Lobelia

 

dm003

Zegenwerp

 

dm004

Zegenrode-Noord

 

dm005

Zegenrode-Midden

 

dm006

Zegenrode-Zuid

 

dm007

Zegenrode-West

 

dm009

Heult

 

dm010

Venrode-Noord

 

dm011

Venrode-Midden

 

dm012

Venrode-Zuid

 

dm015

Moerkuilen

 

dm016

Hazeputten-West

 

dm017

Hazeputten-Midden

 

dm018

Hazeputten-Oost

 

dm019

Vresselsche Bosch

 

dm021

Vogelvennen

 

dm022

Langven, Best

 

dm023

Oud Meer

 

dm028

Hoolven

 

dm031

Schapengracht

 

dm032

Kikkerven

 

dm033

Wasven

 

dm034

Kamerven

 

dm036

Kromven, Nuenen

 

dm037

Witven, Nuenen

 

dm038

De Meer

 

dm040

Ijsbaan Nuenen

 

dm042

Klein Meer

 

dm043

Groot Meer

 

dm047

Tweetermansven

 

dm051

Gulbergsven

 

dm052

Collsche Heide

 

dm057

Molenven

 

dm058

Lisven

 

dm061

Coeveringsven

 

dm062

Kleine Vlasroot

 

dm063

Groote Vlasroot

 

dm066

Huisven

 

dm068

Blokven

 

dm072

Vlasrootven

 

dm074

Lisseven

 

dm075

Kleinven

 

dm076

Meertjesven

 

dm077

Raadven

 

dm079

Peetersven

 

dm081

Galgenven

 

dm082

Langven, Waalre

 

dm083

Visvijvers Valkenswaard

 

dm084

Greveschutven

 

dm094

Meeuwven

 

dm095

Kanunnikesven

 

dm096

Rietven, Geldrop

 

dm097

Karperven

 

dm101

Klein Huisven

 

dm104

Veeven

 

dm109

Diepe Meerven

 

dm110

Drooge Meerven

 

dm114

Witven, Geldrop

 

dm115

Heezerven

 

dm117

Brandtorenven

 

dm118

Meelakkers

 

dm119

Braakhuizensche Heide-West

 

dm120

Braakhuizensche Heide-Zuid

 

dm121

Braakhuizensche Heide-Midden

 

dm122

Braakhuizensche Heide-Oost

 

dm123

Meerloomeer

 

dm124

Kiezelven

 

dm125

Scheidingsven

 

dm134

Kranenmeer

 

dm139

Starven

 

dm144

Beuven

 

dm146

Mosven

 

dm148

Waschven, Strabrechtse heide

 

dm150

Maasven

 

dm153

Henneven

 

dm157

Witven, Strabrechtse heide

 

dm158

Grafven

 

dm161

Hoenderboom

 

dm165

Bultven

 

dm170

Molenven-West

 

dm171

Molenven-Oost

 

dm172

Reisven

 

dm173

Pastoorsven

 

dm176

Groot Malpieven

 

dm179

Vaarvennen

 

dm180

Groote Meer, Vessem

 

dm183

Rietven, Waalre

 

dm184

Bierven

 

dm188

Eijerven

 

dm190

Brilven

 

dm196

Lange Vlaas

 

dm197

Ronde Vlaas

 

dm199

Schaapsloopven

 

dm200

Galberg

 

dm202

Laagveld-Noord

 

dm203

Laagveld-Zuid

 

dm206

Brugven

 

dm207

Taamven

 

dm209

Meelbergsven

 

dm212

Hasselsvennen-Noord

 

dm213

Hasselsvennen-Oost

 

dm214

Hasselsvennen-Zuid

 

dm215

Hasselsvennen-West

 

dm216

Klein Hasselsven

 

dm218

Dorven

 

dm219

Klotvennen-Noord

 

dm221

Zwartven, Luyckgestel

 

dm223

Uileven

 

dm225

Koolblieksven

 

dm226

Klotven-West

 

dm227

Klotven-Oost

 

dm228

Grensven

 

dm229

Lage Heide/Plateaux

 

dm230

Biesven

 

dm232

Klein Kraanven

 

dm233

Groot Kraanven

 

dm234

Klotvennen-West

 

dm235

Klotvennen-Midden

 

dm236

Klotvennen-Zuid

 

dm237

Soerendonks Goor

 

dm240

Woutjespeel

 

dm242

Loozerheide

 

dm243

De Hoort

 

dm248

Ringelsven-Zuid

 

mdo001

Langven, Mill

 

mo001

Valkeniersvennen

 

mo006

Rondven

 

mo009

Goudbergven

 

mo013

Langven-West, Chaam

 

mo014

Langven-Oost, Chaam

 

mo015

Zwarte Goor

 

mo023

Putven, Chaam

 

mo026

Ganzenven, Galder

 

mw002

De Lokker

 

mw003

De Flesch

 

mw004

Padvindersven

 

mw006

Moergat

 

mw007

Oude Buissche Heide-Oost

 

mw008

Oude Buissche Heide-West

 

mw010

Stekven

 

mw012

De Krochten-West

 

mw013

De Krochten-Oost

 

mw014

De Krochten-Zuid

 

mw017

Lange Gooren-West

 

mw019

Lange Gooren-Midden

 

mw020

Lange Gooren-Oost

 

rv001

Rozenven

 

zl003

Plantloon

 

zl014

Leemputten Udenhout

 

 

Torrenven

 

Bijlage 9 bij de Subsidieregeling plattelandsontwikkelingsprogramma 3 Noord-Brabant 2014-2020

Gebieden in Noord-Brabant waarbinnen door stikstofdepositie aangetaste droge heide en bossen voorkomen waar urgent maatregelen nodig zijn om het bodemecosysteem te herstellen

Brabantse Wal

Turfvaart & De Moeren

Chaamse Landgoederen

Mastbos

Regte Heide/De Hoevens

Gorp en Leij e.o.

Oisterwijkse Bossen en Vennen

Landgoederenzone Vught-Boxtel

Oirschotse Heide en Beerzedal

Kempen-Midden

Groote Heide

Strabrechtse Heide

Ullingse Bergen en De Stippelberg

Overloonse Duinen

Maashorst

De droge heide en bossen gelegen binnen bovenstaande gebieden, zijn aangemerkt op de kaart van het Natuurbeheerplan Noord-Brabant 2016, weergegeven in de ArcGIS-Kaartviewer van de provincie Noord-Brabant, http://kaartbank.brabant.nl/viewer/app/natuurbeheerplan/

Bijlage 10 Selectiecriteria behorende bij hoofdstuk 3 Leader

Selectiecriteria

weging

score

maximale score per selectiecriterium

minimale score per selectiecriterium anders afwijzen

1 Mate van effectiviteit

2

1-4

8

4

 

 

 

 

 

2 Leader aanpak

 

 

48

28

  • -

    Bottum-up waarde

3

1-4

 

 

  • -

    Innovatief

3

1-4

 

 

  • -

    Samenwerking

3

1-4

 

 

  • -

    Overdraagbaarheid

3

1-4

 

 

 

 

 

 

 

3 Kans op succes

2

1-4

8

4

 

 

 

 

 

4 Kosteneffectiviteit

 

 

16

8

  • -

    kosteneffectiviteit

2

1-4

 

 

  • -

    meerwaarde door Leader

2

1-4

 

 

Totaal

 

 

80

44 = 55% van 80

Tabel 1: overzicht selectiecriteria, weging, maximale score en minimaal vereiste score

Criterium 1. Mate van effectiviteit van de activiteit

De mate waarin het project bijdraagt aan de doelstellingen of doelen zoals deze in paragraaf 3.1 van deze LOS zijn geformuleerd.

Pijler

Score

Weging

Beoordeling o.b.v. doelen

Max/Min score

Relatie Stad-land: toekomstgericht wonen en werken nabij en in de Brainport

1 punt: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is onvoldoende

 

2 punten: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is voldoende

 

3 punten: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is goed

 

4 punten: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is zeer goed

   

Bij de beoordeling van de score wordt gekeken naar de mate waarin wordt bijgedragen aan de streefwaarde van de output indicatoren op programmaniveau vermeld in tabel 3 van deze bijlage

   

2

O.b.v. doel 1.1: De mate waarin het project bijdraagt aan het laten functioneren van het gebied als proeftuin voor Brainport, te beoordelen aan het aantal initiatieven, betrokken deelnemers en aanleg van innovatieve voorzieningen

 

O.b.v. doel 1.2: De mate waarin het project bijdraagt om betere verbindingen te leggen tussen stad en platteland, te beoordelen aan de uitbreiding van het aantal vrij liggende kilometers naar Eindhoven

 

O.b.v. doel 1.3: De mate waarin het project bijdraagt aan het mogelijk maken van “wonen en werken in het groen”, te beoordelen aan het opzetten van het aantal vernieuwende woonlocaties in het groen.

 

O.b.v. doel 1.4: De mate waarin het project bijdraagt aan de ondersteuning van het verenigingsleven en het behoud van het voorzieningenniveau, te beoordelen aan het aantal acties en de daarbij betrokken verenigingen

     

De maximale score bij dit selectiecriterium is 8 punten en wordt beoordeeld op doelniveau. Enkel de punten van het hoogst scorende doel (van alle 13 doelen) worden meegeteld.

Minimaal 4 punten vereist

 

(Indien er voor dit selectiecriterium minder dan 4 punten doel wordt gehaald zal de aanvraag worden afgewezen)

Relatie Stad-land: ontwikkeling innovatieve agrarische sector

1 punt: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is onvoldoende

 

2 punten: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is voldoende

 

3 punten: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is goed

 

4 punten: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is zeer goed

 

Bij de beoordeling van de score wordt gekeken naar de mate waarin wordt bijgedragen aan de streefwaarde van de output indicatoren op programmaniveau vermeld in tabel 3 van deze bijlage

     

2

O.b.v. doel 2.1: De mate waarin het project bijdraagt om de dialoog tussen boer en burger te verbeteren, te beoordelen aan het aantal initiatieven die ondersteund worden tbv de dialoog boer en burger en het aantal deelnemende agrariërs en burgers aan deze initiatieven

 

O.b.v. doel 2.2: De mate waarin het project bijdraagt om inzet van technologische innovatie te stimuleren, te beoordelen aan het aantal unieke innovaties in de agrarische sector en het aantal betrokken agrariërs bij deze initiatieven”

 

O.b.v. doel 2.3: De mate waarin het project bijdraagt aan de ontwikkeling van agrarische nevenactiviteiten, te beoordelen aan het aantal initiatieven die agrariërs ondersteunen tbv nevenactiviteiten, het aantal nieuwe nevenactiviteiten en aantal betrokken agrariërs.

   

Uitbreiden vernieuwen toeristische-recreatieve voorzieningen

1 punt: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is onvoldoende

 

2 punten: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is voldoende

 

3 punten: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is goed

 

4 punten: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is zeer goed

 

Bij de beoordeling van de score wordt gekeken naar de mate waarin wordt bijgedragen aan de streefwaarde van de output indicatoren op programmaniveau vermeld in tabel 3 van deze bijlage

 

2

O.b.v. doel 3.1: De mate waarin het project bijdraagt aan stimulering van innovaties die bijdragen aan de beleving van het buitengebied, te beoordelen aan het aantal initiatieven, het aantal nieuwe producten en het aantal betrokken organisaties die zich inzetten tbv de beleving van het buitengebied.

 

O.b.v. doel 3.2: De mate waarin het project bijdraagt bij de ontwikkeling van het gebied als uitloopgebied voor werknemers, te beoordelen aan het aantal recreatieve uitloopgebieden en participerende bedrijven.

 

O.b.v. doel 3.3: De mate waarin het project bijdraagt aan het complementeren van het bestaande fiets,- wandel,- en ruiterpaden, te beoordelen aan het aantal te complementeren ontbrekende schakels.

   

Ontwikkeling duurzaam en bloeiend landschap

1 punt: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is onvoldoende

 

2 punten: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is voldoende

 

3 punten: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is goed

 

4 punten: de mate waarin de activiteit bijdraagt aan het thema is zeer goed

 

Bij de beoordeling van de score wordt gekeken naar de mate waarin wordt bijgedragen aan de streefwaarde van de output indicatoren op programmaniveau vermeld in tabel 3 van deze bijlage

 

2

O.b.v. doel 4.1: De mate waarin het project bijdraagt aan het aantrekkelijker maken aan het landschap, te beoordelen aan het aantal initiatieven die agrariërs en beheersgroepen ondersteunen bij de realisatie erfbeplanting, de aanleg van houtwallen en aanleg laanbeplanting, het aantal betrokken agrariërs en het aantal locaties waar bovengenoemde plaatsvindt

 

O.b.v. doel 4.2: De mate waarin het project bijdraagt aan het verhogen van de waterkwaliteit, te beoordelen aan het aantal vispassages dat wordt aangelegd.

 

O.b.v. doel 4.3: De mate waarin het project bijdraagt aan de stimulatie van “natuurlijk boeren”, te beoordelen aan het aantal informatieavonden, de deelnemende agrariërs aan de informatieavonden en het aantal startende agrariërs dat door initiatieven wordt ondersteund.

Criterium 2. De mate waarin het project past bij de werkwijze van LEADER, hetgeen blijkt uit de omschrijving van de wijze waarop het project voldoet aan de volgende kenmerken:

Hoofddoelstelling

Score

Weging

Beoordelingaspecten

Max/Min score

Bottom-up waarde

1 punt: de bottom-up benadering is gelet op genoemde aspecten onvoldoende

 

2 punten de bottom-up benadering is gelet op genoemde aspecten voldoende

 

3 punten de bottom-up benadering is gelet op genoemde aspecten goed

 

4 punten de bottom-up benadering is gelet op genoemde aspecten zeer goed

   

3

De mate waarin het project bijdraagt aan de bottom-up-waarde, te beoordelen aan de mate waarin het project gedragen wordt door de gemeenschap waarin het project plaatsvindt.

 

De mate waarin het project een initiatief is van voor en door ondernemende inwoners, overheden, onderwijs, ondernemers en maatschappelijke organisaties, waarbij draagvlak, eigenaarschap en reikwijdte voor het gebied wordt beoogd.

De maximale score bij dit selectiecriterium is 48

De minimale score is 28

- Per hoofddoelstelling kunnen maximaal 12 punten worden behaald.

- De behaalde punten per hoofddoelstellingen worden bij elkaar opgeteld.

 

(Indien er voor dit selectiecriterium minder dan 28 punten worden gehaald zal de aanvraag worden afgewezen)

Innovatief

1 punt: de mate van innovativiteit is gelet op genoemde aspecten onvoldoende

2 punten: de mate van innovativiteit is gelet op genoemde aspecten voldoende

3 punten: de mate van innovativiteit is gelet op genoemde aspecten goed

4 punten: de mate van innovativiteit is gelet op genoemde aspecten zeer goed

3

Om de mate van innovativiteit te beoordelen wordt in samenhang gekeken naar:

 

- de aard van de innovatie

 

- het vernieuwende karakter van de innovatie in het LEADER gebied

   

Samenwerking

1 punt: de mate van het bijdragen aan het leggen van nieuwe verbindingen is onvoldoende

2 punten: de mate van het bijdragen aan het leggen van nieuwe verbindingen is voldoende

3 punten: de mate van het bijdrage aan het leggen van nieuwe verbindingen is goed

4 punten: de mate van het bijdragen aan het leggen van nieuwe verbindingen is zeer goed

3

Om de mate van samenwerking te beoordelen wordt gekeken naar:

 

-de mate waarin het project bijdraagt aan het leggen van nieuwe verbindingen tussen ondernemende inwoners, overheden, onderwijs, ondernemers en maatschappelijke organisaties

Overdraagbaarheid

1 punt: de mate van overdraagbaarheid is gelet op genoemde aspecten onvoldoende

2 punten: de mate van overdraagbaarheid is gelet op genoemde aspecten voldoende

3 punten: de mate van overdraagbaarheid is gelet op genoemde aspecten goed

4 punten: de mate van overdraagbaarheid is gelet op genoemde aspecten zeer goed

3

Om de mate van overdraagbaarheid van kennis en ervaring te beoordelen wordt gekeken:

 

-de mate waarin de aanvrager aannemelijk kan maken dat andere partijen die geen onderdeel van het project uitmaken van het project kunnen leren

 

-De mate waarin de aanvrager bereid is hun kennis en ervaringen te delen

 

-de mate waarin de wijze waarop een wordt geleverd aan het verspreiden van de door hen opgedane kennis en ervaring binnen het LEADER gebied.

     

 

Criterium 3. Kans op succes / haalbaarheid

De mate waarin het project haalbaar is vanuit financieel en organisatorisch oogpunt hetgeen blijkt uit

Thema’s / kenmerken

Score

Weging

Beoordelingsaspecten

Max/Min score

De kwaliteit van het projectplan

       

1 punt, indien een of meer onderdelen onvoldoende of niet zijn uitgewerkt;

 

2 punten, indien alle onderdelen voldoende zijn uitgewerkt;

 

3 punten, indien twee van de onderdelen goed zijn uitgewerkt en een onderdeel voldoende is uitgewerkt;

 

4 punten, indien alle genoemde onderdelen goed zijn uitgewerkt.

 

2

Om het succes van de haalbaarheid van de uitvoering van het project te beoordelen worden de volgende aspecten bezien:

 

De kwaliteit van het projectplan, te beoordelen aan de hand van de volgende onderdelen:

-De organisatiebeschrijving;

-De expertise van de aanvrager;

-De planning;

-De borging van continuïteit na afloop van het project;

-Een sluitende transparante begroting;

-Een financieringsplan en een cofinancieringsverklaring;

-De aanwezigheid van eventueel noodzakelijke vergunningen.

De maximale score bij dit criterium is 8 met een minimum score van 4

 

(Indien er voor dit selectiecriterium minder dan 4 punten worden gehaald zal de aanvraag worden afgewezen)

                           

 

Criterium 4. Kosteneffectiviteit

De mate van efficiency en doelmatigheid van het project hetgeen blijkt uit:

 

Score

Weging

Beoordelingsaspecten

Maximale en minimale score per criterium

Kosteneffectiviteit van het project

       

1 punt: de totale subsidiabele kosten in relatie tot de geplande prestatie zijn zeer hoog

 

2 punten: de totale subsidiabele kosten in relatie tot de geplande prestatie zijn hoog

 

3 punten: de totale subsidiabele kosten in relatie tot de geplande prestatie zijn redelijk

 

4 punten: de totale subsidiabele kosten in relatie tot de geplande prestatie zijn zeer redelijk

     

2

Om de efficiency en doelmatigheid van het project te beoordelen wordt gekeken

 

-de omvang van de totale subsidiabele kosten irt het effect op of de mate waarin de doelstellingen worden behaald (value for money)

               

De maximale score bij dit criterium is 16 met een minimum score van 8

 

-Per beoordelingsaspect zijn maximaal 8 punten te behalen.

 

(Indien er voor dit selectiecriterium minder dan 8 punten worden gehaald zal de aanvraag worden afgewezen)

 

Meerwaarde door gebruik maken LEADER subsidie

 

1 punt: de meerwaarde die het project heeft gekregen door gebruik LEADER is laag

 

2 punten: de meerwaarde die het project heeft gekregen door gebruik LEADER is voldoende

 

3 punten: de meerwaarde die het project heeft gekregen door gebruik LEADER is hoog

 

4 punten: de meerwaarde die het project heeft gekregen door gebruik LEADER is zeer hoog

 

2

-de mate waar uit blijkt dat het project een duidelijke meerwaarde heeft gekregen door gebruikmaking van de LEADER subsidie.

 

Bijlage 11 Lijst van fysieke investeringen voor de bredere uitrol van innovaties binnen de agrarische sector die betrekking hebben op verbetering van de waterkwaliteit

Investeringscategorie

Toelichting

Score

1. Precisiebemesting

a. Systemen voor het gericht emissiearm, in de juiste dosering, zonder overlapping in de bodem toedienen van vloeibare stikstofhoudende kunstmeststoffen bij het planten, zaaien, aanaarden of het moment dat het gewas er aantoonbaar om vraagt. Inclusief GPS en automatische sectieafsluiting.

Vloeibare meststoffen zijn nauwkeuriger te doseren dan vaste meststoffen. Met de eis dat de meststoffen in de bodem moeten worden toegediend wordt voorkomen dat toediening gepaard gaat met onnodige ammoniakemissie. Zowel zelfstandige werktuigen (zoals de spaakwielbemester) als opbouwmachines komen voor subsidie in aanmerking.

9

b. Systemen om vloeibare meststoffen via druppelslangen in de juiste dosering en op het juiste moment toe te dienen in eenjarige teelten in de vollegrond.

De hele installatie is subsidiabel. Dus zowel de installatie voor het doseren van de vloeibare meststoffen als druppelslangen en apparatuur om de slangen uit te rollen en weer op te rollen. Er dient een Gecombineerde Opgave van 2018 te worden meegestuurd om aan te tonen dat er sprake is van eenjarige teelten in de vollegrond. Aanleg in meerjarige teelten is niet subsidiabel omdat druppelslangen daar al veel worden gebruikt, waardoor er onvoldoende noodzaak is voor een stimulans via het POP. Hetzelfde geldt voor niet-grondgebonden teelten.

6

c. Automatische sectieafsluiting op zodebemesters, zode-injecteurs en bouwlandinjecteurs inclusief GPS.

Automatische sectieafsluiting zorgt ervoor dat overlap bij het bemesten kleiner wordt, waardoor onnodige stikstofgiften en daarmee risico op uitspoeling worden verkleind.

4

d. Werktuigen voor rijenbemesting met dierlijke mest ten behoeve van gewassen met een rijenafstand van tenminste 50 cm. Inclusief GPS en automatische sectieafsluiting.

Bij rijenbemesting worden de nutriënten dichter bij de plantenwortel gebracht waardoor met een lagere dosering kan worden volstaan. De machine en de tank zijn niet subsidiabel. Uitsluitend het werktuig voor het verdelen van de meststroom en het injecteren in de bodem is subsidiabel.

5

e. Systemen voor het meten van het stikstofgehalte van de toegediende mest met NIRS indien dit meteen wordt door vertaald in het doseren. Inclusief GPS en automatische sectieafsluiting.

Het stikstof- en fosfaatgehalte van dierlijke mest is bij het toedienen meestal niet bekend en kan ook variëren door ontmenging tijdens het transport. Door met NIRS het stikstof- en fosfaatgehalte tijdens het toedienen te bepalen en het doseren hierop af te stemmen kan egaler worden bemest.  Uitsluitend de meerkosten voor het meten en regelen zijn subsidiabel, naast de kosten voor GPS en automatische sectieafsluiting. De bemestingunit is niet subsidiabel.

5

f. Systemen voor het digitaal meten van opbrengsten op oogst- en rooimachines inclusief software voor gegevensverwerking.

Met de verzamelde informatie kunnen opbrengstkaarten worden gemaakt die gebruikt kunnen worden voor nadere analyse en plaatsspecifieke correctiemaatregelen ten behoeve van de teelt van volggewassen.

5

g. Vaste meetopstelling voor het volgen van tenminste het verloop van bodemtemperatuur, bodemvocht en geleidbaarheid in landbouwgrond.

Informatie over veranderingen in bodemtemperatuur, bodemvocht en geleidbaarheid helpt de landbouwer bij het bepalen van het optimale moment voor het toedienen van meststoffen of het berijden van het land.

6

2. Beter bodembeheer

Score

a. Machines en hulpmiddelen voor het overschakelen op een teeltsysteem met vaste rijpaden. Inclusief GPS en railsystemen.

 

Bij vaste rijpaden wordt alleen tussen de rijpaden een gewas geteeld. Daar blijft de grond onbereden waardoor een hogere opbrengst en een betere nutriëntenbenutting kan worden gerealiseerd. Voor subsidie komen in aanmerking machines of werktuigen die speciaal voor dit doel zijn ontwikkeld en investeringen in de aanpassing van gangbare machines of werktuigen. En verder investeringen in hulpmiddelen, zoals GPS of railsystemen.

7

b. Werktuigen voor strokenbewerking van landbouwgrond waarbij maximaal 50% van de oppervlakte wordt bewerkt, inclusief GPS.

Bij strokenbewerking of strip till worden alleen die stroken bewerkt waar het volggewas gezaaid gaat worden. De tussenliggende stroken blijven onbewerkt. Daardoor blijven bodemleven en draagkracht beter behouden en gaat minder organische stof verloren.

6

c. Werktuigen voor het bovenover ploegen van landbouwgrond, inclusief GPS.

Bovenover ploegen heeft als voordeel dat geen trekkerwiel door de ploegvoor rijdt. Daardoor wordt de vorming van een ploegzool voorkomen en kan de trekker gebruik maken van bredere banden of lage druk banden. Ook GPS-sturing is subsidiabel. Alleen werktuigen die uitsluitend geschikt zijn voor bovenover ploegen komen voor subsidie in aanmerking.

5

d. Werktuigen voor niet-kerende grondbewerking.

Werktuigen die zijn bedoeld voor het oppervlakkig bewerken, inwerken of onderwerken van gewasresten en groenbemesters met behulp van rollen, schijven, tanden of snijders tot een maximale diepte van 15 centimeter. Spitmachines en werktuigen die hoofdzakelijk zijn bedoeld voor het bewerken van geploegd land komen niet voor subsidie in aanmerking. Bij zaaicombinaties komen alleen de meerkosten voor subsidie in aanmerking.

4

e. Graslandwoelers en graslandbeluchters.

Door berijden en beweiden kan grasland zodanig verdicht zijn dat natuurlijk herstel uitblijft. Bewerking met een graslandwoeler of graslandbeluchter zorgt dat overtollig regenwater beter infiltreert en graswortels weer dieper in de bodem kunnen doordringen.

5

f. Werktuigen voor het verspreiden van beheergras, bermmaaisel, slootmaaisel of gewasresten over landbouwgrond.

Voor een positieve organische stofbalans is het belangrijk dat organische stof uit de omgeving van het landbouwperceel wordt aangevoerd en gelijkmatig over het perceel wordt verdeeld.

4

g. Voorzieningen ten behoeve van sleepslangbemesting. Inclusief maximaal 500 meter slang, GPS en automatische sectieafsluiting.

Alle investeringen die noodzakelijk zijn om met sleepslangen te bemesten, zoals bijvoorbeeld sleepslangen, roterende pijp, aansturing. De bemestingsunit is niet subsidiabel.

5

h. Mesthaspelsysteem voor het in de bodem toedienen van dierlijke mest zonder dat de aanvoerslang wordt versleept. Inclusief maximaal 500 meter slang, GPS en automatische sectieafsluiting.

Door gebruik te maken van een mesthaspel in plaats van een sleepslang is minder trekkracht nodig waardoor de kans op structuurschade wordt verkleind. Met behulp van de haspel wordt de slang steeds opnieuw afgerold en opgerold. De bemestingsunit is niet subsidiabel.

6

i. Drukwisselsystemen met een zodanige capaciteit dat de banden binnen 1 minuut op 2 bar kunnen worden gebracht.

Het hele drukwisselsysteem is subsidiabel, met uitzondering van de banden.

5

j. Aanleggen van ondiepe drainage (maximaal 70 cm beneden maaiveld) in combinatie met voorzieningen voor waterconservering.

Drainage vermindert de kans op structuurschade onder natte omstandigheden en vergroot de doorwortelbare zone. Nadeel is dat een deel van het neerslagoverschot versneld wordt afgevoerd. Daarom wordt deze maatregel alleen gesteund wanneer voorzieningen zijn aangebracht om dit te voorkomen. Dit kan door de drainage peilgestuurd te maken, met waterconserveringsstuwen of met peilbeheer van het waterschap. Er dient een vergunning van het waterschap voor het aanleggen van de drainage bij de aanvraag te worden meegestuurd.

4

k. Het maken of laten maken van digitale bodemkaarten om de variatie in organisch stofgehalte, pH, bemestingstoestand of bodemstructuur in beeld te brengen.

De kaarten kunnen ingekocht worden, maar de apparatuur kan ook worden aangeschaft. De digitale kaarten kunnen worden gebruikt voor het verminderen van de variatie in pH, organisch stofgehalte, bodemstructuur of bemestingstoestand binnen het perceel.

4

l. Penetrometer om bodemverdichting in kaart te brengen.

Kennis over bodemverdichting is nodig om te bepalen hoe deze kan worden opgeheven en herverdichting kan worden voorkomen.

4

3. Verminderen emissie van gewasbeschermingsmiddelen vanaf het erf

Score

a. Aanleg van een overdekte verharde, vloeistofdichte vul- en wasplaats voor spuitmachines, inclusief een voorziening voor opvang en opslag van waswater

De wasplaats kan worden aangelegd in een bestaande loods. Ook de eventuele kosten voor het toegankelijk maken van de loods komen dan voor subsidie in aanmerking. Een alternatief is om de wasplaats te voorzien van een overkapping met hemelwaterafvoer.

8

b. Aanleg niet-overdekte verharde, vloeistofdichte vul- en wasplaats voor spuitmachines, inclusief een voorziening voor opvang en opslag van waswater en voor gescheiden afvoer van regenwater. Het regenwater mag niet op de riolering of een sloot worden geloosd.

Omdat ook regenwater wordt opgevangen, moet de wasplaats zijn voorzien van een dubbel leidingsysteem waarbij steeds een leiding gesloten is. Om milieuschade bij vergissingen te beperken mag de regenwaterafvoer niet zijn aangesloten op het riool of het oppervlaktewater. Alleen bodeminfiltratie van het regenwater is toegestaan.

6

c. Chemisch zuiveringssysteem voor was- en spoelwater van spuitmachines.

Aanschaf en aanleg van een chemisch zuiveringssysteem dat is opgenomen op de BZG-lijst. Op grond van het Activiteitenbesluit Milieubeheer zijn bedrijven die vanuit kassen drainwater lozen waarin residuen van gewasbeschermingsmiddelen kunnen zitten, vanaf 1-1-2018 al verplicht om dit zodanig te zuiveren dat tenminste 95% van de gewasbeschermingsmiddelen wordt verwijderd.

Zij komen niet voor deze investering in aanmerking.

7

d. Biologisch zuiveringssysteem voor was- en spoelwater van spuitmachines.

Aanschaf en aanleg van een vloeistofdicht biologisch zuiveringssysteem. Voorwaarde is dat het zuiveringssysteem tegen inregenen is beschermd en voldoende verdampingscapaciteit heeft. Dit moet met een berekening worden aangetoond.

6

e. Voorziening voor het indampen van restvloeistof of spoelvloeistof.

Vloeistofdichte voorzieningen waarbij het water verdampt, bijvoorbeeld door wind of zonlicht en het restant achterblijft in kunststof folie en samen met de folie afgevoerd kan worden als chemisch afval

5

f. Apparaat dat de spuitmachine inwendig reinigt door middel van vloeistofverdringing.

Door bij het spoelen van de spuittank gebruik te maken van vloeistofverdringing ontstaat minder spoelwater.

7

g. Voorziening om te voorkomen dat gewasbeschermingsmiddel in de spuittank komt.

Door de spuitvloeistof niet in de tank, maar ergens tussen de tank en de spuitdoppen aan te maken wordt vorkomen dat restanten spuitvloeistof of spuitmiddel in de tank achterblijven. De spuitmachine zelf is niet subsidiabel. Wel de meerprijs.

9

 


Noot
1

N = natuurlijk, SV = sterk veranderd, K = kunstmatig

Noot
2

EKR = ecologische kwaliteitsratio

Noot
3

zomergemiddelde