Regeling vervallen per 01-01-2020

Cao gemeenten 2013-2015

Geldend van 15-07-2014 t/m 31-12-2019

Intitulé

Cao gemeenten 2013-2015

Cao Gemeenten 2013-2015

Brief aan de leden

T.a.v. het college en de raad

informatiecentrum tel. uw kenmerk bijlage(n)

(070) 373 8393 2

betreft ons kenmerk datum

cao 2013-2015 (2) car-uwo ECWGO/U201401851 2 oktober 2014 teksten Lbr. 14/069

CvA/LOGA 14/04

Samenvatting

Deze ledenbrief gaat over de wijzigingen in de CAR-UWO die volgen uit het principeakkoord over de cao 2013-2015. Een overzicht van de uitwerking van alle afspraken in het principeakkoord en de uitwerking van de salarismaatregelen staan in twee andere brieven, die tegelijk met deze brief zijn verstuurd.

In deze ledenbrief staan de wijzigingen in de CAR-UWO die volgen uit de afspraken over:

  • 1

    Stage-en werkervaringsplaatsen

  • 2

    Opeenvolgende aanstellingen

  • 3

    Opbouw en opname van verlof tijdens ziekte

  • 4

    Vakbondsverlof

  • 5

    Einde na-wettelijke uitkering

De wijzigingen in de CAR-UWO staan in bijlagen 1 en 2.

VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl

Aan de leden

informatiecentrum tel. uw kenmerk bijlage(n)

(070) 373 8393 2

betreft ons kenmerk datum

cao 2013-2015 (2) car-uwo ECWGO/U201401851 2 oktober 2014 teksten Lbr. 14/069

CvA/LOGA 14/04

Geacht college en gemeenteraad,

Deze brief gaat over de uitwerking van de Cao Gemeenten 2013-2015.

De uitwerking van de Cao Gemeenten 2013-2015 staat naast deze LOGA-brief in twee andere LOGA-brieven. De drie LOGA-brieven vormen samen één pakket:

  • Uitwerking cao 2013-2015 (1) Algemeen

  • Uitwerking cao 2013-2015 (2) CAR-UWO teksten (deze LOGA-brief)

  • Uitwerking cao 2013-2015 (3) Uitwerking salarismaatregelen

In deze LOGA-brief worden de nieuwe of gewijzigde teksten in de CAR-UWO met de bijbehorende toelichting gepresenteerd en wordt aangegeven met ingang van welke datum deze bepalingen in werking treden.

In deze brief staan wijzigingen van de bepalingen over:

  • 1.

    Stage-en werkervaringsplaatsen

  • 2.

    Opeenvolgende aanstellingen

  • 3.

    Opbouw en opname van verlof tijdens ziekte

  • 4.

    Vakbondsverlof

  • 5.

    Einde na-wettelijke uitkering

De wijzigingen in de CAR-UWO staan in bijlagen 1 en 2.

1. Stage-en werkervaringsplaatsen.

Gemeenten willen jongeren en werkzoekenden kansen geven om werkervaring op te doen, om zo hun positie op de arbeidsmarkt te versterken. De CAR-UWO wordt zodanig aangepast dat gemeenten een heldere en eenduidige rechtsgrond hebben op basis waarvan zij jongeren en werkzoekenden een stage-of werkervaringsplaats kunnen aanbieden, zonder dat dit leidt tot niet beoogde rechtspositionele gevolgen. Het gaat hierbij om jongeren en werkzoekenden die nog een opleiding volgen of die hun opleiding al hebben afgerond, en voor wie bij de gemeente geen plek is voor een volwaardige aanstelling.

Daartoe worden met ingang van 1 januari 2015 aan hoofdstuk 1 twee nieuwe CAR-artikelen (1:2a en 1:2b) toegevoegd onder gelijktijdige intrekking van de artikelen 1:2:2 en 1:2:3 UWO.

2. Opeenvolgende aanstellingen1

De in de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) gewijzigde (keten)bepalingen over de contractuele gevolgen van opeenvolgende tijdelijke arbeidsovereenkomsten worden met ingang van 1 juli 2015 ook in een gewijzigd artikel 2:4 CAR opgenomen. Daarmee is de CAR-UWO op dit onderdeel in lijn met het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast bevat het nieuwe lid 4 van artikel 2:4 CAR een ‘anti-draaideur bepaling’, waardoor de gemeentelijke rechtspositieregeling ook op dit punt overeenstemt met zowel de desbetreffende bepalingen in het BW als met recente jurisprudentie. Tegelijkertijd wordt het overgangsrecht in artikel 2:6 CAR aangepast.

Door deze wijzigingen zal vanaf 1 juli 2015 een keten van elkaar opvolgende dienstverbanden met een tussenliggende periode van niet meer dan 6 maanden, na de derde verlenging óf het overschrijden van een termijn van 2 jaar van rechtswege worden omgezet in een vast dienstverband.

Omdat de nieuwe maximale aanstellingsduur van 2 jaar per 1 juli 2015 gelijk is aan de huidige maximale aanstellingsduur voor ‘aanstellingen bij wijze van proef’, wordt deze laatste niet meer afzonderlijk geregeld in artikel 2:4 CAR. Dit betekent niet dat ‘aanstellingen bij wijze van proef’ tot het verleden gaan behoren. Ook na 1 juli 2015 kan de proefneming als grondslag (en intentie) voor de tijdelijke aanstelling worden gehanteerd.

De ‘anti-draaideur bepaling’ in lid 4 van artikel 2:4 CAR is het sluitstuk van de gewijzigde

1 Hoewel de bepalingen m.b.t. dit onderwerp pas met ingang van 1 juli 2015 in werking treden is dit onderwerp met het oog op het daarmee verbonden overgangsrecht al in deze brief opgenomen.

regelgeving over opeenvolgende dienstverbanden. Lid 4 regelt dat de arbeidsrechtelijke gevolgen van opeenvolgende dienstverbanden die een medewerker heeft met verschillende werkgevers (zoals uitzendbureaus, payroll bedrijven of detacheringsbureaus), waarbij deze medewerker binnen dezelfde organisatie feitelijk (in hoofdzaak) dezelfde werkzaamheden blijft verrichten, voor rekening komen van de (opvolgende) werkgever bij overschrijding van de in lid 2 of lid 3 genoemde grenzen. Lid 4 van artikel 2:4 CAR heeft geen betrekking op de situatie waarin een ambtenaar bij gemeente A uit dienst gaat om vervolgens bij gemeente B in dienst te treden.

Met het nieuwe artikel 2:4 CAR is het mogelijk om een medewerker op basis van één aanstelling voor een langere periode dan 24 maanden aan te stellen. In de toelichting bij artikel 2:4 CAR hebben LOGA-partijen geregeld dat deze mogelijkheid gebruik kan worden bij zodanig unieke werkzaamheden, dat van de gemeente in redelijkheid niet verwacht kan worden dat ze de daarvoor benodigde kennis en kunde op een structurele basis in huis heeft.

3. Opbouw en opname van verlof tijdens ziekte

Om de regels in overeenstemming te brengen met de Europese regelgeving en de daaruit voortgekomen jurisprudentie2, is afgesproken dat er voor het opbouwen en opnemen van verlofuren in de CAR-UWO geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen de situatie waarin de medewerker ziek of niet-ziek is. Verder zijn er voor de opgebouwde verlofuren afspraken over een vervaltermijn voor het wettelijk verlof en een verjaringstermijn voor het bovenwettelijk verlof. Het wettelijk verlof is 144 uur per kalenderjaar. Het bovenwettelijk verlof is dat deel van het jaarlijks toegekende verlof dat het wettelijk verlof overstijgt (artikel 6:2 lid 1 CAR). Het bovenwettelijk verlof betreft in ieder geval de in de CAR geregelde 14,4 uur per kalenderjaar, alsmede de op gemeentelijk niveau geregelde verlofdagen. Daartoe zijn de artikelen 6:2 CAR en 6:2:3 UWO gewijzigd en worden twee nieuwe CAR-artikelen (6:2a en 6:2b) ingevoegd.

Vanwege de gewijzigde regels rond opbouw en opname van verlof, is het van belang om een duidelijk onderscheid te maken tussen het “vervallen” en “verjaren” van verlofrechten. Bij verval komt het recht op verlof onherroepelijk te vervallen door het verstrijken van een termijn. Bij verjaring komt het verlof in beginsel ook te vervallen na het verstrijken van de termijn, maar kan dit door van een verklaring van de rechthebbende medewerker worden ‘gestuit’. Het gevolg van stuiten is dat een nieuwe verjaringstermijn gaat lopen en de medewerker zijn aanspraak op het verlof behoudt. Dit laatste wil overigens niet zeggen dat hij er ook altijd over kan ‘beschikken’ zoals geregeld in artikel 6:2:6 lid 3 UWO.

De nieuwe bepalingen gaan in op 1 januari 2015. Tot dat moment dient uitvoering te worden

2 Hierbij wordt met name verwezen naar artikel 7 van de Europese arbeidstijdenrichtlijn (2003/88/EG) en de uitspraken van het Europese Hof van Justitie van 20 januari 2009 (Schultz Hoff C-350/06 en Stringer C520/06) gegeven aan het beleid dat de gemeente de afgelopen jaren heeft gevoerd op grond van zowel de CAR-UWO, als de Europese Arbeidstijdenrichtlijn en de daarop gebaseerde uitspraken van het Europese Hof van Justitie en de nationale rechters3.

4. Vakbondsverlof

Ter verduidelijking van de regels voor tot het toekennen van vakbondsverlof is lid 3 van artikel

6:4:2 UWO aangepast: nu wordt daarin ook de vakbondsconsulent en de arbeidsvoorwaardenadviseur genoemd. Deze functionarissen moeten daartoe door de betreffende vakbond zijn aangewezen. Arbeidsvoorwaardenadviseurs kunnen ook bij andere organisaties dan waar hij in dienst is, worden ingezet.

Er wordt op gewezen dat in lid 8 van artikel 6:4:2 UWO is geregeld dat het college nadere regels kan stellen voor het toekennen van verlof.

5. Einde na-wettelijke uitkering

Door de geleidelijke verhoging van AOW-leeftijd en de daarmee corresponderende wijziging van het Pensioenreglement, is met ingang van 15 juli 2014 de leeftijdsbepaling (62 jaar en 9 maanden) in lid 3 van artikel 10d:33 CAR vervangen door “AOW-gerechtigde leeftijd”.

De gewijzigde bepaling is van toepassing op (ex-)ambtenaren die op 15 juli 2014 in dienst zijn van de werkgever, of in het genot zijn van een WW of nawettelijke uitkering op grond van hoofdstuk 10d van de CAR-UWO.

Werkgevers die medewerkers van wie kon worden voorzien dat ze onder het oude regime in dit ‘AOW-gat’ zouden vallen financieel hebben gecompenseerd, maar die door deze wijziging van de CAR nu toch aanspraak kunnen maken op een langere uitkeringsduur, mogen deze compensatie in mindering brengen op de alsnog uit te betalen bovenwettelijke uitkering aan de betrokken (ex)medewerker.

Rechtskrachtbepaling.

Op grond van de statuten van de VNG en het reglement van het CvA zijn gemeenten gehouden om uitvoering te geven aan de in het LOGA overeengekomen CAR-bepalingen en de nadien overeengekomen wijzigingen daarvan. Voor gemeenten die bij de UWO zijn aangesloten, geldt

3 Zie voor meer informatie de handreiking die de VNG in maart 2011 heeft uitgebracht :

http://www.vng.nl/files/vng/vng/Documenten/Extranet/CvA2011/personeelsbeleid/Vakantietijdens %20ziekte_%2031_3_2011.pdf

dat eveneens voor de zogenoemde UWO-bepalingen. De CAR en de UWO zijn geen CAO in de zin van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst, waardoor overeengekomen wijzigingen niet rechtstreeks doorwerken in de aanstelling van individuele ambtenaren.

Op grond van artikel 125 Ambtenarenwet en artikel 160 Gemeentewet is het college verplicht, respectievelijk bevoegd, voor gemeenteambtenaren een lokale arbeidsvoorwaarden-en rechtspositieregeling vast te stellen in de vorm van een algemeen verbindend voorschrift. Op grond van artikel 107e Gemeentewet heeft de raad deze bevoegdheid voor de griffie.

De gemeentelijke rechtspositieregeling is een algemeen verbindend voorschrift. Artikel 139 Gemeentewet bepaalt dat besluiten, die algemeen verbindende voorschriften inhouden, pas verbinden wanneer zij op de juiste manier zijn bekendgemaakt.

Sinds 1 januari 2014 dient dit te geschieden door vermelding in een elektronisch en algemeen toegankelijk gemeenteblad, overeenkomstig de ‘Regeling elektronische bekendmaking en beschikbaarstelling regelgeving decentrale overheden’.

Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden

Mw. mr. S. Pijpstra secretaris

Deze ledenbrief staat ook op www.vng.nl onder brieven.

Brief aan de leden

T.a.v. het college en de raad

informatiecentrum tel. uw kenmerk bijlage(n)

(070) 373 8393 1

betreft ons kenmerk datum

uitwerking cao 2013-2015 (1) ECWGO/U201401849 2 oktober 2014 algemeen Lbr. 14/068

CvA/LOGA 14/03

Samenvatting

In deze ledenbrief staat een overzicht van de uitwerking van de cao 2013-2015. Wijzigingen van de CAR-UWO die in 2014 en 2015 ingaan, inclusief de uitwerking van de salarismaatregelen, staan in twee aparte ledenbrieven die tegelijk met deze ledenbrief zijn verzonden.

Deze ledenbrief volgt de opbouw van het principeakkoord voor de cao 2013-2015:

  • Paragraaf 1 Werkgelegenheid en werkervaring

  • Paragraaf 2 Vergroten werkzekerheid

  • Paragraaf 3 Transparante gemeentelijke arbeidsmarkt

  • Paragraaf 4 Cao van de Toekomst

  • Paragraaf 5 Studieafspraken

  • Paragraaf 6 Overige afspraken

  • Paragraaf 7 Loonparagraaf en looptijd

VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl

Aan de leden

informatiecentrum tel. uw kenmerk bijlage(n)

(070) 373 8393 1

betreft ons kenmerk datum

uitwerking cao 2013-2015 (1) ECWGO/U201401849 2 oktober 2014 algemeen Lbr: 14/068

CvA/LOGA 14/03

Geacht college en gemeenteraad,

Inleiding

Deze brief gaat over de uitwerking van de Cao Gemeenten 2013-2015.

De uitwerking van de Cao Gemeenten 2013-2015 staat naast deze ledenbrief in twee andere ledenbrieven. De drie ledenbrieven vormen samen één pakket:

  • Uitwerking cao 2013-2015 (1) Algemeen (deze ledenbrief)

  • Uitwerking cao 2013-2015 (2) CAR-UWO teksten

  • Uitwerking cao 2013-2015 (3) Uitwerking salarismaatregelen

De VNG en de vakbonden hebben op 15 juli 2014 een principeakkoord gesloten. Ze hebben dit akkoord september 2014 bekrachtigd. Daarmee is het akkoord definitief. Het principeakkoord vindt u bij de VNG-brief van 18 juli 2014 (ECWGO/U201401198; Lbr. 14/056).

Deze ledenbrief behandelt de cao-afspraken volgens deze indeling:

  • Paragraaf 1 Werkgelegenheid en werkervaring

  • Paragraaf 2 Vergroten werkzekerheid

  • Paragraaf 3 Transparante gemeentelijke arbeidsmarkt

  • Paragraaf 4 Cao van de Toekomst

  • Paragraaf 5 Studieafspraken

  • Paragraaf 6 Overige afspraken

  • Paragraaf 7 Loonparagraaf en looptijd

Het LOGA werkt sommige van de afspraken later uit. Waar dat het geval is, vermelden wij dat in deze brief. Over deze afspraken volgen later nog andere ledenbrieven.

1. Werkgelegenheid en werkervaring

Kansen voor jongeren en ouderen

Partijen hebben de ambitie dat gedurende de looptijd van deze cao (2013-2015) er 1500 jongeren instromen bij gemeenten. Het gaat hierbij om jongeren van 35 jaar of jonger. Gemeenten bieden arbeidsplaatsen aan op basis van een tijdelijke aanstelling met uitzicht op een vaste aanstelling. Ter ondersteuning van deze ambitie heeft het LOGA het volgende afgesproken:

  • -

    Het LOGA verzoekt het A+O fonds Gemeenten om de voortgang te meten.

  • -

    Partijen hebben samen een sectorplan ingediend bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Onderdeel van dit sectorplan is dat gemeenten subsidie kunnen aanvragen voor de gedeeltelijke financiering van totaal 250 arbeidsplaatsen voor jongeren onder de 27 jaar die minimaal 6 maanden werkloos zijn. Het ministerie besluit in het vierde kwartaal van 2014 over het sectorplan en de bijhorende subsidies. Het LOGA zal gemeenten op de hoogte houden van de voortgang.

  • -

    Het A+O fonds Gemeenten continueert op verzoek van het LOGA de stage-en traineeregeling gedurende de looptijd van deze cao (2013-2015). Meer informatie over de stage-en traineeregeling vindt u op www.aeno.nl.

  • -

    Het LOGA adviseert gemeenten om de mogelijkheden van een generatiepact te benutten. In een generatiepact biedt een gemeente oudere medewerkers de mogelijkheid om minder te werken met gedeeltelijk behoud van salaris, om zo ruimte te maken voor jongere medewerkers. Een voorbeeld van een generatiepact is 80% werken, 90% salarisdoorbetaling, 100% pensioenopbouw.

  • -

    Het A+O fonds zal vanaf 15 oktober voorbeelden van generatiepacten bij gemeenten plaatsen op www.aeno.nl.

Werkervaringsplaatsen en stages

De CAR-UWO wordt aangepast zodat werkervaringsplaatsen mogelijk worden gemaakt en de regels voor stages worden vastgelegd. Deze aanpassing staat in Uitwerking cao 2013-2015 (2) CAR-UWO teksten.

Kansen voor mensen met een beperking

Ter stimulering van de werkgelegenheid en als uitvloeisel van de afspraken in het Sociaal Akkoord 2013 over de Participatiewet zullen in de sector Gemeenten per 1 januari 2016 630 banen gerealiseerd zijn voor mensen met een arbeidsbeperking. Hierna worden jaarlijks 525 banen voor deze groep gerealiseerd. Dit zijn extra banen: het genoemde aantal komt dus bovenop dat van de mensen met een beperking die al in dienst zijn bij gemeenten. Werkloze jongeren met een Wajong-uitkering en mensen op de wachtlijst voor een plaats binnen een SW-bedrijf krijgen hierbij prioriteit.

Ter stimulering van mogelijkheden binnen gemeentelijke organisaties hebben partijen afgesproken pilots te houden met functiecreatie met hulp van het sectorfonds SBCM (het sectorfonds voor de sociale werkvoorziening) en het A+O fonds Gemeenten. Meer informatie hierover vindt u op de website van het A+O fonds: http://www.aeno.nl/functiecreatiesamenwerking-met-gemeenten-en-provincies.

Behoud werkgelegenheid voor lager opgeleiden in de sector

Partijen spreken uit dat het in het belang van de sector is om de werkgelegenheid voor laag opgeleiden te behouden. Partijen vinden het van belang, dat bij uitbesteding van taken de gemeente een zorgvuldige afweging maakt tussen kwaliteit, kosten en de sociale gevolgen voor het personeel. Onder uitbesteding verstaan partijen o.a. externe verzelfstandiging, privatisering en aanbesteding. Partijen adviseren gemeenten om bij de adviesaanvraag conform artikel 25 van de Wet op de Ondernemingsraden uitdrukkelijk deze aspecten mee te nemen, zodat werknemers invloed uit kunnen oefenen op het definitieve besluit.

Gemeenten zullen bij inkoop en aanbestedingen social return als voorwaarde stellen. Op deze manier wordt social return ingezet als arbeidsmarktinstrument om arbeidsplaatsen, leerbanen en stageplaatsen beschikbaar te stellen voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Partijen roepen gemeenten op om bij inkoop en aanbestedingen de regels van de Code Verantwoordelijk Marktgedrag te hanteren. Gemeenten die nog niet zijn aangesloten, worden gestimuleerd dit alsnog te doen. De modelverordening Inkoop-en Aanbestedingsbeleid van de VNG biedt gemeenten een handreiking voor sociale voorwaarden bij inkoop en aanbestedingen.

De code verantwoordelijk marktgedrag vindt u op de volgende website: http://www.codeverantwoordelijkmarktgedrag.nl/home/

De modelverordening Inkoop-en Aanbestedingsbeleid van de VNG vindt u op www.vng.nl.

2. Vergroten werkzekerheid

Ketenbepalingen anti-draaideurbepaling

De regels voor ketens van tijdelijke aanstellingen — elkaar opvolgende tijdelijke aanstellingen — veranderen per 1 juli 2015. De aanpassing van de CAR-UWO inclusief overgangsrecht staat in de ledenbrief Uitwerking cao 2013-2015 (2) CAR-UWO teksten. Op verzoek van het LOGA monitort het A+O fonds Gemeenten de effecten van deze wijziging.

Flexibiliteit en inzetbaarheid

Het LOGA vindt dat er een balans moet zijn tussen flexibiliteit en inzetbaarheid en heeft daar het volgende over afgesproken:

  • -

    Het LOGA vindt dat inhuur van tijdelijk personeel geschikt kan zijn om fluctuaties op te vangen, en vindt het niet wenselijk dat gemeenten voor structureel werk arbeidsrelaties aangaan die niet geregeld zijn in de CAR-UWO.

  • -

    Het LOGA doet onderzoek naar omvang, noodzaak en vormen van flexibiliteit bij gemeenten. Het LOGA levert dit onderzoek uiterlijk 1 juli 2015 op. -De onderzoeksresultaten kunnen leiden tot maatregelen in een volgend arbeidsvoorwaardenakkoord. -Het LOGA adviseert gemeenten om medewerkers aan te stellen in regionale pools, omdat hiermee zowel flexibiliteit als zekerheid worden bevorderd.

Werkloosheidswet (WW)

Het LOGA voert de afspraken over WW in het Sociaal Akkoord van 2013 uit. De partijen in het LOGA maken gedurende de looptijd van de cao 2013-2015 nadere afspraken om invulling te geven aan de afspraken in het Sociaal Akkoord voor de sector gemeenten. Het LOGA betrekt hierbij het aanstaande SER-advies over deze afspraken, de transitievergoeding in de Wet Werk en Zekerheid, en de bestaande bovenwettelijke WW in de CAR-UWO. Omdat nog niet bekend is wanneer de SER haar advies geeft, is hiervoor nog geen tijdplanning. Het LOGA houdt gemeenten op de hoogte van de voortgang.

3. Transparante gemeentelijke arbeidsmarkt en loopbaankansen

Het LOGA wil bevorderen dat er een betere doorstroom komt van medewerkers in de gemeentesector en dat het gemeentepersoneel een evenwichtige leeftijdsopbouw heeft. Het LOGA heeft daarover het volgende afgesproken:

  • -

    Het A+O fonds Gemeenten lanceert uiterlijk 1 juli 2015 een web-omgeving met de vacatures van alle regionale vacaturesites, de mogelijkheid voor medewerkers om een profiel te plaatsen en een overzicht van loopbaaninstrumenten. Het A+O-fonds is begonnen met het opzetten van deze web-omgeving.

  • -

    Gemeenten moeten ervoor zorgen dat elke medewerker die dat wil en kan, binnen 5 jaar een kwalificatie heeft op minimaal MBO-2 niveau (het niveau van een startkwalificatie), zo nodig met een EVC (erkennen van competenties)-traject. Het A+O-fonds meet de voortgang met de personeelsmonitor.

4. Cao van de Toekomst

Individueel keuzebudget

Vanaf 1 januari 2016 geldt voor medewerkers bij gemeenten een individueel keuzebudget (IKB).

Het IKB is voor elke gemeente hetzelfde. Bronnen voor het IKB zijn:

  • -

    vakantie-uitkering zoals bepaald in artikel 6:3 CAR;

  • -

    eindejaarsuitkering zoals bepaald in artikel 3:6 CAR1;

  • -

    levensloopbudget (1,5%) zoals bepaald in artikel 6a:7 lid 1 CAR2;

  • -

    bovenwettelijk vakantieverloftegoed van 14,4 uur zoals voortvloeit uit artikel 6:2 lid 1 CAR

(158,4 uur vakantieverlof min 144 uur wettelijk vakantieverlof). Op het moment dat het IKB in werking treedt, vervallen de arbeidsvoorwaarden die de bronnen van het IKB vormen als zelfstandige arbeidsvoorwaarde.

De werknemer krijgt de volgende keuzemogelijkheden:

  • a.

    verlof;

  • b.

    uitbetaling;

  • c.

    reservering

  • d.

    de-reservering

  • e.

    levensloopverlof voor rechthebbenden;

  • f.

    inkoop extra pensioen;

  • g.

    (onbelaste) opleiding/training;

  • h.

    premie aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Het IKB wordt opgenomen in een nieuw keuzemodel arbeidsvoorwaarden. Gemeenten kunnen besluiten dat naast het IKB ook andere arbeidsvoorwaarden in dit keuzemodel als bron ingezet worden. Ook kan lokaal besloten worden om andere keuzemogelijkheden toe te voegen. Het bestaande hoofdstuk 4a vervalt als apart hoofdstuk en wordt geïntegreerd in de nieuwe teksten.

Het LOGA begint in het vierde kwartaal van 2014 een projectgroep die samen met gemeenten een uitvoeringsplan maakt. Uitgangspunt hierbij zijn de afspraken in bijlage 3 bij het principeakkoord.

Nieuw beloningshoofdstuk

Vanaf 1 januari 2016 geldt een nieuw beloningshoofdstuk. De doelen van het nieuwe beloningshoofdstuk zijn vereenvoudiging, harmonisering en modernisering. Het nieuwe hoofdstuk

1 De hoogte van de eindejaarsuitkering is 6% van het salaris met een minimum van € 1.750 bij een volledig dienstverband. 2 Het levensloopbudget is 1,5% van het salaris met een bodem van € 400 bij een volledige dienstverband.

komt in de plaats van het huidige hoofdstuk 3 in de CAR-UWO. Bij de invoering van het nieuwe hoofdstuk 3 geldt overgangsrecht voor personeel dat op 31 december 2015 in dienst was. Het nieuwe hoofdstuk 3 sluit aanvullende lokale bepalingen uit. Nu heeft elke gemeente nog een eigen bezoldigingsregeling. Met de inwerkingtreding van het nieuwe hoofdstuk 3 moeten de bestaande lokale bezoldigingsregelingen worden ingetrokken. Het voorgaande wil niet zeggen dat de in die bezoldigingsregeling opgenomen beleidsregels voor het beloningsbeleid tot het verleden gaan behoren. Daarbij kan gedacht worden aan lokale regels over de overgang van een medewerker van een aanloopschaal naar de functionele schaal, of afspraken rond het toekennen van een functioneringstoelage. Voor zover nog van belang en toepassing worden deze regels en afspraken op een andere wijze lokaal vastgelegd.

Gemeenten die na invoering van hoofdstuk 3 nog arbeidsvoorwaarden kennen die vallen onder de zogenaamde ‘kan-bepalingen’ in het nieuwe hoofdstuk 3 (zoals een inconveniëntentoelage of een vergoeding woon-werkverkeer) moeten deze regels in een andere regeling zetten.

Het invoeren van het nieuwe hoofdstuk 3 is een ingrijpende verandering voor zowel medewerkers als werkgevers. Daarom is voorzien in een ruime invoeringstermijn van meer dan een jaar. Deze tijd is nodig voor het aanpassen van de salarisadministratie en de voorbereiding van het overgangsrecht.

Zoals gezegd heeft de invoering van het nieuwe hoofdstuk niet als doel om te bezuinigen. Invoering van gelijke arbeidsvoorwaarden zal echter onvermijdelijk tot gevolg hebben dat in sommige gemeenten individuele werknemers er op achteruitgaan als er geen aanvullende afspraken worden gemaakt. Over het overgangsrecht zijn daarom door partijen de volgende afspraken gemaakt:

  • 1.

    Garantietoelagen en afbouwtoelagen die uiterlijk op 31 december 2015 zijn ingegaan worden gecontinueerd onder de voorwaarden waaronder ze zijn afgesproken

  • 2.

    Het brandweerpersoneel bij de veiligheidsregio’s worden uitgezonderd van het nieuwe beloningshoofdstuk met uitzondering van het IKB, tenzij in het overleg van de Brandweerkamer met de vakbonden anders wordt besloten.

  • 3.

    Lokale financiële arbeidsvoorwaarden3 die op al het personeel binnen een gemeente worden toegepast op 31 december 2015 en die zijn opgenomen in de lokale bezoldigingsverordening of rechtspositieregeling, vervallen voor het personeel dat vanaf 1 januari 2016 in dienst komt. Voor het zittende personeel wordt deze omgezet in een vast bedrag: de toeslag overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 1.

  • 4.

    Voor alle overige financiële arbeidsvoorwaarden4 die in de lokale bezoldigingsverordening of rechtspositieregeling zijn opgenomen (en dus bij de invoering van hoofdstuk 3 nog bestaan) en die per 1 januari 2016 vervallen of dan in hoogte wijzigen, wordt op basis van het refertejaar 2014 (roosters, overwerk, en alle andere relevante factoren) voor elke medewerker bepaald

    • a.

      hoe hoog het bedrag is dat de medewerker aan toelagen zou ontvangen volgens de bij overgang geldende regels voor toeslagen/vergoedingen

    • b.

      hoe hoog het bedrag is dat de medewerker aan toelagen zou ontvangen volgens de nieuwe systematiek.

    • c.

      Het verschil is de toeslag overgangsrecht H3 (jaarbedrag) deel 2.

  • 5.

    Als 2014 geen representatief jaar is door langdurige ziekte (langer dan 2 maanden), langdurig onbetaald verlof, extreem veel overwerk of andere redenen wordt in onderling overleg een ander representatief refertetijdvak vastgesteld.

  • 6.

    Deel 1 en deel 2 worden bij elkaar opgeteld. Dit is de toelage overgangsrecht H35. Dit bedrag stijgt niet mee met de loonontwikkelingen.

  • 7.

    Er zijn geen anticumulatiebepalingen.

  • 8.

    Deze toelage overgangsrecht H3 is een vast jaarbedrag dat een keer per jaar wordt uitbetaald in de maand december.

  • 9.

    De toelage overgangsrecht H3 moet minimaal 120 euro op jaarbasis zijn. Indien deze toelage lager is wordt deze afgekocht in eenmalig bedrag ter waarde van 5 jaar.

  • 10.

    Als een dienstverband in de loop van een kalenderjaar eindigt, dan wordt de toelage overgangsrecht H3 naar rato uitgekeerd.

  • 11.

    Als een dienstverband in omvang verkleind wordt, dan daalt de toelage overgangsrecht H3 naar rato.

  • 12.

    Vergroten van aanstellingsomvang heeft geen effect.

  • 13.

    Lokaal mogen aanvullende afspraken over afkoop, uitruil of betaling in termijnen gemaakt worden.

  • 14.

    Er is apart overgangsrecht voor personeel van gemeenten die op 31 december 2015 een lokale regeling hebben met bepalingen over de ambtsjubileumgratificatie die positief afwijken van het nieuwe artikel 3:19. Medewerkers die binnen vijf jaar van verval van de lokale regeling (dus uiterlijk 31 december 2020) recht zouden hebben op een ambtsjubileumgratificatie als de lokale regeling niet was vervallen, krijgen de ambtsjubileumgratificatie op basis van de lokale regeling die op 31 december 2015 verviel. Het gaat hierbij om de datum van het ambtsjubileum en de hoogte van de ambtsjubileumgratificatie. De gemeente legt dit recht vast bij de overgang naar het nieuwe hoofdstuk 3.

3 Bruto blijft bruto, netto blijft netto.

4 Bruto blijft bruto, netto blijft netto. 5 Deze toelage valt onder het nieuwe artikel 3:15 CAR.

Als de wijziging van het begrip bezoldiging in salaris en salaristoelagen leidt tot nadeel door wijziging in de grondslagen zowel binnen als buiten de CAR-UWO, lossen de partijen dit op zodat dit effect zich niet zal voordoen.

Partijen onderzoeken in 2020 of het mogelijk is om tot een centrale afspraak over afkoop te komen.

De tekst van het nieuwe hoofdstuk 3 staat in bijlage 1 bij deze ledenbrief. De tekst wordt 1 januari 2016 van kracht. Vóór 1 januari 2016 onderzoekt het LOGA of de wijziging van hoofdstuk 3 ertoe leidt dat verwijzingen, formuleringen en begrippen in andere hoofdstukken moeten worden aangepast.

Modernisering CAR-UWO

De werkgroep Modernisering CAR-UWO heeft in opdracht van het LOGA een ontwerp gemaakt voor een modernisering van de CAR-UWO. Het gaat hierbij om een logische nieuwe indeling van de hoofdstukken en artikelen en om modern taalgebruik. Het LOGA richt een paritaire werkgroep in die het ontwerp gaat vertalen naar een nieuwe CAR-UWO. Het LOGA levert de nieuwe indeling uiterlijk 1 juli 2016 op.

5. Studieafspraken

Onderzoek naar ervaringen Van Werk naar Werk trajecten

Het LOGA doet een studie naar de effectiviteit van de Van-Werk-Naar-Werk trajecten (CAR-UWO hoofdstuk 10d). Onderwerp van de studie is onder andere de plaats van tijdelijk of projectmatig werk in de re-integratie van boventallige medewerkers. Uitgangspunt hierbij is dat bij re-integratie werk en zekerheid in balans zijn.

Het LOGA rondt het onderzoek uiterlijk 1 juli 2015 af.

Onderzoek bewust belonen

Het LOGA onderzoekt welke vormen van flexibele beloning toegepast kunnen worden in de gemeentelijke sector. Het LOGA wil komen tot een toekomstbestendig beloningssysteem dat tegemoet komt aan de wensen van medewerkers en dat leidinggevenden meer mogelijkheden geeft om te sturen op resultaten en ontwikkeling. Randvoorwaarden voor flexibele beloning moeten zijn: objectieve beslissingen, transparant beleid en uniforme uitgangspunten. De uitgangspunten voor het onderzoek staan in bijlage 5 bij het principeakkoord.

Het LOGA levert het onderzoek 1 juli 2016 op.

6. Overige afspraken

Vakantie en verlof bij ziekte

Het LOGA brengt de regels voor vakantieopbouw en –opname bij ziekte in lijn met Europese regelgeving. Dit betekent een aanpassing van een deel van hoofdstuk 6 van de CAR-UWO. De wijziging staat in de ledenbrief Uitwerking cao 2013-2015 (2) CAR-UWO teksten.

HR21

Het LOGA gaat zich ervoor inzetten dat in 2016 de meerderheid van de gemeenten zich heeft aangesloten bij HR21, het functiewaarderingssysteem voor de sector gemeenten.

Vakbondsverlof

Het vakbondsverlof geldt vanaf 1 januari 2015 expliciet voor vakbondsconsulenten en arbeidsvoorwaardenadviseurs. De aanpassing van het artikel over vakbondsverlof in de CARUWO staat in de ledenbrief Uitwerking cao 2013-2015 (2) CAR-UWO teksten.

Ziektekostencontract

De CAR-UWO geeft medewerkers recht op een tegemoetkoming in de ziektekosten als zij zich verzekeren onder het collectieve zorgverzekeringscontract met IZA of Zilveren Kruis Achmea (CAR-UWO artikel 7:24a). De VNG gaat IZA en Achmea de opdracht geven om voor afloop van het huidige collectieve zorgverzekeringscontract te onderzoeken hoe werkgevers en medewerkers denken over deze voorwaarde voor de tegemoetkoming in de ziektekosten.

Wijziging artikel 10d:33 lid 3 CAR

Volgens het huidige CAR-UWO artikel 10d:33 lid 3 stopt de bovenwettelijke WW op het moment dat een (oud-)medewerker 62 jaar en 9 maanden wordt. Toen het LOGA dit artikel vaststelde werd een medewerker geacht vanaf 62 jaar en 9 maanden van het keuzepensioen te leven. Deze inkomensbasis is deels weggevallen door de verhoging van de AOW-en pensioenleeftijd. Het LOGA wijzigt artikel 10d:33 lid 3: vanaf 1 oktober 2014 vervalt het recht op bovenwettelijke WW op de AOW-leeftijd. De wijziging van artikel 10d:33 lid 3 staat in de ledenbrief Uitwerking cao 2013-2015 (2) CAR-UWO teksten.

7. Loonparagraaf en looptijd

  • De cao loopt tot 1 januari 2016.

  • De salarissen worden per 1 oktober 2014 verhoogd met 1%

  • De salarissen worden per 1 april 2015 verhoogd met €50.

  • In oktober wordt een eenmalige uitkering gedaan van €350, de peildatum hiervoor is 15 juli 2014.

De uitwerking van de salarisafspraken staat in de ledenbrief Uitwerking cao 2013-2015 (3) Uitwerking salarismaatregelen.

Rechtskrachtbepaling

Op grond van de statuten van de VNG en het reglement van het CvA zijn gemeenten gehouden om uitvoering te geven aan de in het LOGA overeengekomen CAR-bepalingen en de nadien overeengekomen wijzigingen daarvan. Voor gemeenten die bij de UWO zijn aangesloten, geldt dat eveneens voor de zogenoemde UWO-bepalingen. De CAR en de UWO zijn geen CAO in de zin van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst, waardoor overeengekomen wijzigingen niet rechtstreeks doorwerken in de aanstelling van individuele ambtenaren.

Op grond van artikel 125 Ambtenarenwet en artikel 160 Gemeentewet is het college verplicht, respectievelijk bevoegd, voor gemeenteambtenaren een lokale arbeidsvoorwaarden-en rechtspositieregeling vast te stellen in de vorm van een algemeen verbindend voorschrift. Op grond van artikel 107e Gemeentewet heeft de raad deze bevoegdheid voor de griffie.

De gemeentelijke rechtspositieregeling is een algemeen verbindend voorschrift. Artikel 139 Gemeentewet bepaalt dat besluiten, die algemeen verbindende voorschriften inhouden, pas verbinden wanneer zij op de juiste manier zijn bekendgemaakt.

Sinds 1 januari 2014 dient dit te geschieden door vermelding in een elektronisch en algemeen toegankelijk gemeenteblad, overeenkomstig de ‘Regeling elektronische bekendmaking en beschikbaarstelling regelgeving decentrale overheden’.

Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden

Mw. mr. S. Pijpstra secretaris

Deze ledenbrief staat ook op www.vng.nl onder brieven.

Brief aan de leden

T.a.v. het college en de raad

Samenvatting

Met deze brief informeren wij u over de wijzigingen van de gemeentelijke salarisbedragen en de eenmalige uitkeringen die voortvloeien uit de Cao sector Gemeenten 2013-2015.

In de cao gemeenten 1995-1997 zijn afspraken gemaakt over de invoering van een nieuwe salarisstructuur. Deze salarisstructuur is per 1 april 1996 ingevoerd. Vanaf 1 april 1996 moeten alle nieuwe medewerkers bij de gemeente zijn aangesteld in de nieuwe salarisstructuur. In de bijlage bij deze brief hebben wij ter informatie een schema opgenomen. Als in uw gemeente er nog medewerkers zijn in de oude salarisstructuur, kunt u controleren of dat klopt.

VNG Postbus 30435, 2500 GK Den Haag Tel 070-373 83 93 www.vng.nl

Aan de leden

informatiecentrum tel. uw kenmerk bijlage(n)

(070) 373 8393 15

betreft ons kenmerk datum

uitwerking cao 2013-2015 (3) ECWGO/U201401852 2 oktober 2014 salarismaatregelen Lbr. 14/070

CvA/LOGA 14/05

Geacht college en gemeenteraad,

1. Inleiding

Deze brief gaat over de uitwerking van de Cao Gemeenten 2013-2015.

De uitwerking van de Cao Gemeenten 2013-2015 staat naast deze ledenbrief in twee andere ledenbrieven. De drie ledenbrieven vormen samen één pakket:

  • Uitwerking cao 2013-2015 (1) Algemeen

  • Uitwerking cao 2013-2015 (2) CAR-UWO teksten

  • Uitwerking cao 2013-2015 (3) Uitwerking salarismaatregelen (deze ledenbrief)

Met deze brief informeren wij u over salarismaatregelen die voortvloeien uit de Cao Gemeenten 2013-2015 die loopt van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015. Deze brief bevat uitleg over twee salarismaatregelen:

  • eenmalige uitkering (paragraaf 2), en

  • wijzigingen van de gemeentelijke salarisbedragen (paragraaf 3)

In paragraaf 4 gaan wij in op de gevolgen van de salarismaatregelen op uitkeringen in verband met ontslag en werkloosheid. In paragraaf 5 gaan wij in op de bepalingen rondom het minimumloon en de gevolgen voor de vakantietoelage. Bijzondere personeelscategorieën komen aan de orde in paragraaf 6, waarna u geïnformeerd wordt over de inwerkingtreding, de rechtskracht en een overzicht van de bijlagen in de paragrafen 7, 8 en 9.

2. Eenmalige uitkering

Het akkoord bevat een eenmalige uitkering in oktober 2014 van € 350 bruto.

Technische uitwerking

Doelgroep

Alle medewerkers die op 15 juli 2014 een aanstelling of arbeidsovereenkomst hebben op grond van de CAR-UWO, hebben recht op de eenmalige uitkering. De leden van de vrijwillige brandweer hebben geen recht op de eenmalige uitkering. In artikel 19:24 CAR is bepaald dat de vrijwillige brandweer de LOGA afspraken voor salaris volgt voor zover dit de algemene salarismutatie betreft. Een eenmalige uitkering is geen algemene salarismutatie.

De eenmalige uitkering heeft geen invloed op de hoogte van bovenwettelijke uitkeringen in verband met ontslag en werkloosheid (uitkeringen op grond van hoofdstuk 9, 9a, 9b, 9c, 10, 10a, 10d, 11 en 11a van de CAR; zie ook paragraaf 4).

Ten slotte vallen buitengewone ambtenaren burgerlijke stand niet onder de CAR-UWO. De eenmalige uitkering is daarom niet automatisch op hen van toepassing, zie verder paragraaf 5.

Peilmoment

Het peilmoment voor de eenmalige uitkering is 15 juli 2014. Een medewerker die op die datum in dienst was, heeft recht op de eenmalige uitkering.

Grondslag

Voor deeltijders en voor medewerkers die een arbeidsduur hebben van meer dan 36 uur per week (gebruik van artikel 2:7a CAR) geldt een bedrag naar rato van het dienstverband op de peildatum.

Ook zieke medewerkers hebben recht op de eenmalige uitkering. Dit geldt ook voor medewerkers die met (gedeeltelijk) betaald of (gedeeltelijk) onbetaald verlof zijn. De eenmalige uitkering wordt niet gekort. Dit betekent dus dat medewerkers die onder het FLO-overgangsrecht vallen en in de periode van gedeeltelijk betaald verlof of onbezoldigd volledig verlof zitten recht hebben op de eenmalige uitkering. De betaling van deze eenmalige uitkeringen gebeurt rechtstreeks vanuit de werkgever aan de medewerker. Loyalis heeft daarin geen rol. De eenmalige uitkeringen worden niet verwerkt in de maatwerkpercentages werkgeversbijdragen levensloop omdat ze niet vallen onder de term oude bezoldiging in het FLO-overgangsrecht.

Oproepkrachten in de kunsteducatie

Speciale aandacht is er voor oproepkrachten in de kunsteducatie.

Voor oproepkrachten is het aantal gewerkte uren in juli 2014, rekening houdend met de minimumurengarantie van 15 uur per maand, de maatstaf voor de deeltijdfactor. Dit betekent dat als een oproepkracht in juli 2014 20 uur gewerkt heeft, hij 20/156 ontvangt van de eenmalige uitkering; en dat als een oproepkracht in juli 2014 7 uur gewerkt heeft, hij 15/156 van de eenmalige uitkering ontvangt.

Doorwerking in salarisafhankelijke uitkeringen

De eenmalige uitkering werkt niet door in salarisafhankelijke uitkeringen zoals de eindejaarsuitkering, de werkgeversbijdrage levensloop en de vakantietoelage. Het salaris en de bezoldiging van de medewerker wijzigen met de eenmalige uitkeringen immers niet.

Uitbetalingsmoment

De eenmalige uitkering dient bij de reguliere salarisbetaling van oktober 2014 uitbetaald te worden en anders zo spoedig mogelijk bij de volgende reguliere salarisbetaling. Uitbetalen bij een volgende reguliere salarisbetaling kan nodig zijn als de salarisverwerker de mutaties niet meer kan verwerken in de systemen.

Pensioen

Op grond van artikel 3.2 van het ABP Pensioenreglement behoort de eenmalige uitkering tot de pensioengrondslag. De pensioengrondslag voor 2014 wordt niet met terugwerkende kracht herberekend. De eenmalige uitkering wordt dus meegenomen bij het bepalen van de pensioengrondslag voor 2015.

3. Wijzigingen van de gemeentelijke salarisbedragen

Per 1 oktober 2014 worden de salarissen met 1% verhoogd. Uitgangspunt voor verhoging van de gemeentelijke salarisbedragen per 1 oktober 2014 zijn de bedragen die gelden sinds 1 april 2012 (zie LOGA brief van 29 juni 2012, U201200956). In de bijlagen vindt u de verschillende salaristabellen die vanaf 1 oktober 2014 gelden.

Per 1 april 2015 worden de salarissen met 50 euro verhoogd. Uitgangspunt voor de verhoging van de gemeentelijke salarisbedragen per 1 april 2015 zijn de bedragen die gelden vanaf 1 oktober 2014. In de bijlagen vindt u daarom eveneens de verschillende salaristabellen die vanaf 1 april 2015 gelden.

Uitbetalingsmoment

De nieuwe salaristabellen dienen bij de reguliere salarisbetaling van oktober 2014 respectievelijk april 2015 toegepast te worden en anders zo spoedig mogelijk bij de volgende reguliere salarisbetaling, waarbij dan een nabetaling plaatsvindt.

Onderwijzend personeel in de kunsteducatie

Voor onderwijzend personeel in de kunsteducatie geldt een afwijkend salarisgebouw Daarom zijn in bijlagen 9 en 10 salaristabellen toegevoegd met de salarissen voor het onderwijzend personeel in de kunsteducatie per 1 oktober 2014 en 1 april 2015. Gemeenten zijn gebonden aan de in de tabellen opgenomen bedragen.

Vrijwillige brandweer

De vrijwillige brandweer heeft gezien het bepaalde in artikel 19:24 CAR recht op de algemene salarismutaties zoals die in het LOGA worden afgesproken. Daarom worden alle vergoedingen per 1 oktober 2014 met 1% verhoogd en per 1 april 2015 met 1,4%. In het akkoord is namelijk opgenomen dat voor de vrijwillige brandweer de salarisverhoging van 50 euro per 1 april 2015 een stijging van de vergoedingen met 1,4% betekent.

Medewerkers in de oude salarisindeling

In de cao gemeenten 1995-1997 zijn afspraken gemaakt over de invoering van een nieuwe salarisstructuur. Deze salarisstructuur is per 1 april 1996 ingevoerd. In december 1995 bent u per ledenbrief (Lbr 95/259 – CVA/LOGA 95/32 ARZ/509414) geïnformeerd over de overgang naar deze salarisstructuur en de overgang van medewerkers van de oude structuur naar de nieuwe. Vanaf 1 april 1996 moeten alle nieuwe medewerkers bij de gemeente zijn aangesteld in de nieuwe salarisstructuur.

In de bijlage bij deze brief hebben wij ter informatie een schema opgenomen. Als in uw gemeente er nog medewerkers zijn in de oude salarisstructuur, kunt u controleren of dat klopt. Wij willen u verzoeken om voor de medewerkers die bij uw gemeente nog in de oude salarisstructuur zijn ingeschaald te controleren of dit overeenkomstig de afspraken is en zo niet, de afspraken alsnog toe te passen. Omdat het om een relatief beperkte groep medewerkers gaat, ontvangen wij graag van die gemeenten waar dit van toepassing is een overzicht van het aantal medewerkers dat per 1 januari 2015 nog in de oude salarisstructuur is ingeschaald en de uiterlijke datum van einde dienstverband (pensioendatum). U kunt deze gegevens mailen naar secr_ecwgo@vng.nl onder vermelding van. informatie oude salarisstructuur.

4. De invloed van de salarismaatregelen op uitkeringen in verband met ontslag en werkloosheid

De eenmalige uitkering heeft geen invloed op de hoogte van bovenwettelijke uitkeringen in verband met ontslag en werkloosheid (uitkeringen op grond van hoofdstuk 9, 9a, 9b, 9c, 10, 10a, 10d, 11 en 11a van de CAR). Dit betekent dat uitvoerders van bijvoorbeeld de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering deze eenmalige uitkeringen voor die medewerkers niet in hun berekeningen moeten meenemen. Zou dat wel het geval zijn, dan zouden de eenmalige uitkeringen namelijk een structurele component worden. Dat is niet de bedoeling.

Indexering bovenwettelijk werkloosheidsuitkeringen

De structurele salarisstijgingen van 1% per 1 oktober 2014 en 50 euro per 1 april 2015 werken wel door naar de reeds ingegane uitkeringen op grond van hoofdstuk 9, 9a, 9b, 9c, 10, 10a, 10d, 11 en 11a van de CAR volgens de in de desbetreffende hoofdstukken beschreven indexatiesystematiek. Hieronder wordt apart ingegaan op de indexeringssystematiek van bovenwettelijke werkloosheidsuitkeringen op grond van hoofdstuk 10a en 10d CAR.

Indexering bovenwettelijke werkloosheidsuitkeringen op grond van hoofdstuk 10a CAR

Bovenwettelijke werkloosheidsuitkeringen op grond van hoofdstuk 10a CAR worden per 1 januari en 1 juli van een jaar geïndexeerd. Voor deze indexeringsdata is aangesloten bij de data van indexering van de uitkeringen op grond van de Werkloosheidswet. Deze vindt plaats op 1 januari en 1 juli van elk jaar. Daardoor lopen de indexeringen van de bovenwettelijke uitkeringen voor de gemeentelijke sector niet per definitie gelijk met de data van de in cao’s afgesproken salariswijzigingen in de gemeentelijke sector.

De indexering is gebaseerd op de loonstijging in de zes maanden voorafgaand aan de indexering. De eerstvolgende indexering is per 1 januari 2015 en het percentage bedraagt dan 1%. De indexering daarna is per 1 juli 2015 en bedraagt dan dus 50 euro.

Aangezien de Cao 2013-2015 loopt tot eind 2015 kan nu al gezegd worden dat het indexeringspercentage per 1 januari 2016 0% is.

Het LOGA verzoekt gemeenten om deze indexatiepercentages voor de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering op grond van hoofdstuk 10a CAR door te geven aan de organisatie die hoofdstuk 10a CAR voor hen uitvoert. Op deze wijze wordt gewaarborgd dat alle uitvoerders de indexering op gelijke wijze toepassen.

Indexering bovenwettelijke werkloosheidsuitkeringen op grond van hoofdstuk 10d CAR

Uitkeringen op grond van hoofdstuk 10d CAR worden geïndexeerd met de generieke salarisverhoging in de gemeentelijke sector (zie artikel 10d:2, onderdeel b CAR). Dit betekent dat ex-medewerkers met een uitkering op grond van hoofdstuk 10d CAR vanaf 1 oktober 2014 een maandelijkse uitkering krijgen die 1% hoger ligt en dat de uitkering per 1 april 2015 met 50 euro stijgt.

5. Minimumloon en minimum vakantietoelage

De Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) geldt in principe niet voor gemeentelijke werkgevers. In de cao gemeenten 2013-2015 is echter afgesproken dat als het schaalbedrag dat hoort bij de inschaling van de medewerker onder het voor de medewerker geldend wettelijk minimumloon ligt, de medewerker het voor hem geldende minimumloon ontvangt overeenkomstig de bepalingen in de Wet Minimumloon (WML). Voor medewerkers jonger dan 23 jaar is dit het wettelijk minimumjeugdloon dat afhankelijk is van hun leeftijd. Over dit bedrag ontvangt hij dan ook zijn vakantietoelage, waardoor altijd de wettelijke minimumvakantietoelage wordt uitbetaald.

Deze afspraak zal ook aangegeven worden in een voetnoot bij de salaristabellen. Het minimumloon wordt tweemaal per jaar vastgesteld. Op 1 januari 2014 wordt zowel het minimumloon als het minimum jeugdloon voor het jaar 2014 vastgesteld. Vervolgens wordt door de overheid een nieuwe calculatie gemaakt waardoor op 1 juli 2014 het loon weer wordt bijgesteld. Het meest recente minimum(jeugd)loon kunt u vinden op www.rijksoverheid.nl.

6. Overige groepen

Indexering VUT-en FPU

De Cao sector Gemeenten 2013-2015 heeft geen directe invloed op de uitkeringen van personen die een VUT-of FPU-uitkering genieten. De VUT-en FPU-regeling kennen namelijk een indexatiesystematiek die erop neerkomt dat de uitkeringen elk jaar op 1 januari geïndexeerd worden overeenkomstig de gemiddelde salarismutatie bij de overheid. Ook invaliditeits-en ouderdomspensioenen volgen deze systematiek.

Politieke ambtsdragers

De salarisontwikkelingen van politieke ambtsdragers in de gemeenten volgen de afspraken die worden gemaakt voor de medewerkers in de sector Rijk. De Cao sector Gemeenten 2013-2015 is dus niet van invloed op de salarissen van de politieke ambtsdragers.

Buitengewone ambtenaren burgerlijke stand

Ten slotte vallen buitengewone ambtenaren burgerlijke stand niet onder de CAR-UWO. De in deze brief besproken salarismaatregelen zijn daarom niet automatisch op hen van toepassing. Als de gemeente de voorbeeldrechtspositieregeling voor de BABS integraal heeft overgenomen dan werken de structurele salarismutaties op grond van artikel 3 van deze regeling ook door in de aan hen uitbetaalde vergoedingen. Zij hebben geen recht op de eenmalige uitkering.

7. Inwerkingtreding

De gewijzigde CAR-artikelen over de verschillende maatregelen treden op verschillende data in werking:

  • De salarismutatie van 1% per 1 oktober 2014 treedt in werking met ingang van 1 oktober 2014.

  • De salarismutatie van 50 euro per 1 april 2015 treedt in werking met ingang van 1 april 2015.

8. Rechtskracht

Op grond van de statuten van de VNG en het reglement van het CvA zijn gemeenten gehouden om uitvoering te geven aan de in het LOGA overeengekomen CAR-bepalingen en de nadien overeengekomen wijzigingen daarvan. Voor gemeenten die bij de UWO zijn aangesloten, geldt dat eveneens voor de zogenoemde UWO-bepalingen. De CAR en de UWO zijn geen CAO in de zin van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst, waardoor overeengekomen wijzigingen niet rechtstreeks doorwerken in de aanstelling van individuele ambtenaren.

Op grond van artikel 125 Ambtenarenwet en artikel 160 Gemeentewet is het college verplicht, respectievelijk bevoegd, voor gemeenteambtenaren een lokale arbeidsvoorwaarden-en rechtspositieregeling vast te stellen in de vorm van een algemeen verbindend voorschrift. Op grond van artikel 107e Gemeentewet heeft de raad deze bevoegdheid voor de griffie.

De gemeentelijke rechtspositieregeling is een algemeen verbindend voorschrift. Artikel 139 Gemeentewet bepaalt dat besluiten, die algemeen verbindende voorschriften inhouden, pas verbinden wanneer zij op de juiste manier zijn bekendgemaakt. Sinds 1 januari 2014 dient dit te geschieden door vermelding in een elektronisch en algemeen toegankelijk gemeenteblad, overeenkomstig de ‘Regeling elektronische bekendmaking en beschikbaarstelling regelgeving decentrale overheden’.

9. Bijlagen

In de bijlagen vindt u achtereenvolgens de volgende tabellen:

Rechtskrachtbepaling.

Op grond van de statuten van de VNG en het reglement van het CvA zijn gemeenten gehouden om uitvoering te geven aan de in het LOGA overeengekomen CAR-bepalingen en de nadien overeengekomen wijzigingen daarvan. Voor gemeenten die bij de UWO zijn aangesloten, geldt dat eveneens voor de zogenoemde UWO-bepalingen. De CAR en de UWO zijn geen CAO in de zin van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst, waardoor overeengekomen wijzigingen niet rechtstreeks doorwerken in de aanstelling van individuele ambtenaren.

Op grond van artikel 125 Ambtenarenwet en artikel 160 Gemeentewet is het college verplicht, respectievelijk bevoegd, voor gemeenteambtenaren een lokale arbeidsvoorwaarden-en rechtspositieregeling vast te stellen in de vorm van een algemeen verbindend voorschrift. Op grond van artikel 107e Gemeentewet heeft de raad deze bevoegdheid voor de griffie.

De gemeentelijke rechtspositieregeling is een algemeen verbindend voorschrift. Artikel 139 Gemeentewet bepaalt dat besluiten, die algemeen verbindende voorschriften inhouden, pas verbinden wanneer zij op de juiste manier zijn bekendgemaakt.

Sinds 1 januari 2014 dient dit te geschieden door vermelding in een elektronisch en algemeen toegankelijk gemeenteblad, overeenkomstig de ‘Regeling elektronische bekendmaking en beschikbaarstelling regelgeving decentrale overheden’.

Mw. mr. S. Pijpstra secretaris

Deze ledenbrief staat ook op www.vng.nl onder brieven.

Bijlage 1 bij ledenbrief 201401849

Op 1 januari 2016 wordt hoofdstuk 3 van de CAR-UWO in zijn geheel vervangen door een nieuw hoofdstuk. In deze bijlage staat het nieuwe hoofdstuk3 en de bijhorende begripsomschrijvingen in artikel 1:1.

Artikel 1:1

Salaris : maandbedrag dat binnen de salarisschaal aan de ambtenaar is toegekend, naar evenredigheid van diens formele arbeidsduur.

Salaristoelagen: daartoe worden gerekend de in paragraaf 3 van hoofdstuk 3 genoemde toelagen te weten: de functioneringstoelage, de waarnemingstoelage, de toelage onregelmatige dienst, de buitendagvenstertoelage, de toelage beschikbaarheidsdienst, de inconveniententoelage, de arbeidsmarkttoelage, de garantietoelage en de afbouwtoelage, die aan de medewerker zijn toegekend en die tot 1 januari 2016 tot de bezoldiging werden gerekend.

Functieschaal: de salarisschaal die bij een functie hoort; Periodiek: het maandbedrag in een salarisschaal; Salarisschaal: een reeks maandbedragen als opgenomen in de bijlage bij dit hoofdstuk; Overwerk: werkzaamheden die de ambtenaar, voor wie de bijzondere

werktijdenregeling geldt, in dienstopdracht verricht boven de feitelijke arbeidsduur.

Achterblijvende partner: weduwe, weduwnaar of geregistreerd partner. Functie: het geheel van werkzaamheden dat door de ambtenaar is te verrichten

conform artikel 3:1.

Noot: De begrippen ‘functioneringstoelage’ en ‘waarnemingstoelage’ worden in dit hoofdstuk gedefinieerd (artikelen 3:8 en 3:10) en kunnen in artikel 1:1 CAR worden geschrapt. Het begrip betrekking in artikel 1:1 CAR wordt vervangen door het begrip functie.

HOOFDSTUK 31 SALARIS, VERGOEDINGEN, TOELAGEN EN UITKERINGEN

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 3:1 Functies en functiewaardering

  • 1 Het college stelt de functies vast die door ambtenaren binnen de gemeentelijke organisatie kunnen worden bekleed.

  • 2 Elke functie wordt beschreven op basis van een functiewaarderingssysteem.

  • 3 Voor elke functie stelt het college een functieschaal vast op basis van een functiewaarderingssysteem.

Artikel 3:2 Recht op Salaris, vergoedingen, salaristoelagen en uitkeringen

  • 1

    Zolang zijn aanstelling duurt heeft een ambtenaar recht op salaris, vergoedingen, toelagen en uitkeringen overeenkomstig dit hoofdstuk. Dit recht bestaat niet over de tijd dat de ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat arbeid te verrichten.

  • 2

    De uitbetaling van het salaris, de vergoedingen, de toelagen en de uitkeringen vindt plaats per maand, tenzij in deze regeling anders is bepaald.

1 De artikelen van hoofdstuk 3 moeten nog van een toelichting worden voorzien. Een aantal artikelen is al van een toelichting voorzien op basis van het LOGA-overleg. Verder zal de hele CAR-UWO nog moeten worden doorgenomen en aangepast op verwijzingen naar bepalingen in dit hoofdstuk. De bepalingen over het IKB worden in paragraaf 5 aan dit hoofdstuk toegevoegd.

§ 2 Salaris

Artikel 3:3 Vaststelling salaris

  • 1 Het college stelt het salaris van een ambtenaar vast aan de hand van zijn functieschaal, op grond van zijn ervaring, geschiktheid en bekwaamheid. Het salaris wordt vastgesteld met aanduiding van een periodiek in de functieschaal.

  • 2 Als een ambtenaar in een functie wordt benoemd zonder dat hij reeds voldoet aan alle daarvoor geldende eisen ten aanzien van opleiding, ervaring en bekwaamheid, kan zijn salaris overeenkomstig de eerst lagere salarisschaal dan de functieschaal worden vastgesteld.

Artikel 3:4 Salarisverhoging

  • 1. Aan een ambtenaar wordt een salarisverhoging naar de volgende periodiek toegekend als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de ambtenaar functioneert voldoende;

    • b.

      de ambtenaar heeft het maximum van de functieschaal nog niet bereikt;

    • c.

      er zijn twaalf maanden verstreken sinds zijn aanstelling of zijn laatste periodieke salarisverhoging.

  • 1 Het college kan aan toekenning van een periodieke salarisverhoging aanvullende voorwaarden stellen.

  • 2 Het college kan een ambtenaar een extra periodieke salarisverhoging toekennen.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, kan het college voor de ambtenaren of voor groepen ambtenaren een vaste verhogingsdatum vaststellen.

Artikel 3:5 Verlaging salarisschaal

  • 1 Zonder voorafgaand ontslag kan voor de ambtenaar geen salarisschaal gaan gelden met een lager maximumsalaris, tenzij hiervoor in deze regeling, of andere wet-en regelgeving, een grond aanwezig is.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan een ambtenaar met zijn instemming worden herplaatst in een functie waaraan een lagere schaal is verbonden met een overeenkomstige aanpassing van het salaris.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door toepassing van artikel 7:16, tweede lid, herplaatst worden in een functie met een lager maximumsalaris met een overeenkomstige aanpassing van het salaris.

  • 4 In afwijking van het eerste lid kan de ambtenaar, door toepassing van hoofdstuk 10d, herplaatst worden in een functie met een lager maximumsalaris en een mogelijk overeenkomstige aanpassing van het salaris, voor zover geregeld in een sociaal plan of sociaal statuut.

Bijlage 1 bij U201401851

CAR-wijzigingen

A Met ingang van 1 januari 2015 worden de artikelen 1:2a en 1:2b toegevoegd. Deze komen als volgt te luiden:

Stageplaats

Artikel 1:2a

  • 1

    Het college kan een student in het kader van opleiding, studie of onderzoek een stageplaats aanbieden op basis van een stage-overeenkomst.

  • 2

    Op de stage-overeenkomst is de CAR-UWO van toepassing, met uitzondering van de hoofdstukken 3, 4a, 5a, 6, 6a, 7,10d en 17 en artikelen 2:1A, 2:1B, 2:4.

  • 3

    De stage-overeenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, waarbij de duur afhankelijk is van de leerdoelen van de stagiair.

  • 4

    De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in samenspraak met de stagiair en onderwijsinstelling, waarbij het leerproces van de stagiair centraal staat. Het college zorgt voor adequate begeleiding.

  • 5

    Aan de stagiair kan een onkostenvergoeding worden betaald.

  • 6

    De stagiair is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP.

Werkervaringsplaats

Artikel 1:2b

  • 1

    Het college kan degene die daarom verzoekt een werkervaringsplaats aanbieden op basis van een werkervaringsovereenkomst.

  • 2

    Op de werkervaringsovereenkomst is de CAR-UWO van toepassing, met uitzondering van de hoofdstukken 3, 4a, 5a, 6, 6a, 7,10d en 17 en artikelen 2:1A, 2:1B en 2:4.

  • 3

    De werkervaringsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, voor een periode van maximaal 6 maanden. De werkervaringsovereenkomst kan eenmalig worden verlengd met een periode van maximaal 6 maanden.

  • 4

    De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in overleg met de medewerker, waarbij het leerproces van de medewerker centraal staat. Het college zorgt voor adequate begeleiding.

  • 5

    Aan de medewerker wordt een onkostenvergoeding betaald.

  • 6

    De medewerker is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP.

B Met ingang van 1 januari 2015 wordt de toelichting bij de artikelen 1:2a en 1:2b toegevoegd. Deze komen als volgt te luiden:

Artikel 1:2a en 1:2b

De werkervaringsplaats is bedoeld voor personen die op eigen initiatief werkervaring willen opdoen. De stageplaats is bedoeld voor personen die in het kader van een opleiding/onderwijs praktijkervaring op willen doen. Er is in dat geval sprake van een driehoeksrelatie tussen stage verlener, stagiaire en opleidingsinstituut.

Bij een werkervaringsplaats (wep) staan het leerproces en het opdoen van ervaring centraal en niet het verdienen van geld1. Dit neemt niet weg dat er wel een redelijke onkostenvergoeding kan worden betaald2. Wat een redelijke onkostenvergoeding is voor stagiaires en wep-ers wordt lokaal in overleg met het bevoegde medezeggenschapsorgaan vastgesteld.

Een sterke gezagsverhouding kan bij een eventuele gerechtelijke procedure wijzen op het bestaan op een arbeidsovereenkomst. Het is echter onmogelijk om als wep-er niet in een zekere gezagsverhouding tot je leidinggevende te staan. In de praktijk komt het erop neer dat de wep-er een zekere keuze moet hebben in de werkzaamheden die hij/zij verricht, om zodoende invloed te hebben op het eigen leerproces. Ook bij het opnemen van vrije dagen

e.d. moet de wep-er een zekere mate van vrijheid hebben.

In de artikelen 1:2a en 1:2b worden een aantal artikelen en hoofdstukken van de CAR-UWO van toepassing uitgesloten. Voor zover het de bedoeling is om ook (onderdelen) van lokale regelingen uit te sluiten van toepassing op stagiaires en wep-ers, moet dat in die lokale regeling worden geregeld. Zowel de stagiaire als de wep-er zijn geen ambtenaar in de zin van artikel 1:1.

Met ingang van 1 juli 20153 worden de artikelen 2:4 en 2:6 gewijzigd en komen als volgt te luiden.

Duur van de aanstelling

Artikel 2:4

  • 1

    De aanstelling geschiedt voor bepaalde of onbepaalde tijd.

  • 2

    Vanaf de dag dat een reeks van twee of drie tijdelijke aanstellingen, die elkaar opvolgen met tussenpozen van ten hoogste 6 maanden, een periode van 24 maanden overschrijdt (de tussenpozen inbegrepen), geldt de laatste aanstelling met ingang van die dag als vaste aanstelling.

  • 3

    Vanaf de dag dat meer dan drie tijdelijke aanstellingen elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 6 maanden, geldt de laatste aanstelling als vaste aanstelling.

  • 4

    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende aanstellingen en arbeidsovereenkomsten tussen een ambtenaar en verschillende werkgevers, die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid of geschiktheid van de ambtenaar, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.

1 CRvB 17 juli 1990, RSV 1990/345. 2 CRvB 23 juni 1992, RSV 1992/351. 3 Indien de invoeringsdatum van de betreffende bepalingen in de WWZ wordt gewijzigd, verschuift de ingangsdatum van deze bepalingen in de CAR naar de zelfde datum.

Overgangsrecht

Artikel 2:6

Op aanstellingen die op 1 juli 2015 voldoen aan de voorwaarden van artikel 2:4 (oud), wordt artikel 2:4 (nieuw) pas van toepassing indien een volgende aanstelling wordt aangegaan binnen een periode van ten hoogste zes maanden na het einde van de laatste aanstelling.

D Met ingang van 1 juli 2015 worden de toelichtingen bij de artikelen 2:4 en 2:6 gewijzigd en komen ze als volgt te luiden:

Artikel 2:4

In het eerste lid van dit artikel wordt de basis gelegd voor een vaste of tijdelijke aanstelling. De tijdelijke aanstelling kan voor bepaalde of onbepaalde tijd plaatsvinden.

In tegenstelling tot de situatie van voor 1 juli 2001 is er geen limitatieve opsomming van aanstellingsgronden meer. Iedere grond mag gebruikt worden. Alleen bij een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd móet een aanstellingsgrond genoemd worden (zie artikel 2:4:1). Het niet langer aanwezig zijn van de aanstellingsgrond is de reden dat uit die aanstelling voor onbepaalde tijd ontslag verleend kan worden (zie ook artikel 8:12). Bij een tijdelijke aanstelling voor bepaalde tijd is het niet nodig om een aanstellingsgrond te noemen. Het verstrijken van de termijn van aanstelling is de reden van beëindiging van die aanstelling (zie artikel 8:12).

In dit artikel worden voorts de maximale termijnen voor tijdelijke aanstellingen bepaald, alsmede het maximum aantal tijdelijke aanstellingen dat mag worden gegeven alvorens een tijdelijke aanstelling van rechtswege wordt omgezet in een vaste aanstelling. Hierbij is aangesloten bij de wijzigingen in het BW als gevolg van het van kracht worden van de betreffende bepalingen in de Wet werk en zekerheid per 1 juli 2015 (stb.2014,216)

Met de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 2:4 per 1 juli 2015, waarin de materiele normen van de Wet Werk en Zekerheid zijn verwerkt, is het oude lid 4 komen te vervallen waarin de ‘aanstelling bij wijze van proef’ was geregeld. De reden daarvan is dat met de wijziging van artikel 2:4 de maximale aanstellingsduur voor (opeenvolgende) aanstellingen voor bepaalde tijd is vastgesteld op 24 maanden. Dit maximum gold tot 1 juli 2015 voor de ‘aanstelling bij wijze van proef’, maar heeft sindsdien zijn betekenis verloren. Onder het huidige artikel 2:4 kunnen nieuwe medewerkers nog steeds ‘op proef’ worden aangesteld.

Een aanstelling voor bepaalde tijd kan de 24 maanden overschrijden voor een eenmalig project waarvoor unieke werkzaamheden moeten worden verricht en waarvoor van de gemeente redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat deze de kennis in huis heeft.

Artikel 2:6

Indien op of na 1 juli 2015 een nieuwe aanstelling van kracht wordt met een tussenpoos ten opzichte van de voorgaande aanstelling van 6 maanden of korter, telt de voorgaande aanstelling mee in de keten volgens het nieuwe artikel 2:4. Het oude artikel 2:4 (inclusief de tussenpoos van 3 maanden) blijft van toepassing op aanstellingen die zijn ingegaan voor 1 juli 2015.

E Met ingang van 1 januari 2015 wordt artikel 6:2 gewijzigd en komt als volgt te luiden:

Artikel 6:2

  • 1

    De vakantie van de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt ten minste 158,4 uur per kalenderjaar. Hiervan is 144 uur per kalenderjaar wettelijk verlof.

  • 2

    Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kan de ambtenaar verzoeken in het daaropvolgende kalenderjaar de arbeidsduur per jaar te mogen overschrijden met -bij een volledige betrekking -een maximum van 50,4 uren en deze uren om te zetten in vakantie als bedoeld in het eerste lid. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.

  • 3

    Het college wijst een verzoek als bedoeld in het vorige lid toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs-of dienstbelangen zich daartegen verzetten.

F Met ingang van 1 januari worden de artikelen 6:2a en 6:2b toegevoegd en komen ze als volgt te luiden.

Vervaltermijn wettelijk verlof Artikel 6:2a

  • 1

    Indien in een kalenderjaar het wettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet is opgenomen , vervalt dit verlof 12 maanden na het einde van dat kalenderjaar, tenzij de ambtenaar tot aan dat tijdstip om medische redenen redelijkerwijs niet in staat is geweest om dit vakantieverlof op te nemen, of dit vanwege dienstbelang niet mogelijk is geweest.

  • 2

    Een ambtenaar kan een verzoek indienen om zijn wettelijk verlof gedeeltelijk in te zetten voor een langere verlofperiode. Het college kan daarbij de in lid 1 genoemde termijn verlengen.

Verjaringstermijn bovenwettelijk verlof Artikel 6:2b

Indien in een kalenderjaar het bovenwettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet is opgenomen, verjaart dit verlof 60 maanden na het einde van dat kalenderjaar.

G Met ingang van 1 januari 2015 wordt de toelichting op artikel 6:2 gewijzigd en komt het als volgt te luiden:

Aan de toelichting op artikel 6:2 lid 1 wordt toegevoegd:

Op grond van artikel 7 van de Europese Richtlijn 2003/88/EG ‘betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeid’, hebben werknemers jaarlijks recht op ten minste 4 weken vakantie met behoud van salaris, dat wil zeggen viermaal de overeengekomen arbeidsduur per week. Dat betekent dat bij een 36-urige werkweek het wettelijk verlof 144 uur bedraagt.

H Met ingang van 1 januari 2015 worden de toelichtingen op artikelen 6:2a en 6:2b toegevoegd. Ze komen als volgt te luiden:

Artikel 6:2a

Lid 1 Het wettelijk verlof is primair bedoeld ter recuperatie in het jaar waarin het wordt opgebouwd. Niettemin zullen er situaties zijn waarin het wettelijk verlof in enig jaar niet geheel kan worden opgenomen. Daarom geldt een vervaltermijn van 12 maanden. Als een ambtenaar te ziek is om verlof op te nemen, bijvoorbeeld omdat hij in een ziekenhuis moet verblijven, geldt deze termijn niet. Vanzelfsprekend zal in onderling overleg tussen college en ambtenaar na herstel een plan worden gemaakt hoe om te gaan met het resterende wettelijk verlof.

Lid 2 Als een ambtenaar een langere verlofperiode wil opnemen, bijvoorbeeld voor een loopbaanverlof (sabbatical) en daarvoor ook wettelijk verlof wil inzetten, kan hij het college vragen om af te zien van de vervaltermijn. Het college en de ambtenaar maken in onderling overleg hierover afspraken op basis van een onderbouwd schriftelijk verzoek van de ambtenaar.

Artikel 6:2b Het totale saldo verlofuren waarover de ambtenaar op 31 december 2014 beschikt, wordt beschouwd als bovenwettelijk verlof.

Met ingang van 15 juli 2014 wordt artikel 10d:33 lid 3 gewijzigd en komt het als volgt te luiden:

Artikel 10d:33 lid 3

Vanaf 15 juli 2014 eindigt de na-wettelijke uitkering op de eerste dag van de maand, volgend op die waarin de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt heeft.

J Met ingang van 15 juli 2014 wordt de toelichting op artikel 10d:33 lid 3 gewijzigd en komt het als volgt te luiden:

De wijziging van lid 3 waarbij de beëindiging van de na-wettelijke uitkering wordt gekoppeld aan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd is in werking getreden op15 juli 2014. De gewijzigde bepaling heeft betrekking op de ambtenaar die op 15 juli 2014 bij de werkgever in dienst is, of de ex-ambtenaar die op die datum — als gevolg van ontslag op grond van artikel 8:3, 8:5, 8:6 of 8:8 CAR – in het genot is van een WW-of na-wettelijke uitkering.

Bijlage 2 bij U201401851

CAR-UWO wijzigingen

A Met ingang van 1 januari 2015 worden de artikelen 1:2a en 1:2b toegevoegd. Deze komen als volgt te luiden:

Stageplaats

Artikel 1:2a

  • 1

    Het college kan een student in het kader van opleiding, studie of onderzoek een stageplaats aanbieden op basis van een stage-overeenkomst.

  • 2

    Op de stage-overeenkomst is de CAR-UWO van toepassing, met uitzondering van de hoofdstukken 3, 4a, 5a, 6, 6a, 7,10d en 17 en artikelen 2:1A, 2:1B, 2:4.

  • 3

    De stage-overeenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, waarbij de duur afhankelijk is van de leerdoelen van de stagiair.

  • 4

    De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in samenspraak met de stagiair en onderwijsinstelling, waarbij het leerproces van de stagiair centraal staat. Het college zorgt voor adequate begeleiding.

  • 5

    Aan de stagiair kan een onkostenvergoeding worden betaald.

  • 6

    De stagiair is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP.

Werkervaringsplaats

Artikel 1:2b

  • 1

    Het college kan degene die daarom verzoekt een werkervaringsplaats aanbieden op basis van een werkervaringsovereenkomst.

  • 2

    Op de werkervaringsovereenkomst is de CAR-UWO van toepassing, met uitzondering van de hoofdstukken 3, 4a, 5a, 6, 6a, 7,10d en 17 en artikelen 2:1A, 2:1B en 2:4.

  • 3

    De werkervaringsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, voor een periode van maximaal 6 maanden. De werkervaringsovereenkomst kan eenmalig worden verlengd met een periode van maximaal 6 maanden.

  • 4

    De te verrichten werkzaamheden worden bepaald in overleg met de medewerker, waarbij het leerproces van de medewerker centraal staat. Het college zorgt voor adequate begeleiding.

  • 5

    Aan de medewerker wordt een onkostenvergoeding betaald.

  • 6

    De medewerker is geen werknemer in de zin van artikel 2:4 van het Pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP.

B Met ingang van 1 januari 2015 wordt de toelichting bij de artikelen 1:2a en 1:2b toegevoegd, deze komt als volgt te luiden:

Artikel 1:2a en 1:2b

De werkervaringsplaats is bedoeld voor personen die op eigen initiatief werkervaring willen opdoen. De stageplaats is bedoeld voor personen die in het kader van een opleiding/onderwijs praktijkervaring op willen doen. Er is in dat geval sprake van een driehoeksrelatie tussen stage verlener, stagiaire en opleidingsinstituut.

Bij een werkervaringsplaats (wep) staan het leerproces en het opdoen van ervaring centraal en niet het verdienen van geld1. Dit neemt niet weg dat er wel een redelijke onkostenvergoeding kan worden betaald2. Wat een redelijke onkostenvergoeding is voor stagiaires en wep-ers wordt lokaal in overleg met het bevoegde medezeggenschapsorgaan vastgesteld.

Een sterke gezagsverhouding kan bij een eventuele gerechtelijke procedure wijzen op het bestaan op een arbeidsovereenkomst. Het is echter onmogelijk om als wep-er niet in een zekere gezagsverhouding tot je leidinggevende te staan. In de praktijk komt het erop neer dat de wep-er een zekere keuze moet hebben in de werkzaamheden die hij/zij verricht, om zodoende invloed te hebben op het eigen leerproces. Ook bij het opnemen van vrije dagen

e.d. moet de wep-er een zekere mate van vrijheid hebben.

In de artikelen 1:2a en 1:2b worden een aantal artikelen en hoofdstukken van de CAR-UWO van toepassing uitgesloten. Voor zover het de bedoeling is om ook (onderdelen) van lokale regelingen uit te sluiten van toepassing op stagiaires en wep-ers, moet dat in die lokale regeling worden geregeld. Zowel de stagiaire als de wep-er zijn geen ambtenaar in de zin van artikel 1:1

Met ingang van 1 januari 2015 komen de artikelen 1:2:2 en 1:2:3 te vervallen.

D Met ingang van 1 juli 20153 worden de artikelen 2:4 en 2:6 gewijzigd en komen als volgt te luiden:

Duur van de aanstelling

Artikel 2:4

  • 1

    De aanstelling geschiedt voor bepaalde of onbepaalde tijd.

  • 2

    Vanaf de dag dat een reeks van twee of drie tijdelijke aanstellingen, die elkaar opvolgen met tussenpozen van ten hoogste 6 maanden, een periode van 24 maanden overschrijdt (de tussenpozen inbegrepen), geldt de laatste aanstelling met ingang van die dag als vaste aanstelling.

  • 3

    Vanaf de dag dat meer dan drie tijdelijke aanstellingen elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 6 maanden, geldt de laatste aanstelling als vaste aanstelling.

  • 4

    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende aanstellingen en arbeidsovereenkomsten tussen een ambtenaar en verschillende werkgevers, die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid of geschiktheid van de ambtenaar, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.

1 CRvB 17 juli 1990, RSV 1990/345. 2 CRvB 23 juni 1992, RSV 1992/351. 3 Indien de invoeringsdatum van de betreffende bepalingen in de WWZ wordt gewijzigd, verschuift de ingangsdatum van deze bepalingen in de CAR naar de zelfde datum.

Overgangsrecht

Artikel 2:6

Op aanstellingen die op 1 juli 2015 voldoen aan de voorwaarden van artikel 2:4 (oud), wordt artikel 2:4 (nieuw) pas van toepassing indien een volgende aanstelling wordt aangegaan binnen een periode van ten hoogste zes maanden na het einde van de laatste aanstelling.

E Met ingang van 1 juli 2015 worden de toelichtingen bij de artikelen 2:4 en 2:6 gewijzigd en komen ze als volgt te luiden:

Artikel 2:4

In het eerste lid van dit artikel wordt de basis gelegd voor een vaste of tijdelijke aanstelling. De tijdelijke aanstelling kan voor bepaalde of onbepaalde tijd plaatsvinden.

In tegenstelling tot de situatie van voor 1 juli 2001 is er geen limitatieve opsomming van aanstellingsgronden meer. Iedere grond mag gebruikt worden. Alleen bij een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd móet een aanstellingsgrond genoemd worden (zie artikel 2:4:1). Het niet langer aanwezig zijn van de aanstellingsgrond is de reden dat uit die aanstelling voor onbepaalde tijd ontslag verleend kan worden (zie ook artikel 8:12). Bij een tijdelijke aanstelling voor bepaalde tijd is het niet nodig om een aanstellingsgrond te noemen. Het verstrijken van de termijn van aanstelling is de reden van beëindiging van die aanstelling (zie artikel 8:12).

In dit artikel worden voorts de maximale termijnen voor tijdelijke aanstellingen bepaald, alsmede het maximum aantal tijdelijke aanstellingen dat mag worden gegeven alvorens een tijdelijke aanstelling van rechtswege wordt omgezet in een vaste aanstelling. Hierbij is aangesloten bij de wijzigingen in het BW als gevolg van het van kracht worden van de betreffende bepalingen in de Wet werk en zekerheid per 1 juli 2015 (stb.2014,216)

Met de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 2:4 per 1 juli 2015, waarin de materiele normen van de Wet Werk en Zekerheid zijn verwerkt, is het oude lid 4 komen te vervallen waarin de ‘aanstelling bij wijze van proef’ was geregeld. De reden daarvan is dat met de wijziging van artikel 2:4 de maximale aanstellingsduur voor (opeenvolgende) aanstellingen voor bepaalde tijd is vastgesteld op 24 maanden. Dit maximum gold tot 1 juli 2015 voor de ‘aanstelling bij wijze van proef’, maar heeft sindsdien zijn betekenis verloren. Onder het huidige artikel 2:4 kunnen nieuwe medewerkers nog steeds ‘op proef’ worden aangesteld.

Een aanstelling voor bepaalde tijd kan de 24 maanden overschrijden voor een eenmalig project waarvoor unieke werkzaamheden moeten worden verricht en waarvoor van de gemeente redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat deze de kennis in huis heeft.

Artikel 2:6

Indien op of na 1 juli 2015 een nieuwe aanstelling van kracht wordt met een tussenpoos ten opzichte van de voorgaande aanstelling van 6 maanden of korter, telt de voorgaande aanstelling mee in de keten volgens het nieuwe artikel 2:4. Het oude artikel 2:4 (inclusief de tussenpoos van 3 maanden) blijft van toepassing op aanstellingen die zijn ingegaan voor 1 juli 2015.

F Met ingang van 1 januari 2015 worden de artikelen 6:2 en 6:2:3 gewijzigd en komen ze als volgt te luiden:

Artikel 6:2

  • 1

    De vakantie van de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt ten minste 158,4 uur per kalenderjaar. Hiervan is 144 uur per kalenderjaar wettelijk verlof.

  • 2

    Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kan de ambtenaar verzoeken in het daaropvolgende kalenderjaar de arbeidsduur per jaar te mogen overschrijden met -bij een volledige betrekking -een maximum van 50,4 uren en deze uren om te zetten in vakantie als bedoeld in het eerste lid. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.

  • 3

    Het college wijst een verzoek als bedoeld in het vorige lid toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs-of dienstbelangen zich daartegen verzetten.

Vakantieopbouw tijdens ziekte, arbeidsongeschiktheid en andere redenen van afwezigheid Artikel 6:2:3

  • 1.

    De ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar is aangesteld of wordt ontslagen heeft recht op vakantie naar rato van de tijd dat hij zijn betrekking vervult.

  • 2.

    Voor de ambtenaar die door oorzaken anders dan die bedoeld in het eerste lid , niet gedurende het volle kalenderjaar zijn betrekking vervult, wordt de duur van de vakantie naar evenredigheid verminderd behoudens het bepaalde in het derde lid.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 6:1:1, eerste lid, wordt een vermindering, bedoeld in het tweede lid, niet toegepast:

  • a.

    gedurende afwezigheid wegens zwangerschap en bevalling;

  • b.

    gedurende afwezigheid wegens ziekte

  • 4.

    Indien aan de ambtenaar op zijn verzoek vakantie wordt verleend op werkdagen, waarop hij wegens ziekte geheel of gedeeltelijk zijn arbeid niet kan verrichten, wordt het aantal vakantie-uren van de ambtenaar verminderd met het aantal uren dat hij op die dag zou werken als hij niet ziek zou zijn geweest.

  • 5.

    Voor vakantie-uren waarop de ambtenaar aanspraak heeft, maar die met ingang van de dag van ontslag nog niet zijn verleend wordt een vergoeding gegeven. Deze vergoeding is gelijk aan het uurloon van de ambtenaar voor elk niet verleend vakantie-uur.

G Met ingang van 1 januari worden de artikelen 6:2a en 6:2b toegevoegd en komen ze als volgt te luiden:

Vervaltermijn wettelijk verlof Artikel 6:2a

1.Indien in een kalenderjaar het wettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet is opgenomen , vervalt dit verlof 12 maanden na het einde van dat kalenderjaar, tenzij de ambtenaar tot

aan dat tijdstip om medische redenen redelijkerwijs niet in staat is geweest om dit

vakantieverlof op te nemen, of dit vanwege dienstbelang niet mogelijk is geweest.

2.Een ambtenaar kan een verzoek indienen om zijn wettelijk verlof gedeeltelijk in te zetten voor een langere verlofperiode. Het college kan daarbij de in lid 1 genoemde termijn verlengen.

Verjaringstermijn bovenwettelijk verlof Artikel 6:2b

Indien in een kalenderjaar het bovenwettelijk verlof geheel of gedeeltelijk niet is opgenomen, verjaart dit verlof 60 maanden na het einde van dat kalenderjaar.

H Met ingang van 1 januari 2015 worden de toelichtingen op de artikelen 6:2 en 6:2:3 gewijzigd en komen ze als volgt te luiden:

Aan de toelichting op artikel 6:2 lid 1 wordt toegevoegd:

Op grond van artikel 7 van de Europese Richtlijn 2003/88/EG ‘betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeid’, hebben werknemers jaarlijks recht op ten minste 4 weken vakantie met behoud van salaris, dat wil zeggen viermaal de overeengekomen arbeidsduur per week. Dat betekent dat bij een 36-urige werkweek het wettelijk verlof 144 uur bedraagt.

Artikel 6:2:3 komt als volgt te luiden:

Artikel 6:2:3

Lid 1 Dit lid geeft in algemene zin aan dat de opbouw wordt verminderd naar rato van afwezigheid.

Lid 3 Afwezigheid leidt niet in alle gevallen tot vermindering van vakantie-opbouw. Dat geldt voor afwezigheid wegens bevallings-en zwangerschapsverlof en afwezigheid wegens ziekte. Dat vloeit voort de uit Europese richtlijn 2003/88/EG. De richtlijn beperkt zich tot het wettelijk verlof. In de CAR wordt echter geen onderscheid gemaakt tussen wettelijk en bovenwettelijk verlof.

Lid 4 De ambtenaar kan ook tijdens ziekte vakantieverlof opnemen. De vakantie mag zijn herstel niet belemmeren; bij twijfel kan de bedrijfsarts hierover een advies geven, een en ander zoals veelal zal zijn geregeld in het Protocol als bedoeld in artikel 7:9 lid 4 CAR.

De opgenomen vakantie wordt in mindering gebracht van het verlofsaldo. Op grond van artikel 6:1 wordt gedurende de vakantie de bezoldiging doorbetaald zonder de korting die eventueel al geldt gezien de duur van de ziekte.

In het geval waarin de ambtenaar in het kader van een medische behandeling of therapie elders moet verblijven wordt geen vakantieverlof afgeschreven.

Lid 5 Voor vakantie-uren die niet zijn opgenomen bij ontslag krijgt de ambtenaar een vergoeding. Het uurloon bedraagt De toelichting op artikel 6:2b wordt toegevoegd en komt als volgt te luiden 1/156 van het – voor deeltijders naar een volledige dienstbetrekking herrekend – salaris van de ambtenaar per maand (artikel 1:1, eerste lid, sub o van de CAR). Het salaris is het bedrag van de schaal dat op de ambtenaar van toepassing is op het moment dat het ontslag wordt verleend of, indien voor de betrekking een vast bedrag geldt, dit bedrag (zie artikel 3:1, tweede lid onder b CAR).

Met ingang van 1 januari 2015 worden de toelichtingen op de artikelen 6:2a en 6:2b toegevoegd en komen ze als volgt te luiden.

Artikel 6:2a

Lid 1 Het wettelijk verlof is primair bedoeld ter recuperatie in het jaar waarin het wordt opgebouwd. Niettemin zullen er situaties zijn waarin het wettelijk verlof in enig jaar niet geheel kan worden opgenomen. Daarom geldt een vervaltermijn van 12 maanden. Als een ambtenaar te ziek is om verlof op te nemen, bijvoorbeeld omdat hij in een ziekenhuis moet verblijven, geldt deze termijn niet. Vanzelfsprekend zal in onderling overleg tussen college en ambtenaar na herstel een plan worden gemaakt hoe om te gaan met het resterende wettelijk verlof.

Lid 2 Als een ambtenaar een langere verlofperiode wil opnemen, bijvoorbeeld voor een loopbaanverlof (sabbatical) en daarvoor ook wettelijk verlof wil inzetten, kan hij het college vragen om af te zien van de vervaltermijn. Het college en de ambtenaar maken in onderling overleg hierover afspraken op basis van een onderbouwd schriftelijk verzoek van de ambtenaar.

Artikel 6:2b Het totale saldo verlofuren waarover de ambtenaar op 31 december 2014 beschikt, wordt beschouwd als bovenwettelijk verlof.

J Met ingang van 1 januari 2015 wordt artikel 6:4:2 lid 3 gewijzigd en komt als volgt te luiden:

Artikel 6:4:2 lid 3

  • 1.

    Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt door het college aan de ambtenaar met een volledige betrekking buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend :

  • a.

    om, indien hij daartoe door een centrale van overheidspersoneel als bedoeld in het eerste lid, onder a of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen

  • -

    om bestuurlijke en/of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen die centrale of die daarbij aangesloten vereniging, onderscheidenlijk binnen het gemeentelijk apparaat, welke ertoe strekken de doelstellingen van deze centrale van overheidspersoneel en/of de daarbij aangesloten vereniging te ondersteunen, het geheel voor ten hoogste 216 uren per kalenderjaar;

  • -

    als vakbondsconsulent, voor ten hoogste 50 uur per jaar voor een organisatie met minder dan 400 medewerkers en ten hoogste 100 voor een organisatie met meer dan 400 medewerkers;

  • -

    als arbeidsvoorwaardenadviseur voor ten hoogste 50 uur per jaar voor een organisatie met minder dan 400 medewerkers en ten hoogste 100 uur voor een organisatie met meer dan 400 medewerkers met dien verstande dat per vakcentrale per organisatie verlof wordt toegekend aan maximaal een arbeidsvoorwaardenadviseur

  • b.

    voor het -op uitnodiging van een vereniging van ambtenaren -als cursist deelnemen aan een cursus welke door of ten behoeve van de leden van die vereniging van ambtenaren wordt gegeven, alles te samen voor ten hoogste 43,2 uren per twee kalenderjaren.

K Met ingang van 1 januari 2015 wordt de toelichting bij artikel 6:2:4 lid 3 gewijzigd en komt als volgt te luiden:

Vakbondsconsulenten zijn ambtenaren die daartoe zijn aangewezen door een vakvereniging en die binnen de gemeente medewerkers bijstaan in individuele aangelegenheden.

Arbeidsvoorwaardenadviseurs zijn ambtenaren die daartoe zijn aangewezen door een

vakvereniging en onder andere GO-leden adviseren binnen de eigen of een andere

organisatie in de regio, conform artikel 12:2:7 lid 3.

Met ingang van 15 juli 2014 wordt artikel 10d:33 lid 3 gewijzigd en komt als volgt te luiden:

Artikel 10d:33 lid 3

Vanaf 15 juli 2014 eindigt de na-wettelijke uitkering op de eerste dag van de maand, volgend op die waarin de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt heeft.

M Met ingang van 15 juli 2014 wordt de toelichting op artikel 10d:33 lid 3 gewijzigd en komt als volgt te luiden:

De wijziging van lid 3 waarbij de beëindiging van de na-wettelijke uitkering wordt gekoppeld aan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd is in werking getreden op15 juli 2014. De gewijzigde bepaling heeft betrekking op de ambtenaar die op 15 juli 2014 bij de werkgever in dienst is, of de ex-ambtenaar die op die datum — als gevolg van ontslag op grond van artikel 8:3, 8:5, 8:6 of 8:8 CAR – in het genot is van een WW-of na-wettelijke uitkering.

Bijlage 1 bij U201401852

CAR-tekst met toelichting per 1 oktober 2014

A Bijlage 1, Salarisverhoging, wordt als volgt aangevuld:

Met ingang van 1 oktober worden de schaalbedragen verhoogd met 1%.

Degenen die op 15 juli 2014 in dienst zijn van de gemeente krijgen in die maand een eenmalige uitkering van € 350 bruto bij een volledige betrekking. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De uitkering werkt niet door naar de pensioenen en de uitkeringen in verband met ontslag en werkloosheid, zowel wat betreft opbouw als indexatie.

Bijlage 2 bij U201401852 CAR-tekst met toelichting per 1 april 2015

A Bijlage 1, Salarisverhoging, wordt als volgt aangevuld: Met ingang van 1 april 2015 worden de schaalbedragen verhoogd met 50 euro.

Bijlage 3 bij U201401852

CAR: bijlage IIa Salaristabel gemeenteambtenaren per 1 oktober 2014, nieuwe structuur*

* Als het schaalbedrag onder het voor de medewerker geldende minimumloon ligt, heeft de medewerker recht op het voor hem geldende minimumloon overeenkomstig de bepalingen in de WML.

Bijlage 4 bij U201401852

CAR: bijlage II

Salaristabel gemeenteambtenaren per 1 oktober 2014, oude structuur* * Als het schaalbedrag onder het voor de medewerker geldende minimumloon ligt, heeft de medewerker recht op het voor hem geldende minimumloon overeenkomstig de bepalingen in de WML.

Bijlage 5 bij U201401852

CAR: bijlage IIa Salaristabel gemeenteambtenaren per 1 april 2015, nieuwe structuur*

* Als het schaalbedrag onder het voor de medewerker geldende minimumloon ligt, heeft de medewerker recht op het voor hem geldende minimumloon overeenkomstig de bepalingen in de WML.

Bijlage 6 bij U201401852

CAR: bijlage II

Salaristabel gemeenteambtenaren per 1 april 2015, oude structuur* * Als het schaalbedrag onder het voor de medewerker geldende minimumloon ligt, heeft de medewerker recht op het voor hem geldende minimumloon overeenkomstig de bepalingen in de WML.

Bijlage 7 bij U201401852

Inpassingtabel betreffende de gemeentelijke garantiesalarissen per 1 oktober 2014

Regelnummer 33 35 37 39 41 43 45 47 49 51 53 57 59 61 63 67 69 73 75 77 79 81 83 85 87 89 91 93 95

Garantieschalen

3229

3349

3467

3574

3687

3804

3928

4049

4165

4281

4393

4628

4739

4856

4987

5277

5423

5713

5859

6026

6189

6353

6532

6724

6917

7111

7303

7496

7692

Bijlage 8 bij U201401852

Inpassingtabel betreffende de gemeentelijke garantiesalarissen per 1 april 2015

Regelnummer 33 35 37 39 41 43 45 47 49 51 53 57 59 61 63 67 69 73 75 77 79 81 83 85 87 89 91 93 95

Garantieschalen

3279

3399

3517

3624

3737

3854

3978

4099

4215

4331

4443

4678

4789

4906

5037

5327

5473

5763

5909

6076

6239

6403

6582

6774

6967

7161

7353

7546

7742

Bijlage 9 bij U201401852

CAR: bijlage IVa1 Salarisschalen kunstzinnige vorming per 1 oktober 2014 CAR: bijlage IVa1 Salarisschalen kunstzinnige vorming per 1 april 2015

Bijlage 11 bij U201401852

CAR: bijlage VI

Vergoedingentabel betreffende de vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 oktober 2014

Bijlage 12 bij U201401852

CAR: bijlage VI

Vergoedingentabel betreffende de vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer per 1 april 2015

In deze bijlage is de tabel opgenomen die uitsluitend geldt voor de zeer beperkte categorie vrijwilligers bij de brandweer voor wie de vergoedingen tot het inkomen in de zin van het Pensioenreglement worden gerekend. Het gaat hierbij om personen die vóór 1 januari 1980 een aanstelling hadden als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer. Onder bepaalde voorwaarden vielen zij onder de werking van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet (ABP-wet). Op 1 januari 1980 is de regeling op dit punt gewijzigd en zijn vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer uitgesloten van het ambtenaarschap in de zin van de ABP. Bij de wijziging in 1980 is een overgangsmaatregel getroffen. Deze hield in dat vrijwilligers die op 31 december 1979 al ambtenaar waren, het ambtenaarschap behielden zolang zij in dezelfde dienstverhouding werkzaam bleven. Op grond van deze overgangsbepaling zijn er nu nog vrijwilligers bij de brandweer die overheidswerknemer zijn en pensioen opbouwen bij het ABP. Degenen die na 1 januari 1980 zijn aangesteld, zijn per definitie geen ABP-deelnemer. Voor hen is deze bijlage niet van belang, maar geldt bijlage 11.

In deze bijlage is de tabel opgenomen die uitsluitend geldt voor de zeer beperkte categorie vrijwilligers bij de brandweer voor wie de vergoedingen tot het inkomen in de zin van het Pensioenreglement worden gerekend. Het gaat hierbij om personen die vóór 1 januari 1980 een aanstelling hadden als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer. Onder bepaalde voorwaarden vielen zij onder de werking van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet (ABP-wet). Op 1 januari 1980 is de regeling op dit punt gewijzigd en zijn vrijwilligers bij de gemeentelijke brandweer uitgesloten van het ambtenaarschap in de zin van de ABP. Bij de wijziging in 1980 is een overgangsmaatregel getroffen. Deze hield in dat vrijwilligers die op 31 december 1979 al ambtenaar waren, het ambtenaarschap behielden zolang zij in dezelfde dienstverhouding werkzaam bleven. Op grond van deze overgangsbepaling zijn er nu nog vrijwilligers bij de brandweer die overheidswerknemer zijn en pensioen opbouwen bij het ABP. Degenen die na 1 januari 1980 zijn aangesteld, zijn per definitie geen ABP-deelnemer. Voor hen is deze bijlage niet van belang, maar geldt bijlage 11.

Schema Controle Inschaling medewerkers in oude salarisstructuur

In de cao gemeenten 1995-1997 zijn afspraken gemaakt over de invoering van een nieuwe salarisstructuur. Deze salarisstructuur is per 1 april 1996 ingevoerd. In december 1995 bent u per ledenbrief (Lbr 95/259 – CVA/LOGA 95/32 ARZ/509414) geïnformeerd over de overgang naar deze salarisstructuur en de overgang van medewerkers van de oude structuur naar de nieuwe. Vanaf 1 april 1996 moeten alle nieuwe medewerkers bij de gemeente zijn aangesteld in de nieuwe salarisstructuur. Met het volgende schema kunt u controleren of het klopt dat de medewerkers die bij u nog in de oude salarisstructuur zitten, nog niet over zijn naar de nieuwe salarisstructuur. Per medewerker kunt u dit schema doorlopen om deze controle uit te voeren.

Toelichting:

Deze mogelijkheid van salarisverlaging zonder voorafgaand ontslag, was tot 1 januari 2016 beperkt tot medewerkers van 55 jaar of ouder. Dit hield verband met het feit dat in artikel 3:5 van het pensioenreglement is geregeld dat na demotie de pensioenopbouw voor deze groep blijft gebaseerd op de oude (hogere) inschaling. Partijen in het LOGA zijn overeengekomen dat de leeftijdsgrens in deze CAR-bepaling dient te worden geschrapt, maar dat medewerkers van 55 jaar en ouder van deze voorziening in het pensioenreglement gebruik kunnen maken, voor zover dit past binnen het leeftijdsbewust personeelsbeleid van de werkgever.

Artikel 3.5 Pensioenreglement: “Pensioengevend inkomen na demotie. Als de deelnemer in verband met demotie na het bereiken van de leeftijd van 55 jaar bij dezelfde of een andere aangesloten werkgever een nieuwe dienstverhouding aanvaardt met een lager salaris, geldt het inkomen vóór het aanvaarden van het lagere salaris als zijn pensioengevend inkomen. Dit inkomen wordt steeds per 1 januari aangepast aan de wijziging van de salarissen in de betreffende sector. Demotie moet berusten op een collectieve arbeidsovereenkomst of een andere collectieve regeling van arbeidsvoorwaarden.

Artikel 3:6 Inpassing in hogere schaal

De ambtenaar die door promotie naar een hogere salarisschaal overgaat, heeft vanaf de dag dat de promotie ingaat recht op een hoger salaris.

Artikel 3:7 Uitloopschaal

Doorgroei in een uitloopschaal is mogelijk wanneer dit op 31 december 2015 in een lokale regeling was vastgelegd. De uitloopschaal is één schaal hoger dan de functieschaal. In de lokale regeling worden voorwaarden en regels gesteld die van toepassing zijn op de instroom in-en het doorlopen van de uitloopschaal.

§ 3 Salaristoelagen

Artikel 3:8 Functioneringstoelage

  • 1

    Het college kan aan een ambtenaar die meerdere jaren zeer goed of uitstekend heeft gefunctioneerd en/of bijzondere prestaties heeft geleverd, en die het maximum van zijn functieschaal heeft bereikt, een functioneringstoelage toekennen.

  • 2

    De toelage wordt voor maximaal een jaar toegekend. Bij het voortduren van de gronden waarop de toelage is toegekend, kan deze opnieuw worden toegekend.

  • 3

    De toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris.

Toelichting: Dit artikel regelt de toelage op grond van meerdere jaren uitstekend functioneren en/of het leveren van bijzondere prestaties, wanneer de ambtenaar het maximum van zijn functieschaal heeft bereikt. Deze toelage heeft altijd een tijdelijk karakter. Er is sprake van een koppeling tussen het maximumsalaris en de wijze waarop de functie wordt uitgeoefend. Komt deze koppeling te vervallen (bijvoorbeeld in het geval waarin de functie als gevolg van herwaardering hoger wordt gewaardeerd), dan vervalt ook de functioneringstoelage. Artikel 3:8 moet worden gezien in samenhang met artikel 3:20. Samen vormen deze artikelen het kader waarbinnen het college vorm kan geven aan een stelsel van variabele beloning, door het extra belonen van bijzondere prestaties, uitstekend functioneren en/of flexibele (projectmatige) inzet van medewerkers. Dit in tegenstelling tot het toekennen van extra periodieken (art. 3:4 lid 3) dat een structureel karakter heeft, met als beoogd gevolg dat de medewerker sneller het maximum van de salarisschaal bereikt.

Het nadeel van ‘vaste toelagen’ is dat ze een blijvend beslag op de loonsom leggen en dat de prikkel die er vanuit gaat na verloop van tijd minder wordt, of zelfs helemaal verdwijnt. In de artikelen 3:8 en

3:20 gaat het dan ook nadrukkelijk om het toekennen van tijdelijke en incidentele beloningselementen, die overigens wel meerdere keren opeenvolgend kunnen worden toegekend.

Artikel 3:9 Arbeidsmarkttoelage

  • 1

    Het college kan aan een ambtenaar een arbeidsmarkttoelage toekennen om hem in dienst te kunnen nemen of te behouden, als schaarste op de arbeidsmarkt daartoe aanleiding geeft en er in het betreffende vakgebied sprake is van een ernstig tekort aan personeel

  • 2

    De toelage wordt toegekend voor een periode die van tevoren is vastgesteld, met een maximum van 3 jaar.

  • 3

    De maandelijkse toelage bedraagt ten hoogste 10% van het salaris.

Artikel 3:10 Waarnemingstoelage

  • 1

    Indien een ambtenaar wordt aangewezen om een functie waar te nemen met een hogere functieschaal, wordt hem voor de periode van waarneming een waarnemingstoelage toegekend. Deze bepaling geldt niet als de waarneming deel uitmaakt van de eigen functie.

  • 2

    Bij volledige waarneming van de functie is het bedrag van de toelage gelijk aan het verschil tussen het salaris dat de ambtenaar geniet en het salaris dat hij zou genieten als hij bij de start van de waarneming in de hogere schaal zou zijn ingedeeld.

  • 3

    Bij gedeeltelijke waarneming wordt de toelage naar evenredigheid toegekend.

Artikel 3:11 Toelage onregelmatige dienst

  • 1.

    De ambtenaar die valt onder de bijzondere regeling voor werktijden (artikel 4:3) heeft recht op een toelage die wordt uitgedrukt in een percentage van het uurloon tot het maximum van salarisschaal 6 gedurende de volgende tijdvakken van de week:

    • maandag tot en met vrijdag tussen 06.00 en 08.00 uur en tussen 18.00 uur en 22.00 uur: 20%

    • maandag tot en met vrijdag tussen 0.00 en 06.00 uur en tussen 22.00 en 24.00 uur: 40%

    • zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur: 40%

    • zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5 derde lid tussen 0.00 en 24.00 uur: 65%

  • 1

    De ambtenaar heeft geen recht op een toelage, als hij in een week slechts op één aaneengesloten periode van ten hoogste 3 uur in een van de in lid 1 genoemde tijdvakken heeft gewerkt.

  • 2

    Over de uren waarover een toelage onregelmatige dienst wordt uitbetaald, kan niet tegelijkertijd een overwerkvergoeding (artikel 3:16) worden uitbetaald.

Artikel 3:12 Buitendagvenstertoelage

  • 1.

    De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden en die door het college is aangewezen om te werken buiten het dagvenster (artikel 4:2, tweede lid), heeft recht op een buitendagvenstertoelage.

  • 2.

    De buitendagvenstertoelage bedraagt:

    • 50% van het uurloon van de ambtenaar over de gewerkte uren buiten het dagvenster tussen maandag 00:00 uur en vrijdag 24:00 uur;

    • 75% van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt op zaterdag;

    • 100% van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt op zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5, derde lid.

    • 3. De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of hoger heeft geen recht op een buitendagvenstertoelage

Artikel 3:13 Toelage beschikbaarheidsdienst

  • 1.

    De ambtenaar die buiten de voor hem geldende werktijden beschikbaarheidsdienst heeft, ontvangt een toelage.

  • 2.

    De toelage bedraagt 5% van het uurloon voor de uren op maandag tot en met vrijdag en 10% van het uurloon voor de uren op zaterdag, zondag en op de feestdagen genoemd in artikel

4:5 derde lid.

3.Het uurloon, is voor de toepassing van dit artikel maximaal gelijk aan het uurloon dat behoort bij het maximumsalaris van salarisschaal 7.

Artikel 3:14 Inconveniëntentoelage

Het college kan aan een ambtenaar een inconveniëntentoelage toekennen, indien er sprake is van niet vermijdbare zware, onaangename of gevaarlijke arbeid.

Artikel 3:15 Garantietoelage.

Het college kan aan een ambtenaar die wordt geconfronteerd met een lager salaris en of salaristoelagen, een garantietoelage toekennen.

Toelichting: Het College kan een ambtenaar die buiten zijn schuld of toedoen wordt geconfronteerd met een salarisverlaging een garantietoelage toekennen. Daarbij kan worden gedacht aan situaties waarbij de medewerker als gevolg van een herwaardering van diens functie of bij herplaatsing in andere functie (reorganisatie), een lager betaalde functie aanvaardt.

Artikel 3:16 Afbouwtoelage

  • 1.

    De ambtenaar van wie buiten zijn toedoen de toelage onregelmatige dienst, de toelage beschikbaarheidsdienst, en/of de inconveniëntentoelage blijvend wordt verlaagd of beëindigd, heeft recht op een afbouwtoelage indien

  • hij de toelage(n) zonder onderbreking van tenminste twee maanden gedurende tenminste drie jaren heeft genoten én

  • met de verlaging of beëindiging van de toelage(n) een bedrag is gemoeid van tenminste 3% van zijn salaris.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing:

• op ambtenaren op wie het FLO-overgangsrecht (hoofdstuk 9a, 9b, 9c of 9d) van toepassing is, of

• indien voor de ambtenaar voorzieningen zijn getroffen in een sociaal plan.

  • 1

    De looptijd van de afbouwtoelage is maximaal drie jaar. De afbouwtoelage bedraagt in het eerste jaar 75%, in het tweede jaar 50% en in het derde jaar 25% van het af te bouwen bedrag.

  • 2

    Indien de hoogte van de af te bouwen toelage(n) aan wisselingen onderhevig was, wordt de afbouwtoelage vastgesteld op het gemiddelde van de voorgaande 12 maanden.

  • 3

    Indien het salaris van de ambtenaar wordt verhoogd doordat hij een functie aanvaardt waaraan een hogere salarisschaal is verbonden, wordt de afbouwtoelage verrekend met de salarisverhoging.

§4. Overige vergoedingen en uitkeringen

Artikel 3:17 BHV-vergoeding

  • 1

    De ambtenaar die door het college is aangewezen om tevens werkzaam te zijn als bedrijfshulpverlener als bedoeld in artikel 15 van de Arbeidsomstandighedenwet ontvangt een vergoeding indien hij de taken in verband met bedrijfshulpverlening in voldoende omvang verricht.

  • 2

    De vergoeding bedraagt € 220,00 per jaar.

Artikel 3:18 Overwerkvergoeding

  • 1.

    De ambtenaar die overwerk verricht en valt onder de bijzondere regeling voor de werktijden (artikel 4:4) of in dienstrooster bij de brandweer werkt (artikel 4:8), heeft recht op een overwerkvergoeding. Over de uren waarover een overwerkvergoeding wordt uitbetaald, kan niet tegelijk een toelage onregelmatige dienst (artikel 3:9) worden uitbetaald.

  • 2.

    De overwerkvergoeding bestaat uit:

  • a.

    verlof gelijk aan het aantal volle uren van het overwerk,

  • b.

    het bedrag over het aantal volle uren overwerk ter hoogte van het volgende percentage van het uurloon van de ambtenaar:

    • 100% voor overwerk op een zondag of feestdag (artikel 4:5) tussen 0 en 24 uur;

    • 75% voor overwerk op een zaterdag tussen 0 en 24 uur;

    • 75% voor overwerk op een maandag of de dag volgend op een feestdag tussen 0 en 6 uur;

    • 50% voor overwerk op een dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 0 en 6 uur;

    • 50% voor overwerk op een maandag, dinsdag, woensdag donderdag of vrijdag tussen 20 en 24 uur;

    • 25% voor overwerk op maandag dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 6 en 20 uur.

    • 3. Het verlof, bedoeld in het vorige lid, wordt verleend op een zo vroeg mogelijk tijdstip. Op verzoek van de ambtenaar en voor zover de belangen van de dienst dit toelaten wordt het verlof verleend op een tijdstip dat de ambtenaar wenst.

    • 4. Kan geen verlof worden verleend in overeenstemming met het derde lid, dan bestaat de vergoeding uitsluitend uit een bedrag, dat bestaat uit het uurloon, en een percentage van het uurloon conform het tweede lid onder b.

    • 5. De ambtenaar op wie de bijzondere regeling van de werktijden van toepassing is en die tijdens beschikbaarheidsdienst wordt opgeroepen, ontvangt over de gewerkte tijd een overwerkvergoeding.

    • 6. De ambtenaar die een functie bekleedt met functieschaal 11 of hoger heeft geen recht op een overwerkvergoeding.

Artikel 3:19 Ambtsjubileum

  • 1.

    Een ambtenaar ontvangt éénmalig een jubileumtoelage zodra hij 25, 40 en 50 jaar in overheidsdienst is. Onder overheidsdienst wordt verstaan de tijd die hij in dienst is geweest bij een bij het ABP aangesloten werkgever.

  • 2.

    Bij 25 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage de helft van het maandsalaris over de maand van jubileren, plus de vakantietoelage berekend over deze maand en de in deze maand toegekende salaristoelagen. Bij 40 en 50 jaar overheidsdienst bedraagt de toelage het maandsalaris over de maand van jubileren, plus de vakantietoelage en de toegekende salaristoelagen.

  • 3.

    Een ambtenaar aan wie volledig ontslag wordt verleend op grond van:

    • artikel 8:3;

    • artikel 8:4, of

    • artikel 8:11, en die binnen vijf jaar na de datum van ontslag, maar voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd recht zou hebben gehad op een jubileumtoelage, ontvangt een evenredig deel van de toelage. In dat geval wordt de laatste maand vóór de datum van ingang van het ontslag als de maatgevende maand aangemerkt.

Artikel 3:20 Beloning uitstekend functioneren en/of bijzondere prestaties

Het college kan aan een ambtenaar of een groep ambtenaren eenmalig een geldbedrag toekennen voor uitstekend functioneren en/of geleverde bijzondere prestaties.

Toelichting: Desgewenst kan het geldbedrag in meerdere termijnen worden uitgekeerd.

Artikel 3:21 Reis-en verblijfkostenvergoeding

Een ambtenaar heeft recht op vergoeding voor reis-en verblijfkosten voor reizen die hij heeft gemaakt in het belang van de dienst. Bij gebruik van het openbaar vervoer is de vergoeding op basis van het 2e klasse tarief.

Artikel 3:22 Reiskostenvergoeding woon-werkverkeer

Het college kan een ambtenaar een reiskostenvergoeding woon-werkverkeer toekennen.

Artikel 3:23 Overlijdensuitkering

  • 1.

    Het recht op salaris vermeerderd met de toegekende salaristoelagen eindigt de dag na het overlijden van de ambtenaar.

  • 2.

    Na het overlijden van de ambtenaar ontvangt de achterblijvende partner – of bij het ontbreken daarvan diens minderjarige kinderen — een overlijdensuitkering, die bestaat uit:

  • a.

    driemaal het laatst genoten salaris vermeerderd met het individueel keuzebudget en de toegekende salaristoelagen;

  • b.

    het resterende deel van het individueel keuzebudget over de periode van 1 januari tot en met de dag van overlijden.

  • 3.

    Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het voorgaande lid dan wordt de overlijdensuitkering uitgekeerd aan de meerderjarige kinderen, ouders, broers of zusters waarvoor de overledene kostwinner was.

Artikel 3:24 Uitkering bij overlijden in en door de dienst

  • 1

    Indien de ambtenaar overlijdt en zijn overlijden een rechtstreeks gevolg is van een ongeval in en door de dienst, dan wordt aan de achterblijvende partner een uitkering verstrekt. Indien de overledene geen partner nalaat, wordt de uitkering verstrekt aan de minderjarige kinderen.

  • 2

    De uitkering bedraagt één jaarsalaris, vermeerderd met de toegekende salaristoelagen, berekend over de 12 kalendermaanden onmiddellijk voorafgaande aan de maand van overlijden plus het resterende deel van het individueel keuzebudget.

  • 3

    Indien het college een verzekering heeft afgesloten die tot uitkering komt als de ambtenaar overlijdt als gevolg van een ongeval in en door de dienst, bedraagt de uitkering in afwijking van het tweede lid het bedrag waarvoor het college zich heeft verzekerd, met een minimum ter grootte van de in het vorige lid genoemde uitkering.

  • 4

    Zijn er geen nagelaten betrekkingen zoals genoemd in het eerste lid dan wordt de overlijdensuitkering uitgekeerd aan de meerderjarige kinderen, ouders, broers of zusters waarvoor de overledene kostwinner was.

Artikel 3:25 Recht op tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering

(niet van toepassing op medewerkers van de gemeenten Amsterdam en Den Haag)

  • 1

    De ambtenaar, die een aanvullende verzekering Extra Zorg 3 of Extra Zorg 4 bij IZA Zorgverzekeraar NV, of Mijn Keuze 3 of Mijn Keuze 4 bij Zilveren Kruis Achmea heeft, heeft recht op een tegemoetkoming in zijn ziektekosten.

  • 2

    De tegemoetkoming in de ziektekosten wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december uitbetaald.

  • 3

    Bij indiensttreding op of na 1 januari van een kalenderjaar heeft de ambtenaar naar evenredigheid recht op een tegemoetkoming in de ziektekosten.

Artikel 3:26 Hoogte tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering

(niet van toepassing op medewerkers van de gemeenten Amsterdam en Den Haag)

  • 1

    De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 168,= per jaar.

  • 2

    De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 296,= per jaar als het salaris van de ambtenaar lager is dan of gelijk is aan het bedrag dat hoort bij de hoogste periodiek van schaal 6.

  • 3

    De ambtenaar die gedurende het jaar in dienst treedt of ontslagen wordt ontvangt een tegemoetkoming in de ziektekosten naar rato van de tijd dat hij in dienst is geweest.

  • 4

    De peildatum voor de vergelijking van het tweede lid is de maand december. Voor de ambtenaar die gedurende het jaar uit dienst treedt is de peildatum voor de vergelijking van het tweede lid de laatste maand dat de ambtenaar in dienst is geweest.

§ 5. IKB

Deze artikelen volgen zodra de uitwerking van het IKB gereed is.