Gemeenschappelijke Regeling GGD West-Brabant

Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Intitulé

Gemeenschappelijke Regeling GGD West-Brabant

Gemeenschappelijke regeling GGD West-Brabant

De colleges van burgemeesters en wethouders van de gemeenten Aalburg, Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Bergen op Zoom, Breda, Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg, Halderberge, Moerdijk, Oosterhout, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen, Werkendam, Woensdrecht, Woudrichem en Zundert;

Overwegende dat

  • -

    ingevolge artikel 14 van de Wet publieke gezondheid de gemeenten zorgen voor de instelling en instandhouding van gemeentelijke gezondheidsdiensten;

  • -

    de gemeenten een hechte samenwerking bij de publieke gezondheid wenselijk vinden;

  • -

    de gemeenten daartoe een openbaar lichaam willen instellen waaraan zij bevoegdheden willen overdragen en middelen ter beschikking willen stellen;

  • -

    door het bestuur en het beheer van het openbaar lichaam de gemeentebesturen zoveel mogelijk betrokken moeten blijven bij die belangenbehartiging;

  • -

    de financiële risico’s voor de gemeenten door een adequate bedrijfsvoering zo laag mogelijk moeten blijven;

  • -

    gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    BESLUITEN:

onder gelijktijdige intrekking van de Regeling Openbare Gezondheidszorg West-Brabant vast te stellen de

Gemeenschappelijke regeling GGD West-Brabant

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

  • 1. Deze regeling verstaat onder:

    • -

      publieke gezondheidszorg: de gezondheidsbeschermende en gezondheidsbevorderende maatregelen voor de bevolking of specifieke groepen daaruit, waaronder begrepen het voorkómen en het vroegtijdig opsporen van ziekten;

    • -

      wet: Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • -

      regeling: Gemeenschappelijke regeling GGD West-Brabant;

    • -

      gemeenten: aan de regeling deelnemende gemeenten;

    • -

      college: college van burgemeester en wethouders van een gemeente;

    • -

      raad: raad van een gemeente;

    • -

      gedeputeerde staten: college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant;

    • -

      GGD: Gemeentelijke Gezondheidsdienst West-Brabant;

    • -

      geneeskundige hulpverlening: geneeskundige hulpverlening zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s;

    • -

      basistaken: de taken die de gemeenten wettelijk verplicht zijn af te nemen van de GGD en de taken die de gemeenten collectief willen afnemen zoals het algemeen bestuur die heeft aangewezen;

    • -

      aanvullende taken: taken die een gemeente boven de basistaken kan afnemen op basis van afspraken met de GGD.

  • 2. Waar de regeling artikelen van de Gemeentewet of een andere wettelijke regeling van overeenkomstige toepassing verklaart, wordt in die artikelen in plaats van 'de gemeente', 'de raad', 'burgemeester en wethouders' en 'de burgemeester' respectievelijk gelezen: 'de GGD', 'het algemeen bestuur', 'het dagelijks bestuur' en 'de voorzitter'.

    Artikel 2 Het openbaar lichaam

    Er is een openbaar lichaam: de GGD West-Brabant, gevestigd te Breda.

    Hoofdstuk 2 Doel en taken

    Artikel 3 Doel

    • 1.

      Het doel van deze regeling is: het behartigen van de belangen van de gemeenten op het gebied van de publieke gezondheid.

    • 2.

      De gemeenten houden de GGD in stand en zo nodig andere vormen van organisatie op het gebied van de publieke gezondheid.

    Artikel 4 Taken

    • 1.

      De gemeenten dragen aan de GGD de uitvoering op van gemeentelijke taken in de Wet publieke gezondheid en van de toezichtstaken in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

    • 2.

      Gemeenten of derden kunnen aan de GGD de uitvoering opdragen van taken voor de geneeskundige hulpverlening en van andere taken.

    • 3.

      Het algemeen bestuur stelt tenminste een maal per vier jaar de basistaken vast.

    • 4.

      De aanvullende taken zijn zo beschreven dat een gemeente op basis hiervan kan besluiten tot afname op contractbasis.

    Hoofdstuk 3 De bestuursorganen

    Artikel 5 Het algemeen bestuur

    • 1.

      Het algemeen bestuur bestaat uit evenveel leden als het aantal gemeenten. Iedere gemeente wordt door één lid vertegenwoordigd.

    • 2.

      Elk college wijst dit lid uit zijn midden aan, zo spoedig mogelijk na de benoeming van de wethouders na de verkiezing van de leden van de raad.

    • 3.

      Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt op de dag waarop de wethouders van de gemeente aftreden, als bedoeld in artikel 42 van de Gemeentewet.

    • 4.

      Als een lid van het algemeen bestuur ophoudt lid van het college te zijn, eindigt ook zijn lidmaatschap van het algemeen bestuur. Het college voorziet zo spoedig mogelijk in de vacature en deelt de voorzitter dit binnen één week mee.

    • 5.

      Het college kan een door hem aangewezen lid ontslaan als dit zijn vertrouwen niet meer heeft, nadat dit lid zich heeft kunnen verantwoorden. De artikelen 49 en 50 van de Gemeentewet zijn dan van toepassing.

    • 6.

      Het college waarvan het algemeen bestuur een lid aanwijst als lid van het dagelijks bestuur heeft het recht een tweede lid van het algemeen bestuur aan te wijzen. Het bepaalde in de leden 3 tot en met 5 van dit artikel is van toepassing op deze leden.

    • 7.

      Wanneer het in lid 6 genoemde eerst aangewezen lid geen deel meer uitmaakt van het dagelijks bestuur, vervalt het recht van het college om een tweede lid in het algemeen bestuur aan te wijzen.

    • 8.

      Het algemeen bestuur kan zich laten bijstaan door een of meer adviseurs.

    Artikel 6 Het dagelijks bestuur

    • 1.

      Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden de voorzitter en tenminste drie andere leden van het dagelijks bestuur aan. De voordracht van deze leden gebeurt:

    • -

      voor een lid: door de gezamenlijke leden in het algemeen bestuur van de gemeenten met meer dan 100.000 inwoners;

    • -

      voor een lid: door de gezamenlijke leden in het algemeen bestuur van de gemeenten met 40.000 tot 100.000 inwoners;

    • -

      voor twee leden: door de gezamenlijke leden in het algemeen bestuur van gemeenten met minder dan 40.000 inwoners.

    • 2.

      Het dagelijks bestuur bestaat naast de leden genoemd in lid 1 van dit artikel uit twee leden die het algemeen bestuur aanwijst op grond van hun deskundigheid op het terrein van de publieke gezondheidszorg en/of financiën en bedrijfsvoering. Deze twee leden zijn geen lid van het algemeen bestuur of het bestuur van een gemeente en kunnen, als het algemeen bestuur daartoe besluit, een vergoeding voor hun werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten ontvangen.

    • 3.

      Het algemeen bestuur kan besluiten een lid van het dagelijks bestuur ontslag te verlenen als dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Op het ontslagbesluit is artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

    • 4.

      Hij die ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn, houdt ook op lid van het dagelijks bestuur te zijn.

    • 5.

      Als tussentijds een plaats in het dagelijks bestuur beschikbaar komt, kiest het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk een nieuw lid.

    • 6.

      Onverminderd het bepaalde in lid 3 van dit artikel en van lid 4 van artikel 5 blijft hij die geen lid meer is van het dagelijks bestuur zijn zetel waarnemen totdat zijn opvolger die heeft aanvaard.

    • 7.

      Het dagelijks bestuur kan zich laten bijstaan door een of meer adviseurs.

    Artikel 7 De voorzitter

    • 1.

      Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden de voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter aan.

    • 2.

      De voorzitter vertegenwoordigt de GGD in en buiten rechte. Hij kan deze vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon.

    • 3.

      De voorzitter en de secretaris ondertekenen de stukken die van het openbaar lichaam uitgaan. Het algemeen bestuur kan de voorzitter toestaan de ondertekening op te dragen aan de secretaris.

    Hoofdstuk 4 Werkwijze

    Artikel 8 Het algemeen bestuur

    • 1.

      Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks tenminste tweemaal en verder zo dikwijls als de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig vindt of tenminste drie leden dit schriftelijk verzoeken, onder opgave van de te behandelen onderwerpen.

    • 2.

      Het algemeen bestuur besluit met meerderheid van de uitgebrachte stemmen, waarbij elk lid één stem heeft. Geen stemrecht hebben de leden van het dagelijks bestuur waarvan de gemeenten een tweede lid als bedoeld in artikel 5, lid 6 aanwijzen.

    • 3.

      Voor het vaststellen van de begroting is daarnaast een meerderheid nodig van de leden die in totaal tenminste de helft vertegenwoordigen van het aantal inwoners van de gemeenten waarvan de leden een stem uitbrengen.

    Artikel 9 Het dagelijks bestuur

    • 1.

      Aan het dagelijks bestuur behoren alle bevoegdheden behalve de volgende bevoegdheden van het algemeen bestuur:

    • -

      het besluiten over toetreding, uittreding, wijziging en opheffing, zoals bedoeld in hoofdstuk 7;

    • -

      het vaststellen van de jaarrekening en het vaststellen en/of wijzigen van de begroting en de basistaken;

    • -

      het besluiten tot het oprichten van en deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen.

    • 2.

      Het dagelijks bestuur vergadert tenminste zesmaal per jaar en verder zo dikwijls als de voorzitter dit nodig vindt of tenminste drie leden van het dagelijks bestuur dit schriftelijk verzoeken, onder opgave van de te behandelen onderwerpen, waarna de vergadering binnen veertien dagen plaatsvindt.

    • 3.

      De artikelen 56 en 58 van de Gemeentewet over de werkwijze bij en het stemmen tijdens de vergaderingen zijn van overeenkomstige toepassing. Elk lid heeft in de vergadering van het dagelijks bestuur één stem.

    • 4.

      De stemming in het dagelijks bestuur geschiedt mondeling, tenzij de voorzitter of één van de leden verzoekt om schriftelijke stemming.

    • 5.

      Het dagelijks bestuur kan zijn bevoegdheden binnen nadere voorwaarden mandateren aan de directie en houdt daarop toezicht. Een organisatieverordening beschrijft de relatie tussen het dagelijks bestuur en de directie.

    Artikel 10 Verantwoording en inlichtingen

    • 1.

      Het dagelijks bestuur en elk van zijn leden afzonderlijk zijn aan het algemeen bestuur verantwoording schuldig over het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur.

    • 2.

      Het dagelijks bestuur geeft het algemeen bestuur alle inlichtingen die het algemeen bestuur voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

    • 3.

      Het algemeen bestuur is verplicht de colleges en/of de raden desgevraagd en in ieder geval binnen zes weken te informeren en inlichtingen te geven over alle zaken over deze regeling.

    • 4.

      Het algemeen bestuur is bevoegd om, gevraagd of ongevraagd, aan een of meer colleges en/of raden advies te geven of voorstellen te doen, die hij in verband met deze regeling nodig vindt.

    • 5.

      Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter zijn verplicht de door een of meer leden van de raad van een gemeente gevraagde inlichtingen te verstrekken. Zij verstrekken deze inlichtingen zo spoedig mogelijk nadat daarom is gevraagd.

    • 6.

      Elk lid van het algemeen bestuur is daarnaast verplicht de door een of meer leden van het college of de raad van zijn gemeente gevraagde inlichtingen te verstrekken. Hij verstrekt deze inlichtingen zo spoedig mogelijk nadat hem daarom is gevraagd.

    • 7.

      Elk lid van het algemeen bestuur is aan het college en de raad van de gemeente waarvan het college hem als lid heeft aangewezen verantwoording schuldig voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid. Hij legt deze verantwoording zo spoedig mogelijk af nadat het college of de raad hem daarom heeft gevraagd.

    Artikel 11 Commissies

    • 1.

      Het algemeen bestuur kan commissies van advies, commissies ter behartiging van bepaalde belangen en klantenpanels instellen.

    • 2.

      Het dagelijks bestuur regelt de werkwijze van deze commissies en klantenpanels.

      Hoofdstuk 5 Organisatie

      Artikel 12 De directie

    • 1.

      De GGD heeft een directie die belast is met de dagelijkse leiding en het beheer van de dienst. Het algemeen bestuur benoemt, schorst en ontslaat de directie.

    • 2.

      Het dagelijks bestuur stelt in een organisatieverordening regels vast over de inrichting van de organisatie, de medische verantwoordelijkheden, de taken en bevoegdheden van de directie en de wijze waarop het dagelijks bestuur toeziet op de uitvoering daarvan.

    • 3.

      Het algemeen bestuur kan besluiten om een tweehoofdige directie aan te stellen.

    • 4.

      De directie is secretaris van het algemeen en dagelijks bestuur.

    • 5.

      Bij een tweehoofdige directie functioneert de door het dagelijks bestuur aangewezen directeur als secretaris.

    • 6.

      De secretaris woont de vergaderingen bij van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur en heeft daarin een adviserende stem.

    Artikel 13 Archief

    • 1.

      Het dagelijks bestuur zorgt voor het archief, op basis van het bepaalde in de Archiefwet.

    • 2.

      De directie is belast met het beheer van de archiefbescheiden.

    Hoofdstuk 6Financiën

    Artikel 14 Middelen

    • 1.

      De deelnemende gemeenten zullen er steeds voor zorgen dat de GGD altijd over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

    • 2.

      Als aan het algemeen bestuur blijkt dat een gemeente weigert deze uitgaven op de begroting te zetten, doet hij onverwijld aan gedeputeerde staten het verzoek om over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet.

    • 3.

      Het dagelijks bestuur stelt bij of krachtens een verordening nadere regels voor de financiële administratie en het geldverkeer.

    Artikel 15 De begroting

    • 1.

      Het dagelijks bestuur maakt elk jaar op voorstel van de directie een ontwerpbegroting voor het komend jaar en een meerjarenraming, met een toelichting en specificaties.

    • 2.

      Het dagelijks bestuur stuurt deze stukken en een raming van de door elke gemeente verschuldigde bijdrage(n) naar de gemeenten. Als deze bijdragen zijn gebaseerd op het aantal inwoners, is dit het aantal inwoners per 1 januari van het jaar vóór het kalenderjaar conform de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

    • 3.

      De raden kunnen hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt deze zienswijzen bij de ontwerpbegroting zoals hij deze aanbiedt aan het algemeen bestuur. Daarna stelt het algemeen bestuur de begroting vast.

    Artikel 16 De jaarrekening

    Het dagelijks bestuur stelt de jaarrekening op over het voorgaande jaar. Hij stuurt deze naar de gemeenten en naar de accountant, met het verzoek zo spoedig mogelijk het accountantsrapport uit te brengen.

    Hoofdstuk7Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

    Artikel 17 Toetreding

    • 1.

      Voor de toetreding van een gemeente volstaat het besluit van het college van die gemeente. Die toetreding heeft de instemming nodig van het algemeen bestuur.

    • 2.

      Aan de toetreding kan het algemeen bestuur voorwaarden verbinden.

    Artikel 18 Uittreding

    • 1.

      Een gemeente kan uittreden doordat het college een daartoe strekkend besluit stuurt aan het algemeen bestuur. Voor deze uittreding geldt een opzegtermijn van een kalenderjaar en zij treedt in werking op de datum die het besluit aangeeft.

    • 2.

      De uittredende gemeente is gedurende de drie jaren na afloop van het begrotingsjaar waarin de uittreding plaatsvindt een bijdrage verschuldigd van respectievelijk 100%, 66% en 33%.

    • 3.

      Aan de uittreding kan het algemeen bestuur verdere voorwaarden verbinden.

    Artikel 19 Wijziging

    • 1.

      Zowel het dagelijks bestuur als een college kan aan het algemeen bestuur voorstellen doen over het wijzigen van deze regeling. Het algemeen bestuur kan ook zelfstandig besluiten tot een voorstel tot wijziging.

    • 2.

      Wanneer het algemeen bestuur instemt met een voorstel tot wijziging, stuurt het dagelijks bestuur dit als voorstel naar de colleges.

    • 3.

      Een wijziging treedt in werking op de dag waarop de colleges van tenminste drievierde van de gemeenten daarmee hebben ingestemd en alle gemeenten deze wijziging bekend hebben gemaakt.

    Artikel 20 Opheffing

    • 1.

      De regeling wordt opgeheven, wanneer de colleges van tenminste drievierde van de gemeenten daartoe besluiten.

    • 2.

      Bij opheffing van de regeling besluit het algemeen bestuur tot liquidatie, gehoord de colleges.

    • 3.

      Bij opheffing blijven de organen van het openbaar lichaam zo nodig in functie totdat de liquidatie is beëindigd.

    Hoofdstuk 8Slot

    Artikel 21

    • 1.

      Deze regeling heet: Gemeenschappelijke regeling GGD West-Braban ten geldt voor onbepaalde tijd.

    • 2.

      Het gemeentebestuur van de gemeente Breda stuurt de regeling, de besluiten tot wijziging en opheffing van de regeling en de besluiten tot toetreding en uittreding naar gedeputeerde staten.

    • 3.

      In alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het algemeen bestuur.

    Gemeenschappelijke regeling GGD West-Brabant - toelichting

    Deze regeling sluit zoveel mogelijk aan bij de bepalingen in de Wet gemeenschappelijke regelingen en/of de Gemeentewet. Waar die bepalingen verplicht zijn, staan ze meestal niet in deze regeling. Hieronder volgt een toelichting op enkele artikelen en nadere informatie over enkele punten nadere. Overal waar in de regeling 'hij' of 'zijn' staat, zou ook 'zij' of 'haar' kunnen staan.

    Aanhef

    De wet zegt dat gemeenten een gezondheidsdienst instellen en in stand houden voor de uitvoering van een aantal taken en dat ze dit doen samen met andere gemeenten. Daarom stellen de gemeenten deze gemeenschappelijke regeling vast. De regeling sluit aan bij de Wet publieke gezondheid (hierna: de wet), die in de plaats kwam van o.a. de Wet collectieve preventie volkgezondheid.

    De gemeente formuleert zijn gezondheidsbeleid en stuurt de GGD vanuit dat kader aan.

    De uitgangspunten bij de vormgeving van de bestuurlijke structuur zijn:

    • -

      gemeenten voeren de regie en moeten de GGD zo nodig direct kunnen inzetten.

    • -

      er moet ruimte zijn voor gemeenten om de GGD individueel en gezamenlijk aan te sturen;

    • -

      de GGD functioneert binnen die kaders als een zelfstandige, professionele organisatie;

    • -

      gemeenten moeten kunnen ingrijpen als de GGD de taken niet goed uitvoert.

    De GGD moet dus genoeg keuzevrijheid bieden en flexibel aansluiten op de lokale wensen. Hij moet ook werken met een slagvaardige bedrijfsvoering, die leidt tot het behalen van de doelen. Daarbij kunnen de gemeenten, via het algemeen bestuur, inhoudelijke kaders stellen en toezicht houden op het beheer van de GGD. Het algemeen bestuur zal zich daarbij vooral richten op de beleidskaders, de begroting en de rekening. Het dagelijks bestuur richt zich vooral op het toezicht op de directie.

    Artikel 4 Taken

    Artikel 4 van de regeling sluit aan bij de wettelijke taken en de bepalingen in artikel 14 van de wet:

    Artikel 2

    • 1.

      Het college van burgemeester en wethouders bevordert de totstandkoming en de continuïteit van en de samenhang binnen de publieke gezondheidszorg en de afstemming ervan met de curatieve gezondheidszorg en de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen.

    • 2.

      Ter uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taak draagt het college van burgemeester en wethouders in ieder geval zorg voor:

    • a.

      het verwerven van, op epidemiologische analyse gebaseerd, inzicht in de gezondheidssituatie van de bevolking;

    • b.

      het elke vier jaar, voorafgaand aan de opstelling van de nota gemeentelijke gezondheidsbeleid, bedoeld in artikel 13, tweede lid, op landelijk gelijkvormige wijze verzamelen en analyseren van gegevens over deze gezondheidssituatie;

    • c.

      het bewaken van gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen;

    • d.

      het bijdragen aan opzet, uitvoering en afstemming van preventieprogramma’s, met inbegrip van programma’s voor de gezondheidsbevordering;

    • e.

      het bevorderen van medisch milieukundige zorg;

    • f.

      het bevorderen van technische hygiënezorg;

    • g.

      het bevorderen van psychosociale hulp bij rampen;

    • h.

      het geven van prenatale voorlichting aan aanstaande ouders.

    (…)

    Artikel 5

    • 1.

      Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg.

    • 2.

      Ter uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taak draagt het college van burgemeester en wethouders in ieder geval zorg voor:

    • a.

      het op systematische wijze volgen en signaleren van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van jeugdigen en van gezondheidsbevorderende en -bedreigende factoren,

    • b.

      het ramen van de behoeften aan zorg,

    • c.

      de vroegtijdige opsporing en preventie van specifieke stoornissen, met uitzondering van het perinatale onderzoek op phenylketonurie (PKU), congenitale hypothyroïdie (CHT) en adrenogenitaal syndroom (AGS) en het aanbieden van vaccinaties voorkomend uit het Rijksvaccinatieprogramma,

    • d.

      het geven van voorlichting, advies, instructie en begeleiding,

    • e.

      het formuleren van maatregelen ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen.

    (…)

    Artikel 6

    • 1.

      Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor de uitvoering van de algemene infectieziektebestrijding, waaronder in ieder geval behoort:

    • a.

      het nemen van algemene preventieve maatregelen op dit gebied,

    • b.

      het bestrijden van tuberculose en seksueel overdraagbare aandoeningen, inclusief bron- en contactopsporing,

    • c.

      bron- en contactopsporing bij meldingen als bedoeld in de artikelen 21, 22, 25 en 26.

    (…)

    Artikel 14

    1.Ter uitvoering van bij of krachtens deze wet opgedragen taken dragen de colleges van burgemeester en wethouders van gemeenten die behoren tot een regio als bedoeld in de Wet veiligheidsregio’s, via het treffen van een gemeenschappelijke regeling zorg voor de instelling en instandhouding van een regionale gezondheidsdienst in die regio.

    (…)

    4.Met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels, staat het het college van burgemeester en wethouders vrij om de uitvoering van de taken of onderdelen van taken, bedoeld in de artikelen 2, tweede lid, onder h, en 5, tweede lid, onder a tot en met d, over te laten of mede over te laten aan een ander dan de gemeentelijke gezondheidsdienst.

    Uit lid 4 van artikel 14 van de wet blijkt een gemeente de jeugdgezondheidszorg ook (mede) kan overlaten aan andere organisaties dan de gemeentelijke gezondheidsdienst. In West-Brabant gebeurt dit in een aantal gemeenten ook, voor de zorg voor de 0- tot 4-jarigen.

    Voor de andere wettelijke taken staat de koppeling met de GGD in lid 1 van artikel 14.

    Het algemeen bestuur bepaalt de omvang en de inhoud van het pakket bij de vaststelling van de basistaken en in de (jaarlijkse) begroting.

    Artikel 8 Het algemeen bestuur

    Dit artikel beschrijft onder andere de besluitvorming in het algemeen bestuur. Het streven is: besluiten in consensus, maar toch is, als dat niet lukt, een nauwkeuriger beschrijving nodig.

    De algemene regel (in lid 2) is gelijk aan de besluitvorming in de gemeenteraad: het algemeen bestuur besluit met (absolute) meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Voor het vaststellen van de begroting moeten die stemmen daarnaast ook de meerderheid vertegenwoordigen van de inwoners van de gemeenten (waarvan de leden hun stem uitbrachten). Daardoor weegt in die besluiten ook het financieel belang van elke gemeente mee.

    Artikel 11 Commissies

    Bij een besluit over het instellen van een commissie volgt het algemeen bestuur de daarvoor geldende (wettelijke) regels (Wet gemeenschappelijke regelingen).

    Artikel 14 Middelen

    Artikel 194 en 195 van de Gemeentewet luiden:

    Artikel 194

    • 1.

      Indien de raad weigert verplichte uitgaven op de begroting te brengen, doen gedeputeerde staten dit.

    • 2.

      Indien de raad bovendien weigert in voldoende dekking van in het eerste lid bedoelde uitgaven te voorzien, verminderen gedeputeerde staten daartoe hetzij het bedrag voor onvoorziene uitgaven, hetzij indien dit bedrag niet toereikend is, overige niet-verplichte uitgaven.

    Artikel 195

    Gedeputeerde staten dragen zo nodig aan de bevoegde gemeenteambtenaar de betaling op ten laste van de gemeente van hetgeen als verplichte uitgaaf op de begroting is gebracht.

    Artikel 15 De begroting

    Vóór de begroting stelt het algemeen bestuur een kadernota vast. Hierin staan de hoofdlijnen van het beleid voor de komende jaren en de globale financiële gevolgen daarvan. Het algemeen bestuur bespreekt deze nota in april. Gemeenten kunnen hierdoor tijdig invloed uitoefenen.

    Daarnaast stelt het dagelijks bestuur in december een beheersbegroting vast, die de middeleninzet beschrijft van personeel, huisvesting en kapitaallasten.