Verordening tegenprestatie Participatiewet Gilze en Rijen 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Intitulé

Verordening tegenprestatie Participatiewet Gilze en Rijen 2015

Agendapunt 8c.

Vergadering

d.d. 3 november 2014.

DE RAAD VAN DE GEMEENTE GILZE EN RIJEN;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 22 oktober;

gelet op artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel e van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, en artikel 35, eerste lid, onderdeel e van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

besluit vast te stellen de

Verordening tegenprestatie Participatiewet Gilze en Rijen 2015

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    M antelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden

    aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

  • b.

    Tegenprestatie: onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteiten die worden verricht, eventueel naast of in aanvulling op beloonde arbeid, en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. De werkzaamheden hoeven niet te leiden tot het versterken van het arbeidsperspectief.

Hoofdstuk 2. Tegenprestatie naar vermogen

Artikel 2. Doelgroep en doel tegenprestatie

  • 1. Tot de doelgroep van de tegenprestatie behoren alle belanghebbenden van 18 jaar of ouder, die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereik en die een uitkering ontvangen op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ.

  • 2. Het doel van het verrichten van een tegenprestatie is om belanghebbenden vanuit het principe van wederkerigheid maatschappelijk nuttige werkzaamheden te laten verrichten.

Artikel 3. Inhoud van een tegenprestatie

  • 1. Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:

    • a.

      naar zijn aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

    • b.

      niet zijn bedoeld als re-integratieinstrument;

    • c.

      worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin ze worden verricht; en

    • d.

      niet leiden tot verdringing.

      2.Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening beleidsregels vast waarin wordt vastgelegd welke aanvullende werkzaamheden het college in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden, inclusief de mogelijkheden om voor een vergoeding van extra kosten in aanmerking te komen.

Artikel 4. Het opdragen van een tegenprestatie

  • 1.

    Het college kan een belanghebbende een tegenprestatie opdragen.

  • 2.

    Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college rekening met de volgende factoren:

    • a)de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht door een belanghebbende;

    • b)de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van belanghebbende;

    • c)de persoonlijke wensen en kwaliteiten van een belanghebbende;

    • d)de maatschappelijke activiteiten of het vrijwilligerswerk dat door belanghebbende al wordt verricht.

Artikel 5. Duur en omvang van een tegenprestatie

De tegenprestatie is kort van duur en beperkt in omvang. De individuele omstandigheden van belanghebbende zijn hierbij bepalend.

Artikel 6. Mantelzorg

Het college draagt geen tegenprestatie op indien een belanghebbende mantelzorg verricht.

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 7. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.

Artikel 8. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening tegenprestatie Participatiewet Gilze en Rijen 2015.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare
vergadering van 3 november 2014.
DE RAAD VOORNOEMD,
de griffier, de voorzitter,
mr. J.W. Timmermans dr. A.J.W. Boelhouwer

Toelichting Verordening tegenprestatie Participatiewet Gilze en Rijen 2015

Algemene toelichting

In artikel 9, eerste lid, onderdeel c van de Participatiewet, in artikel 37 IOAW en artikel 37 IOAZ is vastgelegd dat degenen die een uitkering ontvangen op grond van deze wetten verplicht zijn om een maatschappelijk nuttige tegenprestatie te verrichten. Deze activiteiten vinden plaats naast of in aanvulling op reguliere arbeid. Daarnaast mogen deze activiteiten niet leiden tot verdringing van de arbeidsmarkt. Vanaf de datum van melding is iedere belanghebbende in de leeftijd van 18 jaar tot aan de pensioengerechtigde leeftijd verplicht deze tegenprestatie naar vermogen te verrichten.

Individuele omstandigheden /Eigen kracht en maatwerk

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te dragen tegenprestatie. Uitgangspunt vormt de eigen kracht van het individu. Om deze reden worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld zelf met een voorstel te komen voor het invullen van de tegenprestatie. Lukt dit niet dan wordt de nodig ondersteuning geboden.

Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem verwacht wordt (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Geen tegenprestatie

Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het college in individuele situaties tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet). De opdracht tot een tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).

Tegenprestatie is geen re-integratieinstrument

De plicht tot tegenprestatie is een middel om belanghebbenden maatschappelijk nuttige werkzaamheden te laten verrichten in de samenleving als tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Het opdragen van een tegenprestatie heeft niet primair tot doel de re-integratie van een belanghebbende te bevorderen, maar moet worden gezien als een nuttige bijdrage aan de samenleving (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 4950). De tegenprestatie is daarom naar zijn aard niet gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt en is niet bedoeld als re-integratieinstrument. Voorts mag een tegenprestatie het accepteren van passende arbeid of van re-integratieinspanningen niet belemmeren. Immers, als uitgangspunt geldt werk boven uitkering.

Verordeningsplicht

De Wet maatregelen WWB (zoals opgenomen in de Participatiewet) legt de gemeenteraad de verplichting op om bij verordening regels vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie aan mensen met een bijstandsuitkering in de leeftijd van 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b Participatiewet. Het is aan de gemeente om de duur, omvang en inhoud van de tegenprestatie te regelen (zie TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6).

Ontwikkelen beleid door college

Het college heeft de opdracht beleid te ontwikkelen ten behoeve van het verrichten van een tegenprestatie en het uitvoeren ervan overeenkomstig de verordening tegenprestatie. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. De kaders voor de uitvoering van het beleid zijn neergelegd in de Implementatienota Participatiewet. Uitwerking daarvan vindt in beleidsregels plaats.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Voor de definitie van mantelzorg is aangesloten bij artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 2. Doelgroepen en doel tegenprestatie

Formulering spreekt voor zich en sluit aan bij wettelijke regeling en gemeentelijke praktijk.

Artikel3. Inhoud van een tegenprestatie

Artikel 3 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de inhoud van de tegenprestatie. Het college past maatwerk toe bij het opdragen van een tegenprestatie. Het college houdt rekening met de individuele omstandigheden van belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante persoonlijke omstandigheden. De werkzaamheden worden immers opgedragen ‘naar vermogen’. Het is dus van belang dat belanghebbende ook in staat is de werkzaamheden te verrichten (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem wordt verwacht (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Additionele onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden

In artikel 3, eerste lid, van deze verordening is bepaald dat de tegenprestatie onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden betreffen die additioneel van aard zijn. De maatschappelijk nuttige werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie dienen zich te onderscheiden van werkzaamheden die door de reguliere arbeidsmarkt verricht worden. Het onderscheid tussen betaalde en onbetaalde werkzaamheden is afhankelijk van onder meer economische factoren en van keuzes die mede op basis daarvan door het bedrijfsleven en/of de overheid worden gemaakt (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).

Werkzaamheden die kunnen worden ingezet

Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden voldoen aan de in artikel 3, eerste lid, van deze verordening genoemde voorwaarden. Deze voorwaarden zijn gebaseerd op de belangrijkste kenmerken van de tegenprestatie die volgen uit de parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 14).

In de beleidsregels kan het college vastleggen welke werkzaamheden in ieder geval als tegenprestatie kunnen worden ingezet (artikel 2, tweede lid, van deze verordening). Deze werkzaamheden voldoen aan de in artikel 2, eerste lid, van deze verordening gestelde voorwaarden.

Samenwerking met maatschappelijke organisaties:

Om ervoor te zorgen dat voldoende maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn onderhoudt het college contact met verschillende maatschappelijke organisatie, maar zet bijvoorbeeld ook het project WoonZorgService in de Wijk en het VrijwilligersInformatiePunt in.

In algemene zin wordt er steeds naar gestreefd de tegenprestatie zoveel als mogelijk ‘om de hoek’ te organiseren. Ook hierbij geldt maatwerk. Mocht er lokaal niets voorhanden zijn, dan wordt over de gemeentegrens heen gekeken.

Tegenprestatie mag niet leiden tot verdringing

De tegenprestatie mag niet worden ingezet in het kader van de re-integratie. De tegenprestatie mag bovendien niet direct gericht zijn op toeleiding naar de arbeidsmarkt en is dan ook niet bedoeld als re-integratieinstrument. Het betreft werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Reguliere werkzaamheden kunnen daarom niet als tegenprestatie worden ingezet. De tegenprestatie mag het accepteren van passende arbeid of van re-integratieinspanningen niet belemmeren. Het uitgangspunt werk boven uitkering staat voorop. Dit volgt uit artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet en de parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 14).

Artikel 4. Het opdragen van een tegenprestatie

Het college hanteert het uitgangspunt dat iedereen in beginsel aangesproken wordt op het leveren van een tegenprestatie. De afgelopen jaren hebben ook geleerd dat het opleggen van een verplichting niet nodig is. Juist het gesprek om met elkaar opzoek te gaan naar een best passende opdracht biedt vertrouwen en geeft energie. Om die reden ziet het college af van het opleggen van verplichtingen en het opleggen van sancties. Tegelijkertijd blijft het college investeren in het steeds verder uitrollen van het leveren van een tegenprestatie door bijstandsgerechtigden.

Geen tegenprestatie

Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk afzien van afspraken over de te leveren tegenprestatie. Het verrichten van een tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet). De verplichting tot tegenprestatie is niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).

In de afgelopen jaren is er niemand die een leveren van een tegenprestatie heeft geweigerd. Het opzetten van een sanctieregime schiet dan ook naar het oordeel van het college zijn doel voorbij.

Factor: tegenprestatie 'naar vermogen'

De werkzaamheden die als tegenprestatie ingezet worden, moeten naar vermogen door een belanghebbende verricht kunnen worden. De term 'naar vermogen' heeft betrekking op de mogelijkheden waarover een belanghebbende beschikt om deze werkzaamheden te verrichten. Immers, niet alle onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden kunnen worden opgedragen aan elke uitkeringsgerechtigde (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).

Factor: persoonlijke situatie en individuele omstandigheden belanghebbende

Bij het opdragen van de tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding en werkervaring (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Hierbij wordt rekening gehouden met het fysieke en psychische vermogen van een belanghebbende. Bij het opdragen van de tegenprestatie dient het college maatwerk te leveren.

Voorts wordt bij opdragen van een tegenprestatie rekening gehouden met praktische omstandigheden zoals reistijd, beschikbaarheid van kinderopvang en/of belanghebbende al maatschappelijke activiteiten verricht.

Factor: persoonlijke wensen en kwaliteiten belanghebbende

Bij het opdragen van de verplichting tot tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke wensen en kwaliteiten van belanghebbende. De regering vindt het immers belangrijk dat een belanghebbende invloed heeft op de keuze van de activiteiten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 47). Belanghebbende draagt zelf ideeën aan voor het invullen van de tegenprestatie. Ook hier is de zelfredzaamheid en eigen kracht van de cliënt het uitgangspunt . In zijn beslissing sluit het college hierbij (zoveel mogelijk) aan. Uiteraard moet die werkzaamheid voldoen aan het bepaalde bij of krachtens artikel 3 van deze verordening en moet die werkzaamheid beschikbaar zijn. Het college is niet gehouden te voldoen aan de wensen van een belanghebbende, maar moet deze wel in de beoordeling meenemen. Draagt belanghebbende geen ideeën aan, dan legt het college belanghebbende een lijst met keuzemogelijkheden voor van maatschappelijk nuttige werkzaamheden die voorhanden zijn. Als belanghebbende geen voorkeur kenbaar maakt of er geen keuzemogelijkheid is, legt het college een werkzaamheid op. Het is immers aan het college, en niet aan een belanghebbende, een tegenprestatie op te dragen aan belanghebbende.

Factor: maatschappelijke activiteiten en vrijwilligerswerk door belanghebbende

Het college houdt er bij het opdragen van de plicht tot tegenprestatie rekening met het eventuele gegeven dat een belanghebbende al maatschappelijk actief is (TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). Indien een belanghebbende al een maatschappelijke activiteit verricht, kan het college in bepaalde gevallen besluiten deze maatschappelijke activiteit aan te merken als tegenprestatie. Ook kan de omstandigheid dat een belanghebbende maatschappelijke activiteit verricht, ertoe leiden dat hiermee rekening wordt gehouden bij het vaststellen van de tegenprestatie, met name de duur en de omvang van de tegenprestatie. Een voorbeeld van maatschappelijke activiteiten zijn: de zorg voor een ouder of een gehandicapt kind. Het college beoordeelt de maatschappelijke activiteiten en houdt daarbij rekening met de duur en omvang.

Artikel 5. Duur en omvang van een tegenprestatie

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen.

Individuele omstandigheden

Het college beoordeelt op basis van de individuele omstandigheden van een belanghebbende de omvang en de duur van de tegenprestatie. De omvang van de werkzaamheden en de duur in de tijd dienen in de regel beperkt te zijn. Dat betekent dat het college steeds een afweging maakt op basis van de situatie in welke mate een tegenprestatie verlangd kan worden (TK 2013-2014, 33 801, nr. 30).

Artikel 6. Mantelzorg

Artikel 6 van de verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien een belanghebbende mantelzorg verricht en het college het verrichten hiervan redelijkerwijze noodzakelijk vindt. De regering heeft deze mogelijkheid uitdrukkelijk benoemd in de nota van wijziging met betrekking tot de Wet maatregelen WWB (TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6).

Of sprake is van mantelzorg wordt getoetst aan de criteria van het begrip mantelzorg zoals neergelegd in artikel 1 van deze verordening. Verricht een belanghebbende mantelzorg in de zin van deze verordening en is het verrichten van mantelzorg volgens het college redelijkerwijs noodzakelijk, dan draagt het college een belanghebbende geen tegenprestatie op (artikel 5 van deze verordening).

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikelen behoeven geen toelichting.