Regeling vervallen per 01-01-2024

Besluit van het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland houdende regels omtrent de Keur (Algemene Regels behorende bij de Keur Waterschap Rivierenland 2014)

Geldend van 09-03-2021 t/m 21-07-2021

Intitulé

Besluit van het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland houdende regels omtrent de Keur (Algemene Regels behorende bij de Keur Waterschap Rivierenland 2014)

Het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland;

gelezen het voorstel van de directieraad d.d. 24 november 2014;

gelet op de desbetreffende bepalingen van de Waterschapswet en het algemeen reglement voor Waterschap Rivierenland;

Besluit:

I

Vast te stellen de Algemene Regels behorende bij de Keur Waterschap Rivierenland 2014, bijgevoegd bij dit besluit en die als zodanig deel uitmaken van dit besluit.

II

In te trekken de Algemene regels behorende bij de Keur Waterschap Rivierenland 2009.

II

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2015.

III

Dit besluit kan worden aangehaald als: Algemene Regels behorende bij de Keur Waterschap Rivierenland 2014.

Inleiding

In principe zijn alle handelingen, werken, activiteiten en gedragingen, die op de één of andere manier van invloed (kunnen) zijn op waterstaatwerken, verboden volgens de Keur van Waterschap Rivierenland 2014. Voor specifieke activiteiten kan een (water)vergunning worden verleend. In de beleidsregels behorend bij de keur, is voor veel activiteiten beschreven of en onder welke voorwaarden vergunningen kunnen worden verleend. Een vergunningaanvraag doorloopt een wettelijke procedure, welke doorgaans een aantal weken in beslag neemt.

De ervaring leert dat bepaalde, regelmatig voorkomende, activiteiten in, of in de directe omgeving van waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen en wegen, weinig invloed hebben op de staat van deze beheersobjecten van het waterschap. Voor deze weinig risicovolle en regelmatig voorkomende activiteiten heeft het waterschap de afweging gemaakt dat ze niet langer vergunningplichtig zijn, indien voldaan wordt aan de gestelde criteria en voorwaarden. Hierdoor worden de administratieve lasten voor zowel het waterschap als voor burgers en bedrijven verminderd.

Door het stellen van algemene regels zijn de betreffende activiteiten vrijgesteld van de vergunningplicht. Wel dienen ze in de meeste gevallen aan het waterschap te worden gemeld. Aan het behandelen van een melding zijn geen legeskosten verbonden. Indien bij een melding blijkt dat wordt afgeweken van de in de algemene regels gestelde criteria en voorwaarden, dienen de activiteiten te worden aangepast om alsnog conform de algemene regels te worden uitgevoerd, of dient een vergunningaanvraag te worden ingediend. Wanneer sprake is van een werk waarbij zowel vergunningplichtige als meldingplichtige activiteiten worden uitgevoerd, dient voor alle activiteiten gezamenlijk een vergunningaanvraag te worden ingediend. De aanvraag wordt dan getoetst aan de beleidsregels behorend bij de keur.

Het is voor veel activiteiten denkbaar dat daarmee belangen van derden (bijvoorbeeld aangrenzende eigenaren) zijn gemoeid. Een melding op grond van een algemene regel geeft niet het recht om activiteiten uit te voeren op eigendomsgrenzen met derden of op eigendommen van derden. Degene die gebruik maakt van een algemene regel dient in dat geval voor een eventuele toestemming of machtiging van derden te zorgen.

Algemene regels waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen en wegen

WW 1. Verwijderen objecten

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van de verboden, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, en/of artikel 5.4 van de keur, voor het verwijderen van een object uit een waterstaatswerk, bijbehorende beschermingszone en/of uit een wegberm voor zover het:

een object in een oppervlaktewaterlichaam en/of bijbehorende beschermingszone betreft dat:

  • 1.

    gelegen is op en/of aansluit op percelen waarvan initiatiefnemer rechthebbende is;

  • 2.

    geen onderdeel uitmaakt van een onderhoudsroute;

  • 3.

    geen peilscheidend, waterkerend of peilregulerende functie heeft;

  • 4.

    niet gelegen is in een aangewezen vaarweg;

een object in een waterkering en/of bijbehorende beschermingszone betreft dat:

  • 5.

    gelegen is op en/of aansluit op percelen waarvan initiatiefnemer rechthebbende is;

  • 6.

    geen onderdeel uitmaakt van een onderhoudsroute;

  • 7.

    geen (gedeeltelijke) grond- of waterkerende functie heeft;

  • 8.

    in geval van een kabel en/of leiding niet dieper ligt dan 1,20 m beneden maaiveld;

  • 9.

    een oppervlak heeft van maximaal 10 m2 in/op de waterkering;

  • 10.

    in de waterkering niet dieper dan 0,60 m beneden maaiveld is gefundeerd;

  • 11.

    in de beschermingszone niet dieper dan 1,00 m beneden maaiveld is gefundeerd;

een object in een wegberm betreft dat:

  • 12.

    gelegen is op en/of aansluit op percelen waarvan initiatiefnemer rechthebbende is;

  • 13.

    geen onderdeel uitmaakt van een onderhoudsroute;

  • 14.

    geen (gedeeltelijke) grond- of waterkerende functie heeft;

  • 15.

    niet gelegen is onder een 45-graden lijn gemeten vanuit de zijkant wegverharding (zie tekening ‘Werkzaamheden bij wegen’);

een kabel/leiding onder een weg gelegen op een waterkering betreft;

  • 16.

    gelegen is op en/of aansluit op percelen waarvan initiatiefnemer rechthebbende is;

  • 17.

    die niet dieper dan 1,20 m onder maaiveld is gelegen, en;

  • 18.

    die de weg haaks kruist.

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

voor zover het een oppervlaktewaterlichaam betreft:

  • 1.

    verwijdert het object volledig uit het oppervlaktewaterlichaam en/of beschermingszone, inclusief bijbehorende werken;

  • 2.

    draagt er zorg voor dat de activiteiten de watertoevoer niet ontoelaatbaar belemmeren.

  • 3.

    brengt het oppervlaktewaterlichaam na verwijdering van het object terug op de afmetingen conform het naastgelegen profiel;

  • 4.

    verlegt eventuele vrijkomende kabels en leidingen conform de algemene regel ‘WW 3. Kabels en leidingen’;

  • 5.

    beschermt taluds op doelmatige wijze tegen uitspoeling en inzakking;

  • 6.

    damt het oppervlaktewaterlichaam, indien nodig, niet eerder af dan na overleg met de toezichthouder van het waterschap;

  • 7.

    verwijdert bestaande kabels en/of leidingen die uit gebruik zijn of worden genomen volledig;

voor zover het een waterkering betreft:

  • 8.

    verwijdert het object uit de primaire waterkering niet in periode 15 oktober tot 1 april;

  • 9.

    verwijdert het object in open ontgraving;

  • 10.

    voert de activiteiten aaneengesloten uit en houdt de uitvoeringsduur zo kort mogelijk;

  • 11.

    dicht zowel voor het einde van de dagelijkse werktijd als na de voltooiing van het werk de ontgraving op de waterkering met de uitkomende grond tot een proctordichtheid van 98%;

  • 12.

    hindert bij het verwijderen van het object de afwatering van de waterkering en het omliggende terrein niet;

  • 13.

    verwijdert het object volledig uit de waterkering en/of beschermingszone, inclusief bijbehorende werken;

  • 14.

    verwijdert funderingspalen van bouwwerken tot 1,00 m onder maaiveld;

  • 15.

    herstelt na verwijdering van het object direct het maaiveld of dijktalud waarbij een minimale kleilaag van 1,00 m blijft gehandhaafd of wordt aangebracht. De volgende klei moet worden toegepast:

    • a.

      voor het buitentalud: klei met erosiebestendigheid categorie 1, met een lutumpercentage tussen 25%-37%, en

    • b.

      voor het binnentalud: klein met erosiebestendigheid categorie 2-3, met een lutumpercentage tussen 15%-25%;

  • 16.

    vergraaft niet meer grond dan nodig is;

  • 17.

    verwijdert bij het rooien van beplanting de boomstronken en wortels uit de bodem tot een maximale diepte van 1,00 m onder maaiveld;

  • 18.

    voert gerooide bomen, takken, wortels en andere boom- en/of struikresten af;

  • 19.

    sluit het te herstellen talud aan overeenkomend aan de aangrenzende taluds;

  • 20.

    zaait de bodem, direct nadat deze is aangevuld, als volgt in:

     

    Type graszaadmengsel

    Inzaai (kg/ha)

    Doorzaai (kg/ha)

    Beweid

    D1

    100-150

    50-75

    Niet beweid

    D2

    100-150

    50-75

  • 21.

    treft, wanneer op 15 oktober op de waterkering en haar bijbehorende beschermingszones geen grasmat aanwezig is, of de grasmat zich naar het oordeel van het waterschap in slechte staat bevindt, op aanzegging van het waterschap, alle maatregelen om een adequate erosiebestendige waterkering te garanderen;

voor zover het een weg of wegberm betreft:

  • 22.

    verwijdert het object inclusief bijbehorende werken volledig uit de wegberm;

  • 23.

    verwijdert de kabel/leiding volledig uit de weg;

  • 24.

    dicht ontstane gaten en herstelt de wegberm;

  • 25.

    zaagt een sleuf voor een wegkruising in asfalt te allen tijde op klinkermaat;

  • 26.

    zorgt ervoor dat het verkeer zo min mogelijk hinder van de werkzaamheden heeft;

  • 27.

    brengt ter plaatse van verwijderde wegverharding een klinkverharding aan;

  • 28.

    herstelt een sleuf als volgt:

    • a.

      voor wegfunderingsmateriaal geschikt puingranulaat ter dikte van 0,35 meter;

    • a.

      zand tot 0,40 meter beneden het wegdek;

    • b.

      klinkerbestrating als tijdelijk wegdek;

  • 29.

    voorziet een sleuf in het wegdek 12 maanden na afronding van de werkzaamheden van een nieuwe asfaltlaag, in overleg met en op aanwijzen van de toezichthouder. De aan te brengen asfaltlaag moet vloeiend in het bestaande wegdek verlopen en de waterafvoer mag door het nieuwe asfalt niet worden belemmerd;

  • 30.

    dicht en verhardt elk opgebroken gedeelte telkens voor zonsondergang;

  • 31.

    brengt een duidelijke tegelverharding in de berm van de weg aan rondom een afsluiter, pomp- of inspectieput en dergelijke en onderhoudt de juiste hoogteligging ten opzichte van het maaiveld om maaischade te voorkomen;

  • 32.

    Zorgt ervoor dat de werkzaamheden duidelijk worden aangegeven, bijvoorbeeld door (waarschuwings)borden

  • 33.

    moet bij wegafzettingen en/of omleidingsroute voldoen aan de CROW-publicatie 96b (zie tekening ‘Werkzaamheden bij wegen’). Het plan moet ter goedkeuring aan het waterschap worden voorgelegd;

Artikel 3. Melding

  • 1. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap.

  • 2. De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    • b.

      het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie, afmetingen van het te verwijderen object (inclusief fundering), legenda en noordpijl.

  • 3. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten 2 werkdagen van te voren bij de toezichthouder (startmelding).

  • 4. De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1. Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, op grond van deze algemene regel, meldingplichtige activiteiten wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2. Indien voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel:

    • a.

      een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierneland 2009 in werking was of,

    • b.

      een vergunning krachtens de Wegenverordening Waterschap Rivierenland 2011 in werking was,

    worden de voorschriften van de (water)vergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3. Indien voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een (water)vergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Indien de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

Op grond van artikel 5.4, derde lid, van de keur is het verboden zonder vergunning van het bestuur enig werk aan te brengen, te houden, te veranderen of te verwijderen boven, op, in, of onder de weg. Op grond van artikel 5.5, derde lid, van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.

Risico’s

Het verwijderen van een object uit een oppervlaktewaterlichaam heeft een positief effect op de waterhuishouding, met name omdat daardoor de doorstroming van het water verbetert. Het verwijderen van een object van een waterkering is positief voor de stabiliteit en het onderhoud van de waterkering. Het belang van het waterschap bij het verwijderen van een object is er in gelegen dat ingravingen tot een minimum worden beperkt en het oppervlaktewaterlichaam, weg en/of de waterkering in goede staat wordt hersteld. De risico’s bij het verwijderen van een object zijn zo gering dat kan worden volstaan met een algemene regel. Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Het is ook mogelijk om de melding schriftelijk te verrichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door het waterschap beschikbaar gesteld formulier. Dit formulier is te bereiken via: www.waterschaprivierenland.nl.

WW 2. Bodemonderzoek

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van de verboden, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, en/of artikel 5.4 van de keur, voor het uitvoeren van bodemonderzoek voor zover:

  • 1.

    het handmatig en/of mechanisch bodemonderzoek betreft zijnde:

    a. sonderingen;

    b. handboringen met een maximale diameter van 0,15 m, en/of;

    c. aanbrengen van peilbuizen, en;

  • 2.

    het handmatig en/of mechanisch bodemonderzoek plaatsvindt:

    a. in de waterkering tussen de binnen- en buitenkruin, en/of;

    b. in de beschermingszone van een waterkering en/of;

    c. in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam en/of;

    d. in een wegberm, en;

  • 3.

    het handmatige en mechanisch onderzoek in de waterkering en in de buitendijkse beschermingszone niet plaatsvindt in de periode tussen 15 oktober en 1 april, en;

  • 4.

    peilbuizen niet dieper reiken dan 1,00 m onder de gemiddelde laagste freatische grondwaterstand.

 

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    voert maximaal 10 sonderingen en/of boringen uit op tenminste 10,00 m afstand van elkaar;

  • 2.

    verwijdert niet meer in gebruik zijnde peilbuizen;

  • 3.

    dicht gaten die zijn ontstaan door de werkzaamheden afdoende met zwelklei of bentoniet over de gehele lengte/diepte;

  • 4.

    werkt peilbuizen af op maaiveldniveau met een straatpot, of markeert en beschermd peilbuizen op zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en dat beschadiging tijdens onderhoudswerkzaamheden uitgesloten zijn;

  • 5.

    steekt voorafgaand aan de werkzaamheden de graszoden uit en plaatst deze na uitvoering van de werkzaamheden terug;

  • 6.

    brengt peilbuizen in de waterkering en bijbehorende beschermingszone handmatig aan zonder gebruik van een spuitlans;

  • 7.

    controleert direct na en één week na plaatsing van de peilbuis of er geen welwater naar boven is gekomen. Bij constatering hiervan dient er voor een adequate afdichting te worden gezorgd en een controle hiervan na één week na uitvoering van de afdichting;

  • 8.

    brengt het werkterrein direct na de voltooiing van de activiteiten in een nette staat en in gelijke gesteldheid terug;

  • 9.

    zorgt ervoor dat de sonderingen en/of boringen worden ingemeten (RD-coördinaten en hoogte t.o.v. NAP), en stelt de resultaten binnen twee weken na het uitvoeren van de sonderingen en/of boring beschikbaar aan het waterschap in GEF-formaat en de laboratorium resultaten in PDF-formaat. De gegevens moeten per e-mail worden toegezonden aan m.noij@wsrl.nl

  • 10.

    treft, wanneer op 15 oktober op de waterkering en haar bijbehorende beschermingszones geen grasmat aanwezig is, of de grasmat zich naar het oordeel van het waterschap in slechte staat bevindt, op aanzegging van het waterschap, alle maatregelen om een adequate erosiebestendige waterkering te garanderen;

  • 11.

    mag geen werkzaamheden starten of moet deze staken als de verwachtte rivierwaterstand hoger is dan in onderstaande tabel is aangegeven. Voor de te verwachten waterstanden moet contact worden opgenomen met de toezichthouder.

 

Benedenrivierengebied (ten westen van de lijn Schoonhoven, Werkendam, Geertruidenberg)

Bij een binnen 2 dagen verwachte waterhoogte van ≥ 2,00 m + NAP bij Dordrecht en/of wanneer de uiterwaard onder water is gelopen of dreigt te lopen.

Bovenrivierengebied (ten oosten van de lijn Schoonhoven, Werkendam en Geertruidenberg)

Bij een binnen 4 dagen verwachte waterhoogte van ≥ 13,00 m + NAP bij Lobith en/of wanneer de uiterwaard onder water is gelopen of dreigt te lopen.

Voor de Rijn en zijn vertakkingen

 

Bij een binnen 4 dagen verwachte waterhoogte van ≥ 13,00 m + NAP bij Lobith en/of wanneer de uiterwaard onder water is gelopen of dreigt te lopen.

Voor de Maas en zijn vertakkingen

Bij een binnen 4 dagen verwachte waterhoogte van ≥ 9,50 m +NAP bij Mook en/of wanneer de uiterwaard onder water is gelopen of dreigt te lopen.

Boezemsysteem (Overwaard, Nederwaard, Merwedekanaal, Zouweboezem, Kanaal van Steenenhoek) en het Lingesysteem

Contact opnemen met de toezichthouder.

 

Artikel 3. Melding

  • 1.

    Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap.

  • 2.

    De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    a. naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    b. het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    c. een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie, afmetingen van de activiteit, diepte van de peilbuizen t.o.v. de gemiddelde laagste freatische grondwaterstand, legenda en noordpijl.

  • 3.

    Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten 2 werkdagen van te voren bij de toezichthouder (startmelding).

  • 4.

    De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

 

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1.

    Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, op grond van deze algemene regel, meldingsplichtige activiteiten wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2.

    Indien voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel:

  • 3.

    een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2014 in werking was of,

  • 4.

    een vergunning krachtens de Wegenverordening Waterschap Rivierenland 2011 in werking was,

  • 5.

    worden de voorschriften van de (water)vergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 6.

    Indien voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

 

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Indien de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

Op grond van artikel 5.4, derde lid, van de keur is het verboden zonder vergunning van het bestuur enig werk aan te brengen, te houden, te veranderen of te verwijderen boven, op, in, of onder de weg. Op grond van artikel 5.5, derde lid, van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden.

 

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Bodemonderzoek: Een onderzoek ter bepaling van de inhoud, kwaliteit of gesteldheid van de bodem.

Freatisch grondwater: Het grondwater dat wordt aangetroffen als er wordt gegraven. Dit (ondiepe) grondwater staat rechtstreeks in verbinding met de atmosferische luchtdruk. Informatie is te vinden op www.dino.nl

 

Risico’s

Voor grondonderzoek worden vaak grondboringen en sonderingen uitgevoerd en peilbuizen aangebracht binnen waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, de bijbehorende beschermingszones of de wegberm. Deze activiteiten hebben een gering effect op de staat van een waterkering, oppervlaktewaterlichaam of wegberm doordat de grondroeringen zijn gelimiteerd in de toegestane onderlinge afstand, manier van uitvoeren en diepte. Voor het maken van verticale boringen voor een Koude Warmte Opslag (KWO) systeem moet in ieder geval worden voldaan aan de geldende beleidsregel. Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

 

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Een schriftelijke melding kan worden gedaan door het meldingsformulier via het OLO te printen en dit ingevuld op te sturen naar het waterschap.

 

WW 3. Kabels en leidingen

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van de verboden, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, en/of artikel 5.4 van de keur, voor het aanleggen en behouden van kabels en leidingen, voor zover het:

een kabel en/of leiding in en nabij een oppervlaktewaterlichaam en/of beschermingszone betreft die:

  • 1.

    in een sleuf parallel aan het oppervlaktewaterlichaam in de beschermingszone van het waterstaatswerk wordt gelegd, en/of;

  • 2.

    een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      Met een A-status minimaal 1,5 meter onder de vaste bodem en talud kruist;

    • b.

      Met een B-status minimaal 1,0 meter onder de vaste bodem en talud kruist;

    • c.

      Met een C-status minimaal onder de vaste bodem en talud kruist.

  • 3.

    een, in het oppervlaktewater aanwezige, duiker kruist waarbij deze:

    • a.

      In een A-water minimaal 1,5 meter onder de onderkant van de duiker kruist;

    • b.

      In een B-water en/of C-water bij voorkeur onder de duiker kruist.

  • 4.

    ook in de waterkering en/of bijbehorende beschermingszone is gelegen in open ontgraving de watergang kruist. Als er een dam met duiker wordt gekruist moet dit bovenlangs met een minimale afstand van 0,5 meter tussen de bovenzijde van de duiker en de kabel/leiding;

  • 5.

    gebruik maakt van in een brug aangebrachte voorzieningen voor de doorvoer van kabels en/of leidingen;

  • 6.

    niet onder een onderheid civiel kunstwerk wordt aangebracht in verband met de aanwezige paalfundering;

  • 7.

    niet parallel onder de waterbodem worden aangebracht;

  • 8.

    een door het waterschap aangewezen vaarweg voor scheepvaart en/of boezemwater kruist door middel van een gestuurde boring. Hierbij heeft de kabel en/of leiding een gronddekking van minimaal 3,00 meter onder het gehele leggerprofiel (bij het ontbreken van een leggerprofiel moeten de vaste bodem en taluds van het oppervlaktewaterlichaam als uitgangspunt worden gehanteerd). 

een kabel en/of leiding in de waterkering en/of beschermingszone betreft die:

  • 9.

    zoveel mogelijk buiten de waterkering en bijbehorende beschermingszones wordt gelegd. Daarom moeten de kabels en leidingen met de volgende prioritering worden gelegd:

    • a.

      buiten de beschermingszone van de waterkering;

    • b.

      in de beschermingszone van de waterkering;

    • c.

      in de waterkering.

  • De noodzaak voor de punten b en c moet worden aangetoond en als motivering bij de melding worden aangeleverd. Bij de beoordeling van de werkzaamheden zal een belangenafweging plaatsvinden;

  • 10.

    bij een vloeistof- of gasleiding een maximale buitendiameter heeft van 110mm met een maximale druk van 3,50 bar. De leidingen zijn uitgevoerd in minimaal PE100 en SDR11;

  • 11.

    bij een kabel een spanning lager dan 3kV heeft of bij glasvezel (inclusief beschermbuizen) een maximale diameter heeft van 25mm;

  • 12.

    bij een kruising zo haaks mogelijk door de waterkering én in open ontgraving wordt gelegd;

  • 13.

    indien de kabel/leiding in een mantelbuis wordt gelegd aan het volgende voldoet:

    • a.

      de mantelbuis is gelegen of wordt gelegd ter plaatse van zijwegen en/of dijkafritten met een gesloten verharding, en;

    • b.

      de mantelbuis alleen parallel aan de waterkering en in overhoogte (buiten het minimaal aanwezige dwarsprofiel van de waterkering) wordt aangebracht, en;

    • c.

      de mantelbuis wordt aangebracht door middel van een grond verdringende persing (niet door middel van een raket-techniek); 

  • 14.

    geen in de waterkering aanwezig waterstaatskundig civieltechnisch kunstwerk kruist (zowel parallel als haaks);

  • 15.

    in parallelligging in de (wegberm van de) binnenkruin en/of de beschermingszone wordt gelegd. De kabel en/of leiding wordt dus niet in het dijktalud, de bij de waterkering behorende aanberming of de eerste 4 meter uit de voet van de waterkering gelegd; 

een kabel en/of leiding in en/of nabij een weg betreft die:

  • 16.

    in parallelligging op een afstand van de wegverharding wordt gelegd die tenminste gelijk is aan de diepte waarop de kabel en/of leiding wordt gelegd, en;

  • 17.

    in parallelligging wordt gelegd op een diepte conform bijgaande tabel 1: “minimale diepte kabels en leidingen parallel aan wegen”;

  • 18.

    gekruist wordt, zolang deze niet is gelegen op een waterkering, met een persing, boogboring (niet zijnde een boogzinker) of horizontaal gestuurde boring. De kabel en/of leiding wordt daarbij minimaal 1,00 meter onder het wegdek aangebracht. 

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

in het algemeen:

  • 1.

    ontwerpt, legt aan, en beheert de leiding met een adequate techniek en op een adequaat niveau;

  • 2.

    voert de kabel- en/of leidingwerkzaamheden uit zonder onderbreking waarbij alle aanwijzingen door of namens het waterschap onmiddellijk worden opgevolgd;

  • 3.

    zorgt ervoor dat na voltooiing van de werkzaamheden dat alle achtergebleven materialen, bagger, losse grond, gereedschappen, werktuigen en/of tijdelijke voorzienin­gen zijn verwijderd;

  • 4.

    legt geen loze kabels en/of leidingen aan ten behoeve van toekomstige uitbreidingen of aansluitingen;

  • 5.

    legt een nieuwe kabel en/of leiding in een bestaand tracé en zoveel mogelijk in de sleuf van de oude/bestaande kabel en/of leiding;

  • 6.

    mag ter bepaling van de exacte ligging van bestaande kabels en/of leidingen een proefsleuf graven met maximale afmetingen van 0,50 meter breed, 2,00 meter lang en 1,20 meter diep;

  • 7.

    ontgraaft laagsgewijs waarbij verschillende grondsoorten gescheiden worden opgeslagen;

  • 8.

    dicht alle ontgravingen met de uitkomende grond, zo nodig aangevuld met gelijkwaardige grond. De lagen van maximaal 0,20 meter moeten mechanisch vast worden aangedrukt. De grond moet ter plaatse zoveel mogelijk dezelfde samenstelling, opbouw en draagkracht verkrijgen als voor aanvang van het graafwerk het geval was;

  • 9.

    brengt de oorspronkelijke afdekking, bezoding, dijktaludverdediging, (tijdelijk) wegverharding en dergelijke aan op de gedichte sleuf;

  • 10.

    is verantwoordelijk voor alle herstelwerkzaamheden welke noodzakelijk zijn als gevolg van de werkzaamheden tot één jaar na uitvoering van de werkzaamheden;

  • 11

    verwijdert bestaande kabels en/of leidingen (inclusief restmaterialen) die buiten gebruik worden of zijn gesteld, volledig uit het waterstaatswerk conform algemene regel ´WW 1. Verwijderen objecten´ en voert deze af, voor zover de diepteligging van het werk niet groter is dan 1,20 meter onder maaiveld of de vaste bodem. Bij wegen die niet op een waterkering liggen, kan er voor gekozen worden buiten gebruik gestelde kabels/leidingen te laten liggen;

  • 12

    meldt spoedreparaties, via het Meldpunt Handhaving (telefoonnummer 0344-649410) aan een kabel en/of leiding als gevolg van een kabelbreuk of lekkage direct bij de toezichthouder. In overleg met de toezichthouder worden de werkzaamheden uitgevoerd en worden de werkzaamheden achteraf schriftelijk gemeld indien deze werkzaamheden voldoen aan de criteria en voorwaarden van deze algemene regel (zoals beschreven in Artikel 4 van deze algemene regel). Indien de werkzaamheden hier niet aan voldoen zal alsnog een aanvraag om watervergunning ingediend moeten worden. 

Afhankelijk van de situatie gelden naast de criteria en voorgaande voorwaarden ook de volgende voorwaarden conform het stroomdiagram:

afbeelding binnen de regeling

Aanvullende voorwaarden onder 1

voor het oppervlaktewaterlichaam (en bijbehorende beschermingszones):

  • 1.

    houdt bij een parallelle ligging naast het water de afstand tussen de insteek van het oppervlaktewaterlichaam en de ontgraving zo groot mogelijk;

  • 2.

    voert de werkzaamheden in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam zodanig uit dat de stabiliteit van taluds niet nadelig wordt beïn­vloed;

  • 3.

    werkt bij een kruising van het water het oppervlaktewaterlichaam af conform oorspronkelijk talud en beschermt deze op doelmatige wijze tegen uitspoeling en inzakking;

  • 4.

    draagt er zorg voor dat tijdens en na de activiteiten de water aan- en afvoer is gewaarborgd;

  • 5.

    werkt de taluds en waterbodem na het kruisen onder strak profiel af.

voor de waterkering (en bijbehorende beschermingszones)

  • 6.

    wordt in open ontgraving aangebracht;

  • 7.

    voert werkzaamheden in waterkeringen en bijbehorende beschermingszones niet uit tussen 15 oktober en 1 april. Uitzonderingen hierop zijn de volgende werkzaamheden die wel het gehele jaar mogen worden uitgevoerd:

    • a.

      gemelde spoedreparaties (zodra de toezichthouder daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven), en/of;

    • b.

      niet-dijkkruisende huisaansluitingen en lasgaten voor zover deze binnendijks zijn gelegen, en/of;

    • c.

      werkzaamheden in de secundaire keringen van het boezemsysteem (Overwaard, Nederwaard, Merwedekanaal, Zouweboezem, Kanaal van Steenenhoek) en het Lingesysteem (te weten de systemen met dijkpaalnummers die beginnen met: AC, AD, AG, AM, AZ, BG, DL, DS, GG, GI, GK, GN, HL, HN, HO, HT, IK, KD, KK, KS, MD, MK, MW, NI, OL, WD en ZZ).

  • 8.

    treft, wanneer op 15 oktober op de waterkering en haar bijbehorende beschermingszones geen grasmat aanwezig is, of de grasmat zich naar het oordeel van het waterschap in slechte staat bevindt, op aanzegging van het waterschap, alle maatregelen om een adequate erosiebestendige waterkering te garanderen;

  • 9.

    graaft een sleuf niet dieper en breder dan strikt noodzakelijk, met een maximum van

    • a.

      kabel maximaal 0,75 meter onder bovenzijde wegdek (de kruin) worden aangebracht;

    • b.

      leiding maximaal 1,00 meter onder bovenzijde wegdek (de kruin) worden aangebracht;

  • 10.

    laat geen holle ruimtes ontstaan als gevolg van de ondergrondse werkzaamheden;

  • 11.

    realiseert een leiding zoveel mogelijk uit één stuk én beperkt het aantal lassen in de waterkering tot het absolute minimum;

  • 12.

    koppelt drukleidingen door middel van gecertificeerde spiegellassen of electrolasmoffen;

  • 13.

    voorziet een drukleiding die de waterkering kruist van afsluiters conform een adequate techniek om de leiding drukloos te kunnen maken. Deze afsluiters moeten te allen tijde bereikbaar en bedienbaar zijn;

  • 14.

    brengt ter plaatse van de buitenkruinlijn een kwelscherm aan als de kabel of leiding de waterkering kruist. Het kwelscherm voldoet aan één van de drie typen kwelschermen conform principetekening 1: kwelschermen;

  • 15.

    sluit (bestaande) bescherm-/glasvezelbuizen na inblazen van nieuwe glasvezel zodanig af dat er geen water in of door de buis kan lekken;

  • 16.

    brengt een niet-dijkkruisende mantelbuis onder gesloten verharding aan die voldoet aan het volgende:

    • a.

      heeft een lengte van maximaal 10,00 meter;

    • b.

      heeft geen grotere diameter dan voor het doel noodzakelijk, tot een maximale buitendiameter van 125mm;

    • c.

      vervormt onder bestaande gesloten verhardingen niet als gevolg van uitwendige belasting;

    • d.

      brengt via een persing alleen een stalen mantelbuis met een wanddikte van minimaal 5,8mm aan;

    • e.

      dicht aan de uiteinden van de mantelbuis de ruimte tussen de kabel/leiding en de binnenkant van de mantelbuis waterdicht af met een flexibel synthetisch rubber welke minimaal 2 bar kan weerstaan;

  • 17.

    dämmert een bestaande (dijkkruisende) mantelbuis volledig (na aanbrengen van de nieuwe kabel/leiding) wanneer het materiaal van de mantelbuis niet voldoet aan:

    • a.

      PE100, SDR11 en met een maximale buitendiameter van 125mm of;

    • b.

      Staal met een wanddikte van 5,8mm en een maximale buitendiameter van 125mm.

  • 18.

    maakt in het geval dat de kabel- of leidingwerkzaamheden in een dijkversterkingstraject worden uitgevoerd geen aanspraak op de NKL 1999, de Telecommunicatiewet of ander schadevergoedingsregeling.

voor de weg:

  • 19.

    past wegafzettingen toe die voldoen aan de CROW-publicatie 96b en overlegt het verkeersplan ter goedkeuring minimaal 21 dagen voorafgaand aan de werkzaamheden aan/met de toezichthouder;

  • 20.

    zorgt ervoor dat de werkzaamheden duidelijk zijn aangegeven door middel van (waarschuwings)borden. De palen voor de borden mogen tot maximaal 0,90 meter grondverdringend aangebracht. De palen mogen niet zijn voorzien van een betonnen voet;

  • 21.

    zorgt ervoor dat het verkeer zo min mogelijk hinder van de werkzaamheden ondervindt;

  • 22.

    zorgt voor een door het waterschap goedgekeurde omleidingsroute indien een weg volledig wordt afgesloten;

  • 23.

    beschadigt geen boomwortels als er bomen langs de weg staan;

  • 24.

    draagt er zorg voor dat de activiteiten afwatering van het weglichaam over de bermen en/of taluds niet ontoelaatbaar belemmeren.

  • 25.

    vult een sleuf in de wegberm als volgt aan:

    • a.

      met het uitgekomen materiaal (in omgekeerde volgorde) in lagen van 0,20 meter;

    • b.

      iedere laag wordt apart verdicht tot een proctordichtheid van 98%;

    • c.

      als bovenlaag wordt de uitkomende grasmat teruggebracht of de bovenlaag wordt ingezaaid met graszaadmengel D2.

  • 26.

    dicht en verhard elk opgebroken gedeelte telkens voor zonsondergang;

  • 27.

    brengt een duidelijke tegelverharding in de berm van de weg aan rondom een afsluiter, pomp- of inspectieput en dergelijke en onderhoudt de juiste hoogteligging ten opzichte van het maaiveld om maaischade te voorkomen;

  • 28.

    zaagt een sleuf voor een wegkruising in asfalt te allen tijde op klinkermaat;

  • 29.

    ontgraaft en slaat de uit de sleuf afkomstige grond zodanig op dat de boven­laag met een dikte van 0,15 meter tot 0,20 meter niet vermengd wordt met de overige grond;

  • 30.

    graaft en legt de kabel/leiding niet onder de 45-graden lijn gemeten vanuit de zijkant wegverharding (zie principetekening 2: werkzaamheden bij wegen);

  • 31.

    vult een sleuf voor een wegkruising als volgt aan:

    • a.

      voor wegfunderingsmateriaal geschikt puingranulaat ter dikte van 0,35 meter;

    • b.

      zand tot 0,40 meter beneden het wegdek;

    • c.

      klinkerbestrating als tijdelijk wegdek;

  • 32.

    voorziet een sleuf in het wegdek 12 maanden na afronding van de werkzaamheden van een nieuwe asfaltlaag, in overleg met en op aanwijzen van de toezichthouder. De aan te brengen asfaltlaag moet vloeiend in het bestaande wegdek verlopen en de waterafvoer mag door het nieuwe asfalt niet worden belemmerd.

Aanvullende voorschriften onder 2

voor het oppervlaktewaterlichaam (en bijbehorende beschermingszones):

  • 1.

    houdt bij een parallelle ligging naast het water de afstand tussen de insteek van het oppervlaktewaterlichaam en de ontgraving zo groot mogelijk;

  • 2.

    voert de werkzaamheden in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam zodanig uit dat de stabiliteit van taluds niet nadelig wordt beïn­vloed;

  • 3.

    werkt bij een kruising van het water het oppervlaktewaterlichaam af conform oorspronkelijk talud en beschermd deze op doelmatige wijze tegen uitspoeling en inzakking;

  • 4.

    draagt er zorg voor dat tijdens en na de activiteiten de water aan- en afvoer is gewaarborgd;

  • 5.

    werkt de taluds en waterbodem bij een kruising onder strak profiel af. 

voor de waterkering (en bijbehorende beschermingszones):

  • 6.

    wordt in open ontgraving aangebracht;

  • 7.

    voert werkzaamheden in waterkeringen en bijbehorende beschermingszones niet uit tussen 15 oktober en 1 april. Uitzonderingen hierop zijn de volgende werkzaamheden die wel het gehele jaar mogen worden uitgevoerd:

    • a.

      gemelde spoedreparaties (zodra de toezichthouder daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven), en;

    • b.

      niet-dijkkruisende huisaansluitingen en lasgaten voor zover deze binnendijks zijn gelegen, en;

    • c.

      werkzaamheden in de secundaire keringen van het boezemsysteem (Overwaard, Nederwaard, Merwedekanaal, Zouweboezem, Kanaal van Steenenhoek) en het Lingesysteem (te weten de systemen met dijkpaalnummers die beginnen met: AC, AD, AG, AM, AZ, BG, DL,  DS, GG, GI, GK, GN, HL, HN, HO, HT, IK, KD, KK, KS, MD, MK, MW, NI, OL, WD en ZZ).

  • 8.

    treft, wanneer op 15 oktober op de waterkering en haar bijbehorende beschermingszones geen grasmat aanwezig is, of de grasmat zich naar het oordeel van het waterschap in slechte staat bevindt, op aanzegging van het waterschap, alle maatregelen om een adequate erosiebestendige waterkering te garanderen;

  • 9.

    graaft een sleuf niet dieper en breder dan strikt noodzakelijk, met een maximum van

    • a.

      kabel maximaal 0,75 meter onder bovenzijde wegdek (de kruin) worden aangebracht;

    • b.

      leiding maximaal 1,00 meter onder bovenzijde wegdek (de kruin) worden aangebracht;

  • 10.

    laat geen holle ruimtes ontstaan als gevolg van de ondergrondse werkzaamheden;

  • 11.

    realiseert een leiding zoveel mogelijk uit één stuk én beperkt het aantal lassen in de waterkering tot het absolute minimum;

  • 12.

    koppelt drukleidingen door middel van gecertificeerde spiegellassen of electrolasmoffen;

  • 13.

    voorziet een drukleiding die de waterkering kruist van afsluiters conform een adequate techniek om de leiding drukloos te kunnen maken. Deze afsluiters moeten te allen tijde bereikbaar en bedienbaar zijn;

  • 14.

    brengt ter plaatse van de buitenkruinlijn een kwelscherm aan als de kabel of leiding de waterkering kruist. Het kwelscherm voldoet aan één van de drie typen kwelschermen conform principetekening 1: kwelschermen;

  • 15.

    sluit (bestaande) bescherm-/glasvezelbuizen na inblazen van nieuwe glasvezel zodanig af dat er geen water in of door de buis kan lekken;

  • 16.

    brengt een niet-dijkkruisende mantelbuis onder gesloten verharding aan die voldoet aan het volgende:

    • a.

      heeft een lengte van maximaal 10,00 meter;

    • b.

      heeft geen grotere diameter dan voor het doel noodzakelijk, tot een maximale buitendiameter van 125mm;

    • c.

      vervormt onder bestaande gesloten verhardingen niet als gevolg van uitwendige belasting;

    • d.

      brengt via een persing alleen een stalen mantelbuis met een wanddikte van minimaal 5,8mm aan;

    • e.

      dicht aan de uiteinden van de mantelbuis de ruimte tussen de kabel/leiding en de binnenkant van de mantelbuis waterdicht af met een flexibel synthetisch rubber welke minimaal 2 bar kan weerstaan;

  • 17.

    dämmert een bestaande (dijkkruisende) mantelbuis volledig (na aanbrengen van de nieuwe kabel/leiding) wanneer het materiaal van de mantelbuis niet voldoet aan:

    • a.

      PE100, SDR11 en met een maximale buitendiameter van 125mm of;

    • b.

      Staal met een wanddikte van 5,8mm en een maximale buitendiameter van 125mm.

  • 18.

    maakt in het geval dat de kabel- of leidingwerkzaamheden in een dijkversterkingstraject worden uitgevoerd geen aanspraak op de NKL 1999, de Telecommunicatiewet of ander schadevergoedingsregeling. 

Aanvullende voorschriften onder 3

voor het oppervlaktewaterlichaam (en bijbehorende beschermingszones):

  • 1.

    houdt bij een parallelle ligging naast het water de afstand tussen de insteek van het oppervlaktewaterlichaam en de ontgraving zo groot mogelijk;

  • 2.

    voert de werkzaamheden in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam zodanig uit dat de stabiliteit van taluds niet nadelig wordt beïn­vloed;

  • 3.

    werkt bij een kruising van het water het oppervlaktewaterlichaam af conform oorspronkelijk talud en beschermd deze op doelmatige wijze tegen uitspoeling en inzakking;

  • 4.

    draagt er zorg voor dat tijdens en na de activiteiten de water aan- en afvoer is gewaarborgd;

  • 5.

    werkt de taluds en waterbodem onder strak profiel af wanneer het water in open ontgraving moet worden gekruist. 

voor de weg:

  • 6.

    past wegafzettingen toe die voldoen aan de CROW-publicatie 96b en overlegt het verkeersplan ter goedkeuring minimaal 21 dagen voorafgaand aan de werkzaamheden aan/met de toezichthouder.

  • 7.

    zorgt ervoor dat de werkzaamheden duidelijk zijn aangegeven door middel van (waarschuwings)borden.

  • 8.

    zorgt ervoor dat het verkeer zo min mogelijk hinder van de werkzaamheden ondervindt;

  • 9.

    zorgt voor een door het waterschap goedgekeurde omleidingsroute indien een weg volledig wordt afgesloten.

  • 10.

    kruist een weg met een persing, boogboring (niet zijnde een boogzinker) of gestuurde boring waarbij de kabel en/of leiding (mantelbuis) minimaal 1,00 meter onder het wegdek wordt aangebracht. Bij een persing moet het in- en uittredepunt tenminste 0,50 meter van de kant van het wegcunet zijn verwijderd en bij een gestuurde of boogboring tenminste 1 meter;

  • 11.

    beschadigt geen boomwortels als er bomen langs de weg staan en past een boomboring toe;

  • 12.

    draagt er zorg voor dat de activiteiten afwatering van het weglichaam over de bermen en/of taluds niet ontoelaatbaar belemmeren.

  • 13.

    vult een sleuf in de wegberm als volgt aan:

    • a.

      met het uitgekomen materiaal (in omgekeerde volgorde) in lagen van 0,20 meter;

    • b.

      iedere laag wordt apart verdicht tot een proctordichtheid van 98%;

    • c.

      als bovenlaag wordt de uitkomende grasmat teruggebracht of de bovenlaag wordt ingezaaid met bermgraszaadmengsel.

  • 14.

    dicht en verhard elk opgebroken gedeelte telkens voor zonsondergang;

  • 15.

    brengt een duidelijke tegelverharding in de berm van de weg aan rondom een afsluiter, pomp- of inspectieput en dergelijke en onderhoudt de juiste hoogteligging ten opzichte van het maaiveld om maaischade te voorkomen;

  • 16.

    zaagt een sleuf voor een wegkruising (op een waterkering) in asfalt te allen tijde op klinkermaat;

  • 17.

    ontgraaft en slaat de uit de sleuf afkomstige grond zodanig op dat de boven­laag met een dikte van 0,15 meter tot 0,20 meter niet vermengd wordt met de overige grond;

  • 18.

    graaft en legt de kabel/leiding niet onder de 45-graden lijn gemeten vanuit de zijkant wegverharding (zie principetekening 2: werkzaamheden bij wegen);

  • 19.

    vult een sleuf voor een wegkruising als volgt aan:

    • a.

      voor wegfunderingsmateriaal geschikt puingranulaat ter dikte van 0,35 meter;

    • b.

      zand tot 0,40 meter beneden het wegdek;

    • c.

      klinkerbestrating als tijdelijk wegdek;

Aanvullende voorschriften onder 4

voor de waterkering (en bijbehorende beschermingszones):

  • 1.

    wordt in open ontgraving aangebracht;

  • 2.

    voert werkzaamheden in waterkeringen en bijbehorende beschermingszones niet uit tussen 15 oktober en 1 april. Uitzonderingen hierop zijn de volgende werkzaamheden die wel het gehele jaar mogen worden uitgevoerd:

    • a.

      gemelde spoedreparaties (zodra de toezichthouder daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven), en;

    • b.

      niet-dijkkruisende huisaansluitingen en lasgaten voor zover deze binnendijks zijn gelegen, en;

    • c.

      werkzaamheden in de secundaire keringen van het boezemsysteem (Overwaard, Nederwaard, Merwedekanaal, Zouweboezem, Kanaal van Steenenhoek) en het Lingesysteem (te weten de systemen met dijkpaalnummers die beginnen met: AC, AD, AG, AM, AZ, BG, DL,  DS, GG, GI, GK, GN, HL, HN, HO, HT, IK, KD, KK, KS, MD, MK, MW, NI, OL, WD en ZZ).

  • 3.

    treft, wanneer op 15 oktober op de waterkering en haar bijbehorende beschermingszones geen grasmat aanwezig is, of de grasmat zich naar het oordeel van het waterschap in slechte staat bevindt, op aanzegging van het waterschap, alle maatregelen om een adequate erosiebestendige waterkering te garanderen;

  • 4.

    graaft een sleuf niet dieper en breder dan strikt noodzakelijk, met een maximum van

    • a.

      kabel maximaal 0,75 meter onder bovenzijde wegdek (de kruin) worden aangebracht;

    • b.

      leiding maximaal 1,00 meter onder bovenzijde wegdek (de kruin) worden aangebracht;

  • 5.

    laat geen holle ruimtes ontstaan als gevolg van de ondergrondse werkzaamheden;

  • 6.

    realiseert een leiding zoveel mogelijk uit één stuk én beperkt het aantal lassen in de waterkering tot het absolute minimum;

  • 7.

    koppelt drukleidingen door middel van gecertificeerde spiegellassen of electrolasmoffen;

  • 8.

    voorziet een drukleiding die de waterkering kruist van afsluiters conform een adequate techniek om de leiding drukloos te kunnen maken. Deze afsluiters moeten te allen tijde bereikbaar en bedienbaar zijn;

  • 9.

    brengt ter plaatse van de buitenkruinlijn een kwelscherm aan als de kabel of leiding de waterkering kruist. Het kwelscherm voldoet aan één van de drie typen kwelschermen conform principetekening 1: kwelschermen;

  • 10.

    sluit (bestaande) bescherm-/glasvezelbuizen na inblazen van nieuwe glasvezel zodanig af dat er geen water in of door de buis kan lekken;

  • 11.

    brengt een niet-dijkkruisende mantelbuis onder gesloten verharding aan die voldoet aan het volgende:

    • a.

      heeft een lengte van maximaal 10,00 meter;

    • b.

      heeft geen grotere diameter dan voor het doel noodzakelijk, tot een maximale buitendiameter van 125mm;

    • c.

      vervormt onder bestaande gesloten verhardingen niet als gevolg van uitwendige belasting;

    • d.

      brengt via een persing alleen een stalen mantelbuis met een wanddikte van minimaal 5,8mm aan;

    • e.

      dicht aan de uiteinden van de mantelbuis de ruimte tussen de kabel/leiding en de binnenkant van de mantelbuis waterdicht af met een flexibel synthetisch rubber welke minimaal 2 bar kan weerstaan;

  • 12.

    dämmert een bestaande (dijkkruisende) mantelbuis volledig (na aanbrengen van de nieuwe kabel/leiding) wanneer het materiaal van de mantelbuis niet voldoet aan:

    • a.

      PE100, SDR11 en met een maximale buitendiameter van 125mm of;

    • b.

      Staal met een wanddikte van 5,8mm en een maximale buitendiameter van 125mm.

  • 13.

    maakt in het geval dat de kabel- of leidingwerkzaamheden in een dijkversterkingstraject worden uitgevoerd geen aanspraak op de NKL 1999, de Telecommunicatiewet of ander schadevergoedingsregeling.

voor de weg geldt:

  • 14.

    past wegafzettingen toe die voldoen aan de CROW-publicatie 96b en overlegt het verkeersplan ter goedkeuring minimaal 21 dagen voorafgaand aan de werkzaamheden aan/met de toezichthouder;

  • 15.

    zorgt ervoor dat de werkzaamheden duidelijk zijn aangegeven door middel van (waarschuwings)borden. De palen voor de borden mogen tot maximaal 0,90 meter grondverdringend aangebracht. De palen mogen niet zijn voorzien van een betonnen voet;

  • 16.

    zorgt ervoor dat het verkeer zo min mogelijk hinder van de werkzaamheden ondervindt;

  • 17.

    zorgt voor een door het waterschap goedgekeurde omleidingsroute indien een weg volledig wordt afgesloten;

  • 18.

    beschadigt geen boomwortels als er bomen langs de weg staan;

  • 19.

    draagt er zorg voor dat de activiteiten afwatering van het weglichaam over de bermen en/of taluds niet ontoelaatbaar belemmeren.

  • 20.

    vult een sleuf in de wegberm als volgt aan:

    • a.

      met het uitgekomen materiaal (in omgekeerde volgorde) in lagen van 0,20 meter;

    • b.

      iedere laag wordt apart verdicht tot een proctordichtheid van 98%;

    • c.

      als bovenlaag wordt de uitkomende grasmat teruggebracht of de bovenlaag wordt ingezaaid met graszaadmengel D2.

  • 21.

    dicht en verhard elk opgebroken gedeelte telkens voor zonsondergang;

  • 22.

    brengt een duidelijke tegelverharding in de berm van de weg aan rondom een afsluiter, pomp- of inspectieput en dergelijke en onderhoudt de juiste hoogteligging ten opzichte van het maaiveld om maaischade te voorkomen;

  • 23.

    zaagt een sleuf voor een wegkruising in asfalt te allen tijde op klinkermaat;

  • 24.

    ontgraaft en slaat de uit de sleuf afkomstige grond zodanig op dat de boven­laag met een dikte van 0,15 meter tot 0,20 meter niet vermengd wordt met de overige grond;

  • 25.

    graaft en legt de kabel/leiding niet onder de 45-graden lijn gemeten vanuit de zijkant wegverharding (zie principetekening 2: werkzaamheden bij wegen);

  • 26.

    vult een sleuf voor een wegkruising als volgt aan:

    • a.

      voor wegfunderingsmateriaal geschikt puingranulaat ter dikte van 0,35 meter;

    • b.

      zand tot 0,40 meter beneden het wegdek;

    • c.

      klinkerbestrating als tijdelijk wegdek;

  • 27.

    voorziet een sleuf in het wegdek 12 maanden na afronding van de werkzaamheden van een nieuwe asfaltlaag, in overleg met en op aanwijzen van de toezichthouder. De aan te brengen asfaltlaag moet vloeiend in het bestaande wegdek verlopen en de waterafvoer mag door het nieuwe asfalt niet worden belemmerd.

Aanvullende voorschriften onder 5

voor het oppervlaktewaterlichaam geldt:

  • 1.

    houdt bij een parallelle ligging naast het water de afstand tussen de insteek van het oppervlaktewaterlichaam en de ontgraving zo groot mogelijk;

  • 2.

    voert de werkzaamheden in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam zodanig uit dat de stabiliteit van taluds niet nadelig wordt beïn­vloed;

  • 3.

    werkt bij een kruising van het water het oppervlaktewaterlichaam af conform oorspronkelijk talud en beschermd deze op doelmatige wijze tegen uitspoeling en inzakking;

  • 4.

    draagt er zorg voor dat tijdens en na de activiteiten de water aan- en afvoer is gewaarborgd.

  • 5.

    werkt de taluds en waterbodem onder strak profiel af wanneer het water in open ontgraving moet worden gekruist; 

Aanvullende voorschriften onder 6

voor de waterkering (en bijbehorende beschermingszones):

  • 1.

    wordt in open ontgraving aangebracht;

  • 2.

    voert werkzaamheden in waterkeringen en bijbehorende beschermingszones niet uit tussen 15 oktober en 1 april. Uitzonderingen hierop zijn de volgende werkzaamheden die wel het gehele jaar mogen worden uitgevoerd:

    • a.

      gemelde spoedreparaties (zodra de toezichthouder daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven), en;

    • b.

      niet-dijkkruisende huisaansluitingen en lasgaten voor zover deze binnendijks zijn gelegen, en;

    • c.

      werkzaamheden in de secundaire keringen van het boezemsysteem (Overwaard, Nederwaard, Merwedekanaal, Zouweboezem, Kanaal van Steenenhoek) en het Lingesysteem (te weten de systemen met dijkpaalnummers die beginnen met: AC, AD, AG, AM, AZ, BG, DL,  DS, GG, GI, GK, GN, HL, HN, HO, HT, IK, KD, KK, KS, MD, MK, MW, NI, OL, WD en ZZ).

  • 3.

    treft, wanneer op 15 oktober op de waterkering en haar bijbehorende beschermingszones geen grasmat aanwezig is, of de grasmat zich naar het oordeel van het waterschap in slechte staat bevindt, op aanzegging van het waterschap, alle maatregelen om een adequate erosiebestendige waterkering te garanderen;

  • 4.

    graaft een sleuf niet dieper en breder dan strikt noodzakelijk, met een maximum van

    • a.

      kabel maximaal 0,75 meter onder bovenzijde wegdek (de kruin) worden aangebracht;

    • b.

      leiding maximaal 1,00 meter onder bovenzijde wegdek (de kruin) worden aangebracht;

  • 5.

    laat geen holle ruimtes ontstaan als gevolg van de ondergrondse werkzaamheden;

  • 6.

    realiseert een leiding zoveel mogelijk uit één stuk én beperkt het aantal lassen in de waterkering tot het absolute minimum;

  • 7.

    koppelt drukleidingen door middel van gecertificeerde spiegellassen of electrolasmoffen;

  • 8.

    voorziet een drukleiding die de waterkering kruist van afsluiters conform een adequate techniek om de leiding drukloos te kunnen maken. Deze afsluiters moeten te allen tijde bereikbaar en bedienbaar zijn;

  • 9.

    brengt ter plaatse van de buitenkruinlijn een kwelscherm aan als de kabel of leiding de waterkering kruist. Het kwelscherm voldoet aan één van de drie typen kwelschermen conform principetekening 1: kwelschermen;

  • 10.

    sluit (bestaande) bescherm-/glasvezelbuizen na inblazen van nieuwe glasvezel zodanig af dat er geen water in of door de buis kan lekken;

  • 11.

    brengt een niet-dijkkruisende mantelbuis onder gesloten verharding aan die voldoet aan het volgende:

    • a.

      heeft een lengte van maximaal 10,00 meter;

    • b.

      heeft geen grotere diameter dan voor het doel noodzakelijk, tot een maximale buitendiameter van 125mm;

    • c.

      vervormt onder bestaande gesloten verhardingen niet als gevolg van uitwendige belasting;

    • d.

      brengt via een persing alleen een stalen mantelbuis met een wanddikte van minimaal 5,8mm aan;

    • e.

      dicht aan de uiteinden van de mantelbuis de ruimte tussen de kabel/leiding en de binnenkant van de mantelbuis waterdicht af met een flexibel synthetisch rubber welke minimaal 2 bar kan weerstaan;

  • 12.

    dämmert een bestaande (dijkkruisende) mantelbuis volledig (na aanbrengen van de nieuwe kabel/leiding) wanneer het materiaal van de mantelbuis niet voldoet aan:

    • a.

      PE100, SDR11 en met een maximale buitendiameter van 125mm of;

    • b.

      Staal met een wanddikte van 5,8mm en een maximale buitendiameter van 125mm.

  • 13.

    maakt in het geval dat de kabel- of leidingwerkzaamheden in een dijkversterkingstraject worden uitgevoerd geen aanspraak op de NKL 1999, de Telecommunicatiewet of ander schadevergoedingsregeling.

Aanvullende voorschriften onder 7

voor de weg geldt:

  • 1.

    past wegafzettingen toe die voldoen aan de CROW-publicatie 96b en overlegt het verkeersplan ter goedkeuring minimaal 21 dagen voorafgaand aan de werkzaamheden aan/met de toezichthouder.

  • 2.

    zorgt ervoor dat het verkeer zo min mogelijk hinder van de werkzaamheden ondervindt;

  • 3.

    zorgt voor een door het waterschap goedgekeurde omleidingsroute indien een weg volledig wordt afgesloten.

  • 4.

    kruist een weg met een persing, boogboring (niet zijnde een boogzinker) of gestuurde boring waarbij de kabel en/of leiding (mantelbuis) minimaal 1,00 meter onder het wegdek wordt aangebracht. Bij een persing moet het in- en uittredepunt tenminste 0,5 meter van de kant van het wegcunet zijn verwijderd en bij een gestuurde of boogboring tenminste 1 meter;

  • 5.

    beschadigt geen boomwortels als er bomen langs de weg staan en past een boomboring toe;

  • 6.

    draagt er zorg voor dat de activiteiten afwatering van het weglichaam over de bermen en/of taluds niet ontoelaatbaar belemmeren.

  • 7.

    vult een sleuf in de wegberm als volgt aan:

    • a.

      met het uitgekomen materiaal (in omgekeerde volgorde) in lagen van 0,20 meter;

    • b.

      iedere laag wordt apart verdicht tot een proctordichtheid van 98%;

    • c.

      als bovenlaag wordt de uitkomende grasmat teruggebracht of de bovenlaag wordt ingezaaid met bermgraszaadmengsel.

  • 8.

    dicht en verhard elk opgebroken gedeelte telkens voor zonsondergang;

  • 9.

    brengt een duidelijke tegelverharding in de berm van de weg aan rondom een afsluiter, pomp- of inspectieput en dergelijke en onderhoudt de juiste hoogteligging ten opzichte van het maaiveld om maaischade te voorkomen;

  • 10.

    zaagt een sleuf voor een wegkruising (op een waterkering) in asfalt te allen tijde op klinkermaat;

  • 11.

    ontgraaft en slaat de uit de sleuf afkomstige grond zodanig op dat de boven­laag met een dikte van 0,15 meter tot 0,20 meter niet vermengd wordt met de overige grond;

  • 12.

    graaft en legt de kabel/leiding niet onder de 45-graden lijn gemeten vanuit de zijkant wegverharding (zie principetekening 2: werkzaamheden bij wegen);

  • 13.

    vult een sleuf voor een wegkruising als volgt aan:

    • a.

      voor wegfunderingsmateriaal geschikt puingranulaat ter dikte van 0,35 meter;

    • b.

      zand tot 0,40 meter beneden het wegdek;

    • c.

      klinkerbestrating als tijdelijk wegdek; 

Artikel 3. Maatwerk

Het waterschap kan met betrekking tot de aanleg van kabels en leidingen en bijbehorende voorzieningen, zoals schakelkasten, afdekplaten en reduceerstations, maatwerkvoorschriften stellen ten aanzien van onder andere de locatie, constructie en wijze van uitvoering. 

Artikel 4. Melding

  • 1. Degene die in de waterkering, de weg of het oppervlaktewaterlichamen met een A- en/of B-status activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap. Voor het kruisen van een oppervlaktewater met een C-status niet gelegen binnen een weglichaam van een weg in beheer bij het waterschap en/of een waterkering (inclusief de bijbehorende beschermingszone) geldt geen meldingsplicht wanneer volledig wordt voldaan aan criterium 2c en 3b van deze algemene regel.

  • 2. De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    • a.

      het adres of de locatie (met bijvoorbeeld RD-coördinaten) waar de activiteiten plaatsvinden;

    • b.

      een situatietekening (met duidelijke legenda en noordpijl) op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie, van de activiteit(en), bestaand en nieuw tracé, type kabel/leiding (met materiaal, spanning/druk, aders/tubes, diameter, wanddikte, enz.), de wijze van uitvoeren en toe te passen bijbehorende voorzieningen.

  • 3. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten 2 werkdagen van tevoren bij de toezichthouder (startmelding).

  • 4. De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming. 

Artikel 5. Overgangsrecht

  • 1. Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, op grond van deze algemene regel, meldingsplichtige activiteiten wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2. Indien voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel:

    • a.

      een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2009 in werking was of,

    • b.

      een vergunning krachtens de Wegenverordening Waterschap Rivierenland 2011 in werking was,

    worden de voorschriften van de (water)vergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3. Indien voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Indien de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur, voor handelingen waarvoor algemene regels zijn gesteld, maatwerkvoorschriften stellen.

Op grond van artikel 5.4, derde lid, van de keur is het verboden zonder vergunning van het bestuur enig werk aan te brengen, te houden, te veranderen of te verwijderen boven, op, in, of onder de weg. Op grond van artikel 5.5, derde lid, van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Adequaat niveau of techniek

Een adequate methodiek is als aan de NEN3650-serie of aan een gelijkwaardige methodiek wordt voldaan.

(Druk- of pijp)leidingen:

Buis of samenstel van buizen waardoor een stof (vast, vloeibaar of gas) verpompt wordt of stroomt.

Kabel:

Een geïsoleerde draadvormige elektrische geleider, meestal gemaakt van koper en bedoeld voor het transport van elektrische energie of elektrische signalen. Leidingen met een diameter van maximaal

40 mm die gebruikt worden voor (glasvezel)kabels worden beschouwd als een kabel.

Gestuurde boring:

 

Een sleufloze boortechniek waarbij obstakels zoals oppervlaktewaterlichamen diep onder het maaiveld kunnen worden gepasseerd.

Persing

Een sleufloze techniek waarbij een stalen mantelbuis onder een op- en afrit door wordt geslagen.

Boogboring:

Een boogboring is een sleufloze techniek waarbij vanaf een intredepunt met een voorgevormde boorstang een boorgat maakt tot aan een uittredepunt. De ruimte rondom het boorgat wordt opgevuld met Drill-Grout.

Insteek:

Snijlijn van het bovenwatertalud van het oppervlaktewaterlichaam met het aangrenzende maaiveld.

Vaste bodem:

Bodem van de watergang zoals deze is vastgelegd in de legger of, indien deze maatvoering ontbreekt, de werkelijke bodem wanneer deze is ontdaan van slib en/of bagger.

Duiker:

Buis in gronddam gelegen in een oppervlaktewaterlichaam

Profiel:

 

Breedte, diepte en taludhellingen van het oppervlaktewaterlichaam als aangegeven op de legger of keurkaart.

Civiele kunstwerken:

 

Een bouwwerk waarvoor andere materialen dan aarde, zand en klei zijn gebruikt (bijvoorbeeld bruggen, dammen met duikers, stuwen, damwanden, steenzettingen, enz.).

Dijkversterkingstraject:

Een tracé waarvan het voorzienbaar is dat er een dijkversterking uitgevoerd gaat worden.

Schadevergoedingsregeling:

Als gevolg van werkzaamheden door het waterschap kunnen er nadelige gevolgen optreden voor kabel- en leidingeigenaren. Ter compensatie voor deze nadelige gevolgen is een schadevergoedingsregeling gemaakt door het waterschap, naast de NKL 1999 en de Telecomwet.

 

Vooroverleg

De voorkeursligging van nieuwe kabels en/of leidingen is zoveel mogelijk buiten de waterstaatswerken en de wegen. Het kan voorkomen dat de werkzaamheden wel de waterstaatwerken raken. Voor een juiste tracékeuze, waarbij de verschillende maatschappelijke belangen worden meegewogen, voorafgaande aan een melding in overleg.

 

Risico’s

Aan de uitvoering van de werkzaamheden in de beheersobjecten van het waterschap kunnen risico’s zijn verbonden, welke in het algemeen goed kunnen worden afgewogen in het kader van beoordeling van vergunningsaan­vra­gen. Met het vaststellen van een algemene regel, waarmee een vrijstelling van de vergunningsplicht wordt bereikt, moet er vooral zekerheid bestaan over de omvang van die risico’s. Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

 

De werkzaamheden in de bovenvermelde beheersobjecten worden veelal uitgevoerd door of namens nutsbedrijven die voorzieningen van algemeen nut en in het algemeen belang aanleggen. In dit verband wordt onder voorzieningen van algemeen nut verstaan, gas-, water, electriciteits-, telecommunicatie­voorzieningen en riolering. Door deze bedrijven worden in het beheersgebied jaarlijks honderden werken uitgevoerd. Omdat het om vele aanvragen met betrekking tot soortgelijke werken gaat en de risico’s in algemene zin goed kunnen worden beheerd, leent deze activiteit zich voor een Algemene Regel. Aan de in principe aanwezige risico’s van het vergunningsvrij werken wordt voldoende tegemoetgekomen door bovenstaande toetsingscriteria en voorwaarden.

Oppervlaktewaterlichamen (inclusief vaarwegen)

Het te beschermen belang voor het waterschap bij het aanleggen, hebben, houden en onderhouden van kabels en leidingen binnen de kern- en beschermingszone van oppervlaktewaterlichamen betreft voornamelijk de stabiliteit van de oever van het betreffende water. Kabels en leidingen worden veelal geplaatst door middel van een open ontgraving en/of een gestuurde boring. Wanneer deze werkzaamheden te dicht op de insteek van het water worden uitgevoerd, kan dat een negatief effect hebben op de stabiliteit van de oever. Daarnaast moet worden voorkomen dat kabels en leidingen worden beschadigd bij onderhoudswerkzaamheden aan oppervlaktewaterlichamen en/of ten gevolge van scheepvaart op de als vaarweg aangewezen oppervlaktewaterlichamen.

 

Voor het aanbrengen van kabels en leidingen in alleen oppervlaktewaterlichamen met een C-status is geen melding vereist gezien het geringe waterhuishoudkundige belang wanneer volledig wordt voldaan aan criterium 2d van deze algemene regel. Wel moeten deze kabels en leidingen voldoen aan de gestelde voorwaarden in deze algemene regel.

 

Waterkeringen

Het te beschermen belang voor het waterschap bij het aanleggen, hebben, houden en onderhouden van kabels en leidingen binnen de kern- en beschermingszone van waterkeringen is de stabiliteit van de waterkering, het doelmatig beheer van de waterkering en de mogelijkheid voor toekomstige dijkverbetering. Indien wordt voldaan aan de criteria en voorwaarden, hebben deze werkzaamheden een gering effect op de staat van een waterkering. Daarom kan de vergunningplicht voor het aanleggen en behouden van deze kabels en leidingen vervangen worden door algemene regels.

 

Wegen

Het Waterschap heeft veel wegen buiten de bebouwde kom in beheer. Het Waterschap is verantwoordelijk voor de veiligheid op deze wegen. Het leggen van kabels en leidingen is een veel voorkomend werk langs of onder de weg, door het stellen van criteria en voorschriften in deze regeling kan het belang van de weg voldoende worden gewaarborgd.

 

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl.

WW 4. Gras en éénjarige gewassen

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van de verboden, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, en/of artikel 5.4 van de keur, voor het aanbrengen en behouden van gras of eenjarige gewassen langs een weg en/of in de beschermingszone van een waterstaatswerk.

Artikel 2. Overgangsrecht

Indien voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel:

  • a.

    een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2009 in werking was of,

  • b.

    een vergunning krachtens de Wegenverordening Waterschap Rivierenland 2011 in werking was,

worden de voorschriften van de (water)vergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Indien de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

Op grond van artikel 5.4, derde lid, van de keur is het verboden zonder vergunning van het bestuur enig werk aan te brengen, te houden, te veranderen of te verwijderen boven, op, in, of onder de weg. Op grond van artikel 5.5, derde lid, van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden.

Risico’s

Het aanbrengen en behouden van gras of eenjarige gewassen heeft een zeer gering effect op de waterhuishoudkundige, waterstaatkundige en wegenbelangen. Om deze reden is voor het aanbrengen en behouden van deze gewassen langs een weg en/of in de beschermingszone van een waterkering of oppervlaktewaterlichaam geen vergunning op grond van de keur vereist. Ook hoeft geen melding te worden gedaan. Voor deze gewassen geldt dat het waterschap voor jaarlijks onderhoud, de beschermingszone doorgaans gebruikt ofwel vóór dat de gewassen zijn geplant, ofwel nadat deze zijn geoogst.

Melding

Voor deze activiteit geldt geen meldingsplicht.

WW 5. Activiteiten in de Giessenzoom

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het plaatsen en behouden van objecten en het uitvoeren van activiteiten in de binnen het gebied weergegeven op de tekening ‘Activiteiten in de Giessenzoom’, voor zover het betreft:

  • 1.

    een erfafscheiding (haag, schutting of hekwerk) en/of een toegangspoort in de beschermingszone van een waterkering en/of oppervlaktewaterlichaam;

  • 2.

    een brug van maximaal 2,00 m breed over een oppervlaktewaterlichaam en op een waterkering ter ontsluiting van maximaal één perceel;

  • 3.

    een dam met duiker met een inwendige diameter van minimaal 500 mm en een maximale buislengte van 2,40 m in een oppervlaktewaterlichaam ter ontsluiting van maximaal één perceel;

  • 4.

    het graven van een insteekhaven in de beschermingszone van de Giessen en buiten de kern- en/of beschermingszone van de waterkering ter compensatie van ruimte-inname in het boezemgebied van de Giessen;

  • 5.

    een damwand en/of beschoeiing in een oppervlaktewaterlichaam;

  • 6.

    een steiger en/of een botenhuis boven een insteekhaven in de beschermingszone van de Giessen;

  • 7.

    een recreatiewoning en bijgebouwen in de beschermingszone van een waterkering en een oppervlaktewaterlichaam;

  • 8.

    een vlonder in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam en een waterkering.

Artikel 2. Voorschriften

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    tast de stabiliteit van de oevers van een oppervlaktewaterlichaam en de taluds van een waterkering niet aan;

  • 2.

    brengt géén ondersteuningspunten aan in oppervlaktewaterlichamen met een bovenbreedte kleiner dan 5,00 m;

  • 3.

    voorziet de taluds onder de brug en tot 1,00 m aan weerszijden hiervan van een bodembescherming;

  • 4.

    belemmert en/of beperkt de waterdoorvoer niet;

  • 5.

    voorkomt beschadigingen of verzakkingen van het object die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer;

  • 6.

    gebruikt deugdelijk en niet uitlogend materiaal voor het object;

  • 7.

    werkt de beschoeiing/damwand gronddicht af, zodat geen grond of aangevuld materiaal van achter de beschoeiing/damwand in de watergang kan komen;

  • 8.

    sluit de beschoeiing/damwand geheel aan op een eventueel reeds aanwezige beschoeiing/damwand, voor zover het vorm en afmetingen betreft;

  • 9.

    brengt bij plaatsing van de beschoeiing/damwand in (de beschermingszone van) een waterkering de palen grondverdringend aan;

  • 10.

    verankert de beschoeiing/damwand zo in het achterliggende perceel, dat geen vervorming kan plaatsvinden;

  • 11.

    plaatst de beschoeiing/damwand zodanig dat deze niet hoger wordt dan het aanwezige maaiveld van het perceel.

  • 12.

    plaatst een erfafscheiding (haag, schutting, hekwerk) en/of toegangspoort aan de noordzijde (perceelszijde) op minimaal 0,50 m afstand van de insteek van de B-min-watergang;

  • 13.

    plaatst de recreatiewoning en/of het bijgebouw buiten de waterkering en graaft ter compensatie open water op hetzelfde perceel buiten de keurzones van de waterkering;

  • 14.

    plaatst de recreatiewoning en/of bijgebouw tenminste 1,00 m uit de insteek van de Giessen en/of andere oppervlaktewaterlichamen met een A- of B-status;

  • 15.

    plaatst een steiger boven de insteekhaven zodanig dat deze niet binnen het leggerprofiel van de Giessen (= A-water) komt.

Artikel 3. Melding

  • 1. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap.

  • 2. De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    • b.

      het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie, constructie en afmetingen van de lozingsvoorziening, legenda en noordpijl.

  • 3. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten 2 werkdagen van te voren bij de toezichthouder (startmelding).

  • 4. De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1. Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, op grond van deze algemene regel, meldingplichtige activiteiten wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2. Indien voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2009 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3. Indien voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Indien de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

Risico’s

Van belang is dat onderhoudspaden langs waterkeringen en watergangen toegankelijk zijn voor inspectie en onderhoud. Voor de stabiliteit van de waterkering is het van belang dat de ingrepen in de waterkering en bijbehorende beschermingszone(s) goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden aan het waterstaatswerk. In de meeste gevallen hebben dergelijke werkzaamheden een zeer gering effect op de staat van een waterkering. Indien de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan gelden de beleidsregels. Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Het is ook mogelijk om de melding schriftelijk te verrichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door het waterschap beschikbaar gesteld formulier. Dit formulier is te bereiken via: www.waterschaprivierenland.nl.

WW. 6 Objecten in de Buiten-Giessen en deel Binnen-Giessen

Artikel 1

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het plaatsen en behouden van objecten en het uitvoeren van activiteiten in de Buiten-Giessen tussen de Damsluis en de Peulensluis en het deel van de Binnen-Giessen gelegen tussen de Damsluis en het perceel gelegen aan de Binnendams 37, Hardinxveld-Giessendam, voor zover het betreft:

  • 1.

    een object dat zich bevindt binnen de strook C-water zoals vastgelegd in de legger wateren;

  • 2.

    een object betreft dat een relatie heeft met het (recreatief) medegebruik van het water, zoals het beleven van water, sportvissen, varen, e.d.. Daaronder wordt in geen geval verstaan bouwwerken die tot doel hebben materialen op te slaan en/of om bruikbaar grondoppervlak van het aanliggend perceel uit te vergroten.

Artikel 2

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    tast de stabiliteit van de oevers van een oppervlaktewaterlichaam niet aan;

  • 2.

    brengt een afdoende taludbescherming aan onder het object;

  • 3.

    legt de onderkant van het object aan op minimaal 20 cm boven het zomerpeil;

  • 4.

    belemmert en/of beperkt de waterdoorvoer niet;

  • 5.

    voorkomt beschadigingen of verzakkingen van het object die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer;

  • 6.

    gebruikt deugdelijk en niet uitlogend materiaal voor het object;

  • 7.

    beperkt het aantal ondersteuningspalen van het object tot een minimum;

  • 8.

    werkt de beschoeiing/damwand gronddicht af, zodat geen grond of aangevuld materiaal van achter de beschoeiing/damwand in de watergang kan komen;

  • 9.

    sluit de beschoeiing/damwand geheel aan op een eventueel reeds aanwezige beschoeiing/damwand, voor zover het vorm en afmetingen betreft;

  • 10.

    verankert de beschoeiing/damwand zo in het achterliggende perceel, dat geen vervorming kan plaatsvinden;

  • 11.

    plaatst de beschoeiing/damwand zodanig dat deze niet hoger wordt dan het aanwezige maaiveld van het perceel.

Artikel 3

  • 1.

    Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap.

  • 2.

    De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    a. naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    b. het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    c. een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie, constructie en afmetingen van de lozingsvoorziening, legenda en noordpijl.

  • 3.

    Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten 2 werkdagen van te voren bij de toezichthouder (start melding).

  • 4.

    De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

Artikel 4

  • 1.

    Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, op grond van deze algemene regel, meldingsplichtige activiteiten wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2.

    Indien voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2014 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3.

    Indien voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 4.

    Indien de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel voor de inwerkingtreding van deze algemene regel zijn uitgevoerd en geen watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan, wordt de noodzakelijke melding geacht te zijn gedaan.

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Indien de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

Risico’s

Van belang is dat onderhoudspaden langs wateren toegankelijk zijn voor inspectie en onderhoud. Voor de stabiliteit van de oevers en de doorstroming is het van belang dat de ingrepen in het water en bijbehorende beschermingszone(s) goed worden uitgevoerd. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden aan het waterstaatswerk. Indien de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan gelden de beleidsregels. Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

Melding

De melding moet digitaal via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl.

Algemene regels waterkeringen

WK 1. Beplanting

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de keur, voor het aanbrengen en behouden van beplanting voor zover deze:

  • 1.

    niet in een oppervlaktewaterlichaam en/of bijbehorende beschermingszones wordt geplaatst, en;

  • 2.

    in de beschermingszone van een waterkering wordt geplaatst, en;

  • 3.

    in tuinen en parken wordt aangebracht waarvan het maaiveld 0,50 m boven leggerprofiel is gelegen, en;

  • 4.

    van nature lager blijft dan 5,00 m boven maaiveld.

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    brengt geen voorzieningen aan voor beluchting, drainage of watervoorziening;

  • 2.

    beperkt ingravingen tot een minimum en dicht deze aan het eind van elke werkdag met het uitgekomen materiaal;

  • 3.

    Voorkomt dat overhangend hout hinder of gevaarlijke situaties veroorzaakt;

Artikel 3. Melding

  • 1. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap.

  • 2. De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    • b.

      het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie, afmetingen van de activiteit ten opzichte van de waterkering, legenda en noordpijl.

  • 3. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten 2 werkdagen van te voren bij de toezichthouder (startmelding).

  • 4. De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1. Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, op grond van deze algemene regel, meldingplichtige activiteiten wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2. Indien voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2009 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3. Indien voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Indien de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Tuin:

Door particulieren aangelegde sierpercelen behorend bij een private woning.

Park:

Openbaar terrein, beheerd door een gemeente met bomen en paden, waar mensen komen om hun vrije tijd door te brengen.

Kruin van de waterkering:

Het ‘platte’ vlak tussen de kruinlijnen.

Beplanting:

Bomen, struiken en lage beplanting, uitgezonderd gras.

Voorzieningen voor beluchting, drainage en watertoevoer:

Werken ten behoeve van beluchting, drainage en watertoevoer voor de beplanting die in de waterkering worden aangebracht. Hiervan uitgesloten zijn bovengrondse regelbare en afsluitbare irrigatiesystemen.

Diepwortelende planten:

Beplanting die dieper wortelt dan 1,00 meter beneden maaiveld.

Risico’s

Wijzigingen in de inrichting van gronden rondom de woning zijn in principe vergunningplichtig terwijl het afwegingskader van de vergunning niet zal wijzigen. Voor waterkeringen waar bij vergunning is bepaald dat het toelaatbaar is om een openbaar park of particuliere tuin in te richten is het niet effectief wijzigingen in de vergunde situatie steeds weer bij vergunning te reguleren. Voor de stabiliteit van de waterkering is het van belang dat aan deze werkzaamheden voorwaarden worden gesteld om bijvoorbeeld een eventuele ontgrondingskuil door een ontwortelde boom zo klein mogelijk te houden. Daarvoor is het noodzakelijk dat het waterschap op basis van voorschriften, toezicht kan uitoefenen op de uitgevoerde werkzaamheden aan het waterstaatswerk. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen. Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Het is ook mogelijk om de melding schriftelijk te verrichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door het waterschap beschikbaar gesteld formulier. Dit formulier is te bereiken via: www.waterschaprivierenland.nl.

WK 2. Hekwerken

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de keur, voor het plaatsen en behouden van een hekwerk, schutting en/of afrastering voor zover het:

een veekerende afrastering betreft, die:

  • 1.

    op de waterkering en/of bijbehorende binnendijkse beschermingszone wordt geplaatst, en;

  • 2.

    een maximale hoogte van 1,20 m heeft, maar niet hoger is dan voor het doel toereikend is, en;

  • 3.

    bestaat uit palen met draad of gaas met een minimale maaswijdte van 10 x 10 centimeter en;

  • 4.

    met de palen een maximale diepte van 0,60 m onder maaiveld bereikt;

 

een schutting en/of hekwerk betreft, die:

  • 5.

    wordt geplaatst langs of op een perceel met een woonbestemming en;

  • 6.

    wordt geplaatst in de beschermingszone binnen een afstand van 10 meter gemeten vanuit de grens waterkering – beschermingszone en voldoet aan de volgende criteria:

    a. een maximale hoogte van 1,00 meter, en;

    b. plaatsing op palen met een maximale diepte van 0,60 m onder maaiveld en/of;

    c. fundatie met poeren met een maximale diepte van 0,30 m onder maaiveld.

 

of

 

  • 7.

    wordt geplaatst in de beschermingszone van een waterkering op een afstand van minimaal 10 meter gemeten vanuit de grens waterkering – beschermingszone en voldoet aan de volgende criteria:

    a. een maximale hoogte van 2,00 meter, en;

    b. plaatsing op palen met een maximale diepte van 1,00 m onder maaiveld en/of;

    c. fundatie met poeren met een maximale diepte van 0,60 m onder maaiveld.

 

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    houdt de constructie in een goede staat van onderhoud;

  • 2.

    houdt de op en langs de waterkering gelegen 4,00 m brede onderhoudspaden toegankelijk voor inspectie en onderhoud door middel van een poort;

  • 3.

    zorgt ervoor dat eventuele poorten te allen tijde door de toezichthouder te openen zijn;

  • 4.

    zorgt ervoor dat de draden van een afrastering over onderhoudspaden of onderhoudsstroken, gemakkelijk met de hand verwijderd kunnen worden en zijn voorzien van geïsoleerde handgrepen;

  • 5.

    slaat en/of drukt de palen van een afrastering in de grond.

 

Artikel 3. Melding

  • 1.

    Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap.

  • 2.

    De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    a. naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    b. het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    c. een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie, afmetingen van de te plaatsen werken (inclusief fundering), legenda en noordpijl.

  • 3.

    Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten 2 werkdagen van te voren bij de toezichthouder (startmelding).

  • 4.

    De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

 

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1.

    Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, op grond van deze algemene regel, meldingsplichtige activiteiten wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2.

    Indien voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2014 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3.

    Indien voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

 

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Indien de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

 

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Afrastering: Eenvoudige constructie bestaande uit houten palen met draad of gaas ten behoeve van het keren van vee.

Schutting: Perceelscheidende constructie bestaande uit overwegend dichte delen.

Hekwerk: Perceelscheidende constructie bestaande uit overwegend open delen.

Binnenkruin: Virtuele lijn die overgang vormt tussen talud en bovenzijde waterkering, gelegen in de binnendijkse berm.

 

Risico’s

Van belang is dat onderhoudspaden langs waterkeringen en watergangen toegankelijk zijn voor inspectie en onderhoud. Middels de gestelde criteria en voorwaarden worden de risico’s voor de waterkering tot een minimum beperkt. De werkzaamheden hebben een zeer gering effect op de staat van een waterkering. Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

 

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Een schriftelijke melding kan worden gedaan door het meldingsformulier via het OLO uit te printen en dit ingevuld op te sturen naar het waterschap.

WK 3. Tijdelijke objecten en handmatig eenvoudig demontabele objecten

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de keur, voorhet plaatsen en behouden van een tijdelijk object en/of handmatig eenvoudig demontabel object, voor zover:

  • 1.

    een tijdelijk object zonder fundering wordt geplaatst op bestaand maaiveld op de waterkering of in de beschermingszone, maar tegelijkertijd niet op dijktaluds en niet in een oppervlaktewaterlichaam en/of bijbehorende beschermingszones, en;

  • 2.

    een handmatig eenvoudig demontabel object in de beschermingszone van een waterkering wordt geplaatst, maar tegelijkertijd niet in een oppervlaktewaterlichaam en/of bijbehorende beschermingszones, en;

  • 3.

    bij een handmatig eenvoudig demontabel object geen grondroeringen plaatsvinden dieper dan 0,30 m onder maaiveld, en;

  • 4.

    bij een handmatig eenvoudig demontabele object geen gestorte fundering wordt toegepast;

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    graaft het te plaatsen object (met uitzondering van de fundering) niet in;

  • 2.

    voorkomt verlaging of verhoging van het huidige maaiveld anders dan de natuurlijke achtergrondzettingen ter plaatse;

  • 3.

    brengt een stellaag aan die qua gewicht niet minder is dan dat van de verwijderde bovenlaag;

  • 4.

    houdt doorgaande onderhoudsroutes vrij van objecten.

  • 5.

    treft, wanneer op 15 oktober op de waterkering en haar bijbehorende beschermingszones geen grasmat aanwezig is, of de grasmat zich naar het oordeel van het waterschap in slechte staat bevindt, op aanzegging van het waterschap, alle maatregelen om een adequate erosiebestendige waterkering te garanderen;

Artikel 3. Melding

  • 1. Degene die een eenvoudig demontabel object plaatst als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap.

  • 2. De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    • b.

      het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie, afmetingen van de activiteit (inclusief eventuele fundering), legenda en noordpijl.

  • 3. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten 2 werkdagen van te voren bij de toezichthouder (startmelding).

  • 4. De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1. Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, op grond van deze algemene regel, meldingplichtige activiteiten wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2. Indien voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2009 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3. Indien voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Indien de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Handmatig eenvoudig demontabel object:

 

niet-kapitaal intensief object, realisatiekosten max 5.000 eurogeen gestorte of geslagen fundering oppervlak max 18 m² geen gemetselde of geïsoleerde wandengeen pannendak

Voorbeelden zijn een kippenhok, fietsenrek, blokhut-tuinhuisje.

Tijdelijk object:

Een object dat op bestaand maaiveld wordt geplaatst zonder fundering. Voorbeelden zijn een container, kliko, bloempotten, terrasmeubilair.

Risico’s

Het plaatsen van tijdelijke objecten op het waterstaatswerk of de bijbehorende beschermingszone betreft vanuit waterstaatkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk waaraan weinig waterhuishoudkundige risico’s zijn verbonden. Aan realiseren van eenvoudig demontabele objecten in de beschermingszone van de waterkering zijn ook weinig risico’s verbonden. Omdat deze objecten verplaatsbaar of eenvoudig demontabel zijn, kunnen deze worden verwijderd of verplaatst indien dit noodzakelijk is, bijvoorbeeld voor het uitvoeren van groot onderhoud of dijkverbetering. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel. Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Het is ook mogelijk om de melding schriftelijk te verrichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door het waterschap beschikbaar gesteld formulier. Dit formulier is te bereiken via: www.waterschaprivierenland.nl.

WK 4. Klein onderhoud aan wegen en het plaatsen van verkeersborden

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de keur, voor het uitvoeren van klein onderhoud aan wegen en het plaatsen van verkeersborden ( en vergelijkbare bebording) in de wegberm op een waterkering en/of in een beschermingszone, voor zover:

  • 1.

    deze activiteiten niet worden uitgevoerd in een oppervlaktewaterlichaam en/of bijbehorende beschermingszones, en;

  • 2.

    het roven en aanvullen betreft van een berm langs een weg, en/of;

  • 3.

    het herstellen van een wegdek of het vervangen van de asfalttoplaag betreft en/of;

  • 4.

    het plaatsen van verkeersborden betreft die nodig zijn ten behoeve van de verkeersveiligheid, en/of;

  • 5.

    de (verkeers)borden niet in het dijktalud worden geplaatst.

 

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    voert alle materialen die vrijkomen bij de werkzaamheden af;

  • 2.

    gebruikt het dijktalud niet als opslagplaats voor materiaal of materieel;

  • 3.

    voorziet palen van verkeersborden niet van een betonnen voet;

  • 4.

    slaat of drukt de palen in de grond tot een maximale diepte van 0,90 m;

  • 5.

    vult de wegberm aan met uit de werkzaamheden voortgekomen grond;

  • 6.

    zaait de aangevulde grond als volgt in met een graszaadmengsel:

 

 

Type graszaadmengsel

Inzaai (kg/ha)

Doorzaai (kg/ha)

Beweid

D1

100-150

50-75

Niet beweid

D2

100-150

50-75

 

  • 7.

    treft, wanneer op 15 oktober op de waterkering en haar bijbehorende beschermingszones geen grasmat aanwezig is, of de grasmat zich naar het oordeel van het waterschap in slechte staat bevindt, op aanzegging van het waterschap, alle maatregelen om een adequate erosiebestendige waterkering te garanderen;

 

Artikel 3. Overgangsrecht

  • 1.

    Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, op grond van deze algemene regel, meldingplichtige activiteiten wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2.

    Als voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2014 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3.

    Als voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

 

Toelichting

 

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Als de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

 

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Verkeersborden:

Borden die voldoen aan bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990.

Vergelijkbare bebording:

Reflectorpalen, verkeersspiegels, routeborden niet zijnde reclame

Roven van een berm:

Verwijderen van de bovenlaag van de wegberm ter verbetering van de afwatering van de weg.

Klein onderhoud weg:

Herstel van schade aan toplaag of vervangen van toplaag van weg. Een wegreconstructie valt onder groot onderhoud.

 

Risico’s

Op veel waterkeringen zijn wegen aanwezig waaraan kleinschalig onderhoud moet worden gepleegd (waaronder ook het roven en aanvullen van bermen). Daarnaast is voor de verkeersveiligheid het plaatsen van verkeersborden noodzakelijk. De impact van deze werken op de waterkering zijn kleinschalig en de relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel. De algemene regel is van toepassing op de wegen waar het waterschap zelf geen wegbeheerder is, op basis van de keur geldt geen vergunningplicht voor het waterschap. De algemene regel is hiermee bedoeld voor overige wegbeheerders zoals gemeenten. Als de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of als het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

 

Melding

Voor deze activiteit geldt geen meldingsplicht

WK 5. Erfverharding

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de keur, voor het aanleggen en het behouden van gesloten erfverharding in de beschermingszone van een waterkering voor zover:

  • 1.

    deze niet wordt aangelegd in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam, en;

  • 2.

    deze niet op het dijktalud wordt aangelegd, en;

  • 3.

    deze wordt aangelegd op percelen met een woonbestemming, en;

  • 4.

    niet meer dan 500 m2 oppervlak aan verharding wordt aangelegd.

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    ontgraaft voor de aanleg van de verharding en bijbehorende stellaag niet dieper aan dan 0,30 m onder bestaand maaiveld;

  • 2.

    legt de verharding zodanig aan dat de afstroming van het hemelwater niet richting waterkering gaat, dat van de afwatering van de waterkering niet wordt gehinderd wordt en dat er geen vernatting ter plaatse van de teen van de waterkering optreedt;

  • 3.

    zaait de aangevulde grond als volgt in met een graszaadmengsel:

     

    Type graszaadmengsel

    Inzaai (kg/ha)

    Doorzaai (kg/ha)

    Beweid

    D1

    100-150

    50-75

    Niet beweid

    D2

    100-150

    50-75

  • 4.

    treft, wanneer op 15 oktober op de waterkering en haar bijbehorende beschermingszones geen grasmat aanwezig is, of de grasmat zich naar het oordeel van het waterschap in slechte staat bevindt, op aanzegging van het waterschap, alle maatregelen om een adequate erosiebestendige waterkering te garanderen;

Artikel 3. Melding

  • 1. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee  weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap.

  • 2. De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    • b.

      het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie, afmetingen van de activiteit, legenda en noordpijl.

  • 3. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten 2 werkdagen van te voren bij de toezichthouder (startmelding).

  • 4. De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1. Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, op grond van deze algemene regel, meldingplichtige activiteiten wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2. Indien voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2009 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3. Indien voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Indien de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Gesloten verharding:

Dit betreft asfaltverharding, straatklinkers, sierbestrating als tegels. Deze algemene regel geldt niet voor halfverhardingen zoals grind.

Teen van de waterkering:

De lijn of het knikpunt, waar het hellende vlak van de waterkering en maaiveld elkaar snijden of geacht worden elkaar te snijden.

Risico’s

De waterkering moet te allen tijde zijn voorzien van een erosiebestendige deklaag. De meeste verhardingen op particuliere percelen zijn dit echter niet. Door de aanleg van verhardingen te beperken tot de beschermingszone van de waterkering is het risico op verzwakte dijkbekleiding uitgesloten. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel. Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Het is ook mogelijk om de melding schriftelijk te verrichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door het waterschap beschikbaar gesteld formulier. Dit formulier is te bereiken via: www.waterschaprivierenland.nl.

WK 6. Interne verbouwingen en dakkapellen

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de keur, het uitvoeren van interne verbouwingen in bestaande panden en het plaatsen van dakkapellen op bestaande panden gelegen in een waterkering en/of beschermingszone voor zover:

  • 1.

    er geen wijziging plaatsvindt van een kelder, fundering of vloerpeil, uitgezonderd aanvullingen van kruipruimtes en vervanging van (houten) vloeren door plaatvloeren, en;

  • 2.

    er geen volume-uitbreiding plaatsvindt, anders dan een eventuele dakkapel, en;

  • 3.

    er geen grondroering plaatsvindt.

 

Artikel 2. Overgangsrecht

  • 1.

    Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, op grond van deze algemene regel, meldingplichtige activiteiten wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2.

    Als voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2009 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3.

    Als voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

 

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Als de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.

 

Risico’s

Bij een interne verbouwing van een pand vindt geen uitbreiding van dat pand plaats. Er is dan ook geen risico dat het profiel van vrije ruimte wordt verkleind. Het risico met betrekking tot het functioneren van de waterkering blijft daarnaast ook op een gelijk niveau.

Het uitvoeren van interne verbouwingen van bestaande panden of het plaatsen van dakkapellen op een pand in de kern- en/of beschermingszone van een waterkering betreft een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel. Als de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of als het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

 

Melding

Voor deze activiteit geldt geen meldingsplicht

WK 7. Activiteiten in de buitenbeschermingszone

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van de verboden, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, en/of artikel 5.4 van de keur, voor het uitvoeren van activiteiten in de volgens de waterkeringslegger aangewezen buitenbeschermingszone van de waterkering met uitzondering van:

  • 1.

    het verrichten van afgravingen, ontgrondingen en seismisch onderzoek, en;

  • 2.

    het aanbrengen van werken met een overdruk van 10 bar of meer, en;

  • 3.

    het hebben van explosief materiaal of het hebben van explosiegevaarlijke inrichtingen, en;

  • 4.

    het uitvoeren van diepe boringen voor bodemenergiesystemen (bijv. KWO-systemen).

Artikel 2. Overgangsrecht

Indien voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel:

  • a.

    een watervergunning krachtens de KeurWaterschap Rivierenland 2009 in werking was of,

  • b.

    een vergunning krachtens artikel 2.2 van de Wegenverordening Waterschap Rivierenland 2011 in werking was,

worden de voorschriften van de (water)vergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Indien de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

Op grond van artikel 5.4, derde lid, van de keur is het verboden zonder vergunning van het bestuur enig werk aan te brengen, te houden, te veranderen of te verwijderen boven, op, in, of onder de weg. Op grond van artikel 5.5, derde lid, van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden.

Risico’s

Het uitvoeren van activiteiten in de buitenbeschermingszone van de waterkering met uitzondering van de in de criteria genoemde activiteiten, heeft een zeer gering effect op de waterhuishoudkundige, waterstaatkundige en wegenbelangen. Om deze reden is geen vergunning op grond van de keur vereist. Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

Melding

Voor deze activiteit geldt geen meldingsplicht.

Algemene regels oppervlaktelichamen

WT 1. Steigers en vlonders

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de keur, voor het aanleggen en behouden van een steiger en/of vlonder in een oppervlaktewaterlichaam en/of beschermingszone, voor zover:

  • 1.

    het werk aansluit op eigendom van de initiatiefnemer of rechthebbende, en;

  • 2.

    deze niet wordt aangelegd:

    a. binnen een natuurvriendelijke oever;

    b. in een oppervlaktewaterlichaam met specifieke natuurdoeleinden;

    c. in een vaarweg, en;

  • 3.

    deze wordt aangelegd en behouden in of aan een oppervlaktewaterlichaam met een minimale waterbreedte van 7,00 m op zomerpeil, en;

  • 4.

    de steiger niet langer dan 4,00 m wordt parallel aan het oppervlaktewaterlichaam en maximaal 1,00 m het oppervlaktewaterlichaam overkraagt, en;

  • 5.

    de vlonder wordt aangelegd langs oppervlaktewaterlichamen aan woonpercelen in stedelijk gebied (bebouwde kom).

  • 6.

    De vlonder of steiger wordt aangelegd op minimaal 10 meter vanaf een duiker of een stuw.

 

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    hanteert principetekening 5: steiger/vlonder als uitgangspunt voor de uitvoering.

  • 2.

    wijzigt de afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam niet;

  • 3.

    draagt er zorg voor dat de activiteiten de water aan- en afvoer niet ontoelaatbaar belemmeren.

  • 4.

    houdt het werk en 1,00 m rondom het werk in een goede staat van onderhoud;

  • 5.

    brengt taludbescherming aan onder de steiger;

  • 6.

    plaatst geen bouwwerk op de steiger m.u.v. een hekwerk van maximaal 1 meter hoog

  • 7.

    legt de onderkant van de steiger en/of vlonder aan op minimaal 0,30 m ( in Alblasserwaard en Vijfheerenlanden: 20 cm) boven het hoogste gehanteerde peil.

 

Artikel 3. Melding

  • 1.

    Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap.

  • 2.

    De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    • b.

      het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie, afmetingen van de activiteit, waaronder locatie van de steiger ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam en de perceelgrens, legenda en noordpijl.

  • 3.

    Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten 2 werkdagen van te voren bij de toezichthouder (startmelding).

  • 4.

    De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

 

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1.

    Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, activiteiten op grond van deze algemene regel, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2.

    Als voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2014 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3.

    Als voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

 

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Als de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

 

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Peil:

In het peilbesluit vastgestelde waterstand.

Steiger:

Constructie die over een oppervlaktewaterlichaam is geplaatst en is verankerd in het achterliggende perceel.

Vlonder:

Constructie op het maaiveld grenzend aan het oppervlaktewaterlichaam. Hieronder vallen ook houten vloeren.

Natuurvriendelijke oever:

Oever die zo is aangelegd dat het niet alleen dient om de afvoercapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam te verbeteren, maar ook om landschappelijke en ecologische functies te versterken. Oever aangelegd conform algemene regel ‘WT 11. Natuurvriendelijke oever’.

Insteek:

Snijlijn van het bovenwatertalud van het oppervlaktewaterlichaam met het aangrenzende maaiveld.

 

Risico’s

Het aanleggen en behouden van een steiger, vlonder betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in of langs een oppervlaktewaterlichaam. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. Om rondom de diverse waterstaatswerken doelmatig onderhoud te kunnen uitvoeren, moet voldoende ruimte aanwezig zijn voor het materieel om te kunnen manoeuvreren. Door een minimale afstand tot waterstaatswerken aan te houden, kan worden gegarandeerd dat de bestaande uitvoeringsmethode voor onderhoud kan worden behouden. Het is van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Door de risicovolle locaties, zoals gevoelige natuur, uit te sluiten van deze algemene regel kan het aanleggen van steigers en vlonders onder voorwaarden worden toegestaan. Als de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of als het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

 

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OlO) worden ingediend. Het OlO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl.

WT2. Bruggen

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de keur, voor het aanleggen en behouden van een brug over een oppervlaktewaterlichaam, voor zover:

  • 1.

    deze niet wordt aangelegd en behouden in aangewezen vaarwegen en in oppervlaktewaterlichamen in gebieden met specifieke natuurdoeleinden, en;

  • 2.

    deze wordt aangelegd ten behoeve van een perceelontsluiting of een infrastructurele ontsluiting, en;

  • 3.

    deze wordt aangelegd met een maximale breedte van 5,00 m, en;

  • 4.

    deze wordt aangelegd op minimaal 10,00 m van een naastgelegen ondersteunend kunstwerk, en;

  • 5.

    deze niet wordt aangelegd in de beschermingszone van een waterkering.

 

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    tast de stabiliteit van de oevers niet aan met de brughoofden;

  • 2.

    fundeert de brug zodanig dat wordt voorkomen dat deze meer zakt dan de natuurlijke maaivelddaling;

  • 3.

    damt het oppervlaktewaterlichaam, indien nodig, niet eerder af dan na overleg met de toezichthouder van het waterschap;

  • 4.

    beschermt taluds op doelmatige wijze tegen uitspoeling en inzakking en hanteert principetekening 7: brug als uitgangspunt voor de uitvoering;

  • 5.

    herstelt het oppervlaktewaterlichaam zoals het bestaande, naastgelegen profiel;

  • 6.

    construeert de hoogte onderkant brug op tenminste 0,30 m boven zomer-/streefpeil voor zover het oppervlaktewateren betreft die niet varend worden onderhouden;

  • 7.

    construeert over een minimale lengte van 2,25 m (doorvaarbreedte) de hoogte onderkant brug op tenminste 1,25 m boven zomer-/streefpeil voor zover het oppervlaktewateren betreft die door het waterschap varend worden onderhouden en hanteert principetekening 7;

  • 8.

    Plaatst ronde pijlers onder de brug in oppervlaktewateren die varend worden onderhouden zodanig dat er een minimale doorvaarbreedte van 2,25 m aanwezig is;

  • 9.

    plaatst geen pijlers onder de brug als het oppervlaktewaterlichaam een bovenbreedte (insteek tot insteek) heeft van 7,00 meter of kleiner;

  • 10.

    plaatst de brug op een afstand van tenminste 8,00 meter van aanwezige bermobjecten zoals bomen en verkeersborden als de brug in een oppervlaktewaterlichaam wordt gelegd die door het waterschap wordt onderhouden;

  • 11

    voldoet aan de algemene regel ‘WE 7. Uitweg’, als de brug fungeert als perceelontsluiting naar een weg in beheer bij het waterschap.

 

Artikel 3. Melding

  • 1.

    Degene die in oppervlaktewaterlichamen met een A- en/of B-status activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap.

  • 2.

    De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    a. naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    b. het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    c. een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie, afmetingen van de activiteit, legenda en noordpijl.

  • 3.

    Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten 2 werkdagen van te voren bij de toezichthouder (startmelding).

  • 4.

    De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

 

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1.

    Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, op grond van deze algemene regel, meldingplichtige activiteiten wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2.

    Indien voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2009 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3.

    Indien voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

 

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Indien de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

 

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

 

Brug: Werk over een oppervlaktewaterlichaam dat bedoeld is voor de doorgang van een perceel aan de ene kant van het oppervlaktewaterlichaam naar een perceel aan de andere kant van het oppervlaktewaterlichaam.

Peil: In het peilbesluit vastgestelde waterstand.

Profiel: Breedte, diepte en taludhellingen van het oppervlaktewaterlichaam als aangegeven op de legger of keurkaart.

Bestaand profiel: Het profiel van het oppervlaktewaterlichaam zoals het daadwerkelijk aanwezig is.

Pijler: Een onderdeel van een brug dat voor ondersteuning zorgt in de vorm van een kolom.

Landhoofd: De overgang van een grondlichaam naar een brug.

 

Risico’s

Voor het aanbrengen van bruggen over oppervlaktewaterlichamen met een C-status is geen melding vereist gezien het geringe waterhuishoudkundige belang. Wel moeten deze bruggen voldoen aan de gestelde voorwaarden in deze algemene regel.

Het aanbrengen van bruggen over de oppervlaktewaterlichamen betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

Voor het maken van een uitrit naar een weg van het waterschap bestaat een algemene regel. De uitrit naar de weg mag niet breder zijn dan is aangegeven in deze algemene regel. De afmetingen van de brug moeten hierop worden aangepast.

 

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl.

WT 3. Beschoeiing

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de keur, voor het plaatsen en behouden van beschoeiing in een oppervlaktewaterlichaam, voor zover:

  • 1.

    deze niet wordt geplaatst en behouden in aangewezen vaarwegen en in oppervlaktewaterlichamen in gebieden met specifieke natuurdoeleinden, en;

  • 2.

    het talud van het oppervlaktewaterlichaam steiler is dan 1:2, en;

  • 3.

    deze een maximale grondkerende hoogte heeft van:

    • a.

      0,30 m indien het hoogteverschil tussen het zomer/streefpeil en maaiveld meer dan 0,60 m bedraagt, of;

    • b.

      0,60 m indien het hoogteverschil tussen het zomer/streefpeil en maaiveld 0,60 m of minder bedraagt.

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    verkleint het natte profiel op zomer/streefpeil van het oppervlaktewaterlichaam niet;

  • 2.

    laat de beschoeiing niet boven maaiveld uitsteken;

  • 3.

    werkt de beschoeiing gronddicht af, zodat geen grond of aangevuld materiaal vanachter of van onder de beschoeiing in de watergang kan komen;

  • 4.

    sluit de beschoeiing geheel aan op een eventueel reeds aanwezige beschoeiing;

  • 5.

    construeert de beschoeiing zodanig dat geen ontoelaatbare vervorming kan plaatsvinden;

  • 6.

    draagt er zorg voor dat de activiteiten de watertoevoer niet ontoelaatbaar belemmeren;

  • 7.

    hanteert principetekening ‘Beschoeiing’ voor de uitvoering.

Artikel 3. Melding

  • 1. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap.

  • 2. De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    • b.

      het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie, afmetingen van de activiteit, legenda en noordpijl.

  • 3. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten 2 werkdagen van te voren bij de toezichthouder (startmelding).

  • 4. De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1. Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, op grond van deze algemene regel, meldingplichtige activiteiten wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2. Indien voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Riviernland 2009 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3. Indien voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Indien de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Natuurvriendelijke oever:

Oever die zo is aangelegd dat het niet alleen dient om de afvoercapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam te verbeteren, maar ook om landschappelijke en ecologische functies te versterken. Oever aangelegd conform algemene regel ‘WT 11. Natuurvriendelijke oever’.

Beschoeiing:

Constructie in de oeverlijn om de oever tegen afkalving te beschermen. Voorbeelden hiervan zijn beschoeiingen, bestaande uit een aan één gesloten rij palen of planken en betuiningen.

 

Profiel:

Breedte, diepte en taludhellingen van het oppervlaktewaterlichaam als aangegeven op de legger of keurkaart.

 

Peil:

In het peilbesluit vastgestelde waterstand.

 

Risico’s

Het aanbrengen van oeverbeschermende beschoeiingen betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk in of langs het oppervlaktewaterlichaam. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Het is ook mogelijk om de melding schriftelijk te verrichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door het waterschap beschikbaar gesteld formulier. Dit formulier is te bereiken via: www.waterschaprivierenland.nl.

WT 4. Damwanden

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de keur, voor het plaatsen en behouden van een damwand in een oppervlaktewaterlichaam, voor zover:

  • 1.

    dit oppervlaktewaterlichaam niet is gelegen in een waterkering en/of beschermingszone, en;

  • 2.

    de damwand niet wordt geplaatst:

    • a.

      binnen oppervlaktewaterlichamen in gebieden met specifieke natuurdoeleinden;

    • b.

      in vaarwegen;

    • c.

      in oppervlaktewaterlichamen in beheer en onderhoud bij het waterschap, en;

  • 3.

    de damwand op de insteek wordt aangebracht.

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    construeert de damwand zodanig dat geen ontoelaatbare vervorming kan plaatsvinden;

  • 2.

    laat de damwand niet boven maaiveld uitsteken;

  • 3.

    werkt de damwand gronddicht af, zodat geen grond of aangevuld materiaal vanachter of van onder de damwand in de watergang terecht kan komen;

  • 4.

    sluit de damwand geheel aan op reeds aanwezige constructies;

  • 5.

    draagt er zorg voor dat de activiteiten de watertoevoer niet ontoelaatbaar belemmeren.

  • 6.

    hanteert principetekening ‘Damwand’ als uitgangspunt voor de uitvoering.

Artikel 3. Melding

  • 1. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee  weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap.

  • 2. De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    • b.

      het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie, afmetingen van de activiteit, legenda en noordpijl.

  • 3. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten 2 werkdagen van te voren bij de toezichthouder (startmelding).

  • 4. De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1. Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, op grond van deze algemene regel, meldingplichtige activiteiten wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2. Indien voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2009 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3. Indien voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Indien de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Profiel:

Breedte, diepte en taludhellingen van het oppervlaktewaterlichaam als aangegeven op de legger of keurkaart.

Peil:

In het peilbesluit vastgestelde waterstand.

Damwand:

grondkerende constructie die op de insteek van een oppervlaktewaterlichaam wordt geplaatst om afkalving en instorten van de oever te voorkomen.

Insteek:

Snijlijn van het bovenwatertalud van het oppervlaktewaterlichaam met het aangrenzende maaiveld.

Natuurvriendelijke oever:

Oever die zo is aangelegd dat het niet alleen dient om de afvoercapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam te verbeteren, maar ook om landschappelijke en ecologische functies te versterken. Oever aangelegd conform algemene regel ‘WT 11. Natuurvriendelijke oever’.

Risico’s

Op een aantal locaties is het onwenselijk damwanden te plaatsen via een algemene regel, zoals in/nabij een weg, waterkering of vaarweg, omdat in deze specifieke gevallen de sterkte van de damwand berekend moet worden. Natuurvriendelijke oevers verliezen hun werking op de ecologische en chemische waterkwaliteit bij toepassing van een damwand.

Buiten deze locaties betreft het aanbrengen van damwand vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig werk in of langs het oppervlaktewaterlichaam. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Het is ook mogelijk om de melding schriftelijk te verrichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door het waterschap beschikbaar gesteld formulier. Dit formulier is te bereiken via: www.waterschaprivierenland.nl.

WT 5. Versnelde afvoer via nieuw verhard oppervlak

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.4, voor het versneld afvoeren van hemelwater van nieuw verhard oppervlak naar een oppervlaktewaterlichaam voor zover:

  • 1.

    het totaal oppervlak aan nieuw verhard oppervlak in landelijk gebied niet meer bedraagt dan 1.500 m2 en in stedelijk gebied niet meer bedraagt dan 500 m2, en;

  • 2.

    de melder recht heeft op een éénmalige vrijstelling, en;

  • 3.

    niet eerder door de melder gebruik is gemaakt van de éénmalige vrijstelling, en;

  • 4.

    het geen deeluitbreiding betreft van een groter planologisch geheel/inrichting waarvoor reeds een melding is gedaan op grond van deze algemene regel.

 

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    brengt in het talud van het oppervlaktewaterlichaam een uitstroomvoorziening aan als het oppervlaktewaterlichaam waarin het hemelwater wordt geloosd, wordt onderhouden door het waterschap, en;

  • 2.

    hanteert principetekening 8: uitstroomvoorziening type A of principetekening 9: uitstroomvoorziening type B als uitgangspunt voor de uitvoering, en;

  • 3.

    voorkomt beschadigingen of verzakkingen van de voorziening, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer.

 

Artikel 3. Overgangsrecht

  • 1.

    Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, op grond van deze algemene regel, meldingplichtige activiteiten wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2.

    Als voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 20014 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3.

    Als voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

 

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.4 van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur neerslag door nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer te laten komen. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Als de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

 

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Stedelijk gebied:

Gebied dat zich bevindt binnen de door de betrokken gemeente als ‘bebouwde kom’ aangewezen gebied.

Landelijk gebied:

Gebied buiten de bebouwde kom.

 

Risico’s

In het stedelijk gebied worden tussen de gemeente en het waterschap afspraken gemaakt over de realisatie van de wateropgave en compensatie van toename verhard oppervlak. De compensaties van verhard oppervlak zijn in het stedelijk gebied veelal moeilijk realiseerbaar. Bij plannen kleiner dan 500 m² is er vaak geen water aanwezig en daarom worden deze ‘postzegelplannen’ vrijgesteld van compensatie. Het gemis aan waterberging wordt daarmee eigenlijk toegevoegd aan de wateropgave van de betreffende kern.

In het landelijk gebied kan deze problematiek ook spelen maar is dan anders van aard. Toename van verhard oppervlak leidt in het landelijk gebied over het algemeen niet direct tot problemen vanwege het lage bebouwingsoppervlak. Het groter aandeel onverhard gebied heeft een groter bergend vermogen (sponswerking van de bodem) en intensieve neerslag leidt minder vaak tot versnelde afvoer van water naar het watersysteem. Vanwege de vertraagde afvoer en de veerkracht van het landelijk gebeid kunnen verharde oppervlakken tot 1500 m² worden vrijgesteld van compensatieplicht. Hierbij wordt daar waar mogelijk gestimuleerd de bebouwde oppervlakte niet aan te koppelen maar te infiltreren.

In beginsel is het niet wenselijk dat een belanghebbende meerdere malen op eenzelfde of samenhangende percelen gebruik maakt van de vrijstelling. Er mag in die gevallen slechts eenmaal worden toegepast. Voor verdere uitbreidingen geldt dan een compensatieplicht.

Als de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of als het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

 

Melding

Voor deze activiteit geldt geen meldingsplicht

 

WT 6. Anti worteldoek

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de keur, voor het aanleggen en behouden van anti-worteldoek voor zover deze:

  • 1.

    wordt aangelegd op het talud van een oppervlaktewaterlichaam dat grenst aan een bedrijfsperceel in stedelijk gebied en/of een particuliere tuin, en;

  • 2.

    niet wordt aangelegd op het talud van een oppervlaktewaterlichaam met een natuurvriendelijke oever, een aangewezen vaarweg en/of een oppervlaktewaterlichaam met specifieke natuurdoeleinden.

 

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    zet het anti-worteldoek zodanig vast dat voorkomen wordt dat deze in het oppervlaktewaterlichaam terecht komt of kan opwaaien;

  • 2.

    plaatst een beschoeiing in het talud conform algemene regel ‘WT 3. Beschoeiing’ waarachter het anti-worteldoek wordt vastgezet;

  • 3.

    mag het anti-worteldoek minimaal 0,20 m boven zomerpeil vastzetten met grondpennen met een minimale lengte van 0,30 m zonder een beschoeiing als het oppervlaktewaterlichamen betreft die niet in onderhoud zijn bij het waterschap;

  • 4.

    houdt eventuele begroeiing zo laag mogelijk met een maximale hoogte van 0,30 m.

 

Artikel 3. Overgangsrecht

  • 1.

    Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, op grond van deze algemene regel, meldingplichtige activiteiten wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2.

    Als voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2014 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3.

    Als voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

 

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Als de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

 

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Stedelijk gebied:

Gebied dat zich bevindt binnen de door de betrokken gemeente als ‘bebouwde kom’ aangewezen gebied.

Natuurvriendelijke oever:

Oever die zo is aangelegd dat het niet alleen dient om de afvoercapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam te verbeteren, maar ook om landschappelijke en ecologische functies te versterken. Oever aangelegd conform algemene regel ‘WT 11. Natuurvriendelijke oever’.

 

Risico’s

Voor het aanbrengen van antiworteldoek in oppervlaktewaterlichamen met een C-status is geen melding vereist gezien het geringe waterhuishoudkundige belang. Wel moet de aanleg van antiworteldoek in deze voldoen aan de gestelde voorwaarden in deze algemene regel.

Bij veel tuinen van particulieren en bedrijven wordt anti-worteldoek op het talud van oppervlaktewaterlichamen toegepast om de tuin ter plaatse een net afgewerkt karakter te geven en het onderhoud te vergemakkelijken. Het aanleggen en behouden van anti-worteldoek is vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel. Als de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of als het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

 

Melding

Voor deze activiteit geldt geen meldingsplicht

 

WT 7. Dam met Duiker

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de keur, voor het aanleggen, verlengen, vervangen en behouden van een dam met duiker in een oppervlaktewaterlichaam, voor zover:

  • 1.

    dit plaatsvindt in een oppervlaktewaterlichaam met een B- en/of C-status, en;

  • 2.

    deze wordt aangelegd op minimaal 10,00 m van een bestaand ondersteunend kunstwerk en 20,00 m benedenstrooms vanaf een stuw, en;

  • 3.

    deze wordt aangelegd zonder knikpunten of bochten, en;

  • 4.

    deze bedoeld is als perceelontsluiting en aansluit op eigendom van de initiatiefnemer of rechthebbende, en;

  • 5.

    in de nieuwe situatie de volledige duiker voldoet aan de volgende maatvoering:

 

Onderdeel

 

Criteria

Type duiker

 

rond

Maximale totale duikerlengte

Particulier gebruik

10,00 m

 

Bedrijfsmatig gebruik

12,00 m

Minimale inwendige diameter duiker in B-water

Landelijk gebied

0,47 m

 

Stedelijk gebied

0,80 m

Minimale inwendige diameter duiker in C-water

Landelijk gebied

0,47 m

 

Stedelijk gebied

0,47 m

Hoeveelheid lucht in de duiker t.o.v. winterpeil

Droge sloot

volledig

 

Watervoerende sloot

0,20 m

Uitsteken van de duiker buiten de dam

 

0,10 m

 

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    damt het oppervlaktewaterlichaam, indien nodig, niet eerder af dan na overleg met de toezichthouder van het waterschap;

  • 2.

    verwijdert slib op locatie van de aan te leggen dam met duiker

  • 3.

    legt de duiker in het midden van het oppervlaktewaterlichaam aan;

  • 4.

    voorziet verbindingen tussen duikerelementen van een waterdichte afdichting;

  • 5.

    beschermt het talud van de dam met duiker op doelmatige wijze tegen uitspoeling;

  • 6.

    fundeert de duiker dusdanig dat verzakken van deze duiker, met meer dan de natuurlijke maaivelddaling, wordt voorkomen;

  • 7.

    verwijdert bij vervanging de oude duiker volledig;

  • 8.

    verlengt een bestaande duiker met hetzelfde materiaal duikerbuis;

  • 9.

    past een betonbuis, of een PE-buis toe met een gladde egale binnenwand (geen staal en/of spirosol);

  • 10.

    plaatst een object zoals een toegangshek, container of tuinhuisje zodanig dat de toegangsfunctie van de dam behouden blijft;

  • 11.

    fundeert een object op een dam met duiker zo, dat het object eenvoudig te verwijderen is;

  • 12.

    voorziet, indien wenselijk, de uiteinden van de duiker van frontmuren conform de algemene regel ‘WT 15. Frontmuren bij dammen met duikers’;

  • 13.

    verankert de frontmuren van de duiker onderling;

  • 14.

    houdt de constructie in een goede staat van onderhoud;

  • 15.

    hanteert principetekening 12: dam met duiker in B- of C-water als uitgangspunt voor de uitvoering;

  • 16.

    houdt het doorstroomprofiel van de dam met duiker in stand;

  • 17.

    plaatst de dam met duiker op een afstand van tenminste 8,00 m van aanwezige bermobjecten zoals bomen en verkeersborden als de dam met duiker in een oppervlaktewaterlichaam wordt gelegd die door het waterschap wordt onderhouden;

  • 18.

    voldoet aan de algemene regel ‘WE 7. Uitweg’, als de dam met duiker fungeert als perceelontsluiting naar een weg in beheer bij het waterschap.

 

Artikel 3. Melding

  • 1.

    Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap.

  • 2.

    De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    • b.

      het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie, afmetingen van de activiteit, diameter en materiaalkeuze van de duiker, legenda en noordpijl.

  • 3.

    Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten 2 werkdagen van te voren bij de toezichthouder (startmelding).

  • 4.

    De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

 

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1.

    Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, op grond van deze algemene regel, meldingplichtige activiteiten wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2.

    Indien voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2014 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3.

    Indien voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

 

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Indien de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

 

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Duiker:

Buis in gronddam gelegen in een oppervlaktewaterlichaam.

Stedelijk gebied:

Gebied dat zich bevindt binnen de door de betrokken gemeente als ‘bebouwde kom’ aangewezen gebied.

Landelijk gebied:

Gebied buiten de bebouwde kom.

 

Risico’s

Het aanleggen, verlengen of vervangen van een dam met duiker is een veel voorkomende activiteit. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

In oppervlaktewaterlichamen met een B- en/of C-status heeft het aanbrengen van een dam met duiker een gering effect op de doorstroming van het oppervlaktewaterlichaam, indien aan de gestelde criteria en voorwaarden wordt voldaan. Om de doorstroming te waarborgen is de lengte van de duiker gelimiteerd en een minimale grootte van de diameter bepaald. De diameter verschilt in stedelijk gebied en landelijk gebied, omdat buien in stedelijk gebied in het algemeen sneller tot hogere afvoerdebieten leiden. Het betreft in deze algemene regel alleen de eerste perceelontsluiting.

Voor het maken van een uitrit naar een weg van het waterschap bestaat een algemene regel. De uitrit naar de weg mag niet breder zijn dan is aangegeven in deze algemene regel. De breedte van de dam met duiker moet hierop worden aangepast.

Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

 

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OlO) worden ingediend. Het OlO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Het is ook mogelijk om de melding schriftelijk te verrichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door het waterschap beschikbaar gesteld formulier. Dit formulier is te bereiken via: www.waterschaprivierenland.nl.

WT 8. Dempen

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de keur, voor het dempen van een oppervlaktewaterlichaam voor zover:

  • 1.

    dit oppervlaktewaterlichaam niet is gelegen langs een weg van het waterschap, en;

  • 2.

    het een oppervlaktewaterlichaam met een C-status betreft, en;

  • 3.

    het geen oppervlaktewaterlichaam betreft met een natuurvriendelijke oever en/of specifieke natuurdoeleinden, en;

  • 4.

    het leggeroppervlak van de demping tenminste gelijkwaardig wordt gecompenseerd, waarbij:

    • a.

      een bestaand oppervlaktewaterlichaam met een B-min en/of C-status wordt verbreed met tenminste 0,50 m en/of het graven van een nieuw oppervlaktewaterlichaam met een C-status;

    • b.

      deze compensatie binnen hetzelfde peilgebied plaatsvindt, en;

  • 5.

    door de demping:

    • a.

      een oppervlaktewaterlichaam niet wordt afgesloten van het watersysteem;

    • b.

      de doorstroming niet ontoelaatbaar wordt belemmerd;

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    beschermt het talud van de demping op doelmatige wijze tegen uitspoeling en inzakking;

  • 2.

    voert de compensatie vooraf aan of gelijktijdig met de demping uit;

  • 3.

    houdt de gehele constructie in een goede staat van onderhoud;

  • 4.

    draagt ervoor zorg dat taluds van het nieuw te graven of verbreden oppervlaktewaterlichaam en het bestaande oppervlaktewater vloeiend op elkaar aansluiten en een helling hebben niet steiler dan 1:1;

  • 5.

    voert de compensatie uit conform de algemene regel ‘WT 9. Graven’.

  • 6.

    zorgt dat eventuele in het te dempen oppervlaktewaterlichaam aanwezige (hemelwater) afvoeren van aanliggende percelen hun werking behouden, zo nodig in overleg met de eigenaren/ gebruikers van de afvoeren;

Artikel 3. Melding

  • 1. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap.

  • 2. De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    • b.

      het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie, locatie, afmetingen van het te dempen oppervlaktewaterlichaam en de te realiseren compensatie, diameter en materiaalkeuze van de eventuele duiker, legenda en noordpijl.

  • 3. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten 2 werkdagen van te voren bij de toezichthouder (startmelding).

  • 4. De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1. Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, op grond van deze algemene regel, meldingplichtige activiteiten wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2. Indien voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2009 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3. Indien voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Indien de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Bergingscapaciteit:

Het volume water dat geborgen kan worden tussen het streefpeil en het aanvaardbaar hoogste peil.

Duiker:

Buis in gronddam gelegen in een oppervlaktewaterlichaam.

Peilgebied:

Gebied als aangewezen in een peilbesluit waarbinnen eenzelfde waterstand wordt gehandhaafd.

Natuurvriendelijke oever:

Oever die zo is aangelegd dat het niet alleen dient om de afvoercapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam te verbeteren, maar ook om landschappelijke en ecologische functies te versterken. Oever aangelegd conform algemene regel ‘WT 11. Natuurvriendelijke oever’.

Risico’s

Het dempen van een oppervlaktewaterlichaam met een C-status is een veel voorkomende activiteit die onder voorwaarden via een algemene regel kan worden uitgevoerd. Dit betreft oppervlaktewaterlichamen met alleen een waterbergende functie. De relevante waterhuishoudkundige belangen worden voldoende gewaarborgd door de eis van het graven van nieuw water ter compensatie. Hierbij wordt aangesloten op de algemene regel ‘WT 9. Graven’. Daarnaast mag de demping zelf geen negatieve effecten hebben op de doorstroming en kwaliteit van het omliggende watersysteem, zodat het afsluiten van een oppervlaktewaterlichaam of het creëren van doodlopende oppervlaktewaterlichamen is uitgesloten.

Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Het is ook mogelijk om de melding schriftelijk te verrichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door het waterschap beschikbaar gesteld formulier. Dit formulier is te bereiken via: www.waterschaprivierenland.nl.

WT 9. Graven

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de keur, voor het graven, verbreden en behouden van een oppervlaktewaterlichaam voor zover:

  • 1.

    dit niet plaatsvindt langs een weg van het waterschap en/of in een waterkering en/of bijbehorende beschermingszone, en;

  • 2.

    de verbreding in een oppervlaktewaterlichaam met een B-min en/of C-status plaatsvindt, en;

  • 3.

    door het graven:

    • a.

      geen verbinding ontstaat tussen verschillende peilgebieden, en;

    • b.

      geen nieuw doodlopend oppervlaktewaterlichaam worden gecreëerd, en;

    • c.

      het oppervlaktewaterlichaam in verbinding staat met het watersysteem.

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    sluit taluds van het nieuw te graven of verbreden oppervlaktewaterlichaam, en het bestaande oppervlaktewater vloeiend op elkaar aan;

  • 2.

    brengt bij nieuw te graven oppervlaktewaterlichaam taluds aan met een helling niet steiler dan 1:1;

  • 3.

    handhaaft bij verbreding van een watergang minimaal de bestaande taludhelling of flauwer;

  • 4.

    beschermt taluds op doelmatige wijze tegen uitspoeling en inzakking;

  • 5.

    plaatst in de beschermingszone van een aangrenzend oppervlaktewaterlichaam een dam met duiker met een bovenbreedte van minimaal 5,00 m en voldoet aan de algemene regel ‘WT 7 Dam met duiker’ indien het nieuw te graven oppervlaktewaterlichaam wordt aangesloten op een oppervlaktewaterlichaam in onderhoud bij het waterschap;

  • 6.

    verbreedt een bestaand oppervlaktewaterlichaam met tenminste 0,50 m;

  • 7.

    houdt bij een volledig nieuw te graven oppervlaktewaterlichaam de volgende maatvoering aan:

    Waterbreedte

    Minimale bodembreedte

    Minimale waterdiepte t.o.v. laagst vigerend peil

    Tot 4,00 m

    0,50 m

    0,50 m

    Vanaf 4,00 m

    1,00 m

    1,00 m

Artikel 3. Melding

  • 1. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap.

  • 2. De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    • b.

      het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie, afmetingen van het te graven of verbreden oppervlaktewaterlichaam en eventuele dammen met duikers, diameter en materiaalkeuze van de duiker, legenda en noordpijl.

  • 3. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten 2 werkdagen van te voren bij de toezichthouder (startmelding).

  • 4. De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1. Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, op grond van deze algemene regel, meldingplichtige activiteiten wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2. Indien voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2009 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3. Indien voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Indien de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Peilgebied:

Gebied als aangewezen in een peilbesluit waarbinnen eenzelfde waterstand wordt gehandhaafd.

Duiker:

Buis in gronddam gelegen in een oppervlaktewaterlichaam.

Risico’s

Het graven of vergraven van een oppervlaktewaterlichaam betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel. Door de risicovolle werkzaamheden, zoals het verbinden van verschillende peilgebieden, uit te sluiten van deze algemene regel kan het graven en vergraven van water onder voorwaarden worden toegestaan.

Een nieuw te graven oppervlaktewaterlichaam kan uitsluitend de C-status krijgen. Voor het graven van een nieuw oppervlaktewaterlichaam ter compensatie van versnelde afvoer vanaf nieuw verhard oppervlak of ter compensatie van de demping van een oppervlaktewaterlichaam met een A- en/of B-status, moet een watervergunning worden aangevraagd.

Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Het is ook mogelijk om de melding schriftelijk te verrichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door het waterschap beschikbaar gesteld formulier. Dit formulier is te bereiken via: www.waterschaprivierenland.nl.

WT 10. Bomen

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de keur, voor het aanplanten en behouden van bomen in de beschermingszone van een oppervlaktewaterlichaam, voor zover:

  • 1.

    deze niet worden geplant in een waterkering en/of bijbehorende beschermingszone, en;

  • 2.

    in volgroeide vorm ten opzichte van het oppervlaktewaterlichaam, voldoet aan de bepalingen in onderstaande tabel:

 

afbeelding binnen de regeling

 

*5,00 m in het gebied van de Alblasserwaard, Vijfheerenlanden, Alm en Biesbosch

 

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    verwijdert dode, zieke, of beschadigde bomen en de wortelresten conform algemene regel ‘WW1. Verwijderen objecten’;

  • 2.

    wijzigt de afmetingen van het oppervlaktewaterlichaam zoals vastgelegd in de legger niet;

  • 3.

    onderhoudt de (knot)bomen en snoeit de (knot)bomen op zodat er geen takken afhangen binnen 5,00 m boven maaiveld.

 

Artikel 3. Overgangsrecht

  • 1.

    Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, op grond van deze algemene regel, meldingplichtige activiteiten wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2.

    Als voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2014 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3.

    Als voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

 

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Als de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

 

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Beplanting:

Bomen, struiken en lage beplanting, uitgezonderd gras.

Kruin boom:

Diameter van het bladerdak/kruin, horizontaal gemeten op het breedste punt

Knotboom:

Een boom die minstens 1 keer per 3 jaar wordt geknot

Knotten:

Verwijderen van de kruin van een boom

Insteek:

Snijlijn van het bovenwatertalud van het oppervlaktewaterlichaam met het aangrenzende maaiveld.

 

Risico’s

Het aanleggen en behouden van bomen betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel. Als de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of als het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

 

Melding

Voor deze activiteit geldt geen meldingsplicht

 

WT 11. Natuurvriendelijke oever

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de keur, voor het aanleggen en behouden van een natuurvriendelijke oever langs een oppervlaktewaterlichaam, voor zover:

  • 1.

    deze niet wordt aangelegd aan een oppervlaktewaterlichaam gelegen langs een weg van het waterschap en in een waterkering en/of bijbehorende beschermingszone, en;

  • 2.

    deze wordt aangelegd langs B- en C wateren, met uitzondering van die oppervlaktewaterlichamen die door het waterschap worden onderhouden, en;

  • 3.

    geen oppervlaktewaterlichaam wordt gedempt of versmald, en;

  • 4.

    de natuurvriendelijke oever minimaal 25,00 m lang is, en;

  • 5.

    het oppervlaktewaterlichaam een minimale waterdiepte heeft van 0,50 m ten opzichte van zomer-/streefpeil.

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    voorziet de plas-drasoever die wordt aangelegd met een nevengeul om de 25,00 m van een opening van minimaal 1,00 m breed;

  • 2.

    beschermt taluds op doelmatige wijze tegen uitspoeling en inzakking;

  • 3.

    voorkomt beschadigingen of verzakkingen van de beschoeiing, het talud of maaiveld, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer;

  • 4.

    hanteert principetekening ‘NVO (natuurvriendelijke oever)’ als uitgangspunt voor de uitvoering.

  • 5.

    hanteert, indien een plas-drasoever wordt aangelegd, de volgende maatgeving:

    • a.

      de plas-drasoever is minimaal 2,00 m breed;

    • b.

      de diepte van de plas- drasoever is 30 tot 50 cm onder zomer-/streefpeil peil;

    • c.

      het talud onder de plas-drasoever is 1:3 of flauwer of afgewerkt met een beschoeiing;

    • d.

      het talud boven de plas-drasoever is 1:2 of flauwer;

  • 6.

    legt, bij afwezigheid van een plas-dras oever, het gehele talud aan met een helling van minimaal 1:3;

  • 7.

    eventuele aanplant van vegetatie bestaat uit inheemse soorten.

Artikel 3. Melding

  • 1. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap.

  • 2. De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    • b.

      het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie, afmetingen van de activiteit, waaronder taludhellingen, breedte en diepte van de eventuele plas-drasoever, bestaand en nieuw tracé, type kabel/leiding, materiaalkeuze en toe te passen bijbehorende voorzieningen, legenda en noordpijl.

  • 3. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten 2 werkdagen van te voren bij de toezichthouder (startmelding).

  • 4. De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1. Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, op grond van deze algemene regel, meldingplichtige activiteiten wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2. Indien voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2009 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3. Indien voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Indien de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Beplanting:

Bomen, struiken en lage beplanting, uitgezonderd gras.

Peil:

In het peilbesluit vastgestelde waterstand.

Profiel:

Breedte en diepte van het oppervlaktewaterlichaam als aangegeven op de legger of keurkaart.

Natuurvriendelijke oever:

Oever die zo is aangelegd dat het niet alleen dient om de afvoercapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam te verbeteren, maar ook om landschappelijke en ecologische functies te versterken. Oever aangelegd conform algemene regel ‘WT 11. Natuurvriendelijke oever’.

Risico’s

Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen, zoals het behoudt van het doorstroomprofiel en de bescherming van het talud tegen uitspoeling, worden gewaarborgd door het stellen van voorwaarden. De criteria en voorwaarden hebben met name betrekking op de inrichting van de natuurvriendelijke oever waarmee wordt beoogd een interessante habitat te creëren voor diverse flora en fauna.

Oppervlaktewaterlichamen langs een weg of waterkering worden uitgesloten van deze algemene regel, omdat het verflauwen van het talud een negatieve invloed kan hebben op de sterkte van de oever en de functie die deze vervuld voor het naastgelegen perceel. Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Het is ook mogelijk om de melding schriftelijk te verrichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door het waterschap beschikbaar gesteld formulier. Dit formulier is te bereiken via: www.waterschaprivierenland.nl.

WT 12. Afrasteringen

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, van de keur, voor het plaatsen en behouden van een afrastering langs een oppervlaktewaterlichaam, voor zover deze:

  • 1.

    bij een A-water wordt geplaatst op minimaal 0,50 m en maximaal 1,00 m vanaf de insteek van het oppervlaktewaterlichaam, en;

  • 2.

    bij een B-water wordt geplaatst buiten de insteek van het oppervlaktewaterlichaam (niet in talud)

  • 3.

    wordt geplaatst ten behoeve van het keren van vee.

 

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    plaatst de afrastering parallel aan het water, en;

  • 2.

    zorgt ervoor dat de draden van een afrastering over onderhouds- en schouwpaden/stroken, gemakkelijk met de hand verwijderd kunnen worden en zijn voorzien van geïsoleerde handgrepen, en;

  • 3.

    maakt de afrastering niet hoger dan 1,00 m boven maaiveld, en;

  • 4.

    realiseert de constructie zodanig dat deze eenvoudig te verwijderen is.

 

Artikel 3. Overgangsrecht

Als voor het uitvoeren van de activiteiten, bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van dit besluit een vergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2014 in werking was, worden de voorschriften van die vergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

 

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Als de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

 

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

  • Afrastering: Eenvoudige constructie bestaande uit houten palen met draad of gaas ten behoeve van het keren van vee.

 

Risico’s

Afrasteringen kunnen enerzijds worden gezien als objecten die het doelmatig onderhoud aan waterstaatswerken kunnen belemmeren, terwijl ze anderzijds, in de vorm van een veekering, juist voorkomen dat het vee de gesteldheid van waterstaatswerken aantast. Wanneer aan de criteria en voorwaarden wordt voldaan komt het doelmatig onderhoud niet in gevaar. Bovendien kunnen afrasteringen, Als nodig, vrij eenvoudig worden verwijderd. Het plaatsen van een afrastering betreft vanuit waterstaatkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel. Als de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of als het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning. Het gebod van artikel 2.9 eerste lid van de keur geldt niet voor de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden, gezien de aard en het karakter van het gebied.

 

Melding

Voor deze activiteit geldt geen meldingsplicht.

 

WT 13. Onttrekken van oppervlaktewater

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van de verboden, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid en artikel 3.5 van de keur, voor het onttrekken van water uit een oppervlaktewaterlichaam en/of het plaatsen en behouden van een tijdelijke of permanente onttrekkingsvoorziening in een oppervlaktewaterlichaam, voor zover:

  • 1.

    uit een oppervlaktewaterlichaam met een A-status maximaal 30 m³/uur wordt onttrokken, of;

  • 2.

    uit een oppervlaktewaterlichaam met een B-status maximaal 10 m³/uur wordt onttrokken, of;

  • 3.

    uit een oppervlaktewaterlichaam met een C-status maximaal 5 m³/uur wordt onttrokken, en;

  • 4.

    de onttrekking bedoeld is voor veedrenking en droogte- en/of nachtvorstbestrijding.

 

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    draagt er zorg voor dat de activiteiten de watertoevoer niet ontoelaatbaar belemmeren.

  • 2.

    beschermt taluds en bodem op doelmatige wijze tegen uitspoeling en inzakking;

  • 3.

    beëindigt de onttrekking direct als sprake is van een calamiteit als genoemd in artikel 3.8 van de keur;

 

en, in geval van een tijdelijke onttrekkingsvoorziening:

  • 4.

    behoudt de voorziening niet langer dan voor het doel noodzakelijk;

  • 5.

    behoudt de voorziening in de periode van 1 maart tot 1 november;

  • 6.

    gebruikt een constructie die binnen 24 uur uit het oppervlaktewaterlichaam en/of beschermingszone kan zijn verwijderd;

  • 7.

    voorziet drijvende constructies van duidelijk zichtbare drijvers op het wateroppervlak;

  • 8.

    verwijdert de tijdelijke onttrekkingsvoorziening uit de beschermingszone van het oppervlaktewaterlichaam als noodzakelijk voor beheer- en onderhoudswerkzaamheden;

 

en, in geval van een permanente onttrekkingsvoorziening:

  • 9.

    legt de onttrekkingsvoorziening verzonken in het talud en buiten het profiel van het oppervlaktewaterlichaam aan;

  • 10.

    fundeert de onttrekkingsvoorziening zodanig dat verzakken, met meer dan de natuurlijke maaivelddaling, wordt voorkomen;

  • 11.

    legt de onttrekkingsvoorziening zodanig aan dat de beschermingszone vrij bereikbaar en vrij van obstakels blijft;

  • 12.

    legt het ondergronds leidingwerk in de beschermingszone van het oppervlaktewaterlichaam zodanig aan dat hieraan geen schade kan ontstaan tijdens onderhoudswerkzaamheden;

  • 13.

    hanteert principetekening 10: onttrekkingsconstructie type A of principetekening 11: onttrekkingsconstructie type B als uitgangspunt voor de uitvoering.

 

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1.

    Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, op grond van deze algemene regel, meldingplichtige activiteiten wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2.

    Als voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2014 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3.

    Als voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

 

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren.

Op grond van artikel 3.5 van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur water te brengen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen.

Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Als de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

 

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Profiel:

Breedte, diepte en taludhellingen van het oppervlaktewaterlichaam als aangegeven op de legger of keurkaart.

Permanente onttrekkingsvoorziening:

Een voorziening voor het onttrekken van water in oppervlaktewater met een langdurig karakter.

Tijdelijke onttrekkingsvoorziening:

Een eenvoudig te verwijderen en tijdelijk benodigde voorziening voor het onttrekken van water in oppervlaktewater. Bijvoorbeeld voor het beregenen van gewassen.

 

Risico’s

Het onttrekken van oppervlaktewater via een voorziening betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel. Als de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of als het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

 

Melding

Voor deze activiteit geldt geen meldingsplicht

WT14. Lozen van water

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van de verboden, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid en artikel 3.5 van de keur, voor het tijdelijk brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam en/of het plaatsen en behouden van een lozingsvoorziening in een oppervlaktewaterlichaam, voor zover:

  • 1.

    het geen lozing is van hemelwater en/of rioolwater afkomstig van een gemeentelijke riolering, en;

  • 2.

    in een oppervlaktewaterlichaam met een A-status maximaal 250 m³/uur wordt geloosd, waarbij de toezichthouder heeft ingestemd met de lozing, of;

  • 3.

    in een oppervlaktewaterlichaam met een B- of C-status maximaal 100 m³/uur wordt geloosd, waarbij de toezichthouder heeft ingestemd met de lozing, en;

  • 4.

    door de lozing geen wateroverlast ontstaat.

 

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    draagt er zorg voor dat de activiteiten de watertoevoer niet ontoelaatbaar belemmeren.

  • 2.

    beschermt taluds en bodem op doelmatige wijze tegen uitspoeling en inzakking;

  • 3.

    beëindigt de lozing direct indien sprake is van een calamiteit als genoemd in artikel 3.8 van de keur;

 

en, in geval van een tijdelijke lozingsvoorziening:

  • 4.

    behoudt de voorziening niet langer dan voor het doel noodzakelijk;

  • 5.

    gebruikt een constructie die binnen 24 uur uit het oppervlaktewaterlichaam en/of beschermingszone kan zijn verwijderd;

  • 6.

    verwijdert de tijdelijke lozingsvoorziening uit de beschermingszone van het oppervlaktewaterlichaam indien noodzakelijk voor beheer- en onderhoudswerkzaamheden;

 

en, in geval van een permanente lozingsvoorziening:

  • 7.

    legt de lozingsvoorziening verzonken in het talud en buiten het profiel van het oppervlaktewaterlichaam aan;

  • 8.

    fundeert de lozingsvoorziening zodanig dat verzakken, met meer dan de natuurlijke maaivelddaling, wordt voorkomen;

  • 9.

    legt de lozingsvoorziening zodanig aan dat de beschermingszone vrij bereikbaar en vrij van obstakels blijft;

  • 10.

    legt het ondergronds leidingwerk in de beschermingszone van het oppervlaktewaterlichaam zodanig aan dat hieraan geen schade kan ontstaan tijdens onderhoudswerkzaamheden;

  • 11.

    voorziet uitmondingen van drainageleidingen van een taludgoot om uitspoeling van het talud te voorkomen. De taludgoot reikt minimaal vanaf de onderkant van de drain tot aan het winterpeil of streefpeil;

  • 12.

    hanteert principetekening 8: uitstroomvoorziening type A of principetekening 9: uitstroomvoorziening type B als uitgangspunt voor de uitvoering.

 

Artikel 3. Melding

  • 1.

    Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap.

  • 2.

    De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    a. naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    b. het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    c. een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie, constructie en afmetingen van de lozingsvoorziening, legenda en noordpijl.

  • 3.

    Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten 2 werkdagen van te voren bij de toezichthouder (startmelding).

  • 4.

    De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

 

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1.

    Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, op grond van deze algemene regel, meldingsplichtige activiteiten wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2.

    Indien voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2009 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3.

    Indien voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

 

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren.

Op grond van artikel 3.5 van de keur is het verboden zonder watervergunning van het bestuur water te brengen in oppervlaktewaterlichamen.

Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Indien de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

 

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Profiel: Breedte, diepte en taludhellingen van het oppervlaktewaterlichaam als aangegeven op de legger of keurkaart. Permanente lozingsvoorziening: Een voorziening voor het lozen van water in oppervlaktewater met een langdurig karakter. Tijdelijke lozingsvoorziening: Een eenvoudig te verwijderen en tijdelijk benodigde voorziening voor het lozen van water in oppervlaktewater.

 

Risico’s

Het lozen van oppervlaktewater via een voorziening betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel. Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

 

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Een schriftelijke melding kan worden gedaan door het meldingsformulier via het OLO te printen en dit ingevuld op te sturen naar het waterschap.

WT 15. Frontmuren bij dammen met duikers

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van de verboden, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het plaatsen en behouden van frontmuren bij dammen met duikers in oppervlaktewaterlichamen.

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    voorziet de uiteinden van de duiker van frontmuren van rotvrij materiaal

  • 2.

    plaatst de frontmuren op een voldoende sterke fundatie;

  • 3.

    verankert de frontmuren van de dam met duiker onderling;

  • 4.

    vult de dam, tussen de frontmuren, aan met schone grond of zand;

  • 5.

    bouwt de frontmuur rondom de duikerbuis waarbij het doorstroomprofiel van de duiker niet wordt verkleind en de duikerbuis maximaal 0,10 m voorbij de frontmuur mag uitsteken.

  • 6.

    maakt voor het maken van de frontmuren geen gebruik van uitlogende materialen;

 

Artikel 3. Overgangsrecht

  • 1.

    Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor op grond van deze algemene regel meldingplichtige werkzaamheden, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2.

    Als voor de werkzaamheden als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2014 in werking was, worden de Voorwaarden van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3.

    Als voor het uitvoeren van de werkzaamheden als bedoeld in artikel 1 van de algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

 

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid van de keur, is het verboden zonder watervergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het waterschap algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.

 

Risico’s

Frontmuren worden aan de uiteinden van dammen met duikers geplaatst, waarna de ruimte tussen de frontmuren wordt opgevuld met grond, zodat de breedte van de dam met duiker optimaal kan worden benut bij de ontsluiting van een perceel. Het belang van het waterschap bestaat er voornamelijk uit dat er bij het aanbrengen van de frontmuren geen materialen in het water terecht (kunnen) komen en dat het gebruikte materiaal geen negatief effect heeft op de waterkwaliteit. Frontmuren zijn eenvoudige constructies die de waterhuishouding niet méér negatief beïnvloeden dan de dammen met duikers waar ze worden geplaatst. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel. Als de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan gelden de beleidsregels.

Als de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of als het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

 

Melding

Voor deze activiteit geldt geen meldingsplicht

WT 16. Terras in talud oppervlaktewaterlichamen

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van de verboden, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het aanleggen van een terras in het talud van een oppervlaktewaterlichaam, voor zover:

  • 1.

    het terras is gelegen langs oppervlaktewaterlichamen aan woonpercelen in stedelijk gebied (binnen bebouwde kom), en;

  • 2.

    het oppervlaktewaterlichaam een minimale waterbreedte van 7,00 meter op zomerpeil heeft

  • 3.

    deze wordt aangelegd op eigendom van de initiatiefnemer of rechthebbende, en;

  • 4.

    deze niet wordt aangelegd:

    • a.

      binnen een natuurvriendelijke oever;

    • b.

      in een oppervlaktewaterlichaam met specifieke natuurdoeleinden;

    • c.

      in een vaarweg, en;

  • 5.

    het (zwevend)terras maximaal 1,00 m overkraagt boven het wateroppervlak, en;

  • 6.

    het terras een breedte heeft van maximaal 4,00 meter parallel aan het oppervlaktewaterlichaam.

 

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    hanteert principetekening 6: terras in talud als uitgangspunt voor de uitvoering;

  • 2.

    voert de constructie niet groter uit dan de bij dit besluit behorende tekeningen;

  • 3.

    legt de onderkant van het terras minimaal 0,30 meter boven zomerpeil en in het gebied van de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden minimaal 20 cm boven zomerpeil aan;

  • 4.

    brengt taludbescherming aan onder het overkragende deel van het terras;

  • 5.

    mag onder een zwevend terras (in het natte profiel van het oppervlaktewaterlichaam geen palen aanbrengen;

  • 6.

    construeert het terras op een duurzame en stabiele wijze;

  • 7.

    legt het terras evenwijdig aan de insteeklijn van het oppervlaktewaterlichaam en houdt altijd ten behoeve van het onderhoud het oppervlaktewaterlichaam bereikbaar;

  • 8.

    houdt het terras in goede staat. Dit betekent in ieder geval dat eventueel beschadigingen en/of verzakkingen van het terras (met bijbehorende werken direct moeten worden hersteld.

 

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1.

    Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, op grond van deze algemene regel, meldingplichtige activiteiten wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2.

    Als voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2014 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3.

    Als voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

 

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Als de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

 

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Peil:

In het peilbesluit vastgestelde waterstand.

Profiel:

Breedte en diepte van het oppervlaktewaterlichaam als aangegeven op de legger of keurkaart.

 

Risico’s

Het aanleggen en behouden van een terras in het talud van een oppervlaktewaterlichaam betreft vanuit waterhuishoudkundig oogpunt een relatief eenvoudig werk in of langs een oppervlaktewaterlichaam. De relevante waterhuishoudkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels. Om rondom de diverse waterstaatswerken doelmatig onderhoud te kunnen uitvoeren, moet voldoende ruimte aanwezig zijn voor het materieel om te kunnen manoeuvreren. Door een minimale afstand tot waterstaatswerken aan te houden, kan worden gegarandeerd dat de bestaande uitvoeringsmethode voor onderhoud kan worden behouden. Het is van belang dat de ingrepen in het waterstaatswerk goed worden uitgevoerd. Door de risicovolle locaties, zoals gevoelige natuur, uit te sluiten van deze algemene regel kan het aanleggen van dergelijke terrassen onder voorwaarden worden toegestaan. Als de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of als het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

 

Melding

Voor deze activiteit geldt geen meldingsplicht

WT 17. Objecten langs boezemwateren

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, eerste lid van de keur, voor het plaatsen en behouden van objecten in het winterbed van boezemwateren, voor zover:

  • 1.

    de objecten zich bevinden binnen 1,00 m uit de insteek van het boezemwater, en;

  • 2.

    het een kleinschalig object betreft.

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    mag het aan te leggen object niet het water in laten oversteken/overkragen;

  • 2.

    plaatst geen hekwerken/tuinhekjes die hoger zijn dan 1,00 meter;

  • 3.

    mag een hekwerk/tuinhekjes zowel parallel als haaks op het water plaatsen;

  • 4.

    mag een hekwerk/tuinhekje haaks op het water tot aan de insteek aanbrengen.

Artikel 3. Melding

  • 1. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap.

  • 2. De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    • b.

      het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie, constructie en afmetingen van het object, legenda en noordpijl.

  • 3. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten 2 werkdagen van te voren bij de toezichthouder (startmelding).

  • 4. De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1. Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, op grond van deze algemene regel, meldingplichtige activiteiten wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2. Indien voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2009 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3. Indien voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, eerste lid, van de keur, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Indien de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Kleinschalig object:

Geen bouwwerken maar eenvoudige objecten zoals vlonders, tuinhekjes van 1,00 m hoog, bloempotten en bestrating.

Risico’s

De boezemgebieden hebben een zeer belangrijke waterbergende functie. Als de wateren en riviertjes buiten hun oevers treden, wordt het water geborgen in de boezem. De boezem is dus een noodvoorziening die zijn functie altijd moet behouden. Op die manier wordt voorkomen dat de rivieren en wateren overstromen en daarbij grote schade aanrichten in bewoonde gebieden en aan percelen die op verschillende manieren in gebruik zijn.

Voor objecten is in het algemeen volumecompensatie nodig op grond van beleidsregel nummer 5.3. Voor deze objecten geldt te allen tijde een vergunningsplicht. Voor de bewoners langs deze wateren geldt dat men in de praktijk behoefte heeft aan allerlei voorzieningen in de tuin en nabij de oever. Vanwege de noodzakelijke stabiliteit van de oever worden echter géén vergunningen verleend voor objecten als opstallen e.d., indien deze binnen 1 meter vanuit de insteek zouden zijn gewenst. Binnen die 1 meter zijn allerlei kleinschalige objecten zoals bijvoorbeeld vlonders, tuinhekjes, (sier)bestrating e.d. wel mogelijk. Dergelijke objecten zijn vanuit waterhuishoudkundig oogpunt relatief eenvoudige werken, waarbij de waterhuishoudkundige belangen gewaarborgd kunnen worden door het stellen van voorwaarden in een algemene regel.

Indien de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan gelden de beleidsregels. Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Het is ook mogelijk om de melding schriftelijk te verrichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door het waterschap beschikbaar gesteld formulier. Dit formulier is te bereiken via: www.waterschaprivierenland.nl.

WT 18. Varen op oppervlaktewaterlichamen

Artikel 1 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.2, vierde lid van de keur, voor het zich op een oppervlaktewaterlichaam bevinden met een vaartuig voortbewogen door mechanische kracht, voor zover het betreft:

  • 1a.

    het Kanaal van Steenenhoek, mits de volgende maxima niet worden overschreden:

    • -

      maximale lengte: 60,00 meter;

    • -

      maximale breedte: 7,50 meter;

    • -

      maximale diepgang: 2,50 meter;

  • 1b.

    de gekanaliseerde Linge, inclusief het Kanaal van Steenenhoek vanaf de Merwedesluis tot aan de Gorinchemse Kanaalsluis, mits de volgende maxima niet worden overschreden:

    • -

      maximale lengte: 70 meter;

    • -

      maximale breedte 7,50 meter;

    • -

      maximale diepgang 2,50 meter;

  • 1c

    de Linge tussen Arkel en de verkeersbrug te Leerdam, mits de volgende maxima niet worden overschreden:

    • -

      maximale lengte: 67 meter;

    • -

      maximale breedte 7,50 meter;

    • -

      maximaal toegestane diepgang 2,50 meter;

  • 1d.

    de Linge bovenstrooms van de verkeersbrug te Leerdam tot 100 meter bovenstrooms van de zwaaikom te Geldermalsen, mits de volgende maxima niet worden overschreden:

    • -

      maximale lengte: 50,00 meter;

    • -

      maximale breedte: 6,60 meter;

    • -

      maximale diepgang: 1,00 meter meer dan de peilschaal ter plaatse (benedenstrooms) van de sluizen aanwijst;

  • 1e.

    de Linge van 100 meter bovenstrooms van de zwaaikom te Geldermalsen tot de mond van de Korne en de Korne zelf, mits de volgende maxima niet worden overschreden:

    • -

      maximale lengte: 8,00 meter;

    • -

      maximale breedte: 3,00 meter;

    • -

      maximale diepgang: 0,80 meter;

  • 2a.

    de Lage Boezemwateren van de Nederwaard, mits de volgende maxima niet worden overschreden:

    • -

      maximale lengte: 10,00 meter;

    • -

      maximale breedte: 3,00 meter;

    • -

      maximale diepgang: 0,80 meter;

  • 2b.

    de Lage Boezemwateren van de Overwaard, alsmede de Buiten-Giessen tussen het perceel gelegen aan de Buitendams 217 en de Damsluis, mits de volgende maxima niet worden overschreden:

    • -

      maximale lengte: 15,00 meter;

    • -

      maximale breedte: 4,00 meter;

    • -

      maximale diepgang: 0,80 meter;

  • 2c.

    de Buiten-Giessen, tussen de Peulensluis en het perceel gelegen aan de Buitendams 217, de Karnemelksloot, de voormalige Vluchthaven en de watergang ten zuiden van de Apollostraat, mits de volgende maxima niet worden overschreden:

    • -

      maximale lengte: 20,00 meter;

    • -

      maximale breedte: 5,00 meter;

    • -

      maximale diepgang: 1,80 meter;

  • 3.

    het bevaarbare gedeelte van de Bakkerskil;

  • 4.

    Merwedekanaal, waarbij wordt opgemerkt dat het vaarwegbeheer van het Merwedekanaal ligt bij de provincie;

  • 5.

    de Beuningseplas te Beuningen, mits de volgende maxima niet worden overschreden:

    • -

      maximale lengte: 7,00 meter;

    • -

      maakt gebruik van een mechanisch voortbewogen vaartuig met behulp van een verbrandingsmotor of elektrische motor met een door de leverancier opgegeven vermogen van maximaal 2,5 kWatt (= 3,4 Pk);

  • 6.

    het Lingemeer te Buren, mits de volgende maxima niet worden overschreden:

    • -

      maximale lengte 7 meter;

    • -

      maakt gebruik van een mechanisch voortbewogen vaartuig met behulp van een verbrandingsmotor of elektrische motor met een door de leverancier opgegeven vermogen van maximaal 2,5 kWatt (=3,4 Pk);

  • 7.

    het plegen van regulier en/of groot onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen door volgens de legger aangewezen onderhoudsplichtigen. 

Artikel 2 Voorwaarden

Diegene die activiteiten uitvoert zoals bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    mag als het spuilicht van de Gorinchemse Kanaalsluis brandt, met een geladen vaartuig de sluis niet passeren zonder toestemming van de bedienaar van de hefbrug van de Gorinchemse Kanaalsluis;

  • 2.

    mag de Gorinchemse Kanaalsluis niet passeren als de stroomsnelheid gemeten in de Gorinchemse Kanaalsluit groter is dan:

    Gemeten stroomsnelheid in de Gorinchemse Kanaalsluis

    Maximaal toegestane afmetingen van het vaartuig

    0,65 meter per seconde

    2,35 meter

    0,75 meter per seconde

    2,25 meter

    0,80 meter per seconde

    2,00 meter

  • 3.

    houdt rekening met de diepgang van het vaartuig welke afhankelijk is van de waterstand aangegeven op de benedenstroomse peilschaal van de Gorinchemse Kanaalsluis;

    Waterstand

    Maximaal toegestane diepgang

    NAP +0,80 meter of hoger

    2,50 meter

    NAP +0,70 meter - +0,80 meter

    2,40 meter

    NAP +0,60 meter - +0,70 meter

    2,30 meter

    NAP +0,50 meter - +0,60 meter

    2,25 meter

  • 4.

    moet bij het tewaterlaten en uit het water halen van het vaartuig gebruikmaken van daarvoor ingerichte tewaterlaatplaatsen;

  • 5.

    moet de inzinkingsmerken bestaande uit een rechthoek met een lengte van 0,30 meter en een hoogte van 0,04 meter duidelijk zichtbaar aanbrengen overeenkomstig artikel 4.04 van het Binnenschepenbesluit;

  • 6.

    moet als het schip opgelopen wordt door een ander groot schip zonder bijzondere beperkingen zo volledig mogelijk stoppen om het andere schip voorbij te laten;

  • 7.

    moet zich houden aan de ter plaatse aangeduide vaarsnelheid, tenzij:

    • 1.

      het een beladen schip betreft dat groter is dan 60,00 meter bij 7,50 meter en/of een diepgang groter is dan 2,25 meter. In dit geval mag de snelheid van 6 km/uur niet worden overschreden.

    • 2.

      Het een ongeladen schip betreft dat groter is dan 60,00 meter bij 7,50 meter. In dit geval mag de snelheid van 7,5 km/uur niet worden overschreden.

    • 3.

      Voor de onder criteria 5 en 6 genoemde Beuningseplas en het Lingemeer geldt een maximale vaarsnelheid van 6 km per uur.

Artikel 3. Overgangsrecht

Voor zover er vóór de inwerkingtreding van de algemene regel een vergunning is verleend voor het zich op een oppervlaktewaterlichaam bevinden met een vaartuig voortbewogen door mechanische kracht, worden de voorschriften beschouwd als maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid van de keur.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.2, vierde lid van de keur, is het verboden zonder watervergunning zich op een oppervlaktewater te bevinden met een vaartuig voortbewogen door mechanische kracht. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.

Het verbod geldt voor alle oppervlaktewateren waarop de Keur van toepassing is. Gelet op de functie en het gebruik is het uitzonderen van dit verbod gewenst. Ten aanzien van het varen is er een onderscheid te maken in de wateren genoemd onder artikel 1.

Vaarweg

Zo zijn er wateren die (door de provincie) zijn aangewezen als vaarweg en waarvoor het waterschap het zogenaamde vaarwegbeheer (“bakbeheer”) uitvoert. Deze wateren waaraan een specifieke vaarwegfunctie is toegekend, worden dan ook vrijgesteld van het vaarverbod. In het belang van de functie vaarweg en de functie watersysteem worden voorwaarden gesteld aan afmetingen van de vaartuigen. Het gaat hier om de Linge, de Korne, het Kanaal van Steenenhoek inclusief de Steenenhoekse Kanaalsluis en de toegangsgeul vanuit Rijksvaarwater Merwede. Het vaarwegebeheer van het Merwedekanaal ligt bij de provincie. De provincie kan daaraan beperkingen opleggen.

Recreatief medegebruik van watersysteem

Daarnaast zijn er wateren die geen specifieke vaarwegfunctie hebben, maar waar het varen wel is toegestaan. Dit wordt aangemerkt als recreatief medegebruik naast het watersysteembeheer (zogenaamd “meeliften”). Hiervoor is het wenselijk om bij algemene regel onder voorwaarden gemotoriseerde vaartuigen toe te staan. Voor deze wateren worden geen specifieke maatregelen genomen ter bevordering van de bevaarbaarheid, zoals verdiepen. De maatvoering genoemd in de criteria geldt ter bescherming van waterstaatswerken.

Voor de wateren met een vaarwegfunctie en voor enkele wateren zonder vaarwegfunctie zoals de boezemwateren is het waterschap tevens aangewezen als nautisch beheerder. Dat wil zeggen dat het waterschap op grond van de Scheepvaartverkeerswet ten behoeve van de daarin genoemde belangen maatregelen mag treffen en verkeersbesluiten mag nemen.

Ook wordt recreatief medegebruik toegestaan op de Beuningseplas en het Lingemeer waar het waterschap alleen oppervlaktewaterbeheerder is.

Risico’s

Door voor vaartuigen een maatvoering met een eventuele beperking van de vaarsnelheid op te nemen in deze algemene regel, wordt het waterhuishoudkundig en scheepvaartkundig belang (voor wat betreft het zogenoemde bakbeheer) voldoende gewaarborgd. Het nautisch beheer betreft de zorg voor de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer en is afdoende geregeld in de vigerende regelgeving op het gebied van scheepvaartverkeer, zoals de Scheepvaartverkeerswet, het daarop gebaseerde Binnenvaartpolitiereglement (BPR) en het Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer (Babs).

Melding

Voor deze activiteit geldt geen meldingsplicht.

WT 19. Afkoppelen van bestaand verhard oppervlak

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.5 van de keur, voor het brengen van water in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen, voor zover:

  • 1.

    het een gemeentelijk riolering afkoppelplan betreft, en;

  • 2.

    er geen nieuwe verharding in het afkoppelplan is opgenomen, en;

  • 3.

    de totale hoeveelheid verhard oppervlak minder dan 50% bedraagt ten opzichte van het huidige rioolbemalingsgebied, en;

  • 4.

    de totale hoeveelheid af te koppelen verharding meer dan 500 m² bedraagt, en;

  • 5.

    de nieuwe rioollozingspunten zich bevinden binnen het peilvak waar de huidige riooloverstorten zich bevinden, en;

  • 6.

    de nieuwe rioollozingspunten worden aangebracht in oppervlaktewaterlichamen die worden onderhouden door het waterschap.

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    kan aantonen middels hydrologische berekeningen dat de aanwezige kunstwerken in de oppervlaktewaterlichamen voldoende doorstroomcapaciteit herbergen;

  • 2.

    brengt in het talud van het oppervlaktewaterlichaam een uitstroomvoorziening aan;

  • 3.

    hanteert principetekening ‘Uitstroomvoorziening type A’ of principetekening “Uitstoomvoorziening type B’ als uitgangspunt voor de uitvoering;

  • 4.

    voorkomt beschadigingen of verzakkingen van de voorziening, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de waterdoorvoer.

Artikel 3. Melding

  • 1. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap.

  • 2. De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    • b.

      het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie bestaande en nieuwe rioollozingspunten, af te koppelen verharding, hoeveelheid m² verharding, hydrologische berekeningen van de kunstwerken in de wateren, afmetingen en constructie van het lozingspunt, legenda en noordpijl.

  • 3. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten 2 werkdagen van te voren bij de toezichthouder (startmelding).

  • 4. De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1. Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor, op grond van deze algemene regel, meldingplichtige activiteiten wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2. Indien voor de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2009 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de keur.

  • 3. Indien voor het uitvoeren van de activiteiten als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag of melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.5, is het verboden zonder watervergunning van het bestuur water te brengen in of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen. Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt. Indien de activiteiten niet voldoen aan de algemene regel, dan geldt de vergunningplicht waarbij de activiteiten worden getoetst aan de beleidsregels.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Hydrologische berekeningen:

Door het afkoppelen van verharding kan het afvoerpatroon van een oppervlaktewaterlichaam toenemen waardoor de opstuwing in aanwezige dammen met duikers kan toenemen. Uit de berekeningen zal moeten blijken dat de opstuwing in de duikers binnen de acceptabele grenzen blijft (max. 5mm opstuwing per duiker).

Afkoppelen:

Bestaande verharding dat afwatert naar een vuilwaterrioolstelsel wordt aangesloten op een hemelwaterrioolstelsel.

Risico’s

Het watersysteem is van groot belang voor de waterberging. Wateren moeten zodanig worden aangelegd dat ze zijn berekend op piekbelastingen als het hard regent. Een lozing op een water mag de waterbergingscapaciteit van dat water niet verminderen. Daarnaast is het van belang dat grote peilschommelingen worden voorkomen.

Een water moet voldoende doorstromen om een bepaalde hoeveelheid te lozen water af te kunnen voeren. De aanwezigheid van dammen met duikers, bijvoorbeeld, kan hierop van invloed zijn en dat moet dan ook in de berekeningen, met betrekking tot de maximaal toelaatbare hoeveelheid te lozen water, moeten worden meegenomen.

De hoeveelheid te lozen water op een water kan van geval tot geval enorm verschillen. Afhankelijk van de hoeveelheid te lozen water en de snelheid waarmee het water op het oppervlaktewater wordt geloosd, kan de lozing schade aan het water veroorzaken. Waar een lozingspunt in het talud wordt aangebracht, zou aan de overliggende oever uitspoeling van grond kunnen plaatsvinden. Dit moet voorkomen worden.

Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Het is ook mogelijk om de melding schriftelijk te verrichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door het waterschap beschikbaar gesteld formulier. Dit formulier is te bereiken via: www.waterschaprivierenland.nl.

WT20 Nachtvaartverbod bij evenementen op vaarwegen

Artikel 1 Criteria

In artikel 4.1, eerste lid van de keur is bepaald dat het verboden is om de vaarwegen te bevaren met een vaartuig voortbewogen door mechanische kracht tussen een half uur na zonsondergang en een half uur voor zonsopgang (nachtvaarverbod).

Dit verbod geldt niet voor het varen op de Linge tussen Arkel en de sluis te Asperen en de gekanaliseerde Linge.

Voor de overige vaarwegen wordt vrijstelling van het nachtvaartverbod verleend indien er sprake is van een evenement.

Artikel 2 Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    maakt gebruik van de vrijstelling van het nachtvaartverbod specifiek voor het traject en het evenement dat wordt gemeld;

  • 2.

    zorgt ervoor dat het overige scheepvaartverkeer niet onnodig wordt gestremd;

  • 3.

    zorgt ervoor dat de terugvaart naar het beginpunt binnen een uur na het einde van het evenement plaatsvindt;

  • 4.

    houdt er rekening mee dat de overige regelgeving onverminderd van kracht blijft.

Artikel 3 Melding

  • 1.

    Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste vier weken voor aanvang van het evenement.

  • 2.

    De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online.

    Daarbij wordt in ieder geval gemeld:

    • a.

      naam, adres en telefoonnummer van de meldingsplichtige;

    • b.

      datum, begin- en eindtijd en omschrijving van het evenement;

    • c.

      het traject waarop gevaren wordt;

    • d.

      gegevens van de (rondvaart)boot waarmee gevaren wordt;

    • e.

      eventueel het kenmerk van de vergunning voor de (rondvaart)boot waarmee gevaren wordt.

Artikel 4 Overgangsrecht

Niet van toepassing.

Toelichting

Kader

In artikel 4.1, vierde lid van de keur is bepaald dat het verboden is om de vaarwegen te bevaren met een vaartuig voortbewogen door mechanische kracht tussen een half uur na zonsondergang en een half uur voor zonsopgang (nachtvaarverbod).

Op grond van artikel 3.10 van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.

Recreatief medegebruik van watersysteem

Boezemwateren hebben geen specifieke vaarwegfunctie, maar varen is hier wel toegestaan. Dit wordt aangemerkt als recreatief medegebruik naast het watersysteembeheer (zogenaamd “meeliften”). Algemene regel WT18 geeft aan onder welke voorwaarden gemotoriseerde vaartuigen worden toegestaan.

Voor de wateren met een vaarwegfunctie en voor enkele wateren zonder vaarwegfunctie is het waterschap tevens aangewezen als nautisch beheerder. Dat wil zeggen dat het waterschap op grond van de Scheepvaartverkeerswet en de daarin genoemde belangen verkeersbesluiten mag nemen.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing op de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Evenement: Een speciale, tijd- en plaatsgebonden gebeurtenis, gericht op een publieks- of algemeen belang, die door een initiatiefnemer (individu, groep of organisatie) bewust is gepland en die gericht is op een bepaalde doelgroep om met een bewust gekozen vorm een bepaald doel te realiseren.

Risico’s

Door een algemene regel in te stellen voor vrijstelling van het nachtvaartverbod voor evenementen, wordt het waterhuishoudkundig en scheepvaartkundig belang voldoende gewaarborgd. Het nautisch beheer betreft de zorg voor de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer en is afdoende geregeld in de vigerende regelgeving op het gebied van scheepvaartverkeer, zoals de Scheepvaartverkeerswet, het daarop gebaseerde Binnenvaartpolitiereglement (BPR) en het Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer (Babs).

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OlO) worden ingediend. Het OlO is te bereiken via: .

WT21 Haaks afmeren

Artikel 1 Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 4.3, voor het haaks op de lengterichting van de vaarweg af te meren.

Artikel 2 Voorwaarden

Diegene die activiteiten uitvoert zoals bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    Neemt alleen een ligplaats in of ankert met een vaartuig (afmeren) op de daarvoor bestemde plaatsen zoals genoemd in de Keur of zijn vastgelegd in het Verkeersbesluit ligplaatsen Linge.

  • 2.

    Zorgt ervoor dat het vaartuig niet in het doorvaartprofiel (vaargeul) van de vaarweg ligt:

    • a.

      Nederwaard en Overwaard: afmeren is toegestaan waarbij de in algemene regel WT18 genoemde maximaal toegestane breedte van het vaartuig niet wordt overschreden.

    • b.

      Aanvullend geldt voor de Buiten Giessen en gedeelte Binnen-Giessen: afmeren is toegestaan onder voorwaarde dat buiten de vaargeul wordt afgemeerd zoals aangegeven op de bij het Verkeersbesluit afmeerverbod Buiten-Giessen en gedeelte Binnen-Giessen behorende kaarten.

    • c.

      Linge: afmeren is toegestaan binnen de in het vigerende Verkeersbesluit ligplaatsen Linge vastgelegde ligplaatszones.

  • 3.

    Als er een vergunning voor een haakse steiger aan ten grondslag ligt, mag haaks worden afgemeerd waarbij het vaartuig niet verder mag reiken dan de steiger.

Artikel 3 Melding

  • 1.

    Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap;

  • 2.

    De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket online. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      Naam, adres en telefoonnummer van de meldingsplichtige;

    • b.

      Het adres of locatie waar ligplaats wordt ingenomen;

    • c.

      Een situatietekening waarop duidelijk de locatie van de afmeerlocatie staat aangegeven;

    • d.

      Afmetingen van het vaartuig waarmee ligplaats wordt ingenomen.

  • 3.

    Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten twee werkdagen van tevoren bij de toezichthouder.

  • 4.

    De uitvoering van de toegestane werken start binnen één jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming

Toelichting

Kader

In artikel 4.3 wordt bepaald dat het verboden is om haaks op de lengterichting van de vaarweg af te meren om te voorkomen dat met het innemen van een ligplaats een vlot verloop van de scheepvaart wordt belemmerd.

Artikel 3.10 van de Keur biedt het bestuur een grondslag om ten aan zien van deze verbodsbepaling algemene regels op te stellen. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.

Risico’s

Door een algemene regel in te stellen voor het haaks afmeren op vaarwegen, wordt het waterhuishoudkundig en scheepvaartkundig belang voldoende gewaarborgd. Het nautisch beheer betreft de zorg voor de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer en is afdoende geregeld in de vigerende regelgeving op het gebied van scheepvaartverkeer, zoals de Scheepvaartverkeerswet, het daarop gebaseerde Binnenvaartpolitiereglement (BPR) en het Besluit administratieve bepalingen scheepvaartverkeer (Babs).

Begripsbepaling

Vaargeul: Een vrij te houden vaarstrook voor een vrije doorvaart van schepen.

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl

Algemene regels wegen

WE 1. Evenementen

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 5.4 van de keur, voor het houden van evenementen op wegen voor zover:

  • 1.

    het evenement plaats vindt op een fiets- of voetpad of een weg waar een maximum snelheid geldt van 60 km per uur en;

  • 2.

    geen andere evenementen of werkzaamheden plaatsvinden gedurende het evenement en;

  • 3.

    het evenement niet langer duurt dan 7 dagen.

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    zorgt zelf voor de overige benodigde toestemmingen (provincie, gemeente e.d.);

  • 2.

    brengt geen schade toe aan de weg en stelt zelf van te voren vast of de weg(en) voor de activiteiten geschikt zijn;

  • 3.

    zorgt voor voldoende parkeerplaatsen om wildparkeren te voorkomen;

  • 4.

    zorgt voor de uitvoering van een plan voor eventuele noodzakelijke omleidingen en andere verkeersmaatregelen om de doorstroming van het verkeer te waarborgen en parkeerproblemen te voorkomen. Dit plan is in overleg met de politie en het waterschap opgesteld en maakt deel uit van de melding;

  • 5.

    zorgt voor de benodigde borden en plaatst ook vlakbij het evenement een bord waarop de verkeersmaatregelen worden aangekondigd en de reden daarvan;

  • 6.

    informeert omwonenden en andere belanghebbenden per brief;

  • 7.

    meldt dit vier dagen voor de aanvang van het evenement telefonisch of per e-mail aan het waterschap (contactgegevens staan vermeldt in brief);

  • 8.

    verwijdert de borden uiterlijk een dag na het einde van het evenement.

Artikel 3. Melding

  • 1. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste vier weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap.

  • 2. De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    • b.

      het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie, legenda en noordpijl;

    • d.

      aard en karakter van de activiteit;

    • e.

      de datum aanvang en einde evenement met tijden;

    • f.

      een omleidingsroute en een bordenplan dat in overleg met de politie en het waterschap is opgesteld.

  • 3. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten vier werkdagen van te voren bij de toezichthouder (startmelding).

  • 4. De melding is geldig voor de duur van het evenement.

  • 5. De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1. Een vergunning krachtens de Wegenverordening Waterschap Rivierenland 2011 verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor ingevolge deze algemene regel meldingsplichtige werkzaamheden, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2. Indien voor het uitvoeren van de werkzaamheden als bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een vergunning krachtens de Wegenverordening Waterschap Rivierenland 2011 is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag dan wel melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 5.4 van de keur is het verboden om zonder vergunning een weg te gebruiken in strijd met het doel daarvan. Het houden van evenementen is in strijd met het doel van een weg. Op grond van artikel 5.5, derde lid van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Evenement:

Een door een rechtspersoon georganiseerd evenement waarbij tijdelijk de weg niet kan worden gebruikt waarvoor deze is bedoeld, een veilige en doelmatige doorstroming van verkeer en toegang tot aanliggende percelen.

Risico’s

In het gebied de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden beheert het waterschap veel wegen buiten de bebouwde kom. Het waterschap is verantwoordelijk voor de veiligheid op de weg en een doelmatige doorstroming van het verkeer.

Er zijn evenementen die volledig of voor een deel op de weg plaatsvinden. Het gaat om bijvoorbeeld wielerwedstrijden, hardloopwedstrijden, skeelertochten, braderieën, optochten en markten. Dit soort evenementen komt regelmatig voor. Daarom heeft het waterschap regels gemaakt waaraan moet worden voldaan. Als u één van de hiervoor genoemde evenementen wilt organiseren en u voldoet aan de voorwaarden die hieronder staan, hoeft u geen vergunning aan te vragen. Een melding is dan voldoende.

Het houden van kortdurende evenementen kan worden toegestaan als aan een aantal voorschriften wordt voldaan. Het instandhouden van de weg en het verkeersbelang kan in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel. Voor de veiligheid van het verkeer en de staat van de weg is het van belang dat het waterschap toezicht kan uitoefenen tijdens de voorbereidingen van het evenement, het houden van het evenement zelf en het terugbrengen van de weg in de oorspronkelijke staat. Daarom is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.

Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Het is ook mogelijk om de melding schriftelijk te verrichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door het waterschap beschikbaar gesteld formulier. Dit formulier is te bereiken via: www.waterschaprivierenland.nl.

WE 2. Borden en verkeersspiegels

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 5.4 van de keur, voor het plaatsen en houden van borden en/of spiegels langs wegen voor zover:

  • 1.

    deze niet wordt geplaatst in een waterkering en/of oppervlaktewaterlichaam en bijbehorende beschermingszones, en;

  • 2.

    deze zich in zijn geheel buiten zone B vallen, zoals aangegeven op de afbeelding van wegen behorende bij de keur, en;

  • 3.

    het tijdelijke borden betreft ten behoeve van een aankondiging van een evenement en de daaraan verbonden verkeersmaatregelen, of;

  • 4.

    het toeristische of overige bewegwijzeringsborden betreft, die voldoen aan de Richtlijn bewegwijzering 2014, publicatie 322 van het CROW. Dit geldt voor locatie, vormgeving, maatvoering en kleurstelling of;

  • 5.

    het verkeersspiegels betreft die de verkeersveiligheid bevorderen.

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    zorgt dat deze geen hinder veroorzaken voor weggebruikers en dat de borden in goede staat van onderhoud worden gehouden;

  • 2.

    mag in geval van een bord ten behoeve van een evenement geen groter bord plaatsen dan 1 bij 1 meter;

  • 3.

    houdt rekening met de eventuele ligging van kabels en leidingen. Voor meer informatie verwijzen wij u naar de website van het kadaster (www.kadaster.nl/klick)

  • 4.

    verwijdert borden met een tijdelijk doel (zoals bij evenementen en campagnes) direct na het vervallen van dit doel;

  • 5.

    toeristische en/of bewegwijzeringsborden mogen niet worden geplaats op wegmeubilair;

  • 6.

    onderhoudt de berm in een strook van 1 meter rondom het bord of spiegel;

  • 7.

    kan geen schade aan het bord of spiegel verhalen bij het waterschap;

  • 8.

    is zelf verantwoordelijk voor de juiste afstelling van de verkeersspiegel en kan geen schade verhalen ten gevolge van de plaats, afstelling en/of gebruik van de verkeersspiegel.

Artikel 3. Melding

  • 1. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap.

  • 2. De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    • b.

      het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie, afmetingen van de activiteit ten opzichte van de waterkering, legenda en noordpijl;

    • d.

      beschrijving van het soort bord of spiegel.

  • 3. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten 2 werkdagen van te voren bij de toezichthouder (startmelding).

  • 4. De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1. Een vergunning krachtens de Wegenverordening Waterschap Rivierenland 2011 verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor ingevolge deze algemene regel meldingsplichtige werkzaamheden, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2. Indien voor het uitvoeren van de werkzaamheden als bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een vergunning krachtens de Wegenverordening Waterschap Rivierenland 2011 is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag dan wel melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

Artikel 4. Toelichting

Kader

Op grond van artikel 5.4 van de keur is het verboden om zonder vergunning enig werk aan te brengen, te houden, te veranderen of te verwijderen boven, op, in of onder de weg. Het plaatsen van borden en spiegels vallen onder deze vergunningsplicht. Op grond van artikel 5.5, derde lid van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

Evenement:

Een door een rechtspersoon georganiseerd evenement waarbij tijdelijk de weg niet kan worden gebruikt waarvoor deze is bedoeld, een veilige en doelmatige doorstroming van verkeer en toegang tot aanliggende percelen.

Wegmeubilair:

geleiderail, lantaarnpalen, prullenbakken, kasten voor nutsvoorzieningen e.d.

Mottoborden:

borden bedoeld om de weggebruiker verkeersrelevante informatie te verschaf­fen als­mede, om aandacht te schenken aan veilig verkeersgedrag. Een voorbeeld hiervan is: 'Bob jij of Bob ik?'.

Risico’s

In het gebied de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden beheert het waterschap veel wegen buiten de bebouwde kom. Het waterschap is verantwoordelijk voor de veiligheid op de weg en een doelmatige doorstroming van het verkeer.

Er zijn objecten zoals borden en spiegels die zich in de berm van de weg bevinden. Het gaat bijvoorbeeld om borden ten behoeve van evenementen, mottoborden, toeristische en wegbewijzeringsborden. Dit soort borden komt veel voor. Indien deze voldoen aan de criteria kunnen deze borden en spiegels onder algemene voorschriften worden toegestaan.

Daarom heeft het waterschap algemene regels gemaakt waaraan moet worden voldaan. Als u één van de hiervoor genoemde borden en verkeersspiegels wilt aanbrengen en u voldoet aan de voorwaarden die hierin staan, hoeft u geen vergunning aan te vragen. Een melding is dan voldoende.

De noodzaak van borden in relatie tot evenementen is vastgelegd in de Algemene regel 1 “Het houden van evenementen”.

De noodzaak van mottoborden wordt in eerste instantie bepaald door de organisatie die deze belangen behartigt en daarover voorlichting geeft.

De noodzaak van toeristische of overige bewegwijzeringsborden is gewaarborgd als die voldoen aan de Richtlijn bewegwijzering 2014, publicatie 322 van het CROW. De noodzaak van een verkeersspiegel wordt in eerste instantie door de gebruiker bepaald. Het is een afweging in het kader van zijn eigen verkeersveiligheid. De overige relevante wegen- en verkeerstechnische belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Voor de veiligheid van het verkeer en de staat van de weg is het van belang dat het waterschap toezicht kan uitoefenen tijdens het plaatsen van het bord of spiegel. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen. Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Het is ook mogelijk om de melding schriftelijk te verrichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door het waterschap beschikbaar gesteld formulier. Dit formulier is te bereiken via: www.waterschaprivierenland.nl.

WE 3. Objectbeschermende obstakels in wegberm

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 5.4 van de keur, voor het plaatsen en houden van obstakels in de wegberm voor zover:

  • 1.

    op het gedeelte van de weg waar de woning/bezitting staat een maximum snelheid van 60 km/uur geldt en;

  • 2.

    het object zich buiten zone B bevindt, zoals aangegeven op de afbeelding van wegen behorende bij de keur;

  • 3.

    op het gedeelte van de weg waar de woning/bezitting staat is sprake van lintbebouwing, dat wil zeggen een vrijwel aaneengesloten huizenrij langs de weg en;

  • 4.

    de grond waarop het obstakel zich bevindt in eigendom is van de eigenaar van het te beschermen object.

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1:

  • 1.

    plaatst het object zover mogelijk van de rijbaan van de weg;

  • 2.

    zorgt er voor dat het object geen scherpe of uitstekende delen heeft;

  • 3.

    schildert de obstakels wit, plaatst reflectoren op de obstakels en zorgt dat ze in deze staat worden gehouden;

  • 4.

    verwijdert de obstakels indien dit noodzakelijk is voor het onderhoud van de weg;

  • 5.

    kan geen schade aan de obstakel verhalen op het waterschap.

Artikel 3. Melding

  • 1. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap.

  • 2. De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    • b.

      het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie, constructie en afmetingen van de object(en), legenda en noordpijl.

  • 3. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten 2 werkdagen van te voren bij de toezichthouder (startmelding).

  • 4. De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1. Een vergunning krachtens de Wegenverordening Waterschap Rivierenland 2011 verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor ingevolge deze algemene regel meldingsplichtige werkzaamheden, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2. Indien voor het uitvoeren van de werkzaamheden als bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een vergunning krachtens de Wegenverordening Waterschap Rivierenland 2011 is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag dan wel melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 5.4 van de keur is het verboden om zonder vergunning enig werk aan te brengen, te houden, te veranderen of te verwijderen boven, op, in of onder de weg. Het plaatsen van objecten vallen onder deze vergunningsplicht. Op grond van artikel 5.5 derde lid van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.

Risico’s

In het gebied de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden beheert het waterschap veel wegen buiten de bebouwde kom. Het waterschap is verantwoordelijk voor de veiligheid op de weg en een doelmatige doorstroming van het verkeer.

De grens van de weg wordt geacht te liggen op ten minste 1,50 meter uit de kant van de voor het verkeer bestemde banen. Deze strook van 1,50 meter moet in beginsel vrij gehouden worden van obstakels. Er staat echter ook veel bebouwing op deze strook. Aanwonenden willen hun bezittingen die direct langs de weg liggen, zoals woningen, schuren, hagen en tuinen beschermen tegen het verkeer. Dat willen zij doen door het plaatsen van obstakels direct langs de weg. Het gaat om stenen, keien, bloembakken, betonblokken, palen etc.

Het plaatsen van dit soort objecten komt regelmatig voor. Daarom heeft het waterschap regels gemaakt waaraan het plaatsen van dit soort objecten moet voldoen.

Voor de veiligheid van het verkeer en de staat van de weg is het van belang dat het waterschap toezicht kan uitoefenen tijdens het plaatsen van het obstakel. Daarom is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.

Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Het is ook mogelijk om de melding schriftelijk te verrichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door het waterschap beschikbaar gesteld formulier. Dit formulier is te bereiken via: www.waterschaprivierenland.nl.

WE 4. Afrastering langs onbebouwde percelen

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 5.4 van de keur, voor het plaatsen en houden van een afrastering voor zover:

  • 1.

    de afrastering wordt geplaatst langs wegen en onbebouwde percelen, en;

  • 2.

    de afrastering buiten zone C is geplaatst, zoals aangegeven op de afbeelding van wegen behorene bij de keur, en;

  • 3.

    de grond waarop de afrastering zich bevindt in eigendom is van de eigenaar van het te beschermen object.

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    plaatst de afrastering zover mogelijk van de rijbaan van de weg;

  • 2.

    zorgt er voor dat de afrastering niet is voorzien van prikkeldraad of andere scherp of uitstekende delen;

  • 3.

    maakt de afrastering niet hoger dan 1 meter;

  • 4.

    verwijdert de afrastering indien dit noodzakelijk is voor het onderhoud van de weg.

  • 5.

    kan geen schade aan de afrastering verhalen op het waterschap.

Artikel 3. Melding

  • 1. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap.

  • 2. De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    • b.

      het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie, afmetingen en materiaalkeuze van de afrastering, legenda en noordpijl.

  • 3. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten 2 werkdagen van te voren bij de toezichthouder (startmelding).

  • 4. De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1. Een vergunning krachtens de Wegenverordening Waterschap Rivierenland 2011 verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor ingevolge deze algemene regel meldingsplichtige werkzaamheden, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2. Indien voor het uitvoeren van de werkzaamheden als bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een vergunning krachtens de Wegenverordening Waterschap Rivierenland 2011 is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag dan wel melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 5.4 van de keur is het verboden om zonder vergunning enig werk aan te brengen, te houden, te veranderen of te verwijderen boven, op, in of onder de weg. Het plaatsen van afrastering valt onder deze vergunningsplicht. Op grond van artikel 5.5, derde lid van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.

Risico’s

In het gebied de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden beheert het waterschap veel wegen buiten de bebouwde kom. Het waterschap is verantwoordelijk voor de veiligheid op de weg en een doelmatige doorstroming van het verkeer.

De grens van de weg wordt geacht te liggen op ten minste 1,50 meter uit de kant van de voor het verkeer bestemde banen. Deze strook van 1,50 meter moet in beginsel vrij gehouden worden van obstakels. Langs onbebouwde percelen staat meestal een afrastering. Op dijkpercelen staan de afrasteringen vaak dichter bij de weg dan 1.50 meter. Dit heeft te maken met de geringe breedte van de wegberm.

Grondeigenaren plaatsen deze afrastering om hun perceelgrens af te schermen van de openbare weg voor het tegenhouden van vee. Daarom heeft het waterschap regels gemaakt waaraan het plaatsen van dit soort objecten moet voldoen.

Voor de veiligheid van het verkeer en de staat van de weg is het van belang dat het waterschap toezicht kan uitoefenen tijdens het plaatsen van de afrastering. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.

Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Het is ook mogelijk om de melding schriftelijk te verrichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door het waterschap beschikbaar gesteld formulier. Dit formulier is te bereiken via: www.waterschaprivierenland.nl.

WE 5. Tijdelijke (bouw)materialen in wegberm

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 5.4 van de keur, voor het tijdelijk plaatsen van (bouw)materialen in de berm van een weg voor zover:

  • 1.

    op het gedeelte van de weg waar de opslag plaatsvindt een maximum snelheid van 60 km/uur geldt, en;

  • 2.

    het (bouw)materiaal zich in ieder geval buiten zone C bevindt, zoals aangegeven op de afbeelding van wegen behorende bij de keur, en;

  • 3.

    er geen alternatieve ruimte beschikbaar is voor de tijdelijke opslag.

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    plaatst het (bouw)materiaal zichtbaar en herkenbaar in de berm en zodanig dat er geen gevaar of hinder ontstaat voor de overige weggebruikers;

  • 2.

    plaatst het (bouw)materiaal zover mogelijk van de rijbaan van de weg;

  • 3.

    maakt niet langer gebruik van de tijdelijke opslag dan strikt noodzakelijk;

  • 4.

    plaatst aan beide zijden van het (bouw)materiaal een zogenoemd geleidebaken (zie principetekening ‘Werkzaamheden bij wegen’)

  • 5.

    zorgt er voor dat het (bouw)materiaal geen scherpe of uitstekende delen heeft;

  • 6.

    kan geen schade aan het (bouw)materiaal verhalen op het waterschap.

Artikel 3. Melding

  • 1. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap.

  • 2. De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    • b.

      het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie, afmetingen, duur en wijze van opslag, legenda en noordpijl.

  • 3. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten 2 werkdagen van te voren bij de toezichthouder (startmelding).

  • 4. De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1. Een vergunning krachtens de Wegenverordening Waterschap Rivierenland 2011 verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor ingevolge deze algemene regel meldingsplichtige werkzaamheden, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2. Indien voor het uitvoeren van de werkzaamheden als bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een vergunning krachtens de Wegenverordening Waterschap Rivierenland 2011 is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag dan wel melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 5.4 van de keur is het verboden om zonder vergunning enig werk aan te brengen, te houden, te veranderen of te verwijderen boven, op, in of onder de weg. Het plaatsen van (bouw)materialen vallen onder deze vergunningsplicht. Op grond van artikel 5.5, derde lid van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.

Risico’s

In het gebied de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden beheert het waterschap veel wegen buiten de bebouwde kom. Het waterschap is verantwoordelijk voor de veiligheid op de weg en een doelmatige doorstroming van het verkeer.

Het is soms niet mogelijk om (bouw)materialen op eigen terrein op te slaan. Het tijdelijk plaatsen van (bouw)materialen in de berm komt regelmatig voor. Daarom heeft het waterschap regels gemaakt waaraan het tijdelijk plaatsen van bouwmaterialen in de berm moet voldoen.

Als u voldoet aan de voorwaarden die hierin staan, hoeft u geen vergunning aan te vragen. Een melding is dan voldoende.

Voor de veiligheid van het verkeer en de staat van de weg is het van belang dat het waterschap toezicht kan uitoefenen tijdens de opslag van de (bouw)materialen.

Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Het is ook mogelijk om de melding schriftelijk te verrichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door het waterschap beschikbaar gesteld formulier. Dit formulier is te bereiken via: www.waterschaprivierenland.nl.

WE 6. Struiken en heggen

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 5.4 van de keur, voor het planten van struiken en heggen in de berm van een weg voor zover:

  • 1.

    de heg of struiken zich bevinden buiten zone C zoals aangegeven op de afbeelding van wegen behorende bij de keur, en;

  • 2.

    de diameter van de takken en de stammen van nature kleiner is dan 0,08 m, en;

  • 3.

    het perceel waar de struik of heg wordt geplant in eigendom is.

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    zorgt dat de takken van de heg of struik niet op kortere afstand dan 0,50 meter van de kant van het asfalt komen;

  • 2.

    kan geen schade aan struiken of heggen verhalen op het waterschap.

Artikel 3. Melding

  • 1. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap.

  • 2. De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    • b.

      het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie en soort heggen/struiken, legenda en noordpijl.

  • 3. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten 2 werkdagen van te voren bij de toezichthouder (startmelding).

  • 4. De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1. Een vergunning krachtens de Wegenverordening Waterschap Rivierenland 2011 verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor ingevolge deze algemene regel meldingsplichtige werkzaamheden, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2. Indien voor het uitvoeren van de werkzaamheden als bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een vergunning krachtens de Wegenverordening Waterschap Rivierenland 2011 is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag dan wel melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 5.4 van de keur is het verboden om zonder vergunning enig werk aan te brengen, te houden, te veranderen of te verwijderen boven, op, in of onder de weg. Het planten van struiken of heggen valt onder deze vergunningsplicht. Op grond van artikel 5.5 derde lid van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.

Risico’s

In het gebied de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden beheert het waterschap veel wegen buiten de bebouwde kom. Het waterschap is verantwoordelijk voor de veiligheid op de weg en een doelmatige doorstroming van het verkeer.

Het uitgangspunt is dat de wegbermen zo veel mogelijk vrij blijven van obstakels in verband met de veiligheid voor de weggebruikers en meer algemeen de bruikbaarheid van de weg.

Regelmatig krijgt het waterschap het verzoek om struiken of heggen in de wegberm te mogen aanbrengen. Hoe ver beplanting uit de kant van de voor het verkeer bestemde banen moet staan, hangt voornamelijk af van de functie van de weg.

Beplanting dicht bij de rijbaan geeft een visuele versmalling waardoor de snelheid van het verkeer afneemt. Dit geeft vaak een verbetering van de verkeersveiligheid. De beplanting mag echter geen botsonvriendelijk obstakel vormen. Als de diameter van takken en stammen kleiner is dan 8 cm mag de struik of heg geplant worden binnen zone C. Voor de verschillende wegen is deze afstand aangegeven op de afbeelding in de bijlage van de keur.

Deze algemene regel geldt niet voor bomen. Deze algemene regel geldt niet als de weg op een waterkering ligt.

Voor de veiligheid van het verkeer en de staat van de weg is het van belang dat het waterschap toezicht kan uitoefenen tijdens het planten van de heggen en struiken. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.

Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Het is ook mogelijk om de melding schriftelijk te verrichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door het waterschap beschikbaar gesteld formulier. Dit formulier is te bereiken via: www.waterschaprivierenland.nl.

WE 7. Uitweg naar openbare weg

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 5.4 van de keur, voor het maken van een uitweg naar de openbare weg voor zover:

  • 1.

    de uitweg aansluit op een erftoegangsweg (maximum snelheid van 60 km per uur) en;

  • 2.

    de uitweg zich niet bevindt op een waterkering of een A-water kruist en;

  • 3.

    de uitweg de enige ontsluiting van het perceel is.

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    zorgt dat de uitweg zodanig is gemaakt dat het voor de overige weggebruikers duidelijk is dat het een uitweg is en geen zijweg of tak van een kruispunt;

  • 2.

    past over een breedte van tenminste 1,00 m een andere verhardingssoort of kleur toe dan die van de weg waarop de uitweg aansluit en maakt het verhardingsoppervlak van de uitweg niet breder dan 5,00 m, en;

  • 3.

    maakt voor de volgende toepassingen de uitweg niet breder dan hieronder aangegeven:

    • a.

      uitweg bij woningen, ten behoeve van personenauto’s, niet breder dan 3,50 m;

    • b.

      uitweg bij bedrijven, ten behoeve van grote voertuigen (truck met oplegger), niet breder dan 4,50 m;

    • c.

      uitweg bij landbouwbedrijven en landbouwpercelen ten behoeve van landbouwvoertuigen, niet breder dan 8,00 m.

  • 4.

    maakt binnen een afstand van 1,50 m - haaks gemeten vanuit de verharding van de betrokken weg - geen opstaande constructies (obstakels);

  • 5.

    maakt de aansluiting op de openbare weg met een verbreding, vormgegeven door afgeschuinde hoeken van 45 graden en 1,50 m lang;

  • 6.

    sluit de uitweg zo aan op de openbare weg, dat de afwatering vanaf de openbare weg altijd ongehinderd kan plaatsvinden;

  • 7.

    legt de verharding van de uitweg aan onder een helling van 1:20 afwaterend van de weg;

  • 8.

    sluit de uitweg zonder hoogteverschil aan op de bestaande wegverharding en zorgt dat er ook in de toekomst geen hoogteverschil ontstaat;

  • 9.

    houdt de aansluiting op de openbare weg schoon en in goede staat;

  • 10.

    beschadigt, als er bomen in de wegberm staan, de boomwortels niet;

  • 11.

    mag een boom eventueel verplaatsen in overleg met de eigenaar, als een boom de aanleg van de uitweg belemmert. De aanwijzingen van het waterschap moeten daarbij worden opgevolgd;

  • 12.

    kan een boom herplanten, indien de boom niet verplaatst kan worden. De aanwijzingen van het waterschap moeten worden opgevolgd;

  • 13.

    voor alle werkzaamheden aan bomen zoals het kappen, verplaatsen, stobbenfrezen en planten is vooraf toestemming nodig van het waterschap. De aanwijzingen van het waterschap moeten daarbij worden opgevolgd;

  • 14.

    kan door het waterschap tot een financiële compensatie worden verplicht van € 150,00 per boom voor het in stand houden van ons bomenareaal, als herplant niet mogelijk is;

  • 15.

    zorgt ervoor dat het verkeer zo min mogelijk hinder van de werkzaamheden heeft en zorgt ervoor dat de werkzaamheden duidelijk worden aangegeven, bijvoorbeeld door (waarschuwings)borden;

  • 16.

    voert minimaal één week voordat het werk aanvangt overleg met het Team Wegen, tel. (0344) 64 90 90 over deze waarschuwingsborden;

  • 17.

    gebruikt wegafzettingen die voldoen aan de CROW-publicatie 96b;

  • 18.

    werkt alleen tussen zonsopkomst en zonsondergang aan de aansluiting op de weg. Als een gedeelte van de weg moet worden opgebroken om de uitweg aan te sluiten, moet dat gedeelte in ieder geval tussen zonsondergang en zonsopkomst weer dicht en verhard zijn;

  • 19.

    gaat, voordat het werk begint, na of er kabels, leidingen en/of kranen en dergelijke in de wegberm liggen;

  • 20.

    is verantwoordelijk voor alle verplichtingen die met deze melding te maken hebben.

  • 21.

    mag met de werkzaamheden geen schade of overlast voor anderen veroorzaken.

  • 22.

    betaalt de gemaakte kosten als het waterschap het nodig vindt om tijdelijk verkeerstekens/verkeersborden te plaatsen of weg te halen;

Artikel 3. Melding

  • 1. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt dit tenminste twee weken voor aanvang van de activiteiten aan het waterschap.

  • 2. De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    • b.

      het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie en afmetingen van de uitweg, legenda en noordpijl.

  • 3. Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel, meldt de aanvang van de activiteiten 2 werkdagen van te voren bij de toezichthouder (startmelding).

  • 4. De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1. Een vergunning krachtens de Wegenverordening Waterschap Rivierenland 2011 verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor ingevolge deze algemene regel meldingsplichtige werkzaamheden, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 2. Indien voor het uitvoeren van de werkzaamheden als bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een vergunning krachtens de Wegenverordening Waterschap Rivierenland 2011 is aangevraagd of een melding is gedaan en nog niet op die aanvraag dan wel melding is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 5.4 van de keur is het verboden om zonder vergunning enig werk aan te brengen, te houden, te veranderen of te verwijderen boven, op, in of onder de weg. Het maken van een uitweg die aansluit op de openbare weg valt onder deze vergunningsplicht. Op grond van artikel 5.5, derde lid van de keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels.

Perceel:

Een woonperceel eventueel gecombineerd met een bedrijfsperceel, waarop één of meerdere samenhangende activiteiten worden uitgevoerd, waarbij ontsluiting op de openbare weg noodzakelijk is.

Uitweg:

Een verharde aansluiting van een particulier perceel op de openbare weg. Ook wel in-, op, af-, toe of uitrit genoemd.

Risico’s

In het gebied de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden beheert het waterschap veel wegen buiten de bebouwde kom. Het waterschap is verantwoordelijk voor de veiligheid op de weg en een doelmatige doorstroming van het verkeer.

Het uitgangspunt is dat de wegbermen zo veel mogelijk vrij blijven van obstakels in verband met de veiligheid voor de weggebruikers en meer algemeen de bruikbaarheid van de weg.

Om een (huis)perceel te kunnen gebruiken, is het nodig dat er een uitweg naar de openbare weg is. Het maken van een uitweg komt veel voor. Daarom heeft het waterschap regels gemaakt waaraan een uitweg moet voldoen.

Als u een uitweg wilt maken en u voldoet aan de voorwaarden die hierin staan, hoeft u geen vergunning aan te vragen. Een melding is dan voldoende.

Deze algemene regel geldt niet als de uitweg op een waterkering ligt of een A-water kruist.

Voor de veiligheid van het verkeer en de staat van de weg is het van belang dat het waterschap toezicht kan uitoefenen tijdens het planten van de heggen en struiken. Om deze reden is de meldplicht in deze algemene regel opgenomen.

Indien de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of indien het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Het is ook mogelijk om de melding schriftelijk te verrichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door het waterschap beschikbaar gesteld formulier. Dit formulier is te bereiken via: www.waterschaprivierenland.nl.

Algemene regels grondwater

GW1. Bouwput, sleuf en proefbemaling en grondsanering

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.7 van de keur, voor het onttrekken van grondwater voor bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering, voor zover:

  • 1. de onttrekking plaatsvindt in de provincie Gelderland of de provincie Noord Brabant (B-gebied) en de locatie geen deel uitmaakt van een boringsvrije zone volgens de Provinciale Milieuverordening van de provincie Noord-Brabant en de onttrekking:

  • a.

    niet meer bedraagt dan 250 m³ per uur, en

  • b.

    niet meer bedraagt dan 100.000 m³ per maand, en

  • c.

    niet langer duurt dan 6 maanden, of;

  • 2. de onttrekking plaatsvindt in de provincie Zuid-Holland of Utrecht (C-gebied), voor zover de locatie geen deel uitmaakt van een boringsvrije zone volgens de Provinciale Milieuverordening van de provincie Zuid-Holland en de onttrekking:

  • a.

    niet meer bedraagt dan 60 m³ per uur, en

  • b.

    niet meer bedraagt dan 40.000 m³ per maand, en

  • c.

    niet langer duurt dan 6 maanden, en;

  • 3. de onttrekking niet plaatsvindt in de keur- of beschermingszone van de waterkering.

 

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    verlaagt de freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het eerste watervoerende pakket niet meer dan noodzakelijk;

  • 2.

    plaatst een peilbuis of meetput om de stijghoogte te bepalen als een spanningsbemaling wordt toegepast;

  • 3.

    voorkomt bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt;

  • 4.

    verwijdert of dicht voorzieningen voor grondwateronttrekking na definitieve beëindiging van de onttrekking zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt;

  • 5.

    voert werkzaamheden uit conform protocol BRL 2101;

  • 6.

    brengt bij een retourbemaling het grondwater in het watervoerende pakket terug waaruit het onttrokken grondwater afkomstig is;

  • 7.

    voorkomt de nadelige gevolgen van de onttrekking, dan wel beperkt deze gevolgen zoveel mogelijk als die niet te voorkomen zijn;

  • 8.

    informeert het bestuur zo spoedig mogelijk over eventuele ontstane schade en over de reeds door hem getroffen en nog te treffen maatregelen;

  • 9.

    doet uiterlijk 24 uur voor aanvang van de onttrekking een startmelding.

  • 10.

    doet uiterlijk 24 uur na beëindiging van de onttrekking een afmelding.

 

Artikel 3. Maatwerk

Het waterschap kan met betrekking tot plaatsing van peilbuizen en meetputten, monitoring, zettingen en retourbemaling, maatwerkvoorschriften stellen.

 

Artikel 4. Melding

  • 1.

    Degene die werkzaamheden uitvoert als bedoeld in artikel 1, meldt dit tenminste 2 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bestuur.

  • 2.

    De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    • b.

      het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie van onttrekking en lozingspunt, legenda en noordpijl.

    • d.

      het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

    • e.

      het aantal bestaande en nieuw in te richten putten;

    • f.

      een nadere plaatsaanduiding van de putten ten opzichte van het Rijksdriehoeksnet;

    • g.

      de diepte van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het N.A.P.;

    • h.

      de diameter en de lengte van de filters in iedere put;

    • i.

      de pompcapaciteit in m³ per uur en het te installeren vermogen in m³ per uur per put;

    • j.

      de maximaal te onttrekken hoeveelheden water per uur, per dag, per maand, per kwartaal en per jaar, en

    • k.

      een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de negatieve gevolgen van de onttrekking te voorkomen of te beperken.

    • l.

      De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

 

Artikel 5. Overgangsrecht

  • 1.

    Als voor het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2009 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de Keur.

  • 2.

    Als het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd en nog niet op die aanvraag is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 3.

    Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor ingevolge deze algemene regel meldingsplichtige werkzaamheden, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

 

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.7 van de Keur is het verboden om zonder watervergunning grondwater te onttrekken of water te infiltreren. Onder dat verbod valt mede het onttrekken van grondwater voor een bouwputbemaling, sleufbemaling, proefbronnering of grondsanering. Op grond van artikel 3.10 van de Keur kan het bestuur algemene regels stellen die een vrijstelling van die vergunningplicht inhouden. In deze algemene regel is hiervan gebruik gemaakt.

 

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

 

Bouwput- of sleufbemaling:

het onttrekken van grondwater met als doel het kunnen uitvoeren van werkzaamheden in de bodem. Voorbeelden van deze werkzaamheden zijn: het aanleggen van kabels, leidingen of riolering en het bouwen van kelders. De bouwputbemaling kan via verschillende methoden worden uitgevoerd.

Proefbemaling:

het onttrekken van grondwater met als doel het onderzoeken van de hoeveelheid grondwater dat tijdens toekomstige werkzaamheden moet worden onttrokken. Een proefbronnering is veelal kortdurend.

Grondsanering:

Bij een grondsanering wordt veelal in verontreinigde grond gegraven. Als de verontreiniging zich uitsluitend in de bodem en niet in het grondwater bevindt, is de onttrekking van grondwater vergelijkbaar met een bouwputbemaling. Het doel is in het droge uitvoeren van de grondwerkzaamheden.

Spanningsbemaling:

 

Het onttrekken van grondwater uit het watervoerende pakket met als doel de opwaartse druk te verlagen om opbarsten van de bodem te voorkomen.

 

Risico’s

In artikel 3.7 van de Keur, is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning grondwater te onttrekken. In artikel 1 van deze algemene regel wordt dit verbod voor een groot deel opgeheven. Hierbij is het uitgangspunt dat de minder risicovolle onttrekkingen worden vrijgesteld. Voorwaarde voor de vrijstelling is dat aan alle criteria is voldaan. Het betreft dus een cumulatieve opsomming. Hierbij moet worden opgemerkt dat de genoemde hoeveelheden maximale hoeveelheden zijn.

Als de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of als het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning

De risico’ s van de onttrekking zijn sterk aan de locatie gebonden. Hierdoor is het onwenselijk om voor het gehele beheergebied dezelfde vrijstellingscriteria te hanteren. Gekozen is voor een gebiedsbenadering. Hierbij wordt onderscheidt gemaakt in: A-gebieden (provinciale milieu- en grondwaterbeschermingsgebieden), B-gebieden (klei en zandgebied)), C-gebieden (veen-weide gebieden). 

A-gebieden

De A-gebieden zijn gebieden met de grootst mogelijke bescherming. In deze gebieden is voor iedere bouwputbemaling een vergunning nodig. De algemene regel is in deze gebieden dan ook niet van toepassing.  

B en C-gebieden

De B en C-gebieden behoeven minder bescherming dan A gebieden.

Gebied

Debiet

Debiet

Tijdsduur

B

< 250 m³/uur

< 100.000 m³/maand

< 6 maanden

C

 < 60 m³/uur

< 40.000 m³/maand

 

 < 6 maanden

 

Maximale verlaging grondwaterstand/stijghoogte

De freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het watervoerende pakket mag niet meer worden verlaagd dan noodzakelijk. Dit betekent in ieder geval dat de freatische grondwaterstand niet meer mag worden verlaagd dan 0,5 meter beneden het actuele ontgravingsniveau. Hierdoor kan de freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het watervoerende pakket per fase van de werkzaamheden verschillen, afhankelijk van de ontgravingsdiepte per fase. 

Peilbuis of meetput bij spanningsbemaling

Voor de handhaafbaarheid van de maximale verlaging van de freatische grondwaterstand of de stijghoogte in het watervoerende pakket is het noodzakelijk dat het niveau gemeten kan worden. Hiervoor moet een peilbuis of meetput op een doelmatige locatie worden geplaatst. Vanuit het streven naar zo laag mogelijke lasten, is het plaatsen van een peilbuis of meetput niet bij alle onttrekkingen voorgeschreven. Deze verplichting beperkt zich tot de onttrekkingen via spanningsbemaling. 

Locatie peilbuis of meetput bij spanningsbemaling

Afhankelijk van de aard van de onttrekking en de specifieke locatie kan de locatie van de peilbuis of meetput belangrijk zijn. In deze gevallen kan het bestuur via een maatwerkvoorschrift voorschrijven waar de peilbuis of meetput moet worden aangebracht. 

Peilbuis of meetput bij freatische onttrekkingen

Bij freatische onttrekkingen is het plaatsen van een peilbuis of meetput in beginsel niet noodzakelijk. Deze algemene regel schrijft dit daarom niet voor. Desondanks kan de lokale situatie aanleiding geven tot het plaatsen van een peilbuis of meetput. Een voorbeeld hiervan is de aanwezigheid van zettinggevoelige objecten. Met een maatwerkvoorschrift kan het bestuur in deze uitzonderlijke situaties een peilbuis of meetput voorschrijven. Hierbij kan tevens worden bepaald waar de peilbuis of meetput moet worden aangebracht. 

Uitwisseling grondwater

Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Dit artikel bepaalt daarom dat tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, tijdens het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft Het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Als volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de verplichtingen uit dit artikel. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl. 

Terugbrengen grondwater

Als retourbemaling wordt toegepast, is het vanuit een oogpunt van goed grondwaterbeheer noodzakelijk dat het grondwater wordt teruggebracht in het grondwaterpakket waaruit het is onttrokken. Hiermee wordt ongewenste uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten voorkomen. 

Verplichte retourbemaling

Het uitgangspunt van deze algemene regel is: verstandig omgaan met grondwater. Onttrekkingen van grondwater uit de zoetwaterreserve kunnen dit uitgangspunt in gevaar brengen. Als de onttrekking een te grote impact heeft op de zoetwaterreserve is het mogelijk om retourbemaling via een maatwerkvoorschrift af te dwingen. Hierbij wordt het grondwater teruggebracht in de zoetwaterreserve. 

Zorgplicht

De onttrekking van grondwater kan nadelige gevolgen voor de omgeving veroorzaken. Denk hierbij aan schade aan de landbouw(opbrengst), schade aan natuurgebieden (verdroging), verplaatsing van grondwaterverontreinigingen, schade aan bouwwerken als gevolg van zetting en negatieve beïnvloeding op overige grondwateronttrekkingen (in het bijzonder bodemenergiesystemen). Degene die de onttrekking verricht, heeft de verplichting om deze nadelige gevolgen te inventariseren, te voorkomen en als dat niet mogelijk is zo veel mogelijk te beperken.  

Monitoring van de effecten van de grondwateronttrekking kan van groot belang zijn. Desondanks wordt monitoring niet bij iedere onttrekking voorgeschreven. Via een maatwerkvoorschrift kan het bestuur, als daartoe aanleiding bestaat, monitoring voorschrijven. Met deze methode wordt voorkomen dat kosten worden gemaakt, terwijl hier geen aanleiding voor is.  

Als de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, neemt degene die grondwater onttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Denk hierbij aan het staken van de onttrekking of het treffen van compenserende maatregelen. Verder informeert degene die grondwater onttrekt het bestuur zo spoedig mogelijk over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen. 

Meten en rapporteren

Op grond van artikel 6.11 van het Waterbesluit moet degene die grondwater onttrekt per kwartaal meten hoeveel grondwater is onttrokken. Deze meting moet geschieden met een nauwkeurigheid van 95%. De resultaten van deze meting moeten uiterlijk op 31 januari van ieder jaar of als de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, aan het bestuur worden opgegeven. Aangezien het meten en registreren van het onttrokken grondwater al via het Waterbesluit en de Waterregeling is geregeld, is deze meet en registratieplicht niet in deze algemene regel opgenomen. 

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Het is ook mogelijk om de melding schriftelijk te verrichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door het OLO beschikbaar gesteld formulier.

 

GW2. Brandblusvoorziening

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.7 van de keur, voor het onttrekken van grondwater voor een brandblusvoorziening en de locatie geen deel uitmaakt van een boringsvrije zone volgens de Provinciale Milieuverordening van de provincie Noord- Brabant of provincie Zuid-Holland en de onttrekking niet plaatsvindt in de waterkering of bijbehorende beschermingszone.

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    voorkomt bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt;

  • 2.

    verwijdert of dicht voorzieningen voor grondwateronttrekking na definitieve beëindiging van de onttrekking zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt;

  • 3.

    voert werkzaamheden uit conform protocol BRL 2101;

  • 4.

    voorkomt de nadelige gevolgen van de onttrekking, dan wel beperkt deze gevolgen zoveel mogelijk als die niet te voorkomen zijn;

  • 5.

    informeert het bestuur zo spoedig mogelijk over eventuele ontstane schade en over de reeds door hem getroffen en nog te treffen maatregelen, en;

  • 6.

    hoeft niet te voldoen aan de meet- en rapportageplicht, genoemd in artikel 6.11, tweede en vierde lid, van het Waterbesluit.

 

Artikel 3. Melding

  • 1.

    Degene die werkzaamheden uitvoert als bedoeld in artikel 1, meldt dit tenminste 2 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bestuur.

  • 2.

    De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      naam, adres en telefoonnummer van meldingsplichtige, aannemer en/of uitvoerder;

    • b.

      het adres of de locatie waar de activiteiten plaatsvinden;

    • c.

      een situatietekening op een goed leesbare schaal waarop duidelijk is aangegeven: locatie van onttrekking, legenda en noordpijl.

    • d.

      een nadere plaatsaanduiding van de putten ten opzichte van het Rijksdriehoeksnet;

    • e.

      de diepte van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het N.A.P.;

    • f.

      de diameter en de lengte van de filters in iedere put;

    • g.

      de pompcapaciteit in m³ per uur en het te installeren vermogen in m³ per uur per put;

  • 3.

    De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

 

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1.

    Als voor het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2014 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de Keur.

  • 2.

    Als het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd en nog niet op die aanvraag is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 3.

    Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor ingevolge deze algemene regel meldingsplichtige werkzaamheden, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

 

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.7 van de Keur is het verboden om zonder watervergunning grondwater te onttrekken of water te infiltreren. Onder dat verbod valt mede het onttrekken van grondwater voor een brandblusvoorziening. Met deze algemene regel wordt gebruik gemaakt van artikel 3.10 van de Keur. Dit betekent dat de vergunningplicht voor een groot deel wordt vervangen door algemene regels.

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

 

Brandblus-voorziening:

voorziening die permanent aanwezig is, maar slechts in noodsituaties dienst zal doen. Een voorbeeld hiervan is een sprinklerinstallatie. Er wordt niet permanent grondwater onttrokken, maar slechts in noodsituaties.

Als een brandblusvoorziening ook voor andere doeleinden wordt gebruikt, wordt de voorziening niet als een brandblusvoorziening aangemerkt.

 

Risico’s

In artikel 3.7 van de Keur, is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning grondwater te onttrekken. In artikel 1 van deze algemene regel wordt dit verbod voor een groot deel opgeheven.

Grondwateronttrekkingen voor brandblusvoorzieningen komen veelal voor in gebieden waar onvoldoende oppervlaktewater dan wel leidingwater voorhanden is. Het onttrekken van grondwater voor bijvoorbeeld het blussen van branden kan dan de enig mogelijke oplossing zijn. Hier speelt uiteraard een groot maatschappelijk belang bij. Bovendien zal de grondwateronttrekking vrijwel nooit worden ingezet (alleen in noodsituaties en bij testen). De kans op onherstelbare schade aan de omgeving is daarom zeer beperkt. De relevante belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Gekozen is voor een gebiedsbenadering waarbij voor alle gebieden zijn vrijgesteld van vergunningsplicht met uitzondering de gebieden die deel uitmaken van een boringsvrije zone volgens de Provinciale Milieuverordening van de provincie Noord- Brabant of provincie Zuid-Holland en de onttrekking niet plaatsvindt in de waterkering of bijbehorende beschermingszone.

Als de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of als het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning. 

Uitwisseling grondwater

Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Dit artikel bepaalt daarom dat tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, tijdens het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft Het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Als volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de verplichtingen uit dit artikel. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl. 

Zorgplicht

De onttrekking van grondwater kan nadelige gevolgen voor de omgeving veroorzaken. Denk hierbij aan schade aan de landbouw(opbrengst), schade aan natuurgebieden (verdroging), verplaatsing van grondwaterverontreinigingen, schade aan bouwwerken als gevolg van zetting en negatieve beïnvloeding op overige grondwateronttrekkingen (in het bijzonder bodemenergiesystemen). Degene die de onttrekking verricht, heeft de verplichting om deze nadelige gevolgen te inventariseren, te voorkomen en als dat niet mogelijk is zo veel mogelijk te beperken.

Als de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, neemt degene die grondwater onttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Denk hierbij aan het staken van de onttrekking of het treffen van compenserende maatregelen. Verder informeert degene die grondwater onttrekt het bestuur zo spoedig mogelijk over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen. 

Vrijstelling meet- -en rapportageplicht

Aan de meet- en rapportageplicht zijn administratieve lasten gebonden. Deze administratieve lasten zijn bij beperkte onttrekkingen onevenredig groot. In deze algemene regel wordt ingevolge artikel 6.11, vijfde lid, van het Waterbesluit bepaalt dat de meet- en rapportageplicht voor deze beperkte onttrekkingen niet gelden. 

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Het is ook mogelijk om de melding schriftelijk te verrichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door het OLO beschikbaar gesteld formulier.

GW3. Grondwatersanering

Artikel 1. Criteria

  • 1.

    Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.7 van de keur, voor het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering en de locatie geen deel uitmaakt van een boringsvrije zone volgens de Provinciale Milieuverordening van de provincie Noord- Brabant of provincie Zuid-Holland en voor zover de onttrekking:

    • a.

      niet meer bedraagt dan 20 m³ per uur, en;

    • b.

      niet meer bedraagt dan 100.000 m³, en;

    • c.

      niet langer duurt dan 10 jaar, en;

  • 2.

    de onttrekking niet plaatsvindt in de keur- of beschermingszone van de waterkering.

 

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    onttrekt niet meer grondwater dan noodzakelijk voor een doelmatige uitvoering van de grondwatersanering;

  • 2.

    voorkomt bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt;

  • 3.

    verwijdert of dicht voorzieningen voor grondwateronttrekking na definitieve beëindiging van de onttrekking zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt;

  • 4.

    voert werkzaamheden uit conform protocol BRL 2101;

  • 5.

    voorkomt de nadelige gevolgen van de onttrekking, dan wel beperkt deze gevolgen zoveel mogelijk als die niet te voorkomen zijn;

  • 6.

    informeert het bestuur zo spoedig mogelijk over eventuele ontstane schade en over de reeds door hem getroffen en nog te treffen maatregelen, en

  • 7.

    doet uiterlijk 24 uur voor aanvang van de onttrekking een startmelding.

  • 8.

    doet uiterlijk 24 uur na beëindiging van de onttrekking een afmelding.

 

Artikel 3. Maatwerk

Het waterschap kan met betrekking tot plaatsing van peilbuizen en meetputten, monitoring, zettingen en retourbemaling, maatwerkvoorschriften stellen.

 

Artikel 4. Melding

  • 1.

    Degene die grondwater onttrekt als bedoeld in artikel 1, meldt dit ten minste 2 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bestuur.

  • 2.

    De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      het aantal bestaande en nieuw in te richten putten;

    • b.

      een nadere plaatsaanduiding van de putten ten opzichte van het Rijksdriehoeksnet;

    • c.

      de diepte van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het N.A.P.;

    • d.

      de diameter en de lengte van de filters in iedere put;

    • e.

      de pompcapaciteit in m³ per uur en het te installeren vermogen in m³ per uur per put;

    • f.

      de maximaal te onttrekken hoeveelheden water per uur, per dag, per maand, per kwartaal en per jaar;

    • g.

      een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de negatieve gevolgen van de onttrekking te voorkomen of te beperken, en

    • h.

      een beschrijving van de verontreinigingssituatie (saneringsplan of saneringsonderzoek)

  • 3.

    De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

 

Artikel 5. Overgangsrecht

  • 1.

    Als voor het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2009 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de Keur.

  • 2.

    Als het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd en nog niet op die aanvraag is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 3.

    Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor ingevolge deze algemene regel meldingsplichtige werkzaamheden, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

 

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.7 van de Keur is het verboden om zonder watervergunning grondwater te onttrekken of water te infiltreren. Onder dat verbod valt mede het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering. Met deze algemene regel wordt gebruik gemaakt van artikel 3.10 van de Keur, dit betekent dat de vergunningplicht voor een groot deel van de grondwatersaneringen wordt vervangen door algemene regels.  

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

 

Grondwatersanering :

Een grondwatersanering is het onttrekken van verontreinigd grondwater met als doel de verontreinigde bodem te reinigen en het verontreinigde grondwater te verwijderen. Het onttrokken verontreinigde grondwater wordt in het algemeen na zuivering afgevoerd naar het gemeente riool of oppervlaktewater. De lozing wordt in andere wet- en regelgeving gereguleerd. Ook een onttrekking die wordt toegepast als beheermaatregel uitgevoerd in het kader van een saneringsplan valt onder deze algemene regel.

 

Risico’s

In artikel 3.7 van de Keur, is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning grondwater te onttrekken. In artikel 1 van deze algemene regel wordt dit verbod voor een groot deel opgeheven.

Grondwateronttrekkingen voor grondwatersaneringen worden veelal voor een langer duur met een laag debiet uitgevoerd. De kans op onherstelbare schade aan de omgeving is daarom zeer beperkt. De relevante belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Gekozen is voor een gebiedsbenadering waarbij voor alle gebieden zijn vrijgesteld van vergunningsplicht met uitzondering de gebieden die deel uitmaken van een boringsvrije zone volgens de Provinciale Milieuverordening van de provincie Noord- Brabant of provincie Zuid-Holland en de onttrekking niet plaatsvindt in de waterkering of bijbehorende beschermingszone en voor zover de onttrekking niet meer bedraagt dan 20 m³ per uur en niet langer duurt dan 10 jaar.

Als de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of Als het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.  

Hoeveelheid te onttrekken grondwater

De onttrekking van grondwater is noodzakelijk voor het verwijderen van de grondwaterverontreiniging. Voor het beheer van het grondwater is het echter belangrijk dat de onttrekking niet groter is dan noodzakelijk. Dit artikel geeft een beperking aan de onttrekking. 

Uitwisseling grondwater

Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Dit artikel bepaalt daarom dat tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, tijdens het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft Het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Als volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de verplichtingen uit dit artikel. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl

Zorgplicht

De onttrekking van grondwater kan nadelige gevolgen voor de omgeving veroorzaken. Denk hierbij aan schade aan de landbouw(opbrengst), schade aan natuurgebieden (verdroging), verplaatsing van grondwaterverontreinigingen, schade aan bouwwerken als gevolg van zetting en negatieve beïnvloeding op overige grondwateronttrekkingen (in het bijzonder bodemenergiesystemen). Degene die de onttrekking verricht, heeft de verplichting om deze nadelige gevolgen te inventariseren, te voorkomen en als dat niet mogelijk is zo veel mogelijk te beperken.

Monitoring van de effecten van de grondwateronttrekking kan van groot belang zijn. Desondanks wordt monitoring niet bij iedere onttrekking voorgeschreven. Via een maatwerkvoorschrift kan het bestuur, indien daartoe aanleiding bestaat, monitoring voorschrijven. Met deze methode wordt voorkomen dat kosten worden gemaakt, terwijl hier geen aanleiding voor is.

Als de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, neemt degene die grondwater onttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Denk hierbij aan het staken van de onttrekking of het treffen van compenserende maatregelen. Verder informeert degene die grondwater onttrekt het bestuur zo spoedig mogelijk over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen. 

Meten en rapporteren

Op grond van artikel 6.11 van het Waterbesluit moet degene die grondwater onttrekt per kwartaal meten hoeveel grondwater is onttrokken. Deze meting moet geschieden met een nauwkeurigheid van 95%. De resultaten van deze meting moeten uiterlijk op 31 januari van ieder jaar of, als de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, aan het bestuur worden opgegeven. Aangezien het meten en registreren van het onttrokken grondwater al via het Waterbesluit en de Waterregeling is geregeld, is deze meet en registratieplicht niet in deze algemene regel opgenomen. 

Start- en afmelding van de onttrekking

Ter controle van de opgegeven start- en einddatum, moet de daadwerkelijke startdatum ten minste 24 uur van tevoren worden doorgegeven. Voor de einddatum geldt dat deze maximaal 24 uur na einde van de onttrekking moet worden doorgegeven. 

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Het is ook mogelijk om de melding schriftelijk te verrichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door het OLO beschikbaar gesteld formulier.

GW4. Beregening, bevloeiing en veedrenking

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.7 van de keur, voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van beregening, veedrenking of bevloeiing en de locatie geen deel uitmaakt van een boringsvrije zone volgens de Provinciale Milieuverordening van de provincie Noord- Brabant of provincie Zuid-Holland en de onttrekking niet plaatsvindt in de waterkering of bijbehorende beschermingszone en voor zover de onttrekking niet meer kan bedragen dan 60 m³ per uur.

Deze algemene regel geldt niet voor beregening en gietwater in de glastuinbouw.

Artikel 2. Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    voorkomt bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt;

  • 2.

    verwijdert of dicht voorzieningen voor grondwateronttrekking na definitieve beëindiging van de onttrekking zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt;

  • 3.

    voert werkzaamheden uit conform protocol BRL 2101;

  • 4.

    voorkomt de nadelige gevolgen van de onttrekking, dan wel beperkt deze gevolgen zoveel mogelijk als die niet te voorkomen zijn;

  • 5.

    informeert het bestuur zo spoedig mogelijk over eventuele ontstane schade en over de reeds door hem getroffen en nog te treffen maatregelen.

  • 6.

    hoeft bij totale pompcapaciteit van minder dan 10 m3 per uur en minder dan 12.000 m3 jaar, alsmede onttrekkingen ten behoeve van particuliere woningen niet te voldoen aan de meet- en rapportageplicht, genoemd in artikel 6.11, tweede en vierde lid, van het Waterbesluit.

 

Artikel 3. Melding

  • 1.

    Degene die grondwater onttrekt als bedoeld in artikel 1, meldt dit ten minste 2 weken voor aanvang aanleg onttrekkingsfilter aan het bestuur.

  • 2.

    Grondwateronttrekkingen ten behoeve van particuliere woningen en tuinen zijn niet meldingsplichtig.

  • 3.

    De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

    • b.

      het aantal bestaande en nieuw in te richten putten;

    • c.

      een nadere plaatsaanduiding van de putten ten opzichte van het Rijksdriehoeksnet;

    • d.

      de diepte van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het N.A.P.;

    • e.

      de diameter en de lengte van de filters in iedere put;

    • f.

      de pompcapaciteit in m³ per uur en het te installeren vermogen in m³ per uur per put;

    • g.

      een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de negatieve gevolgen van de onttrekking te voorkomen of te beperken.

  • 4.

    De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

 

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1.

    Als voor het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenland 2014 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de Keur.

  • 2.

    Als het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd en nog niet op die aanvraag is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 3.

    Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor ingevolge deze algemene regel meldingsplichtige werkzaamheden, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

 

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.7 van de Keur is het verboden om zonder watervergunning grondwater te onttrekken of water te infiltreren. Onder dat verbod valt mede het onttrekken van grondwater voor agrarische doeleinden die niet in andere algemene regels zijn verwoord. Met deze algemene regel wordt gebruik gemaakt van artikel 3.10 van de Keur, dit betekent dat de vergunningplicht voor een groot deel van onttrekkingen voor agrarische doeleinden die niet in andere algemene regels zijn verwoord wordt vervangen door algemene regels.  

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

 

Agrarische doeleinden :

een bemaling voor beregening, bevloeiing of veedrenking met uitzondering van de glastuinbouw.

 

Risico’s

In artikel 3.7 van de Keur, is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning grondwater te onttrekken. In artikel 1 van deze algemene regel wordt dit verbod voor een groot deel opgeheven.

Grondwateronttrekkingen voor beregening, bevloeiing of veedrenking worden veelal voor korte perioden met een vaste pompcapaciteit uitgevoerd. De kans op onherstelbare schade aan de omgeving is daarom zeer beperkt. De relevante belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van algemene regels.

Gekozen is voor een gebiedsbenadering waarbij voor alle gebieden zijn vrijgesteld van vergunningsplicht met uitzondering de gebieden die deel uitmaken van een boringsvrije zone volgens de Provinciale Milieuverordening van de provincie Noord- Brabant of provincie Zuid-Holland en de onttrekking niet plaatsvindt in de waterkering of bijbehorende beschermingszone en voor zover de onttrekking niet meer kan bedragen (pompcapaciteit) dan 60 m³ per uur.

Als de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of als het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning. 

Uitwisseling grondwater

Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Dit artikel bepaalt daarom dat tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, tijdens het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft Het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Als volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de verplichtingen uit dit artikel. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl

Zorgplicht

De onttrekking van grondwater kan nadelige gevolgen voor de omgeving veroorzaken. Denk hierbij aan schade aan de landbouw(opbrengst), schade aan natuurgebieden (verdroging), verplaatsing van grondwaterverontreinigingen, schade aan bouwwerken als gevolg van zetting en negatieve beïnvloeding op overige grondwateronttrekkingen (in het bijzonder bodemenergiesystemen). Degene die de onttrekking verricht, heeft de verplichting om deze nadelige gevolgen te inventariseren, te voorkomen en als dat niet mogelijk is zo veel mogelijk te beperken.

Als de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, neemt degene die grondwater onttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Denk hierbij aan het staken van de onttrekking of het treffen van compenserende maatregelen. Verder informeert degene die grondwater onttrekt het bestuur zo spoedig mogelijk over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen. 

Verbod bij waterschaarste

De Keur bepaalt dat het waterschap tijdelijk een onttrekkingsverbod kan instellen, als er een tekort aan oppervlakte- en grondwater ontstaat of dreigt te ontstaan.  

Meet- -en rapportageplicht

Op grond van artikel 6.11 van het Waterbesluit moet degene die grondwater onttrekt per kwartaal meten hoeveel grondwater is onttrokken. Deze meting moet geschieden met een nauwkeurigheid van 95%. De resultaten van deze meting moeten uiterlijk op 31 januari van ieder jaar of, als de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, aan het bestuur worden opgegeven. Aangezien het meten en registreren van het onttrokken grondwater al via het Waterbesluit en de Waterregeling is geregeld, is deze meet en registratieplicht niet in deze algemene regel opgenomen.

Onttrekkingen met een totale pompcapaciteit van minder dan 10 m3 per uur en 12.000 m3 per jaar, alsmede onttrekkingen ten behoeve van particuliere woningen hoeven niet te voldoen aan de meet- en rapportageplicht, genoemd in artikel 6.11, tweede en vierde lid, van het Waterbesluit. 

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Het is ook mogelijk om de melding schriftelijk te verrichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door het OLO beschikbaar gesteld formulier.

Kleine bronpompen voor gebruik bij particuliere woningen zijn vanwege het geringe belang uitgezonderd van de meldingsplicht.

GW5. Overige doeleinden

Artikel 1. Criteria

Vrijstelling wordt verleend van het verbod, bedoeld in artikel 3.7 van de keur, voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van overige doeleinden en de locatie geen deel uitmaakt van een boringsvrije zone volgens de Provinciale Milieuverordening van de provincie Noord- Brabant of provincie Zuid-Holland en de onttrekking niet plaatsvindt in de waterkering of bijbehorende beschermingszone en voor zover de onttrekking:

  • a.

    niet meer bedraagt dan 10 m³ per uur, en;

  • b.

    niet meer bedraagt dan 50.000 m³ per jaar, en;

  • c.

    het geen permanente voorziening betreft voor het drooghouden van ondergrondse bouwwerken.

 

Artikel 2 Voorwaarden

Degene die activiteiten uitvoert als bedoeld in artikel 1 van deze algemene regel:

  • 1.

    voorkomt bij het aanleggen en beheren van de voorziening voor de grondwateronttrekking dat uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt;

  • 2.

    verwijdert of dicht voorzieningen voor grondwateronttrekking na definitieve beëindiging van de onttrekking zodat geen uitwisseling van grondwater tussen de verschillende watervoerende pakketten plaatsvindt;

  • 3.

    voert werkzaamheden uit conform protocol BRL 2101;

  • 4.

    voorkomt de nadelige gevolgen van de onttrekking, dan wel beperkt deze gevolgen zoveel mogelijk als die niet te voorkomen zijn, en

  • 5.

    informeert het bestuur zo spoedig mogelijk over eventuele ontstane schade en over de reeds door hem getroffen en nog te treffen maatregelen.

 

Artikel 3. Melding

  • 1.

    Degene die grondwater onttrekt als bedoeld in artikel 1, meldt dit ten minste 2 weken voor aanvang van de werkzaamheden aan het bestuur.

  • 2.

    De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan met behulp van het door het bestuur vastgesteld formulier.

  • 3.

    De melding wordt schriftelijk of digitaal gedaan via het Omgevingsloket Online of met behulp van het daarvoor aangeboden meldingsformulier. Daarbij wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

    • b.

      het aantal bestaande en nieuw in te richten putten;

    • c.

      een nadere plaatsaanduiding van de putten ten opzichte van het Rijksdriehoeksnet;

    • d.

      de diepte van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het N.A.P.;

    • e.

      de diameter en de lengte van de filters in iedere put;

    • f.

      de pompcapaciteit in m³ per uur en het te installeren vermogen in m³ per uur per put;

    • g.

      de maximaal te onttrekken hoeveelheden water per uur, per dag, per maand, per kwartaal en per jaar, en

    • h.

      een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die zijn of worden getroffen om de negatieve gevolgen van de onttrekking te voorkomen of te beperken.

  • 4.

    De uitvoering van de toegestane werken start binnen een jaar na dagtekening van de instemmingsbrief van het waterschap. Als dit niet het geval is, vervalt de instemming.

 

Artikel 4. Overgangsrecht

  • 1.

    Als voor het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning krachtens de Keur Waterschap Rivierenlans 2009 in werking was, worden de voorschriften van de watervergunning gelijkgesteld met maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, van de Keur.

  • 2.

    Als het onttrekken van grondwater als bedoeld in artikel 1, direct voor inwerkingtreding van deze algemene regel een watervergunning is aangevraagd en nog niet op die aanvraag is beslist, wordt de aanvraag gelijkgesteld met een melding als bedoeld in deze algemene regel.

  • 3.

    Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze algemene regel voor ingevolge deze algemene regel meldingsplichtige werkzaamheden, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in deze algemene regel.

 

Toelichting

Kader

Op grond van artikel 3.7 van de Keur is het verboden om zonder watervergunning grondwater te onttrekken of water te infiltreren. Onder dat verbod valt mede het onttrekken van grondwater voor overige doeleinden die niet in andere algemene regels zijn verwoord. Met deze algemene regel wordt gebruik gemaakt van artikel 3.10 van de Keur. Dit betekent dat de vergunningplicht voor een groot deel van overige onttrekkingen die niet in andere algemene regels zijn verwoord wordt vervangen door algemene regels.

Als de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of als het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning 

Begripsbepaling

De begrippen die zijn gedefinieerd in de Keur zijn ook van toepassing voor de bepalingen in deze algemene regels. Daarnaast wordt in deze algemene regel verstaan onder:

 

Overige onttrekkingen :

Een onttrekking van grondwater die niet valt onder bouwputbemalingen, sleufbemaling proefbronneringen, grondsaneringen, grondwatersaneringen, noodvoorzieningen (brandputten), agrarische beregening en veedrenking. Tevens geldt dat er geen polderprincipe oftewel permanent droog houden van werken mag plaats vinden.

Gietwater ten behoeve van de glastuinbouw en de pot- en containerteelt vallen eveneens niet onder deze algemene regel voor overige onttrekkingen.

 

Risico’s

Uitwisseling grondwater

Uitwisseling van grondwater uit de diverse watervoerende pakketten is ongewenst. Dit artikel bepaalt daarom dat tijdens de aanleg van de voorziening(en) voor de grondwateronttrekking, tijdens het beheer van de voorziening en na beëindiging van de grondwateronttrekking moet worden voorkomen dat uitwisseling van grondwater kan plaatsvinden. In de praktijk zal bij het doorkruisen van een scheidende laag veelal gebruik worden gemaakt van zwelklei om deze uitwisseling van grondwater te voorkomen. Het SIKB heeft Het protocol Mechanisch boren (protocol 2101) opgesteld. Als volgens dit protocol wordt gewerkt, wordt de juiste invulling gegeven aan de verplichtingen uit dit artikel. Het protocol is te raadplegen via: www.sikb.nl

Zorgplicht

De onttrekking van grondwater kan nadelige gevolgen voor de omgeving veroorzaken. Denk hierbij aan schade aan de landbouw(opbrengst), schade aan natuurgebieden (verdroging), verplaatsing van grondwaterverontreinigingen, schade aan bouwwerken als gevolg van zetting en negatieve beïnvloeding op overige grondwateronttrekkingen (in het bijzonder bodemenergiesystemen). Degene die de onttrekking verricht, heeft de verplichting om deze nadelige gevolgen te inventariseren, te voorkomen en als dat niet mogelijk is zo veel mogelijk te beperken.

Monitoring van de effecten van de grondwateronttrekking kan van groot belang zijn. Desondanks wordt monitoring niet bij iedere onttrekking voorgeschreven. Via een maatwerkvoorschrift kan het bestuur, Als daartoe aanleiding bestaat, monitoring voorschrijven. Met deze methode wordt voorkomen dat kosten worden gemaakt, terwijl hier geen aanleiding voor is.

Als de onttrekking nadelige gevolgen veroorzaakt, neemt degene die grondwater onttrekt zo spoedig mogelijk maatregelen om deze gevolgen te beperken. Denk hierbij aan het staken van de onttrekking of het treffen van compenserende maatregelen. Verder informeert degene die grondwater onttrekt het bestuur zo spoedig mogelijk over de geconstateerde nadelige gevolgen en de te treffen of getroffen maatregelen. 

Meten en rapporteren

Op grond van artikel 6.11 Waterbesluit moet degene die grondwater onttrekt per kwartaal meten hoeveel grondwater is onttrokken. Deze meting moet geschieden met een nauwkeurigheid van 95%. De resultaten van deze meting moeten uiterlijk op 31 januari van ieder jaar of, wanneer de onttrekking is beëindigd, binnen een maand na het tijdstip van beëindiging, aan het bestuur worden opgegeven. Aangezien het meten en registreren van het onttrokken grondwater al via het Waterbesluit en de Waterregeling is geregeld, is deze meet en registratieplicht niet in deze algemene regel opgenomen.  

Melding

De melding kan digitaal en schriftelijk worden gedaan. Een digitale melding kan via het Omgevingsloket Online (OLO) worden ingediend. Het OLO is te bereiken via: www.omgevingsloket.nl. Het is ook mogelijk om de melding schriftelijk te verrichten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een door het waterschap beschikbaar gesteld formulier. Dit formulier is te bereiken via: www.waterschaprivierenland.nl.

Als de criteria niet of niet volledig van toepassing zijn of als het voorgenomen werk in afwijking van de voorwaarden zal worden uitgevoerd, kan met het waterschap in overleg worden getreden over een mogelijke watervergunning.  

Ondertekening

aldus besloten in de vergadering d.d. 9 december 2014
het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland,
de secretaris-directeur, drs. H.C. Jongmans
de dijkgraaf, MPM ir. R.W. Bleker

Bijlagen

  • 1.

    Principetekening 5: Steiger/vlonder

  • 2.

    Principetekening 6: Terras in talud

  • 3.

    Principetekening 12: Dam duiker in B- of C-water

  • 4.

    Voorbeeldtekening Compensatie maatr. dempen water

  • 5.

    Kaart 2: Recreatief varen in Beuningen

  • 6.

    Kaart activiteiten Giessenzoom

  • 7.

    Principetekening beschoeiing

  • 8.

    Principetekening brug

  • 9.

    Principetekening damwand

  • 10.

    Principetekening kwelscherm

  • 11.

    Principetekening NVO

  • 12.

    Principetekening onttrekkingsconstrc. type A

  • 13.

    Principetekening onttrekkingsconstrc. type B

  • 14.

    Principetekening uitstroomvoorz. type A

  • 15.

    Principetekening uitstroomvrz. type B

  • 16.

    Tabel minimale diepte kabels en leidingen

  • 17.

    Tekening Werkzaamheden bij wegen