Regeling vervallen per 11-10-2012

Verordening maatschappelijke Ondersteuning gemeente Oirschot

Geldend van 11-10-2012 t/m 10-10-2012

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oirschot 2008

De raad van de gemeente Oirschot, gelezen het voorstel van het college van 27 mei 2008,

gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het noodzakelijk is het verlenen van voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning bij verordening te regelen;

besluit vast te stellen de volgende Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Oirschot 2008.

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1.1 – Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

    • b.

      WVG: Wet voorzieningen gehandicapten;

    • c.

      beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

    • d.

      ondersteuningsbehoevende: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische, psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij de maatschappelijke participatie;

    • e.

      zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die maatschappelijke participatie mogelijk maken;

    • f.

      maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

    • g.

      compenseren: het treffen van voorzieningen voor een persoon als genoemd onder d zodat hem een – in aanvaardbare mate - uitgangspositie wordt verschaft om zelfredzaam te zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

    • h.

      aanvrager: de ondersteuningsbehoevende;

    • i.

      mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet.;

    • j.

      leefeenheid: een eenheid bestaande uit meerdere personen, waaronder eventueel ook minderjarigen, die samen duurzaam een huishouden voeren;

    • k.

      algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

    • l.

      individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

    • m.

      woonvoorziening; voorziening, niet zijnde een huishoudelijke voorziening of een rolstoelvoorziening, die de ondersteuningsbehoevende in staat stelt tot het normale gebruik van de woning;

    • n.

      vervoersvoorziening:voorziening die de ondersteuningsbehoevende in staat stelt zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

    • o.

      algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks-, bestedings,- en verzorgingspatroon van een persoon als de ondersteuningsbehoevende behorend;

    • p.

      eigen bijdrage in de kosten: een bij de verlening van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor rekening van de rechthebbende komende financiële bijdrage, waarop de regels van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

    • q.

      eigen aandeel in de kosten: dat deel van de kosten dat bij een verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor de rechthebbende blijft en waarop de regels van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

    • r.

      besparingsbijdrage: de algemeen gebruikelijke component van de te verstrekken voorziening;

    • s.

      voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

    • t.

      persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de ondersteuningsbehoevende een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn;

    • u.

      budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend;

    • v.

      budgetperiode: periode waarvoor een persoonsgebonden budget wordt verleend;

    • w.

      financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening, welke kan worden afgestemd op het inkomen van de ondersteuningsbehoevende;

    • x.

      meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven de, voor die persoon, als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

    • y.

      inkomen; het verzamelinkomen of het belastbaar loon in het peiljaar zoals omschreven in artikel 4.2 van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning indien sprake is van een eigen bijdrage dan wel een eigen aandeel dat voor eigen rekening blijft of;

      het actuele netto inkomen omgerekend naar een bedrag per jaar en bepaald op grond van de voorwaarden zoals opgenomen in de Wet werk en bijstand en omschreven onder ‘norminkomen’

    • z.

      norminkomen: de normen, genoemd in paragraaf 3.2 van de Wet werk en bijstand, omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar, waarbij deze normen voor een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een alleenstaande of een alleenstaande ouder is, en die niet in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de toeslag, genoemd in artikel 25 lid 2 van de Wet werk en bijstand, en de normen van een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde, die in een inrichting verblijft, eerst zijn verhoogd met de bedragen, genoemd in artikel 23 lid 2 van de Wet werk en bijstand

    • aa.

      Verzamelinkomen:zoals bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    • bb.

      belastbaar loon: zoals bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964;

    • cc.

      peiljaar: het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin aan een persoon een voorziening is verleend.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 - Beperkingen en weigeringsgronden

  • 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend indien:

    • a.

      de ondersteuningsbehoevende een verstandelijke of lichamelijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem heeft,

    • b.

      de ondersteuningsbehoevende door de beperkingen als genoemd onder a, niet in aanvaardbare mate in staat is om:

      • een huishouden te voeren;

      • de woning op normale wijze te gebruiken;

      • zich te verplaatsen in en om de woning;

      • zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

      • medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale contacten aan te gaan;

    • c.

      de voorziening langdurig noodzakelijk is, met uitzondering van hulp bij het huishouden en deeltaxivervoer, welke ook voor een korte duur kunnen worden geïndiceerd;

    • d.

      de voorziening, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

    • e.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht;

    • f.

      de ondersteuningsbehoevende woonachtig is in de gemeente Oirschot

  • 2. Het college weigert eenvoorziening:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de ondersteuningsbehoevende algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien er sprake is van een algemene voorziening waarmee de beperkingen kunnen worden gecompenseerd;

    • c.

      voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat;

    • d.

      indien een voorziening als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens de WVG of krachtens de wet is verleend en de normale afschrijvingsduur voor die voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder verleende voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de ondersteuningsbehoevende zijn toe te rekenen;

    • e.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de ondersteuningsbehoevende voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor het maken van de kosten;

    • f.

      voor zover er aan de zijde van de ondersteuningsbehoevende geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd

    • g.

      de voorziening niet de goedkoopst adequate voorziening is voor het compenseren van de beperkingen

  • 3. Bij het compenseren van beperkingen die een ondersteuningsbehoevende ondervindt in zijn maatschappelijke participatie wordt rekening gehouden met de keuzes die hij maakt in het leven, waarbij verwacht wordt dat hij rekening houdt met zijn levensfase en de beperkingen die horen bij zijn individuele omstandigheden.

Hoofdstuk 2 - Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 2.1 - Keuzevrijheid

  • 1. De ondersteuningsbehoevende heeft bij een individuele voorziening de keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget.

  • 2. Een aanvraag voor een persoonsgebonden budget wordt geweigerd indien:

    • a.

      een algemene of collectieve voorziening aanwezig is en toereikend wordt geacht;

    • b.

      op grond van aanwijzingen, die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, het ernstige vermoeden bestaat dat de ondersteuningsbehoevende problemen zal hebben met het omgaan met een persoonsgebonden budget of dit om financiële redenen niet kan aanwenden voor de aanschaf of inzet van de voorziening;

    • c.

      de ondersteuningsbehoevende zich eerder niet aan de voorwaarden voor een persoonsgebonden budget heeft gehouden;

    • d.

      de ondersteuningsbehoevende een zodanig progressief ziektebeeld heeft dat om economische redenen een bruikleenvoorziening de voorkeur heeft.

Artikel 2.2 - Voorziening in natura

  • 1. Een voorziening in natura kan worden verleend:

    • a.

      in eigendom;

    • b.

      in bruikleen; of

    • c.

      als persoonlijke dienstverlening.

  • 2. Indien een voorziening in natura wordt verleend, wordt een bruikleenoverkomst of dienstverleningsovereenkomst aangeboden.

Artikel 2.3 - Financiële tegemoetkoming

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in deze verordening en/of het Besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Oirschot.

Artikel 2.4 - Persoonsgebonden budget

Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, is het volgende van toepassing:

  • a.

    een persoonsgebonden budget wordt verstrekt voor individuele voorzieningen;

  • b.

    de hoogte en omvang van het persoonsgebonden budget, gedifferentieerd per voorziening, wordt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Oirschot vastgelegd;

  • c

    budgethouder is de ondersteuningsbehoevende of diens wettelijke vertegenwoordiger;

  • d.

    voor de voorziening hulp bij het huishouden wordt als persoonsgebonden budget een bedrag per uur beschikbaar gesteld dat gelijk is aan de prijs die de goedkoopste aanbieder voor hulp bij het huishouden voor de betreffende (sub) categorie de gemeente in rekening brengt.

  • e.

    voor roerende woonvoorzieningen wordt een pgb verstrekt voor de aanschaf van de goedkoopst adequate voorziening uit het kernassortiment van de leverancier. Het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op 100% van de goedkoopst adequate voorziening. Dit bedrag is inclusief de standaard-en individuele aanpassingen.

  • f.

    voor vervoersvoorzieningen en rolstoelen wordt een pgb verstrekt ter hoogte van de maandelijkse huurprijs die, op grond van de indicatie en selectie, voor de goedkoopst adequate voorziening aan de door de gemeente gecontracteerde leverancier betaald zou moeten worden. Dit bedrag is inclusief de standaard- en individuele aanpassingen

  • g.

    de toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld,conform het bepaalde in deze verordening en het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oirschot

  • h.

    bij de beschikking wordt aangegeven aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen;

  • i.

    na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget als ter beschikking gesteld;

  • j.

    Het college gaat, bij periodieke persoonsgebonden budgetten, steekproefsgewijs na of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht om de daarvoor noodzakelijke stukken op verzoek van het college per ommegaande te verstrekken. Het college beoordeelt of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het is verstrekt

  • k.

    Indien het persoonsgebonden budget wordt toegekend voor een éénmalige aanschaf, verstrekt de budgethouder, na aanschaf van de voorziening, de gegevens die het college nodig acht om de rechtmatigheid en doelmatigheid van de voorziening te beoordelen.

Artikel 2.5 – Betaling persoonsgebonden budget

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor periodieke kosten wordt op de volgende wijze betaalbaar gesteld:

    • a.

      voor de hulp bij het huishouden voorafgaand aan de 4-wekelijkse periode waarvoor het van toepassing is;

    • b.

      voor vervoersvoorzieningen voorafgaand aan de maand waarvoor het van toepassing is.

  • 2. Het persoonsgebonden budget voor de aanschaf van een voorziening wordt éénmalig ter beschikking gesteld.

Artikel 2.6 - Eigen bijdrage

De eigen bijdrage wordt vastgesteld conform het maximum bedrag zoals bepaald in hoofdstuk IV van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 2.7 - Eigen aandeel

Het eigen aandeel wordt vastgesteld conform het maximum bedrag zoals bepaald in hoofdstuk IV van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 2.8 – Voorzieningen zonder eigen bijdrage/eigen aandeel

Voor de volgende voorzieningen is geen eigen bijdrage/eigen aandeel verschuldigd:

  • -

    Rolstoelen;

  • -

    vervoerkostenvergoedingen zoals bedoeld in artikel 5.2 en 5.3;

  • -

    vergoeding in de kosten van onderhoud en reparatie voor zover ze niet inbegrepen zijn in het persoonsgebonden budget;

  • -

    vergoeding voor tijdelijke huisvesting en huurderving;

  • -

    tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten;

  • -

    voorzieningen waarvoor de aanschafkosten de € 250,00 niet te boven gaan.

Hoofdstuk 3 – Voorzieningen hulp bij het huishouden

Artikel 3.1 - Vorm hulp bij het huishouden

  • 1. Het college verstrekt voorzieningen voor het – in aanvaardbare mate - wegnemen van aantoonbare beperkingen die een persoon ondervindt bij het voeren van een huishouden.

  • 2. De te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

    • b.

      hulp bij het huishouden in natura (persoonlijke dienstverlening);

    • c.

      persoonsgebonden budget

Artikel 3.2 – Beperkingen en weigeringsgronden

  • 1. Het college weigert een huishoudelijke voorziening:

    • a.

      voor zover tot de leefeenheid waar de ondersteuningsbehoevende deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten;

    • b.

      voor zover de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw;

    • c.

      indien de aanvraag betrekking heeft op hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen;

    • d.

      indien de ondersteuningsbehoevende verblijft in een AWBZ-instelling.

  • 2. Een voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden in natura of persoonsgebonden budget wordt toegekend indien een algemene voorziening voor hulp bij het huishouden onvoldoende oplossing biedt of niet beschikbaar is.

Artikel 3.3 - Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld in uren,afgerond in kwartieren per week.

Artikel 3.4 - Keuzevrijheid

Bij de verstrekking van hulp bij het huishouden in natura biedt het college de mogelijkheid om te kiezen uit minimaal twee aanbieders.

Artikel 3.5 - Respijtzorg

  • 1. Een ondersteuningsbehoevende komt in aanmerking voor respijtzorg in de vorm van hulp bij het huishouden indien de mantelzorger tijdelijk zijn taken niet kan waarnemen.

  • 2. Het bepaalde in artikel 2.5 van deze verordening inzake de eigen bijdrage is daarbij niet van toepassing.

Artikel 3.6 – Persoonsgebonden budget

  • 1. Een persoonsgebonden budget wordt verleend voor een periode die aanvangt op de dag waarop het recht op een persoonsgebonden budget is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop het persoonsgebonden budget is aangevraagd.

  • 2. Het college verstrekt een persoonsgebonden budget per 4 weken.

Artikel 3.7 – Spoedeisende zorg

Het college kent een voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden in natura direct toe op een wijze zoals vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oirschot indien er sprake is van spoedeisende omstandigheden.

Artikel 3.8 - Woningsanering

  • 1. Indien door ernstige vervuiling een sanering van de woning noodzakelijk is om een hygiënische en werkbare situatie te creëren kan voorafgaand aan de inzet van hulp bij het huishouden de woning worden gesaneerd.

  • 2. De kosten voor sanering komen niet voor vergoeding, op grond van deze verordening, in aanmerking indien de vervuiling aan betrokkene verwijtbaar is.

Hoofdstuk 4 - Woonvoorzieningen

Artikel 4.1 - Typen en vorm woonvoorziening

  • 1. Het college verstrekt voorzieningen voor het – in aanvaardbare mate - wegnemen van aantoonbare beperkingen die een persoon ondervindt bij het normale gebruik van zijn woning.

  • 2. De te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een algemene voorziening

    • b.

      een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • c.

      een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan een woning;

    • d.

      een voorziening van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard in of aan een woning;

    • e.

      een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie van een liftinstallatie in een woning;

    • f.

      een voorziening voor tijdelijke huisvesting;

    • g.

      een voorziening voor huurderving.

  • 3. De voorzieningen genoemd in lid 2 onder b, c, e, f en g worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming verleend.

  • 4. De voorzieningen genoemd in lid 2 onder d wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verleend.

Artikel 4.2 - Beperkingen en weigeringsgronden

Het college weigert een woonvoorziening indien:

  • a.

    de ondersteuningsbehoevende zijn hoofdverblijf niet heeft of zal hebben in de woonruimte waarvoor de voorziening aangevraagd is;

  • b.

    de voorziening aangevraagd is op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • c.

    de beperking of het probleem voortvloeit uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • d.

    de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw;

  • e.

    er geen rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de beperking of het probleem en een of meer bouwkundige of woontechnische kenmerken van woning;

  • f.

    de beperking of het probleem niet in de woning zelf (waartoe ook de toegankelijkheid van de woning wordt begrepen) wordt ondervonden;

  • g.

    de noodzaak tot het treffen van deze voorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische of psychosociale problemen,geen aanleiding bestond en er geen belangrijke reden aanwezig was;

  • h.

    de aanvraag verband houdt met een verhuizing en deze verhuizing dan wel de acceptatie van de nieuwe woning heeft plaatsgevonden voordat het college een besluit heeft genomen naar aanleiding van de aanvraag, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor die verhuizing of die acceptatie;

  • i.

    de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de ondersteuningsbehoevende niet verhuist naar de voor hem op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor de verhuizing;

  • j.

    de aanvraag een voorziening betreft voor verhuis-en inrichtingskosten en de ondersteuningsbehoevende voor het eerst zelfstandig gaat wonen.

  • k.

    de aanvraag verband houdt met een verhuizing en de ondersteuningsbehoevende verhuist naar een woning die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

  • l.

    de aanvraag verband houdt met een verhuizing naar een AWBZ-instelling;

  • m.

    de aanvraag betrekking heeft op een voorziening in een AWBZ-instelling, hotels/pensions, trekkerswoonwagens, vakantiewoningen en tweede woningen.

  • n.

    de te treffen voorziening bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden;

Artikel 4.3 – Primaat van verhuizing

De ondersteuningsbehoevende kan uitsluitend voor een van de voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan een woning in aanmerking komen als verhuizing niet mogelijk of niet de goedkoopst adequate oplossing is.

Artikel 4.4 - Bezoekbaar maken woning

  • 1. In afwijking van het gestelde in artikel 4.1 lid 1 kan een voorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woning indien de ondersteuningsbehoevende zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling;

  • 2. De aanvraag wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 3. De voorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het eerste lid bedoelde woonruimte tot een door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente (Bergeijk, Bladel, Eersel, Oirschot, Reusel-De Mierden) vastgesteld maximum bedrag.

  • 4. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het kunnen bereiken en gebruiken van woonkamer en toilet.

Artikel 4.5 - Extra voorwaarden bij bewoning woonwagen

Indien de ondersteuningsbehoevende een woonwagen bewoont, kan het college woonvoorziening slechts verlenen, indien:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op een standplaats stond;

  • d.

    de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewonersvergunning als bedoeld in de Woningwet.

Artikel 4.6 - Extra voorwaarden bij bewoning woonschip

Indien de ondersteuningsbehoevende een woonschip bewoont, kan het college een woonvoorziening slechts verlenen, indien:

  • a.

    de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats kan blijven liggen;

  • c.

    het woonschip ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op een ligplaats verblijft.

Artikel 4.7 - Voorziening voor verhuizing en inrichting

In afwijking van artikel 1.2 lid 1 onder a kan het college een voorziening voor verhuizing en inrichtingverlenen aan een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een persoonmet een beperking, de woning ontruimt.

Artikel 4.8 - Voorziening voor tijdelijke huisvesting

  • 1. Het college kan voor de duur van maximaal zes maanden een voorziening voor tijdelijke huisvesting verlenen indien:

    • a

      een ondersteuningsbehoevende, in verband met een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard van zijn huidige of een nog te betrekken woning, heeft voorzien in noodzakelijke tijdelijke huisvesting; en

    • b

      voor zover de kosten voor deze huisvesting noodzakelijk zijn.

  • 2. De voorziening voor tijdelijke huisvesting kan het bedrag per maand genoemd in artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan.

Artikel 4.9 - Voorziening voor huurderving

  • 1. In afwijking van artikel 1.2 lid 1 onder a kan het college voor de duur van maximaal zes maanden een voorziening voor huurderving verlenen aan de eigenaar van een woning teneinde deze woning ter beschikking of opnieuw ter beschikking van een persoon met een beperking te laten komen.

  • 2. De voorziening voor huurderving kan het bedrag per maand genoemd in artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan.

Artikel 4.10 - Onderhoud, keuring en reparatie

Het college verleent slechts een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie van een liftinstallatie in een woning indien de liftinstallatie in het kader van de WVG, de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten, de Beschikking Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten dan wel de wet is verleend.

Artikel 4.11 - Gemeenschappelijke ruimte

In afwijking van artikel 4.1 kan het college een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan een gemeenschappelijke ruimte verlenen zoals automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen.

Artikel 4.12 - Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling

  • 1. Terstond na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan een woning, maar uiterlijk binnen vijftien maanden na het verlenen van deze voorziening, verklaart de woningeigenaar aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2. De gereedmelding als bedoeld in lid 1 gaat vergezeld van een verklaring, met onderliggende bewijsstukken, dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de voorziening is verleend en is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de voorziening.

Artikel 4.13 - Waardevermeerdering bij een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan een woning.

Indien de voorziening van bouwkundige of woontechnische aard meer bedraagt dan € 20.000,- zijn de volgende bepalingen van toepassing:

  • 1.

    Indien de voorziening leidt tot waardevermeerdering dient dat deel van de voorziening door de ondersteuningsbehoevende of eigenaar zelf te worden bekostigd;

  • 2.

    In het besluit maatschappelijke ondersteuning zijn nadere regels opgenomen omtrent de vaststelling van de meerwaarde.

Hoofdstuk 5 – Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1 - Typen en vorm vervoersvoorziening

  • 1. Het college verstrekt voorzieningen voor het – in aanvaardbare mate – wegnemen van aantoonbare beperkingen die een persoon ondervindt bij het zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel.

  • 2. De door het college te verlenen vervoersvoorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een algemene vervoersvoorziening;

    • b.

      een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer;

    • c.

      een vergoeding voor vervoer per eigen auto;

    • d.

      vervoer per taxi;

    • e.

      vervoer per rolstoeltaxi;

    • f.

      een aanpassing van een eigen auto;

    • g.

      een al dan niet aangepaste auto;

    • h.

      een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

    • i.

      een open elektrische buitenwagen;

    • j.

      een ander verplaatsingsmiddel dan de vervoermiddelen genoemd in de onder g, h en i.

    • k.

      gewenningslessen voor een vervoersvoorziening

  • 3. De voorziening in de vorm van deelname aan een collectief vervoersysteem wordt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, als voorziening in natura verleend.

  • 4. De voorzieningen in de vorm van een vergoeding voor vervoer per eigen auto en vervoer per taxi of rolstoeltaxi worden in de vorm van een financiële tegemoetkoming verleend.

  • 5. De voorzieningen in de vorm van een aanpassing aan de eigen auto, een al dan niet aangepaste auto, een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen, een open elektrische buitenwagen of een ander verplaatsingsmiddel worden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 van de wet, in natura of in de vorm van eenpersoonsgebonden budget verleend.

  • 6. De voorziening voor vervoer per taxi of per rolstoeltaxi kan ook in de vorm van een financiële tegemoetkoming op declaratiebasis worden verleend. In het besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oirschot gemeente regels vastgesteld voor de hoogte en de uitbetaling van de tegemoetkoming.

Artikel 5.2 – Primaat van collectief vervoer

Een ondersteuningsbehoevende kan voor de in artikel 5.1 lid 2 onder c t/m j vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer:

  • a.

    aantoonbare beperkingen het gebruik van een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer, onmogelijk maken dan wel;

  • b.

    een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer niet aanwezig is.

Artikel 5.3 – Meerdere vervoersvoorzieningen

  • 1. De ondersteuningsbehoevende kan afhankelijk van zijn beperkingen en vervoersbehoefte in aanmerking worden gebracht voor meerdere vervoersvoorzieningen zoals genoemd in artikel 5.1 lid 2

  • 2. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Oirschot worden nadere regels over de verstrekking van meerdere voorzieningen vastgelegd.

Artikel 5.4 - Beperkingen en weigeringsgronden

  • 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend indien de ondersteuningsbehoevende door zijn beperkingen niet in staat is het openbaar vervoer te bereiken of te gebruiken.

  • 2. Een voorziening in de vorm van deelname aan het collectief vervoersysteem, een vergoeding voor vervoer per eigen auto, vervoer per taxi en een al dan niet aangepaste auto wordt niet toegekend indien het (gezamenlijk) inkomen van de ondersteuningsbehoevende hoger is dan 1,5 maal het norminkomen, behoudens het gestelde in lid 3 van dit artikel.

  • 3. Inafwijking van het gestelde in het vorige lid wordt geen inkomensgrens voor deelname aan het collectief vervoersysteem gehanteerd indien de ondersteuningsbehoevende geïndiceerd is voor vervoer in de rolstoel.

  • 4. Bij de verlening van de voorzieningen genoemd in artikel 5.1 onder b tot en met j kan rekening worden gehouden met:

    • a.

      de individuele vervoersbehoefte van de ondersteuningsbehoevende;

    • b.

      de mate waarin de voorziening genoemd in artikel 5.1 onder a in de individuele vervoersbehoefte kan voorzien; en

    • c.

      de mate waarin de vervoersbehoeften van partners samenvallen.

  • 5. Een ondersteuningsbehoevende kan eerst dan voor een voorziening in de vorm van een open elektrische buitenwagen in aanmerking worden gebracht indien hij slechts tweehonderd meter kan lopen en hij niet in staat is gebruik te maken van een al dan niet speciaal uitgevoerde fiets.

  • 6. Een ondersteuningsbehoevende kan eerst dan voor een voorziening in de vorm van een aanpassing aan de eigen auto in aanmerking worden gebracht als betrokkene is aangewezen op individueel vervoer per eigen auto en het (gezamenlijk) inkomen hoger is dan 1,5 het norminkomen.

  • 7. Bij een inkomen lager dan 1,5 het norminkomen kan betrokken in plaats van voor deelname aan een collectief vervoersysteem in aanmerking komen voor een voorziening in de vorm van een aanpassing aan de eigen auto indien de kosten voor de voorziening niet hoger zijn dan het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning genoemde bedrag.

  • 8. Indien de ondersteuningsbehoevende in aanmerking komt voor deelname aan het collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer en een inkomen heeft dat hoger is dan voor hem geldende inkomensgrens, doch niet meer dan € 1000,00 op jaarbasis boven die grens uitkomt, wordt deelname aan een collectief vervoersysteem toegestaan voor de helft van de mogelijkheden bij volledige toekenning.

Artikel 5.5 - Omvang in gebied en in kilometers

  • 1. Bij de te verstrekken voorziening wordt bij de vervoersbehoefte voor maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich de situatie voordoet dat het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de ondersteuningsbehoevende zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de ondersteuningsbehoevende noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 2. De te verstrekken voorziening is erop gericht maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met tenminste een omvang per jaar van 1500 kilometer met een bandbreedte tot 2000 kilometer mogelijk te maken.

Artikel 5.6 - Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen.

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan 1,5 maal het norminkomen wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

Hoofdstuk 6 – Rolstoelvoorzieningen

Artikel 6.1 – Type en vorm rolstoelvoorziening

  • 1. Het college verstrekt voorzieningen, waarvan het rijden de primaire functie is, voor het – in aanvaardbare mate – wegnemen van aantoonbare beperkingen die een persoon ondervindt bij het zich verplaatsen in en om de woning dan wel en het zich verplaatsen bij het beoefenen van sport.

  • 2. De door het college te verlenen voorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een algemene rolstoelvoorziening;

    • b.

      een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daaraan;

    • c.

      een sportrolstoel.

  • 3. De voorziening in de vorm van een sportrolstoel wordt verstrekt indien de ondersteuningsbehoevende zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

  • 4. De voorziening in de vorm van een rolstoel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte en een aanpassing daaraan, wordt in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget verleend.

  • 5. De voorziening in de vorm van een sportrolstoel wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming verleend.

Artikel 6.2 - Beperkingen en weigeringsgronden

Het college verleent geen rolstoelvoorziening indien een rolstoelvoorziening alleen voor het zich incidenteel zittend verplaatsen noodzakelijk is en een algemene voorziening beschikbaar is.

Hoofdstuk 7 - Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 7.1 - Aanvraagprocedure

  • 1. Een aanvraag voor een voorziening dient te worden ingediend door middel van een door het college beschikbaar gesteld formulier of op een door het college bepaalde wijze.

  • 2. Bij de aanvraag dient de aanvrager desgevraagd bewijsstukken, zoals bepaald in de beleidsregels, te overleggen.

  • 3. Desgevraagd dient men zich te legitimeren met een geldig identiteitsbewijs.

Artikel 7.2 – Lokaal loket

De toegang tot voorzieningen vindt plaats via het gemeentelijke lokaal loket, alwaar zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet alsook aanvragenzorg inzake de AWBZ kunnen worden ingediend.

Artikel 7.3 - Samenhangende afstemming

Het college legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oirschot regels vast omtrent de wijze waarop de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de ondersteuningsbehoevende.

Artikel 7.4 - Inlichtingen, onderzoek, advies

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, de ondersteuningsbehoevende:

  • 2. op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

  • 3. op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 4. Het college kan een daartoe door hem aangewezen adviesinstantie in voorkomende gevallen om advies vragen.

  • 5. Een ondersteuningsbehoevende is verplicht aan het college of de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te (doen) verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening.

  • 6. Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairment, de zogenaamde ICF classificatie.

  • 7. De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 7.5 – Alleenrecht indicatiestelling

Het college kan gebruik maken van de bevoegdheid om het alleenrecht van de indicatiestelling aan één adviesinstantie toe te kennen.

Artikel 7.6 - Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verleend, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 7.7 – Heronderzoek en herindicatie

  • 1. Het college is bevoegd regelmatig een heronderzoek te verrichten naar de voor de voortzetting van het recht op een voorziening van belang zijnde gegevens.

  • 2. De herindicatie kan deel uitmaken van het heronderzoek.

Artikel 7.8 - Intrekking en beëindiging

  • 1. Het college trekt een besluit genomen op grond van deze verordening geheel of gedeeltelijk in indien:

    • a.

      niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden of verplichtingen gesteld bij of krachtens de wet;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen, terwijl de ondersteuningsbehoevende wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat bedoelde gegevens onjuist waren.

    • c.

      de voorziening niet langer noodzakelijk is.

  • 2. Onverminderd de gronden voor intrekking genoemd in het eerste lid, wordt de beschikking tot verlening van een persoonsgebonden budget ingetrokken of gewijzigd met ingang van de dag vanaf welke de budgethouder schriftelijk heeft aangegeven geen prijs meer te stellen op het budget.

  • 3. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden, dan wel dat niet binnen zes maanden uitvoering is gegeven aan het besluit.

  • 4. Bij overlijden van de ondersteuningsbehoevende eindigt het persoonsgebonden budget op de dag gelegen na de dag waarop de ondersteuningsbehoevende overlijdt.

  • 5. De beschikking tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken of gewijzigd met ingang van de dag waarop de aanvrager zijn verplichtingen niet nakomt.

  • 6. Bij overlijden van de ondersteuningsbehoevende eindigt de periodieke financiële tegemoetkoming op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de ondersteuningsbehoevende is overleden.

Artikel 7.9 - Terugvordering

  • 1. Het college vordert de op grond van deze verordening verleende voorziening van de ondersteuningsbehoevende in ieder geval terug indien zij het besluit, waarbij deze voorziening is toegekend, met toepassing van artikel 7.8 hebben ingetrokken en voor zover na de datum van het besluit tot toekenning van de voorziening nog geen vijf jaren zijn verstreken.

  • 2. Alle ingevolge deze verordening terug te vorderen bedragen worden verhoogd met de wettelijke rente.

Hoofdstuk 8 - Slotbepalingen

Artikel 8.1 - Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ondersteuningsbehoevende of de woningeigenaar afwijken van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald, indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 8.2 - Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van de Wet betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8.3 - Indexering

Het college verhoogt of verlaagt jaarlijks per 1 januari de bij of krachtens deze verordening geldende bedragen conform de prijsontwikkeling op basis van de consumentenprijsindex alle huishoudens van het Centraal bureau voor de Statistiek.

Artikel 8.4 - Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening

  • 1. Het gevoerde beleid wordt jaarlijks geëvalueerd; indien deze evaluatie daar aanleiding toe geeft, wordt de verordening aangepast.

  • 2. Indien daar aanleiding toe is, kan het college, in aanvulling op de evaluatie als bedoeld in het eerste lid, besluiten tot een tussentijdse evaluatie.

  • 3. Het college zendt na afloop van iedere evaluatie een verslag aan de gemeenteraad en aan het Platform Wmo over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk.

Artikel 8.5 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2008 onder gelijktijdige intrekking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2007.

Artikel 8.6 - Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Wmo-verordening gemeente Oirschot 2008.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Oirschot op 24 juni 2008
De voorzitter, De griffier,
Ruud Severijns Han Struijs

Algemene toelichting op de verordening

Op 1 januari 2007 is de Wet maatschappelijke ondersteuning van kracht geworden en op gelijke datum de gemeentelijke verordening maatschappelijke ondersteuning.

Na een jaar was de verordening toe aan een herziening.

De verordening maatschappelijke ondersteuning is voor een groot deel gebaseerd op de verordening voorzieningen gehandicapten zoals die tot 1 januari 2007 gold. Daarnaast is de voorziening: hulp bij het huishouden, vanuit de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) in de verordening opgenomen.

De nieuwe begrippen die de Wet maatschappelijke ondersteuning heeft geïntroduceerd zoals het compensatiebeginsel, zelfredzaamheid, eigen verantwoordelijkheid, keuzevrijheid en het persoonsgebonden budget hebben in de verordening een plaats gekregen. Omdat er in het eerste jaar van de Wmo nog niet veel jurisprudentie is gevormd is nog niet duidelijk hoe de nieuwe begrippen geïnterpreteerd moeten worden en waar de grenzen liggen van de rechten en plichten van gemeente en ondersteuningsbehoevende. Dit zal in de komende jaren duidelijk worden.

Kerngedachte van de wet is dat een gemeente een persoon met beperkingen moet ondersteunen daar waar mogelijk, maar dat iedereen ook zijn eigen verantwoordelijk moet nemen en er voor moet zorgen keuzes in zijn leven te maken die verantwoord zijn en passen bij de levensfase waarin hij verkeert.

De verordening, zoals die nu voorligt, poogt enerzijds een evenwicht te vinden tussen de bestaande rechten van cliënten en de ondersteuningsmogelijkheden voor personen met beperkingen maar probeert anderzijds daar waar mensen zelf hun verantwoordelijkheid kunnen of moeten nemen het recht op voorzieningen te beperken. Hiervoor biedt de verordening kaders die in beleidsregels nader moeten worden uitgewerkt. De verordening is niet helemaal ‘dichtgetimmerd’. Daardoor zou te weinig flexibel kunnen worden omgegaan met de aanvraag en kan te weinig maatwerk geleverd worden. Juist in de beleidsregels zal worden aangegeven welke afwegingen gemaakt moeten worden om te bepalen op welke wijze iemand ondersteund kan worden.

Een aantal begrippen en de keuzes die gemaakt zijn zullen hieronder worden toegelicht.

Compensatie

De kern van de wet wordt gevormd door het in artikel 4 opgenomen compensatiebeginsel.

De gemeente dient voorzieningen te treffen indien iemand beperkingen ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie die hem in staat stellen om:

  • -

    een huishouden te voeren

  • -

    zich te verplaatsen in en om de woning

  • -

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel

  • -

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verband aan te gaan.

Op welke wijze gecompenseerd wordt moet iedere gemeente zelf bij verordening regelen. De compensatie hoeft niet altijd plaats te vinden door verstrekking van individuele voorzieningen. Ook algemene (collectieve) voorzieningen kunnen daartoe worden ingezet. Te denken valt daarbij aan het deeltaxisysteem of b.v. een scootmobielpool bij een verzorgingshuis. Ook hoeven niet alle gevolgen van de beperking gecompenseerd te worden. De persoon moet zelfredzaam kunnen zijn op de terreinen zoals die net zijn opgesomd. Dit wordt in de verordening tot uitdrukking gebracht met de term “aanvaardbare mate”.

Algemene voorzieningen

In artikel 4 van de wet wordt gesproken over het treffen van “ voorzieningen” ter compensatie. Dit kunnen zowel algemene als individuele voorzieningen zijn. Indien van een algemene voorziening gebruik gemaakt kan worden is er sprake van een voorliggende voorziening zoals beschreven in artikel 2 van de wet en is het treffen van een individuele voorziening ter compensatie niet nodig. Het begrip “algemene voorziening” is in de verordening opgenomen omdat dit bij de verschillende voorzieningen leidt tot een primaat. Op dit terrein kan er binnen de gemeenten nog veel ontwikkeld worden. Te denken valt b.v. aan het instellen van een scootmobiel -en rolstoelpool bij verzorgingstehuizen: niet iedereen heeft voor zijn eigen deur een scootmobiel of rolstoel nodig. Als er door de gemeente een aantal worden geplaatst kan iedereen daar gebruik van maken en hoeven er minder scootmobiels/rolstoelen op individuele basis te worden toegekend.

Kenmerk van een algemene voorziening is dat het met een minimum aan procedures kan worden toegekend, met een lichte toegangstoets en zonder eigen bijdragen.

Het bestaan van een algemene voorziening kan leiden tot het afwijzen van individuele voorzieningen.

Keuzevrijheid

Een ander nieuw begrip is de keuzevrijheid. De keuzevrijheid is geregeld in artikel 6 van de wet. Hierin is opgenomen dat, indien personen aanspraak hebben op een individuele voorziening, zij de keuze hebben tussen een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.

Ook dit artikel heeft tot veel discussies geleid. Moet de cliënt altijd de keuzevrijheid geboden worden en wat wordt verstaan onder overwegende bezwaren? Het eerste probleem dat opdoemde was het voorbestaan van het collectief vraagafhankelijk vervoer. Immers als cliënten de keuze krijgen tussen een voorziening in natura (deeltaxi) of een persoonsgebonden budget (vervoerskostenvergoeding) legt dat een bom onder het voortbestaan van het c.v.v systeem en zal dat leiden tot een behoorlijke stijging van de vervoerskosten. Tijdens de parlementaire behandeling heeft de staatssecretaris aangegeven dat het voortbestaan van een dergelijk systeem en de kosten die met een dergelijke voorziening zijn gemoeid, kunnen leiden tot overwegende bezwaren om een persoonsgebonden budget te verstrekken. Omdat de Kempengemeenten deelnemen aan Taxbus blijft het primaat van het c.v.v. gehandhaafd en zullen geen persoonsgebonden budgetten worden verstrekt. Indien iemand geen gebruik kan maken van het c.v.v. zal er wel een financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

Indien er sprake is van een financiële tegemoetkoming is er geen keuzevrijheid. Bij een aantal voorzieningen is in de verordening bepaald dat er sprake is van een financiële tegemoetkoming omdat een dergelijke voorziening niet in natura wordt verstrekt. Dit speelt met name bij woonvoorzieningen.

Persoonsgebonden budget

De AWBZ kende voor de huishoudelijke verzorging reeds de mogelijkheid van een persoonsgebonden budget. In het kader van de Wvg kwam dat niet voor.

In de verordening is duidelijk aangegeven voor welke voorziening een persoonsgebonden budget mogelijk is. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente wordt uitgewerkt hoe de hoogte van het budget wordt bepaald. Hierbij moet rekening gehouden worden met de kosten van de voorziening in natura. Het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening in natura. Het is niet de bedoeling dat met een persoonsgebonden budget de kosten van de voorziening voor de gemeente veel hoger zullen worden. Dit zal met name afgewogen moeten worden bij de vervoersvoorzieningen, rolstoelen en roerende woonvoorzieningen. Doordat vervoersvoorzieningen, rolstoelen en roerende woonvoorzieningen worden aanbesteed, zullen de kosten voor de naturavoorziening lager zijn dan wanneer een particulier deze voorziening zelf aan moet schaffen. Ook het feit dat de voorziening herverstrekt kan worden heeft een prijsdrukkende werking.

Alhoewel de keuzevrijheid wordt gerespecteerd is in de verordening opgenomen wanneer er sprake is van zwaarwegende argumenten om geen pgb te verstrekken. Zo is bepaald dat iemand niet voor een pgb in aanmerking komt als verwacht wordt dat de voorziening voor kortere tijd nodig is. Indien een dergelijke maatregel niet wordt getroffen zullen de kosten van de voorzieningen aanzienlijk stijgen.

Ook is bepaald worden op welke wijze een pgb verantwoord en gecontroleerd moet worden.

In de verordening is vastgelegd op welke wijze de gemeente verantwoording vraagt.

Argumenten om een (steekproefsgewijze) verantwoording te vragen zijn:

  • -

    het betreft gemeenschapsgelden die zo doelmatig en rechtmatig mogelijk besteed moeten worden. Een beoordeling, achteraf, van de besteding is een normale zaak.

  • -

    door een verantwoording te vragen kan ook worden beoordeeld of de juiste voorziening is aangeschaft.

  • -

    De wijze waarop verantwoord moet worden kan per voorziening verschillend zijn. Verantwoording is niet per definitie hetzelfde als bureaucratie. Ook hier kan zeer pragmatisch mee worden omgegaan.

  • -

    De wijze waarop de verantwoording gecontroleerd wordt kan ook per voorziening verschillend zijn.

Mantelzorgers en vrijwilligers

In de wet is een prominente plaats gegeven aan mantelzorgers en vrijwilligers. Dit is mede het gevolg van de achterliggende gedachte dat men voor elkaar verantwoordelijkheid moet nemen, de zgn. “civil society”.

Als men deze verantwoordelijkheid voor elkaar neemt maar de vrijwilliger of mantelzorger kan de zorg even niet aan dan kan hem “respijt” worden gegeven. De overheid dient deze verlofperiode dan op te vangen door tijdelijke hulp in te zetten. De bepalingen in wet en de modelverordeningen zijn soms onduidelijk. Het lijkt erop dat verordend moet worden dat de voorzieningen ook verstrekt moeten worden aan vrijwilliger of mantelzorger. Dit kan ons inziens nooit de bedoeling zijn. Immers de persoon met beperkingen heeft de voorziening nodig ten tijde dat de mantelzorger of vrijwilliger zich ´ even terugtrekt. Wij hebben dit daarom ook op die manier in de verordening opgenomen.

Eigen bijdrage/eigen aandeel

Met de invoering van de WMO heeft ook voor voormalige Wvg-voorzieningen de eigen bijdrage zijn intrede gedaan. In het kader van de AWBZ gold al een eigen bijdrage voor de hulp bij het huishouden. In de verordening wordt, voor de berekening, aangesloten op de algemene maatregel van bestuur: Besluit Maatschappelijke Ondersteuning. Hierin wordt bepaald hoe de eigen bijdrage dan wel het eigen aandeel voor de verschillende groepen (b.v. ouder dan 65, jonger dan 65, gehuwd of ongehuwd) moet worden vastgesteld.

Indien de ondersteuningsbehoevende een eigen bijdrage verschuldigd is, wordt deze berekend en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Indien een eigen aandeel verschuldigd is (dit is bij het verstrekken van een aantal financiële tegemoetkomingen) dan zal de gemeente berekenen welk deel van de voorziening voor rekening van de ondersteuningsbehoevende blijft en hier bij het verstrekken van de financiële tegemoetkoming rekening mee houden.

Nadere uitwerking

In het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente (Bergeijk, Bladel, Eersel, Oirschot,Reusel-De Mierden) zullen met name financiële regels worden uitgewerkt. In de beleidsregels zal met name worden aangegeven hoe afwegingen worden gemaakt en onder welke omstandigheden welke voorziening wordt toegekend.

Verordening maatschappelijke ondersteuning – Toelichting per artikel

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Artikel 1.1 - Begripsbepalingen

Artikel 1.1 lid 1 onder c: beperkingen

De term “beperkingen”is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). Het amendement-Miltenburg stelt over de ICF: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Artikel 1.1 lid 1 onder d: ondersteuningsbehoevende

De begripsomschrijving is afgeleid van de begripsomschrijving van “beperkingen” en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Daarnaast is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten het onderdeel “aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek”toegevoegd. Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing.

Aan deze formulering is de nieuwe doelgroep “personen met een chronisch psychisch of psychosociaal probleem” toegevoegd. Deze doelgroep is afkomstig uit de AWBZ-regelgeving (Besluit zorgaanspraken).

Artikel 1.1 lid 1 onder e: zelfredzaamheid

Deze omschrijving komt uit de toelichting op het amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

Artikel 1.1 lid 1 onder f: maatschappelijke participatie

Ook deze begripsomschrijving is, evenals de onder f. genoemde, ontleend aan de toelichting op het amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd

Artikel 1.1 lid 1 onder g: compenseren

Op grond van het compensatiebeginsel, dat via het amendement-Miltenburg c.s. aan het wetsvoorstel is toegevoegd, heeft de gemeente, op grond van de wet, de verplichting voorzieningen te treffen indien personen beperkingen ondervinden bij het voeren van een huishouden, zich verplaatsen in en om de woning, zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden. Compensatie kan geboden worden door algemene en individuele voorzieningen. Compensatie wordt geboden in aanvaardbare mate. Dat wil zeggen dat voorzieningen worden geboden om te participeren waarbij het voorzieningenniveau wordt afgestemd op algemene normen. Het is niet de subjectieve wens van betrokkene die het voorzieningenniveau bepaalt maar de objectieve noodzaak. Het begrip wordt verder uitgediept in de beleidsregels en zal gevormd worden door de jurisprudentie.

Artikel 1.1 lid 1 onder i: mantelzorger

De begripsomschrijving van het begrip “mantelzorger” is ontleend aan de begripsomschrijving van “mantelzorg” in de wet (artikel 1, lid 1 onder b, van de wet)

Artikel 1.1. lid 1 onder j: leefeenheid

Voor de voorziening hulp bij het huishouden is het van belang te bepalen wie met elkaar een leefeenheid vormen omdat verwacht wordt dat men binnen de leefeenheid voor elkaar zorgt (gebruikelijke zorg).

Artikel 1.1 lid 1 onder k: algemene voorziening

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: collectief vervoer, scootmobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten. De verstrekkingsprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordelingen geen eigen bijdragen. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij meestalin natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Op verzoek zal er aan de aanvrager wel een beschikking kunnen worden afgegeven, zodat rechtsbescherming gewaarborgd is. Een algemene voorziening kan als voorliggend worden beschouwd. Als een algemene voorziening mogelijk is zal geen individuele voorziening worden verstrekt.

Artikel 1.1 lid 1 onder l: individuele voorziening

Algemene voorzieningen hebben in het kader van deze verordening voorrang op individuele voorzieningen. Waar mogelijk zal eerst een algemene voorziening worden aangeboden, waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze wordt gemaakt tussen beide categorieën voorzieningen hangt uiteraard helemaal af van de individuele situatie van de aanvrager. Door het college vast te stellen beleidsregels zullen afwegingscriteria geven, verder zal een op de individuele situatie afgestemd medisch advies vaak van groot belang zijn. De algemene voorzieningen, nu nog genoemd in de vorm van een primaat, kunnen uitgroeien tot voorliggende voorzieningen en op den duur uit deze verordening verdwijnen, wanneer zij zodanig functioneren dat zij gerekend kunnen worden tot de groep voorzieningen als maaltijdvoorzieningen en personenalarmering.

Artikel 1.1 lid 1 onder m: woonvoorziening

Een woonvoorziening moet een ondersteuningsbehoevende in staat stellen tot het normale gebruik van de woning. Wat onder het normale gebruik moet worden verstaan wordt deels door jurisprudentie bepaald. Niet de hele woning hoeft gebruikt te kunnen worden. Zo zal er nooit een tweede traplift naar de zolder worden bekostigd.

Artikel 1.1 lid 1 onder n: vervoersvoorziening

Een vervoersvoorziening wordt beperkt tot lokale verplaatsingen. In feite moet onder lokaal de regio verstaan worden, ter grootte van het vervoersgebied van het cvv. Door deze beperking worden mensen niet in staat gesteld om bovenregionaal te reizen en hoeven voorzieningen ook niet geschikt te zijn voor lange reizen. Men krijgt bijvoorbeeld vergoeding voor vervoer per eigen auto omdat men incontinent is. De ritten met het cvv zijn altijd van beperkte duur en incontinentie is daarvoor geen beperking.

Artikel 1.1 lid 1 onder o: algemeen gebruikelijk

Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten het geval was, is het ook onder de Wet maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om voorzieningen:

  • -

    die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • -

    die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;

  • -

    die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

Onder het begrip “algemeen gebruikelijk” moet ook begrepen worden “gebruikelijke zorg”, zoals dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geformuleerd in beleidsregels. Het begrip “gebruikelijke zorg” komt onder de Wet maatschappelijke ondersteuning terug in het kader van de hulp bij het huishouden.

Artikel 1.1 lid 1 onder p: eigen bijdrage

Een bij de verlening van een voorziening in natura of PGB voor rekening van de rechthebbende komend aandeel in de kosten. Op grond van artikel 15 lid 1 van de wet worden nadere regels gesteld in een algemene maatregel van bestuur. In de algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat de ruimte is die de gemeenten hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen.

Artikel 1.1. lid 1 onder q: eigen aandeel

Indien voor een voorziening een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt kan de rechthebbende op grond van zijn inkomen een eigen aandeel in de kosten moeten leveren. Op grond van artikel 19 van de wet juncto artikel 4.1 lid 1 besluit maatschappelijke ondersteuningworden nadere regels gesteld in een algemene maatregel van bestuur. In de algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat de ruimte is die de gemeenten hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen.

Artikel 1.1 lid 1 onder r: besparingsbijdrage

Wanneer een voorziening wordt verstrekt waar een algemeen gebruikelijk deel onderdeel van uitmaakt kan een extra bijdrage worden gevraagd omdat men kosten uitspaart (b.v. de kosten van een normale fiets)

Artikel 1.1 lid 1 onder s: voorziening in natura

Naturavoorzieningen zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.

Artikel 1.1 lid 1 onder t: persoonsgebonden budget

Persoonsgebonden budget: een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente.

Artikel 1.1 lid 1 onder w: financiële tegemoetkoming

Naast een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget is het mogelijk een financiële tegemoetkoming te verstrekken. Dit gebeurt met name als een voorziening in natura (waarvan het pgb de tegenhanger is) niet mogelijk is. Te denken valt aan woningaanpassingen die krachtens de verordening niet in natura worden verstrekt. Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming wordt ook rekening gehouden met het inkomen van de ondersteuningsbehoevende.

Artikel 1.1 lid 1 onder x: meerkosten

Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g. achtste volzin van de wet. Een met de persoon als de ondersteuningsbehoevende vergelijkbaar persoon, zonder die beperking of dat psychosociale probleem, heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de ondersteuningsbehoevende niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.

Artikel 1.1. lid 1 onder y: inkomen

Het bepalen van het inkomen is in de verordening voor de bepaling van de eigen bijdrage/eigen aandeel van belang maar ook voor voorzieningen die alleen maar verstrekt wordt als men met het inkomen onder een bepaalde grens blijft.

De inkomensberekening voor de bepaling van de eigen bijdrage of het eigen aandeel is in de wet en het besluit maatschappelijke ondersteuning vastgelegd. Als er sprake is van een inkomensgrens kan de gemeente zelf bepalen hoe ze die grens vaststelt. Door de berekeningswijze te volgen zoals die in deze definitie is opgenomen, kan snel bepaald worden of iemand voor een bepaalde voorziening in aanmerking komt en wordt rekening gehouden met het actuele inkomen. Dit in tegenstelling tot de inkomensberekening voor de bepaling van de eigen bijdrage of het eigen aandeel waar uitgegaan wordt van het verzamelinkomen of belastbaar loon in het tweede jaar voorafgaand aan het jaar van aanvraag.

Artikel 1.1 lid 1 onder z: norminkomen

Bij de bepaling van het norminkomen wordt uitgegaan van de Wet werk en bijstand. Het norminkomen is het bedrag waar een ondersteuningsbehoevende, op grond van de WWB recht op zou hebben. Daarbij wordt de volledige, voor de ondersteuningsbehoevende geldende, toeslag meegenomen. Er wordt niet gekeken naar de woonlasten of het kunnen delen van de woonlasten.

Artikel 1.2 - Beperkingen en weigeringsgronden:

Artikel 1.2 lid 1 onder c: langdurig noodzakelijk

Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat betrokkene voor langere tijd aangewezen moet zijn op de desbetreffende voorziening. Indien iemand, b.v. door een ongeval of na een operatie, beperkingen heeft die van voorbijgaande aard zijn, komt men niet voor een voorziening in aanmerking maar kan men gebruik maken van het AWBZ-pakket bij de Thuiszorgwinkel. Bij een wisselend beeld, waarbij ook periodes van terugval aanwezig kunnen zijn, kan ook van een langdurige noodzaak worden gesproken. In het algemeen kan als grens voor kortdurend dan wel langdurig noodzakelijk een termijn van zes maanden worden aangehouden. Uitzondering hierop vormen de hulp bij het huishouden en het collectief vraagafhankelijk vervoer. In sommige gevallen kan ook voor korte duur deze voorziening worden geïndiceerd.

Artikel 1.2 lid 1 onder d: goedkoopst adequate voorziening

Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verleend, dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als de meest goedkope voorziening te zijn. Met adequaat wordt bedoeld: volgens objectieve maatstaven toereikend. Weliswaar moet, wat de aanvrager als adequaat beschouwt, meegewogen worden maar ook het kostencriterium zal een rol spelen bij het al dan niet adequaat zijn van de voorziening. Eigenschappen die kostenverhogend werken maar de voorziening niet adequater maken komen niet voor vergoeding in aanmerking. Het verstrekken van een voorziening die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening kan soms worden toegekend mits de aanvrager bereid is om het prijsverschil voor eigen rekening te nemen.

Artikel 1.2 lid 1 onder e: gericht op het individu

Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet.

Artikel 1.2 lid 1 onder f: woonplaats

In principe worden voorzieningen alleen toegekend aan inwoners. Het kan soms voorkomen dat iemand buiten de woonplaats verblijft en toch in aanmerking komt voor de voorziening. Dit doet zich b.v. voor als iemand is opgenomen in een hospice of logeerhuis en daar hulp bij het huishouden nodig heeft. In een dergelijke situatie verblijft iemand alleen tijdelijk buiten de gemeente maar houdt hij zijn woonplaats binnen de gemeente.

Artikel 1.2 lid 2 onder a: algemeen gebruikelijk

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningenwaarover een met de ondersteuningsbehoevende vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningenhoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals die is opgenomen in artikel 1, onder l. van deze verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de -financiële- situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager – mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren.

Artikel 1.2 lid 2 onder c: enige andere regeling

Indien de aanvrager op grond van een andere regeling aanspraak kan maken op de voorziening wordt geen voorziening verstrekt.

Artikel 1.2 lid 2 onder d: verloren gaan

Indien een voorziening verloren gaat door verwijtbaar gedrag van de ondersteuningsbehoevende wordt geen nieuwe voorziening verstrekt. Hierbij moet ook gedacht worden aan situaties dat de voorziening onvoldoende verzekerd is en het niet verzekerd zijn tot het eigen risico van de ondersteuningsbehoevende kan worden gerekend. Ook indien de ondersteuningsbehoevende een derde voor de schade aansprakelijk kan stellen zal er geen nieuwe voorziening worden verstrekt.

Artikel 1.2 lid 2 onder e: kosten gemaakt voor datum besluit

In dit artikel is bepaald dat het college een voorziening weigert indien de aanvraag een financiële tegemoetkoming in, of een PGB voor kosten betreft die de aanvrager voor de datum van het besluit naar aanleiding van die aanvraag heeft gemaakt, tenzij het college schriftelijk toestemming heeft verleend voor het maken van de kosten. De reden hiervoor is dat het college in zo’n geval geen mogelijkheden meer heeft de noodzaak van de voorziening vast te stellen noch invloed heeft op de te verlenen soort voorziening. Zo zullenbijvoorbeeld de verbouwingswerkzaamheden niet eerder mogen worden aanvangen dan het moment waarop het college een beslissing over een aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als de goedkoopst adequate voorziening beschouwt. Het college kan immers ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de ondersteuningsbehoevende gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste woning elders, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

Artikel 1.2 lid 2 onder e: meerkosten

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt. Daarvoor is deze onder e. genoemde bepaling bedoeld.

Artikel 1.2 lid 3: compensatie

In dit artikel wordt vorm gegeven aan de eigen verantwoordelijkheid van de ondersteuningsbehoevende. Verwacht mag worden van een ondersteuningsbehoevende dat hij bij de keuzes die hij maakt rekening houdt met de beperkingen die horen bij zijn levensfase. Er zullen geen voorzieningen worden verstrekt in situaties die het gevolg zijn van keuzes die gemaakt zijn, niet passend bij de individuele omstandigheden waarin de ondersteuningsbehoevende zich bevindt of waarvan verwacht kan worden dat hij daarin terecht komt. De wijze waarop dit wordt afgewogen door het college wordt in de beleidsregels bepaald.

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 2.1- Keuzevrijheid

De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een naturaverstrekking, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren zijn om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Wanneer het college een pgb kan weigeren is opgesomd in lid 2

Gedacht kan worden aan voorzieningen die nooit als pgb worden verstrekt, zoals deelname aan het c.v.v. maar ook aan in de persoon of voorziening gelegen omstandigheden. Daarbij valt te denken aan situaties dat de kosten voor een pgb aanzienlijk hoger zijn dan de kosten van een voorziening in natura.

Artikel 2.2 – Voorziening in natura

Het doel van deze bepaling is het vastleggen van rechten en plichten van het college en de ondersteuningsbehoevende. Het college kan zelf eigenaar blijven van de naturavoorziening of een derde inschakelen om deze voorziening te leveren. Bij een verstrekking in bruikleen door een derde, kan het ook aan de leverancier worden overgelaten om de bruikleenovereenkomst te sluiten. Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt is het niet nodig om een overeenkomst aan te gaan.

Artikel 2.3 – Financiële tegemoetkoming

Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond van de wet.

Artikel 2.4 – Persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. In dit artikel zijn een aantal algemene bepalingen opgenomen. Bij de afzonderlijke voorzieningen worden de op die voorziening betrekking hebbende bepalingen opgenomen.

Alleen individuele voorzieningen komen in beginsel voor de keuze van een pgb in aanmerking. Voor algemene voorzieningen geldt die keuzevrijheid niet.

In dit artikel wordt aangegeven hoe een pgb voor de verschillende voorzieningen wordt verstrekt

De hoogte en omvang van de voorziening worden nader geregeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente. Het betreffen verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. De wijze waarop het pgb berekend wordt kan ook divers zijn. Zo zal het pgb voor hulp bij het huishouden worden berekend aan de hand de kosten per uur voor hulp bij het huishouden, maar zal een pgb voor een scootmobiel afhankelijk zijn van de vraag welke scootmobiel voor de ondersteuningsbehoevende het goedkoopst adequaat is.

In de beschikking en indien nodig in een aparte bijlage, zal worden aangegeven aan welke vereisten de voorziening waarvoor het pgb wordt verstrekt dient te voldoen. Zo kan b.v. bij de verstrekking van een pgb voor een scootmobiel worden omschreven aan welke specifieke eisen de scootmobiel voor de ondersteuningsbehoevende dient te voldoen. Op deze wijze wordt voorkomen dat de ondersteuningsbehoevende een voorziening aanschaft die voor hem niet adequaat is. Het niet voldoen aan de gestelde vereisten kan consequenties hebben voor de toekenning van het pgb.

Bepaald is eveneens hoe het college met de verantwoording van het pgb omgaat.

Of en hoe de verantwoording gecontroleerd wordt zal nader geregeld worden in het besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente.

Artikel 2.5 – betaling persoonsgebonden budget

Geregeld is hoe het pgb wordt uitbetaald. De uitbetaling is gerelateerd aan de voorziening.

Artikel 2.6 en 2.7 – Eigen bijdrage en eigen aandeel

In een algemene maatregel van bestuur is opgenomen hoe hoog de eigen bijdrage maximaal mag zijn voor door de gemeente verstrekte voorzieningen. Op grond van de systematiek wordt de eigen bijdrage voor WMO en AWBZ voorzieningen als eenheid gezien. Indien uit beide regelingen voorzieningen worden ontvangen, wordt eerst de eigen bijdrage dan wel het eigen aandeel voor de WMO bepaald en daarna, indien er nog ruimte is, de eigen bijdrage dan wel het eigen aandeel voor de AWBZ. Gekozen is voor de maximale eigen bijdrage omdat hiermee in de eerste plaats invulling wordt gegeven aan de eigen verantwoordelijkheid van de ondersteuningsbehoevende. Een tweede argument om te kiezen voor de maximale eigen bijdrage is gelegen in de afstemming met de AWBZ. Indien niet de maximale eigen bijdrage voor de Wmo wordt betaald wordt het ‘restant’ door de AWBZ geïnd. Daarmee snijdt de gemeente in eigen vel.

De bedragen zoals genoemd in de algemene maatregel van bestuur worden ook opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente zodat deze bedragen voor iedereen gemakkelijk zijn terug te vinden.

2.8 – voorzieningen zonder eigen bijdrage/eigen aandeel

Hier is een opsomming gegeven van zaken waarvoor geen eigen bijdrage of eigen aandeel wordt gevraagd. Het betreffen financiële vergoedingen en rolstoelen. Rolstoelen zijn ook wettelijk uitgesloten van een eigen bijdrage.

Ook voorzieningen waarvoor de aanschafkosten lager zijn dan € 250,00 zijn niet bijdrageplichtig. Dit is opgenomen omdat het hier vaak om kleine eigen bijdragen gaat en om aanvullingen op zaken waarvoor al een bijdrage is vastgesteld (b.v. scootmobielen waar een aanpassing aan moet gebeuren waardoor de eigen bijdrage zou moeten worden verhoogd). In het laatste geval geeft het vaak veel administratieve rompslomp om de verhoging door te laten berekenen door het CAK.

Hoofdstuk 3 Voorzieningen hulp bij het huishouden

Artikel 3.1 - Vorm hulp bij het huishouden

In lid 1 is de voorziening en de compensatie geformuleerd. Immers het zal niet altijd mogelijk zijn om alle beperkingen te compenseren. Een algemene voorziening hulp bij het huishouden is op dit moment nog niet beschikbaar.

Artikel 3.2 - Beperkingen en weigeringsgronden

In lid 1 is bepaald wanneer een voorziening geweigerd wordt. In de eerste plaats moet worden bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Deze ontwikkeling is al binnen de AWBZ in gang gezet. Als problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen recht op hulp bij het huishouden.

Daarnaast wordt hulp geweigerd indien de voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van voorzieningen in de sociale woningbouw. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of luxere woning woont zal men geen hulp ontvangen om de hele woning te onderhouden.

Evenals bij woonvoorzieningen wordt hulp geweigerd als men niet in een ‘normale’ woning woont.

Tot slot wordt in lid 2 bepaald dat een algemene voorziening voor een individuele voorziening gaat.

Artikel 3.3 – Omvang van de hulp bij het huishouden

Bepaald is dat de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren en niet in de klassen zoals dat geschiedt in de AWBZ.

Artikel 3.4 - Keuzevrijheid

Bij de verstrekking van de hulp bij het huishouden in natura moet de ondersteuningsbehoevende een keuzemogelijkheid geboden worden. Die mogelijkheid is vastgelegd in dit artikel. Bij het contracteren van zorgaanbieders wordt met deze keuzevrijheid rekening gehouden.

Artikel 3.5 – Respijtzorg

Indien de mantelzorger tijdelijk zijn taken niet kan uitvoeren kan de ondersteuningsbehoevende een voorziening voor hulp bij het huishouden krijgen. De ondersteuningsbehoevende kan hiervoor een aanvraag indienen zodat de mantelzorger respijt heeft. In een dergelijke situatie is de ondersteuningsbehoevende geen bijdrage verschuldigd. Nadere regels omtrent de duur en omvang van de respijtzorg zullen worden opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente.

Artikel 3.6 – Persoonsgebonden budget

Een pgb wordt per periode verstrekt. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente. Dit biedt het college de mogelijkheid om, na afloop van de periode, te beoordelen of het voorschot terecht is verstrekt, of er wellicht een verrekening met een volgende periode plaats moet vinden dan wel het voorschot teruggevorderd moet worden.

Artikel 3.7 – Spoedeisende zorg

In dit artikel is opgenomen dat spoedeisende zorg ook zonder de nodige aanvraagformaliteiten (mondeling) kan worden toegekend. Uiteraard dient, achteraf, wel het aanvraagformulier te worden ingediend en wordt een formele beslissing genomen. Het gaat dan om situatie waarin sprake is van terminale patiënten, mensen voor wie de maaltijd moet worden bereid en de zorg voor kleine kinderen. Vaak betreft het situaties waarbij iemand uit het ziekenhuis ontslagen wordt.

Artikel 3.8 – Woningsanering

Het gebeurt met enige regelmaat dat hulp bij het huishoduen geïndiceerd is maar dat de woning te vervuild is om aan de slag te kunnen. Er is dan eenmalig een inhaalslag nodig die ook betaald moet worden. Die kosten kunnen op grond van de Wmo betaald worden. Uitgezonderd zijn situaties waarin de vervuiling duidelijk aan betrokkene te wijten is.

Hoofdstuk 4 - Woonvoorzieningen

Artikel 4.1 - Typen en vorm woonvoorziening

In het eerste lid is de compensatie geformuleerd. Woonvoorzieningen zijn alleen bedoeld voor ondervonden problemen die in direct verband staan met de bouwkundige of woontechnische aspecten van de woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast of het te groot zijn van de woning zijn dus niet van belang en kunnen niet leiden tot een woonvoorziening.

In het tweede lid worden de soorten woonvoorzieningen aangegeven. In de eerste plaats worden de algemene voorzieningen genoemd. Een algemene voorziening zoals hier bedoeld wordt nader vorm gegeven in beleidsregels dan wel de praktijk.

Een woonvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard wordt ook wel een woningaanpassing genoemd.

Onder een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard is ook begrepen de uitraasruimte. Een uitraasruimte is een verblijfsruimte waarin een persoon die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

Tot een voorziening van bouwkundige aard kan ook een losse woonunit behoren. Als het plaatsen van een dergelijke losse woonunit de goedkoopst adequate voorziening is, kan de gemeente ook daartoe besluiten.

Onder een voorziening van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard is bijvoorbeeld begrepen een woningsanering in verband met CARA en/of een allergie, een tillift, een rolstoeltapijt, en een hulpmiddel voor baden, wassen en douchen dat niet nagelvast met de woning is verbonden.

Een verhuiskostenvergoeding, voorziening van bouwkundige of woontechnische aard, tijdelijke huisvesting en huurderving wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Dergelijke voorzieningen worden niet in natura verstrekt. Een voorziening van niet bouwkundige- of woontechnische aard en zaken als onderhoud, keuring en reparatie kunnen wel in natura worden verstrekt. Op grond van art. 6 van de wet dient dan de ook verstrekking in de vorm van een pgb mogelijk te zijn.

Artikel 4.2- Beperkingen en weigeringsgronden

Onder een aantal omstandigheden zal een woonvoorziening geweigerd worden. Het niet hebben van het hoofdverblijf in de woning is een duidelijke weigeringsgrond.

Een weigeringsgrond is eveneens aanwezig indien een bepaalde woonsituatie te voorzien is gelet op leeftijd, gezinssituatie en woonsituatie. Hierbij wordt in de eerste plaats gedoeld op een verhuiskostenvergoeding. Indien iemand, gelet op zijn leeftijd en (mogelijk toekomstige) beperkingen verhuist naar een seniorenwoning of serviceappartement zal daarvoor geen verhuiskostenvergoeding worden verstrekt. Ook kan een woonvoorziening geweigerd worden als iemand in zijn eigen woning wil blijven wonen maar daar onvoldoende maatregelen neemt om normale beperkingen op te vangen. Dit kan tot de eigen verantwoordelijkheid worden gerekend. Een aantal woonvoorzieningen horen bij een bepaalde levensfase zoals bijvoorbeeld beugels, verhoogde toiletpotten, voldoende houvast bij de trap, voorzieningen in de badkamer. Als de vergelijking wordt gelegd naar gezinnen met jonge kinderen die hun huis aanpassen, bijvoorbeeld voor het veilig maken van de woning of het aanschaffen van hulpmiddelen voor verzorging, is het ook logisch dat geen beroep wordt gedaan op de gemeente. Ook ten aanzien van ouderen is het niet vanzelfsprekend dat een beroep op de overheid wordt gedaan voor leeftijdgerelateerde voorzieningen. In de beleidsregels wordt opgenomen hoe door de gemeente afwegingen worden gemaakt.

Geen woonvoorziening wordt verleend indien de in of aan de woning gebruikte materialen (mede) de oorzaak zijn van de ondervonden beperking, zoals bijvoorbeeld een allergie. Een uitzondering geldt indien er sprake is van niet voorziene, onverwacht optredende meerkosten waarvoor de ondersteuningsbehoevende niet heeft kunnen reserveren, bijvoorbeeld in het geval dat uit een medisch onderzoek plotseling blijkt dat de ondersteuningsbehoevende lijdt aan een ziekte of gebrek (bijvoorbeeld CARA) waardoor hij zijn woning dient te saneren.

Ook wordt geen woonvoorziening verleend indien de ondervonden beperking het gevolg is van achterstallig onderhoud of vocht en tocht, veroorzaakt door in de woning gelegen factoren. De eigenaar van een woning (al dan niet in de sociale huursector) dient zijn woning deugdelijk te onderhouden. Ook in dit artikel is opgenomen dat een voorziening wordt geweigerd als een voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van de sociale woningbouw. Zo zal een voorziening voor het gebruik van de kelder of de zolder geweigerd worden evenals b.v. automatische deuropeners voor de garage als de garage, gelet op de handicap, niet noodzakelijk is.

Indien verhuisd wordt van een adequate naar een inadequate woning, zonder belangrijke reden, kan een voorziening geweigerd worden. De voorziening is dan immers niet noodzakelijk. Indien er wel een belangrijke reden is, zal de ondersteuningsbehoevende eerst toestemming moeten hebben om te verhuizen dan wel de nieuwe woning te kopen of te accepteren.

Indien de ondersteuningsbehoevende voor het eerst zelfstandig gaat wonen kan hij niet in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding. Het toekennen van andere voorzieningen (aanpassingen) is wel mogelijk.

Bepaald is tevens dat, indien een aanpassing zonder noemenswaardige meerkosten kan worden meegenomen, er geen voorziening wordt toegekend. Te denken valt aan de bouw van een nieuwe woning of het opnieuw inrichten van de badkamer. In een dergelijke situatie brengt het plaatsen van een extra stang, een simpel douchezitje of het aanbrengen van een antislipvloer geen noemenswaardige meerkosten mee. Deze kosten hoeven dan ook niet bij de gemeente te worden ‘geclaimd’.

Artikel 4.3 Primaat van verhuizing

Indien aangepaste of goedkoper aanpasbare woningen beschikbaar zijn, wordt uit doelmatigheidsoverwegingen de voorkeur gegeven aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woning van de ondersteuningsbehoevende. Bij de afweging worden de kosten van een voorziening voor verhuizing en inrichting (eventueel vermeerderd met de kosten van dan nog noodzakelijke voorzieningen) afgezet tegen de kosten van aanpassing van de huidige woning. Bij die afweging wordt ook rekening gehouden met relevante sociale omstandigheden waarin de ondersteuningsbehoevende

zich bevindt. In dit verband valt te denken aan de aanwezigheid van mantelzorg. Wanneer de voorziening voor verhuizing en inrichting, zonodig in combinatie met andere voorzieningen, de goedkoopst adequate oplossing is, heeft een voorziening voor verhuizing en inrichting (eventueel in combinatie met een andere voorziening) voorrang.

Bezien moet worden of verhuizing mogelijk en zinvol is. Dat wil zeggen dat een geschikte woning beschikbaar is of op korte termijn beschikbaar komt. Onder geschikte woning dient hier begrepen te worden een woning die met betrekkelijk lage investeringen volledig aangepast kan worden. De verlening van verhuiskostenvergoedingen aan een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een ondersteuningsbehoevende de woning ontruimt, vormt een middel om te bereiken dat er een zo groot mogelijke voorraad aangepaste woningen in de gemeente beschikbaar komt.

Artikel 4.4 - Bezoekbaar maken woning

In principe kan een voorziening slechts worden toegekend ten behoeve van de woning binnen de gemeente waarin de ondersteuningsbehoevende zijn hoofdverblijf heeft (artikel 1.2 lid 1 onderdeel f in samenhang met artikel 4.2). Ingevolge artikel 4.4 kan een uitzondering worden gemaakt indien de ondersteuningsbehoevende in een AWBZ-instelling binnen of buiten de gemeente verblijft en regelmatig een bepaalde woning binnen de gemeente bezoekt. Het is dan mogelijk voorzieningen te verlenen teneinde de ondersteuningsbehoevende in staat te stellen de woonkamer en een toilet van die woning te bereiken en te gebruiken. Naast bouwtechnische aanpassingen kan b.v. ook gedacht worden aan een toiletstoel of een tillift. De te verlenen woonvoorziening beperkt zich slechts tot het bezoekbaar maken van die woning omdat de ondersteuningsbehoevende daar slechts geringe tijd verblijft. Het aanpassen van een badkamer en slaapkamer wordt daarom niet toegestaan.

Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat er geen volledige maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt en dat de voorziening aan een maximumbedrag is gebonden. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB kan het college ten aanzien van bezoekbaar maken nooit gedwongen worden meer dan het limitatief opgesomde te verlenen of de hardheidsclausule toe te passen.

Artikel 4.5 - Extra voorwaarden bij bewoning woonwagen

De woonwagen wordt voor de toepassing van deze verordening als een woning gezien. De uitgangspunten en de gevallen waarin voorzieningen aan woonwagens kunnen worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij andere woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen.

Artikel 4.6 - Extra voorwaarden bij bewoning woonschip

Het woonschip wordt voor de toepassing van deze verordening als een woning gezien. De uitgangspunten en de gevallen waarin voorzieningen aan woonschepen kunnen worden aangebracht zijn in principe gelijk aan die bij andere woningen. Gezien de kenmerken van deze woonruimten is het echter nodig enkele nadere voorwaarden te stellen. Deze bepaling is opgenomen omdat binnen de gemeente Oirschot een woonschip zou kunnen liggen.

Artikel 4.7 - Voorziening voor verhuizing en inrichting

De verlening van een voorziening voor verhuizing en inrichting aan een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een ondersteuningsbehoevende de woning ontruimt, vormt een middel om te bereiken dat er een zo groot mogelijke voorraad aangepaste woningen in de gemeente beschikbaar komt. Te denken valt aan de situatie waarin de band tussen de ondersteuningsbehoevende en de woning is verbroken (bijvoorbeeld door overlijden van de ondersteuningsbehoevende): in dit geval kan de achterblijvers - onder aanbieding van een verhuiskostenvergoeding - worden verzocht naar een andere woning te verhuizen.

Het moge duidelijk zijn dat wanneer een woning wordt vrijgemaakt, er twee maal een voorziening voor verhuizing en inrichting kan worden verleend: allereerst aan degene die de woning vrijmaakt en vervolgens aan de ondersteuningsbehoevende die naar de vrijgemaakte woning verhuist. De totaalkosten hiervan zullen een onderdeel uitmaken van de afweging van de woonvoorziening

Artikel 4.8 - Voorziening voor tijdelijke huisvesting

In die gevallen waarin de ondersteuningsbehoevende tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woning kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, en in die gevallen waarin de ondersteuningsbehoevende tijdens het aanbrengen van de voorzieningen in de nieuwe woning nog niet kan betrekken, kan voor de periode dat hij dubbele woonkosten heeft, een vergoeding in de dubbele woonlasten worden verleend. Tot verlening van een voorziening voor tijdelijke huisvesting kan worden overgegaan in die gevallen dat die huisvesting en de kosten daarvan noodzakelijk zijn. Het moet dan ook redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van de ondersteuningsbehoevende liggen om te voorkomen dat er dubbele woonlasten opgebracht moeten worden. Het maximale bedrag per maand is gelijk aan de maximum huurgrens van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 4.9 - Voorziening voor huurderving

Door de eigenaar van de woning een voorziening voor huurderving te verlenen kan bevorderd worden dat de aangepaste woonruimte beschikbaar blijft voor een ondersteuningsbehoevende. Het maximale bedrag per maand is gelijk aan de maximum huurgrens van de Wet op de huurtoeslag.

Artikel 4.10 – Onderhoud, keuring en reparatie

Alleen voor voorzieningen, waar op grond van de genoemde regelingen recht op bestaat, kunnen de kosten voor onderhoud, keuring en reparatie vergoed worden. Indien b.v. in een woning een traplift aanwezig is maar de ondersteuningsbehoevende is overleden of verhuisd, dan kan bij onderhoud of reparatie geen vergoeding meer verstrekt worden.

Artikel 4.11 – Gemeenschappelijke ruimten

Een voorziening voor het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten wordt alleen verstrekt indien daardoor de woning bereikbaar wordt voor de ondersteuningsbehoevende. De gemeenschappelijke ruimten zullen voornamelijk entrees en portieken van woongebouwen betreffen. Het aanpassen van hobby-en recreatieruimten komt niet in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming.

Artikel 4.12 - Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling

De termijn van 15 maanden is opgenomen om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot uitbetaling blijft bestaan. Het college controleert of aan de voorwaarden bij de verlening van de voorziening is voldaan. Het overleggen van een verklaring dient ertoe om te voorkomen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd. Indien later alsnog zou blijken dat niet aan alle voorwaarden is voldaan kan de verleende voorziening alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd.

Artikel 4.13 – Waardevermeerdering bij een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woning

Op grond van de verordening moet bij een woningaanpassing bekeken worden of het primaat van verhuizing kan worden opgelegd. In de praktijk is dit moeilijk omdat er op korte termijn vaak geen geschikte (gelijkvloerse) woonruimte beschikbaar is en omdat er allerlei redenen zijn waardoor betrokkene gebonden is aan zijn eigen woning (mantelzorg, eigen huis etc) en een verhuizing (liever) niet aan de orde is.

Bepaald is dat, indien de woningaanpassing meer kost dan € 20.000 èn er sprake is van een waardevermeerdering, de eigenaar zelf de waardevermeerdering van de woning te laten financieren.

Indien een woning-eigenaar de financiering niet rond kan krijgen, kan besloten worden om als gemeente zelf een krediethypotheek te nemen conform de bepalingen in de WWB.

In de praktijk blijkt dat bij een grote woningaanpassing ongeveer de helft van de kosten kunnen worden aangemerkt als waardevermeerdering.

De waardevermeerdering zal vastgesteld moeten worden door een erkend taxateur. Taxatie zou plaats kunnen vinden op basis van de ozb waarde. In de beleidsregels wordt dit nader geregeld.

Hoofdstuk 5 - Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1 - Typen en vorm vervoersvoorziening

In het eerste lid wordt de compensatie geformuleerd.

Het tweede lid geeft een overzicht van alle mogelijke vervoersvoorzieningen die op grond van deze verordening verstrekt kunnen worden.

In de eerste plaats wordt verwezen naar een algemene voorziening. Een dergelijke voorziening is op dit moment, behoudens het collectief vervoer, nog niet aanwezig. Te denken valt hier bij aan een scootmobielpool. Iemand kan hiervoor in aanmerking worden gebracht als hij, b.v. in of in de buurt van een verzorgingstehuis woont en incidenteel gebruik maakt van een scootmobiel.

Het collectief vervoer kan individuele voorzieningen (gedeeltelijk) overbodig maken. In artikel 5.2 is het primaat van het collectief vervoer geregeld. Binnen de regio is een collectief vervoersysteem aanwezig. Ondersteuningsbehoevenden die daarvoor geïndiceerd zijn kunnen 5 ov-zones vanaf hun woonplaats gesubsidieerd reizen.

Bij het gebruik van de eigen auto kan gedacht worden aan een vergoeding voor het gebruik. Dit kan alleen maar worden toegekend indien men geen gebruik kan maken van het collectief vervoer.

Indien het reizen per deeltaxi niet mogelijk is vanwege in de persoon gelegen omstandigheden kan ook een vergoeding worden verstrekt voor het gebruik van een taxi of rolstoeltaxi. Hier wordt een keuzemogelijkheid geboden: of men krijgt een forfaitaire vergoeding en hoeft dan geen verantwoording af te leggen, of men krijgt een hogere vergoeding maar dat dan wel op declaratiebasis. Indien een ondersteuningsbehoevende helemaal afhankelijk is van vervoer per (rosltoel) taxi is de forfaitaire vergoeding onvoldoende om 1500-2000 km in de regio te kunnen reizen.

De hoogte van de vergoedingen wordt geregeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Reusel-De Mierden.

De aanpassing aan de auto of een aangepaste auto behoort ook tot de mogelijkheden maar alleen als er geen andere verplaatsingsmogelijkheden zijn. Beide mogelijkheden zullen uiterst zelden worden toegekend. Er moet sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden. Te denken valt aan b.v. liggend vervoer of verzorging tijdens het vervoer. Omdat de gemeente slechts beperkingen bij het lokaal verplaatsen hoeft te compenseren zal ook verzorging tijdens het vervoer niet vaak een rol spelen.

Een gesloten buitenwagen is een vervoersvoorziening voor de korte afstand en de directe woonomgeving. Een dergelijke voorziening kan als aanvulling op het c.v.v. worden toegekend indien de ondersteuningsbehoevende, gelet op zijn beperkingen, voor gesloten vervoer geïndiceerd is b.v. door aandoeningen aan de bronchiën of een ernstige gevoelsstoornis waardoor men zich niet onder normale weersomstandigheden in de buitenlucht kan verplaatsen.

Onder een open electrische buitenwagen worden zowel scootmobielen als electrische buitenwagens verstaan die alleen bestemd zijn voor buitenshuis, verstaan. Deze, veelvoorkomende, voorziening kan worden toegekend in combinatie met het c.v.v.

Opgenomen is dat iemand, voordat hij een scootmobiel of aangepaste auto kan gebruiken, rijlessen nodig heeft, deze voor vergoeding in aanmerking komen. Het betreft hier alleen rijlessen t.b.v. de aanpassing, niet de rijlessen die nodig zijn om het rijbewijs te halen.

Tevens wordt in het artikel geregeld welke voorzieningen in natura of pgb en welke in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. De soorten vervoersvoorzieningen zijn identiek aan de mogelijkheden die de Wvg bood.

Artikel 5.2 – Primaat van collectief vervoer

In dit artikel is het primaat van het collectief vervoer opgenomen. Deze, algemene, voorziening gaat boven de individuele voorzieningen zoals genoemd in de artikel 5.1 lid 2 onder b t/m i.

Artikel 5.3 – Meerdere vervoersvoorzieningen

Het is mogelijk dat er meerdere vervoersvoorzieningen worden toegekend. Het c.v.v. is geen voorziening voor de directe woonomgeving. Als iemand zelfstandig een huishouden voert moet hij in staat zijn boodschappen te doen. Een combinatie van c.v.v. en scootmobiel zou dan aangewezen zijn.

De combinatiemogelijkheden zullen nader worden geregeld in de beleidsregels van de gemeente.

Artikel 5.4 – Beperkingen en weigeringsgronden

Lid 1 van artikel 5.4 geeft aan dat een ondersteuningsbehoevende alleen voor een vervoersvoorziening in aanmerking kan worden gebracht wanneer hij door zijn beperking of probleem niet in staat is het openbaar vervoer te bereiken of te gebruiken. De onmogelijkheid om het openbaar vervoer te bereiken of te gebruiken moet dus gelegen zijn in de beperking of het probleem, niet in bijvoorbeeld het (langdurig) uitvallen van het openbaar vervoer.

In de daaropvolgende leden worden de inkomensgrenzen aangegeven. Deze zijn praktisch gelijk aan de inkomensgrenzen die onder de Wvg van toepassing waren.

Voor de meeste voorzieningen geldt een grens van 1,5 maal het norminkomen. Alleen voor personen die aangewezen zijn op vervoer per rolstoeltaxi geldt geen inkomensgrens. Deze ondersteuningsbehoevenden moeten zittend in hun rolstoel verplaatst worden en daardoor bestaat voor hen niet de mogelijkheid om bij familie of bekenden in een gewone personenauto vervoerd te worden.

Lid 4 van artikel 5.4 bepaalt dat bij de verlening van bepaalde vervoersvoorzieningen rekening wordt gehouden met de individuele vervoersbehoefte, met de mate waarin collectief vervoer in die vervoersbehoefte kan voorzien, en met de mate waarin de vervoersbehoeften van echtgenoten samenvallen. Met het laatste wordt beoogd om echtgenoten niet te bevoorrechten ten opzichte van niet gehuwden.

In lid 7 is opgenomen dat men in plaats van cvv ook een aanpassing aan de eigen auto kan krijgen, mits de aanpassing beperkt is. Bedragen zijn opgenomen in het besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente.

Tot slot wordt in lid 8 een overgangsregeling opgenomen voor mensen die met hun inkomen net boven de inkomensgrens zitten om in aanmerking te komen voor het cvv. Zij komen dan in aanmerking voor de helft van het aantal strippen.

Artikel 5.5 - Omvang in gebied en in kilometers

In de wet wordt gesproken over het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Dit lijkt beperkter dan de zorgplicht van de gemeente in de Wvg. Omdat algemeen wordt aangenomen dat dit niet de bedoeling van de wetgever is geweest wordt uitgegaan van de bestaande situatie. Dat impliceert dat alleen beperkingen voor het zich verplaatsen in de regio worden gecompenseerd. De regio wordt omschreven als een straal van 5 ov zones vanaf het woonadres. Op deze voormalige zorgplicht is ook het c.v.v. geënt. Bovenregionale contacten zullen slechts zeer sporadisch voor vergoeding in aanmerking komen. Valys, het bovenregionaal vervoersysteem van de centrale overheid, biedt vaak voldoende alternatief.

Op grond van jurisprudentie moet iemand in staat worden gesteld om zich 1500 – 2000 km per jaar buitenshuis te kunnen verplaatsen. Deze jurisprudentie wordt in de verordening vastgelegd.

5.6 - Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Het begrip algemeen gebruikelijk bij vervoersvoorzieningen wordt in dit artikel nog eens expliciet vastgelegd. Onder een met een auto vergelijkbare voorziening wordt ook een taxi bedoeld.

Hoofdstuk 6 - Rolstoelvoorzieningen

Artikel 6.1 – Typen en vorm rolstoelvoorziening

In het eerste lid wordt de compensatieplicht geformuleerd.

Een rolstoelvoorziening kan bestaan uit een algemene voorziening. Hiermee wordt gedoeld op b.v. een rolstoelpool. Hiervan kan gebruik gemaakt worden indien een rolstoel niet dagelijks nodig is voor verplaatsingen maar slechts incidenteel, b.v. bij wandelen of winkelen. Een dergelijke voorziening is op dit moment nog niet voorhanden. Indien een dergelijke voorziening voorhanden is zal eerst bekeken worden of de ondersteuningsbehoevende hiervan gebruik kan maken.

Rolstoelvoorzieningen zijn te onderscheiden van vervoersvoorzieningen. Rolstoelen die uitsluitend geschikt zijn voor buitenvervoer zijn vervoersvoorzieningen en geen rolstoelvoorzieningen. Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen vallen onder de rolstoelvoorziening. Een voorbeeld hiervan is een antidekubitus kussen. Vaak zullen aanpassingen tegelijkertijd met de verlening van de rolstoel worden gerealiseerd. Het kan echter ook voorkomen dat de aanpassingen aan rolstoelen afzonderlijk van de rolstoel worden aangevraagd en verleend.

Een sportrolstoel wordt verstrekt indien iemand een sport wil beoefenen en daartoe, zonder sportrolstoel, niet in staat is. Het moet hier gaan om een sport waarvan zeker is dat de ondersteuningsbehoevende hem kan beoefenen. Hier moet blijk van zijn gegeven. De voorziening wordt gegeven in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Met andere sportvoorzieningen dan de sportrolstoel wordt soepel omgegaan met dien verstande dat de financiële tegemoetkoming nooit hoger kan zijn dan de forfaitaire vergoeding.

Artikel 6.2 – Beperkingen en weigeringsgronden

In dit artikel wordt aangegeven dat voor incidentele verplaatsingen in principe geen individuele voorziening in de vorm van een rolstoel wordt toegekend.

Voorts wordt geen rolstoel toegekend indien men op grond van een andere regeling een hulpmiddel krijgt dat een adequate oplossing biedt. Hierbij valt b.v. te denken aan een trippelstoel of een adequate zitstoel.

Hoofdstuk 7 – Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 7.1 - Aanvraagprocedure

De aanvraagprocedure wordt in de Awb geregeld, met name in hoofdstuk 3, Algemene bepalingen over besluiten, en hoofdstuk 4, Bijzondere bepalingen over besluiten.

Al hetgeen in de Awb is geregeld, hoeft niet meer in de verordening te worden geregeld. Vandaar dat het procedurele deel van de verordening zeer beperkt kan blijven. Wel is opgenomen dat het college, behoudens een schriftelijke aanvraag, ook kan kiezen voor een andere manier van aanvragen b.v. digitaal.

Een legitimatiebewijs kan gevraagd worden.

Artikel 7.2 - Lokaal Loket

De gemeenteraad moet in de verordening een bepaling opnemen over de wijze waarop de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld, aldus artikel 5 lid onder a van de wet. Volgens de toelichting op het amendement, dat heeft geleid tot de opname van artikel 5 lid 2 onder a in de wet, strekt deze bepaling ertoe dat de gemeente bepaalt hoe achter één loket de samenhang van toegang tot voorzieningen krachtens deze wet met toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de AWBZ of toegang tot voorzieningen op het gebied van wonen is geregeld. Hiermee wordt gedoeld op de zogenaamde één-loketgedachte. In dit artikel wordt aangegeven bij welk loket de belanghebbende een aanvraag voor een individuele voorziening moet indienen.

Artikel 7.3 – Samenhangende afstemming

In de verordening moet de gemeenteraad bepalen op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de ondersteuningsbehoevende (artikel 5 lid 2 onder b van de wet). Het gaat hierbij om uitvoering, hetgeen een zaak van het college is. In artikel 7.3 wordt het college een onderzoeksverplichting opgelegd.

Artikel 7.4 – Inlichtingen, onderzoek, advies

In lid 1 wordt bepaald dat het college bevoegd is om de ondersteuningsbehoevende op te roepen voor onderzoek. Hierbij wordt met name gedacht aan een medisch onderzoek om de beperkingen van de ondersteuningsbehoevende vast te stellen. In het tweede lid wordt bepaald dat het college ook een door hem aangewezen adviesinstantie om advies kan vragen. Dat kan gebeuren indien het college wil weten wat de goedkoopst adequate voorziening is om de beperkingen te compenseren. Zo kan een selectieadvies worden gevraagd voor b.v. een scootmobiel of rolstoel of een bouwkundig advies voor een woningaanpassing.

Een ondersteuningsbehoevende dient het college ook informatie te verschaffen die nodig is voor de beoordeling. Hierbij kan met name gedacht worden aan financiële informatie.

In de verordening is opgenomen dat gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar leiding van de toelichting op het amendement waarin staat dat de ICF-classificatie een uniform begrippenkader biedt dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen. Omdat deze ICF-classificatie ook bij de indicatiestelling van de diverse functies in de AWBZ wordt gebruikt, is een afstemming tussen de AWBZ en de Wmo gemakkelijker.

Tot slot wordt in dit artikel de dubbele motiveringsplicht neergelegd. In het kader van de Wmo dient in de beschikking ook te worden gemotiveerd op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden of bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een pscyhosociaal probleem.

Artikel 7.5 – Alleenrecht indicatiestelling

In dit artikel wordt het alleenrecht voor de indicatiestelling verleend aan het Centrum Indicatiestelling Zorg. Door dit alleenrecht in de verordening vast te leggen, voorkomt de gemeenteraad dat een aanbestedingsprocedure moet worden gevolgd voor het verstrekken van de opdracht tot het stellen van indicaties door een extern adviesorgaan.

Artikel 7.6 - Wijzigingen in de situatie

Op grond van artikel 7.6 is degene die een voorziening heeft ontvangen verplicht wijzigingen die relevant (kunnen) zijn voor de beoordeling van het (voortduren van het) recht op een voorziening, uit eigen beweging aan het college door te geven. Het gaat hier om alle gegevens en feitelijkheden waarvan redelijkerwijs verondersteld kan worden dat zij van belang zijn, zoals veranderingen in de hoogte van het inkomen als het gaat om inkomensafhankelijke bijdragen, de staat van een in bruikleen verleende voorziening, gewijzigde burgerlijke staat, verhuizing, etc.

Artikel 7.8 - Intrekking en beëindiging

Parallel aan artikel 4:48 lid 1 onder c Awb kan het college volgens het eerste lid een op grond van de verordening genomen besluit geheel of gedeeltelijk intrekken indien zodanig onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt dat zo de juiste gegevens bekend waren geweest burgemeester en wethouders niet tot toekenning zouden zijn overgegaan.

Intrekking is verder mogelijk indien de budgethouder geen prijs meer stelt op het budget. Verder is opgenomen dat het college kan besluiten een toekenning in te trekken indien de tegemoetkoming of het budget niet binnen zes maanden is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden. Het is ook mogelijk dat niet binnen zes maanden uitvoering is gegeven aan het besluit. Dit is b.v. mogelijk bij woningaanpassingen; de ondersteuningsbehoevende krijgt toestemming om met de aanpassing te beginnen maar doet dit niet.

Artikel 7.9 – Terugvordering

Het artikel geeft aan dat de op grond van deze verordening verstrekte voorziening van de ondersteuningsbehoevende of mantelzorger in ieder geval worden teruggevorderd indien het besluit, waarbij deze voorziening is toegekend, met toepassing van artikel 7.8 is ingetrokken, met dien verstande dat uit een oogpunt van rechtszekerheid een verjaringstermijn geldt van vijf jaar. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de verjaringstermijn voor terugvordering van onverschuldigd betaalde subsidiebedragen (vergelijk artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht). De samenhang met het intrekkingsbesluit houdt in dat het intrekkingsbesluit en het terugvorderingsbesluit binnen hetzelfde tijdvak van vijf jaar moeten plaatsvinden. De verjaringstermijn vangt aan op de datum van het besluit tot toekenning van de voorziening. Ingevolge het tweede lid worden alle terug te vorderen bedragen verhoogd met de wettelijke rente.

Hoofdstuk 8 - Slotbepalingen

Artikel 8.1 - Afwijken van bepalingen/hardheidsclausule

Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, zo nodig na het inwinnen van advies. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste van de betrokken ondersteuningsbehoevende, mantelzorger of eigenaar van de woonruimte en nooit ten nadele. Ook de eigenaar van de aangepaste woonruimte kan in aanmerking komen voor de hardheidsclausule. Gedacht kan worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bij voorbeeld bekend is dat een ondersteuningsbehoevende op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen en voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. De gemeente moet in verband met precedentwerking duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 8.2 - Beslissing het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Deze restclausule biedt het college de mogelijkheid in alle niet-voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Omdat ook deze beslissingen onderworpen zijn aan de voorgeschreven bezwaar- en beroepsprocedures, dient ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd genomen te worden.

Artikel 8.3 – Indexering

Deze bepaling maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Reusel-De Mierden te indexeren.

Artikel 8.4 - Periodieke evaluatie gemeentelijk beleid en bijstelling verordening

Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid jaarlijks geëvalueerd te worden. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de verordening.