Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Buren

Geldend van 01-01-2015 t/m heden

Intitulé

Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Buren

HOOFDSTUK 1. - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. - Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ); de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de raad: de gemeenteraad van gemeente Buren.

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van gemeente Buren.

    • c.

      de wet: de Participatiewet.

    • d.

      bijstandsnorm: de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet of, voor zover sprake is van een IOAW of IOAZ uitkering de grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 IOAW respectievelijk artikel 5 IOAZ.

    • e.

      de peildatum: de datum waarop belanghebbende de individuele inkomenstoeslag aanvraagt zoals in artikel 4, eerste lid, van deze verordening

    • f.

      inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid van de wet, en de algemene bijstand.

    • g.

      laag inkomen: het inkomen dat niet hoger is dan 120% van de bijstandsnorm.

    • h.

      de referteperiode: de periode van 60 maanden waarin de belanghebbende een laag inkomen heeft ontvangen, welke periode gelegen mag zijn in de periode van 72 maanden direct voorafgaand aan de peildatum.

    • i.

      langdurig laag inkomen: een laag inkomen gedurende de referteperiode.

    • j.

      vermogen: het vrij te laten bescheiden vermogen zoals bedoeld in artikel 34 van de wet.

    • k.

      belanghebbende: de inwoner van de gemeente Buren van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd met een langdurig laag inkomen zonder vermogen.

    • l.

      rechthebbende: een alleenstaande, alleenstaande ouder of gezinslid met recht op individuele inkomenstoeslag.

    • m.

      niet-rechthebbende: een alleenstaande, alleenstaande ouder of gezinslid dat op grond van de artikelen 11 of 13 lid 1 van de wet is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag.

HOOFDSTUK 2. - RECHT OP INDIVIDUELE INKOMENSTOESLAG

Artikel 3. - Doelgroep

De individuele inkomenstoeslag wordt verleend aan een belanghebbende zonder uitzicht op inkomensverbetering. Een belanghebbende die wel uitzicht heeft op inkomensverbetering, zoals bedoeld in artikel 5 van deze verordening, komt niet in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag.

Artikel 4. - Uitvoering, vaststelling en vergoeding

  • 1. Het verzoek om individuele inkomenstoeslag, als bedoeld in artikel 36, eerste lid van de wet, wordt ingediend middels een door het college vastgesteld formulier.

  • 2. De individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar 40% van de bijstandsnorm naar beneden afgerond op hele tientallen.

  • 3. Indien sprake is van één of meer niet-rechthebbende gezinsleden en nog slechts één gezinslid recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt dit gezinslid in aanmerking voor de individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4. Voor toepassing van het tweede en derde lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 5. Voor de berekening van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag van het nieuwe jaar wordt gebruik gemaakt van het normniveau van juli van het jaar daaraan voorafgaand.

HOOFDSTUK 4. - INKOMENSVERBETERING

Artikel 5. - Uitzicht op inkomensverbetering

Er is uitzicht op inkomensverbetering bij de persoon die:

  • 1.

    Een opleiding als bedoeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS), dan wel een studie genoemd in Wet Studiefinanciering WSF 2000) volgt of die in de laatste 12 maanden van de referteperiode heeft gevolgd.

  • 2.

    Moet inburgeren (volgens artikel 1 lid 1 onderdeel b van de Wet Inburgering) en die niet heeft voldaan aan de inburgeringsplicht zoals omschreven in artikel 7 lid 2 van de Wet inburgering, uitgezonderd de persoon die is ontheven van de inburgeringsplicht op grond van artikel 6 lid 1 van de Wet inburgering.

  • 3.

    Naar het oordeel van het college onvoldoende heeft getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, te aanvaarden of te behouden of anderszins verwijtbaar onvoldoende medewerking heeft verleend aan de vaststelling van het recht op bijstand, tijdens de periode van 5 jaar voorafgaand aan de peildatum.

  • 4.

    In detentie verbleef tijdens de periode van 5 jaar voorafgaand aan de peildatum.

HOOFDSTUK 5. - SLOTBEPALINGEN

Artikel 6. - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt met ingang van 1 januari 2015 ingetrokken:

ode verordening ‘Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Buren’ vastgesteld op 26 juni 2012.

Artikel 7. - Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Buren.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 9 december 2014.
De griffier, G.van Droffelaar
De voorzitter, J.A. de Boer MSc

Nota-toelichting Algemeen

Algemene toelichting

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Sindsdien is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Het college kan in beleidsregels aangeven welke groepen niet in aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag en in welke gevallen personen uitzicht hebben op inkomensverbetering. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan personen aan wie in de referteperiode een maatregel is opgelegd wegens een schending van een arbeidsverplichting of een re-integratieverplichting of aan personen die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgen. Omwille van de uitvoering en leesbaarheid van deze verordening is ervoor gekozen geen aparte beleidsregels individuele inkomenstoeslag door het college te laten vaststellen en dit rechtstreeks te regelen in de verordening.

Vast te leggen regels in verordening

De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 120 procent van de toepasselijke bijstandsnorm. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden. Het college kan in (wetsinterpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. In deze verordening is er wel voor gekozen dit criterium in de verordening vast te leggen. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:

  • -

    de krachten en bekwaamheden van de persoon, en

  • -

    de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.

Overgangsrecht

Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Het is niet nodig om in deze verordening overgangsrecht op te nemen met betrekking tot eerder verstrekte langdurigheidstoeslagen, omdat artikel 78z van de Participatiewet voorziet in algemeen overgangsrecht met betrekking tot de wijzigingen in de Participatiewet als gevolg van de inwerkingtreding van de Invoeringswet Participatiewet en de Wet maatregelen WWB op 1 januari 2015. De individuele inkomenstoeslag en voorheen de langdurigheidstoeslag worden immers toegekend tegen een peildatum. Zaken die na de peildatum gebeuren hebben geen betekenis voor het recht op een dergelijke toeslag. Wie op een datum gelegen vóór 1 januari 2015 op basis van de toepasselijke verordening recht had op langdurigheidstoeslag, behoudt dat onverkort, ongeacht of hij voldoet aan de voorwaarden die per 1 januari 2015 zijn gesteld in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening. Toekenning van het recht op individuele inkomenstoeslag tegen een datum gelegen op of ná 1 januari 2015 is uitsluitend mogelijk als wordt voldaan aan de in artikel 36 van de Participatiewet en deze verordening opgenomen voorwaarden.

Wijziging leefvorm

De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten immers zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikelgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

Artikel1.- Begrippen Er is voor gekozen om betrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de IOAWE, de IOAZ, de Awb of de gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities ook de verordening moet worden gewijzigd.

Inkomen

Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Het wordt niet wenselijk geacht een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat dit het ongewenst effect kan hebben dat een persoon geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een te hoog inkomen heeft gehad in de referteperiode vanwege een eerder verstrekte toeslag. Wat voor een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag geldt, dat geldt ook voor een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag op grond van de WWB zoals die luidde vóór 1 januari 2015.

Peildatum

De peildatum is de datum waartegen een persoon individuele inkomenstoeslag aanvraagt (artikel 1 van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een persoon langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet en, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. De peildatum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een persoon zich heeft gemeld om individuele inkomenstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet en de jurisprudentie rondom artikel 44 van de Participatiewet.

Referteperiode

Verder is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 72 maanden voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting onder ‘Langdurig’.

Langdurig laag inkomen

Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan.

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld op 72 maanden.

Laag inkomen

Een inkomen is laag als het niet hoger is dan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm.

De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 120% van de toepasselijke bijstandsnorm, zal niet al te rigide mogen worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd. Gaat het inkomen van een persoon gedurende (een deel van) de referteperiode de toepasselijke bijstandsnorm maandelijks met ongeveer € 5 of meer te boven, dan is geen sprake meer van een marginale overschrijding van de bijstandsnorm die niet aan toekenning van een individuele inkomenstoeslag in de weg staat. Er is immers geen sprake van een incidentele geringe overschrijding van de bijstandsnorm of van te verwaarlozen bedragen van enkele eurocenten.

Artikel 4 - Uitvoering, vaststelling en vergoeding.

De Wet maatregelen WWB heeft artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet dusdanig gewijzigd dat een persoon een verzoek tot verlening van individuele inkomenstoeslag kan indienen. Voorheen was de langdurigheidstoeslag alleen op aanvraag verkrijgbaar. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een persoon, een besluit te nemen (artikel 1:3, derde lid, van de Awb). Een aanvraag dient in beginsel schriftelijk te worden ingediend (artikel 4:1 Awb). Dit is geregeld in artikel 4, lid 1 van deze verordening.

Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Dit is geregeld in artikel 4, lid 1, van deze verordening.

Hoogte individuele inkomenstoeslag

Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden.

Gehuwden

Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag.

Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in het tweede lid.

Indexering

In het vijfde lid is een indexeringsbepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat de verordening telkens opnieuw moet worden vastgesteld, enkel voor indexatie van de bedragen.

Artikel 5. – Uitzicht op inkomensverbetering

Omdat de uitvoering van het verstrekken van langdurigheidstoeslag is opgedragen aan het college, kunnen ten behoeve van de uitvoering nadere beleidsregels vastgesteld. Strikt genomen hoeft dit niet in een verordening te worden vastgelegd. Omwille van de leesbaarheid van deze verordening is in dit geval gekozen om te omschrijven wat we bedoelen met ‘uitzicht op inkomensverbetering’.

Bij de toepassing van artikel 5, lid 1, van deze verordening moet ervoor gewaakt worden dat studenten in de praktijk als het ware ‘categoriaal’ worden uitgesloten van langdurigheidstoeslag. Dit is namelijk niet toegestaan. Er zal altijd naar individuele omstandigheden gekeken moeten worden. Vervolgens moet er worden beoordeeld of er aanleiding is om van het gemeentelijk beleid af te wijken.

Bij de toepassing van artikel 5, lid 2, van deze verordening is er uitzicht op inkomensverbetering voor die persoon die inburgeringsplichtig is volgens de Wet Inburgering. In artikel 3, 5 en 6 van de Wet inburgering is geregeld aan wie de inburgeringspicht opgelegd wordt.

Artikel 5, lid 3, van deze verordening voorkomt dat er een individuele inkomenstoeslag wordt verstrekt aan personen die verwijtbaar langdurig afhankelijk zijn van een laag inkomen. Immers, de individuele inkomenstoeslag zou anders onbedoeld de eerdere werking van een opgelegde afstemming van de uitkering kunnen compenseren.

Artikel 6. - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 7. - Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze verordening.