Verordening Ruimtelijk Economisch Programma-Samenwerkingsverband Noord-Nederland

Geldend van 28-06-2014 t/m 17-10-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2011

Intitulé

Verordening Ruimtelijk Economisch Programma-Samenwerkingsverband Noord-Nederland

Inhoud

Hoofdstuk I        Algemene bepalingen

Artikel 1           Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. DB: het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland;

b. SNN: Samenwerkingsverband Noord-Nederland;

c. wet: Algemene wet bestuursrecht;

d. projectperiode: de periode tussen de startdatum en de einddatum van het project;

e. startdatum: de datum waarop de projectperiode van start gaat. Deze datum kan door de subsidieaanvrager worden gekozen, waarbij de gekozen datum niet voor de datum mag liggen waarop de subsidieaanvraag door het SNN is ontvangen.

f. einddatum: de laatste dag van de projectperiode

g. algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard («de algemene groepsvrijstellingsverordening») (Pb EU L 214);

h. onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

i. samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten;

j. penvoerder: de door het samenwerkingsverband aangewezen persoon of organisatie, die namens en voor de partijen in het samenwerkingsverband zorgt voor de administratieve relatie met het SNN;

k. groep: een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden: a.  een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die direct of indirect: 1.  meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan, 2.  volledig aansprakelijk vennoot is van, of 3.  overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen, en b.  laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;

l. energie:handel en distributie van aardgas, brandstoffen, productie van fossiele en niet-fossiele energie en de productie van elektriciteit en warmte. Daarnaast valt hieronder ook de opslag van energie, balancering van energie en het op elkaar afstemmen van diverse bronnen van energie.

m. watertechnologie:alle technologieën en technieken ten behoeve van het bereiden, transporteren, leveren, verzamelen, behandelen en (her)gebruiken van drinkwater, proceswater en afvalwater voor en van burgers, huishoudens, industrie, land- en tuinbouw, recreatie en toerisme, alsmede daaraan gelieerde applicatiekennis en kennis en advies over organisatie, beheer en financiering van watertechnologie.

n. healthyageing:de maatschappelijke uitdaging om langer gezond te leven en bij te dragen aan het beheersbaar houden van de (stijging van de) zorgkosten

o. agribusiness:voedingstechnologie, agribusiness (verwerkende industrie inclusief producenten van biomassa ten behoeve van biobrandstoffen of andere nieuwe grondstoffen), biotechnologie en nutrition (novelfoods, functionalfoods, nutriceutals). Activiteiten binnen de primaire sector zijn in deze definitie uitgesloten. Uitzondering hierop vormen initiatieven waarbij de primaire sector onderdeel is van een ketenproject en de verleende steun past binnen de geldende (Europese) staatssteunregels.

p. biobasedeconomy:de duurzame productie van hoogwaardige plantinhoudsstoffen (tuinbouw en akkerbouw) en de verwerking van groene grondstoffen in halffabricaten dan wel eindproducten (agribusiness, chemie, farmacie en energie).

q. sensortechnologie:technologie die het mogelijk maakt grote hoeveelheden gegevens van fysische, chemische, biologische, meteorologische, medische of ecologische veranderingen in korte tijd uiterst nauwkeurig te monitoren, registeren of verwerken en zonodig automatisch bij te sturen.

r. Uitvoeringskader REP-SNN: Het als bijlage bij deze verordening gevoegde uitvoeringskader

Artikel 2           Subsidieplafond

1. Het DB stelt een subsidieplafond vast voor het verstrekken van subsidie op in een bepaalde periode ontvangen aanvragen voor subsidiabele activiteiten die bijdragen aan het  Uitvoeringskader REP-SNN.

2. Op basis van volgorde van binnenkomst van de aanvraag wordt besloten.

Hoofdstuk II       Verstrekken van subsidie

Artikel 3           Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt ten behoeve van activiteiten die:

a. bijdragen aan de hoofddoelstelling van het REP-SNN, zijnde het versterken van kansrijke sectoren en de ruimtelijk-economische structuur van Noord-Nederland, door het stimuleren van kansrijke sectoren. Het stimuleren van de kansrijke sectoren vindt plaats door activiteiten te ondersteunen die bijdragen aan onderzoek en innovatie, kennisontwikkeling en ondernemerschap.

b. gericht zijn op versterking van één of meerdere van de volgende nationale topsectoren zoals genoemd in hoofdstuk 4 van het Uitvoeringskader REP-SNN:

- Energie

- Water, specifiek' Watertechnologie'

- Life Sciences and Health, specifiek ‘Healthy Ageing'

- Agro-food, waaronder ‘Biobased Economy'

- High Tech Materialen en Systemen, vooral High Tech Sensorsystemen,

of bijdragen aan de versterking van één of meerdere van de andere vier nationale topsectoren zoals genoemd in hoofdstuk 4 van het Uitvoeringskader REP-SNN, als wordt aangetoond dat het project een bijzondere meerwaarde heeft voor de Noord-Nederlandse kenniseconomie. Dit betreft de volgende sectoren:

- Chemie

- Logistiek

- Creatieve Industrie

- Tuinbouw en uitgangsmaterialen

Artikel 4           Aanvraag

1. Indien aanvragers van subsidie samenwerken in een samenwerkingsverband, dienen zij hun aanvraag in via een penvoerder.

2. Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een door het SNN opgesteld volledig ingevuld en rechtsgeldig ondertekend aanvraagformulier, vergezeld van de in het aanvraagformulier genoemde documenten. De subsidieaanvraag dient volledige informatie te bevatten met betrekking tot projectomschrijving, organisatie, begroting en financiering. Hiervoor dient een door het SNN verstrekt format te worden gebruikt.

Artikel 5           Afwijzing

Er wordt in ieder geval afwijzend beslist op een aanvraag om subsidie indien:

a. naar verwachting de beoogde effecten van het project niet in overwegende mate zullen terechtkomen in één of meer van de drie noordelijke provincies;

b. het project geen substantiële bijdrage levert aan de doelstellingen van het REP-SNN;

c. de startdatum en de einddatum niet eenduidig zijn gefixeerd;

d. aannemelijk is dat de activiteiten ook zonder subsidie zonder belangrijke vertraging zullen worden uitgevoerd;

e. de berekening van de kosten niet doorzichtig en verifieerbaar is;

f. de kosten waarvoor subsidie is aangevraagd niet doelmatig zijn of niet rechtstreeks zijn toe te rekenen aan het desbetreffende project;

g. de aangevraagde vorm van subsidie niet de meest geëigende vorm is;

h. het een subsidieontvanger betreft die een ondernemer is tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, zesde lid, onderdeel a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

i. een aanmerkelijke kans bestaat dat het verlenen van subsidie in strijd is met de nationale of Europese regels;

j. de activiteiten behoren tot de reguliere (bedrijfs-)activiteiten en/of verantwoordelijkheden van de aanvrager;

k. de aanvraag niet voldoet aan de overige bij of krachtens deze verordening gestelde regels.

Artikel 6           Hoogte van de subsidie

1. De subsidie bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten, met dien verstande dat van die subsidiabele kosten eerst de aan het project toe te rekenen inkomsten worden afgetrokken.

2. Ten minste 20% van de totale projectkosten dient uit eigen middelen te worden gefinancierd.

3. Het totaal van de subsidie en de betreffende cofinanciering kan niet meer bedragen dan 100% van de subsidiabele kosten van het project.

Artikel 7           Projectperiode

1. De projectperiode ligt binnen de uitvoeringsperiode van het programma (2011 t/m 2022)

2. Indien de projectperiode langer dan vijf jaren bedraagt, wordt vóór de afloop van de eerste periode van vijf jaren beoordeeld of de subsidie die is verleend, voor de resterende projectperiode (inclusief eventuele overgebleven middelen uit de eerste deelperiode), gehandhaafd kan blijven.

Artikel 8           Subsidiabele kosten

1. Voor subsidie komen de  kosten in aanmerking die aantoonbaar en onlosmakelijk verbonden zijn met de uitvoering van de te financieren activiteiten en die redelijk en billijk zijn.

2. Voor het bepalen van de subsidie worden de kosten in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidieontvanger die de kosten heeft gemaakt, omzetbelasting niet in aftrek kan brengen of niet gecompenseerd wordt uit het BTW-compensatiefonds als genoemd in artikel 2 van de Wet op het BTW-compensatiefonds.

3. Verder komen voor subsidiëring in aanmerking:

a. Loonkosten;

b. Kosten ten behoeve van promotie en publiciteit;

c. Aankoop of inbreng van grond;

d. Aankoop of inbreng van gebouwen en onroerende zaken, met inbegrip van de kosten voor aankoop, belastingen, leges en taxatiekosten;

e. Kosten van de voor het project aangeschafte machines en apparatuur en productiemiddelen;

f. Kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen;

g. Kosten gebruik machines en apparatuur van deelnemers

h. Reis- en verblijfskosten voor binnenlandse en buitenlandse reizen, voor zover deze niet  inbegrepen zijn in het integrale tarief;

i. Overige aan derden verschuldigde kosten.

Artikel 9           Niet-subsidiabele kosten

In ieder geval geen subsidiabele kosten zijn:

a. de eventuele restwaarde van specifiek voor de subsidiabele activiteiten aangeschafte apparatuur;

b. kosten verbonden aan de oprichting van een privaatrechtelijk rechtspersoon;

c. rentekosten, boetes, kosten uit hoofde van financiële transacties en gerechtskosten;

d. kosten die verband houden met de uitgifte van aandelen;

e. kosten van verwerving ter zake van concessies en vergunningen;

f. kosten van goodwill die van derden is verkregen;

g. winstopslagen bij transacties binnen een groep. Transacties binnen een groep dienen op basis van kostprijzen te worden verrekend.

Hoofdstuk III Standaardmethoden van berekenen subsidiabele kosten

Artikel 10         Berekening loonkosten

1. Voor de berekening van de subsidiabele loonkosten kan de aanvrager kiezen uit:

a. de loonkosten-plus-overhead-systematiek, opgenomen in lid 2

b. de vaste-uurtarief-systematiek, opgenomen in lid 3, of

c. een andere door het Rijk, Rijksinstantie of de Europese Commissie aanvaarde en gebruikelijke methode, opgenomen in lid 4.

2. Indien de aanvrager kiest voor de loonkosten-plus-overhead-systematiek, worden de subsidiabele kosten berekend op basis van het brutoloon volgens de loonstaat van de betrokken medewerkers, verhoogd met de wettelijke dan wel op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van 1.650 productieve uren per jaar bij een voltijds dienstverband van 40 uren, vermeerderd met een vaste opslag voor indirecte kosten van 30%.

Per medewerker zijn jaarlijks maximaal 1.650 gedeclareerde uren subsidiabel.

3. Indien de aanvrager kiest voor de vaste-uurtarief-systematiek, worden de subsidiabele kosten berekend door het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gemaakt te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 40,--, waarin zowel de directe loonkosten als daaraan toegerekende indirecte kosten zijn begrepen.

4. Indien de aanvrager kiest voor een door het Rijk, Rijksinstantie of de Europese Commissie aanvaarde methode, dan dient de aanvrager bewijsstukken van aanvaarding te overleggen.

5. De loonkosten per fte zijn, in voor komende gevallen, slechts subsidiabel voor zover deze voldoen aan de ‘wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector'.

Artikel 11         Berekening overige kosten

1. De subsidiabele kosten worden berekend op basis van een voor de subsidieontvanger gebruikelijke en controleerbare methode, die is gebaseerd op bedrijfseconomische grondslagen en normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en die de subsidieontvanger stelselmatig toepast.

2. Subsidie wordt verstrekt over de aanschafwaarde van materiële vaste activa wanneer de aanschaf van de betreffende materiële vaste activa het doel van het subsidieproject betreft of wanneer deze aanschaf onderdeel uit maakt van het doel van het project. Wanneer materiële vaste activa niet het doel van het project betreffen en zij worden ingezet c.q. aangeschaft om dit doel te kunnen bereiken (rand voorwaardelijk) dan dienen de jaarlijkse exploitatiekosten (afschrijvingen) te worden toegerekend aan het project, rekening houdend met algemeen aanvaarde bedrijfseconomische principes in deze en de mate van gebruik van de betreffende materiële vaste activa voor het project.

3. De kosten voor aankoop of inbreng van grond zijn gebaseerd op de objectief aangetoonde actuele marktwaarde, blijkend uit bij de aanvraag om subsidievaststelling gevoegde gegevens en documenten en inclusief kosten voor de overdracht en taxatie.

4. De kosten voor aankoop of inbreng van gebouwen en onroerende zaken zijn gebaseerd op de objectief aangetoonde actuele marktwaarde, blijkend uit bij de aanvraag om subsidievaststelling gevoegde gegevens en documenten, als voor het gebouw of onroerende zaken in de afgelopen 10 jaar geen nationale of communautaire steun is verleend.

Het onroerend goed dient gedurende minimaal vijf jaar na de datum van de definitieve vaststelling van de subsidie, met uitzondering van gebouwen en onroerende zaken die als onderdeel van het project worden gesloopt, voor de vastgestelde bestemming te worden gebruikt. Elke wijziging in de bestemming van het onroerend goed binnen deze periode, die de aard of de omstandigheden van de uitvoering van het project zou veranderen, dan wel de wijziging in het eigendom van het onroerend goed, dient ter goedkeuring aan het SNN te worden voorgelegd.

5. De kosten van voor het project aangeschafte machines en apparatuur zijn gebaseerd op de objectief aangetoonde marktwaarde, blijkend uit bij de aanvraag om subsidievaststelling gevoegde gegevens en documenten en verminderd met de restwaarde.

6. De kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen dienen te zijn gebaseerd op historische aanschafprijzen

7. De kosten van het gebruik voor het project van machines en apparatuur die in het bezit zijn van een deelnemer aan het kennisproject of van derden dienen te zijn gebaseerd op de objectief aangetoonde actuele marktwaarde, blijkend uit bij de aanvraag om subsidievaststelling gevoegde gegevens en documenten.

Hoofdstuk IV      Beslissing aanvraag

Artikel 12         Penvoerder

Indien de subsidie wordt verstrekt aan deelnemers in een samenwerkingsverband wordt de beschikking aan de penvoerder gezonden.

Artikel 13         Uitvoering

1. Het project dient te worden uitgevoerd overeenkomstig het bij de subsidieaanvraag ingediende projectplan, inclusief begroting en financieringsplan.

2. Wijzigingen in het projectplan dienen vooraf aan het SNN ter goedkeuring te worden voorgelegd. De aanvrager c.q. subsidieontvanger doet onmiddellijk mededeling aan het SNN zodra aannemelijk is dat:

a. het project niet, niet tijdig of niet geheel zal worden uitgevoerd;

d. niet, niet tijdig, of niet geheel aan de subsidieverplichtingen zal worden voldaan;

c. hij van plan is het project ten opzichte van de aanvraag en de verleningsbeschikking te wijzigen.

3. De aanvrager c.q. subsidieontvanger doet direct mededeling aan het SNN van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op hem van toepassing verklaren van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, een verzoek tot verlening van surseance van betaling aan hem of een verzoek tot faillietverklaring van hem.

Artikel 14         Administratie

1. De subsidieontvanger voert een zodanige administratie dat daaruit altijd op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden:

a. de aard, inhoud en voortgang van de verrichte werkzaamheden;

b. het aantal eenheden dat per kostendrager is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

c. het aantal uren dat per persoon is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

d. de specifiek ten behoeve van de activiteiten gemaakte en betaalde kosten.

2. De door de subsidieontvanger bijgehouden administratie dient, behalve in de subsidiabele kosten, ook inzicht te verschaffen in de niet-subsidiabele kosten, voor zover hiervan sprake is bij een project.

3. De administratie wordt tot en met 31 december 2025 bewaard.

4. De subsidieontvanger stelt de indicatoren, zoals deze in hoofdstuk 5 van het Uitvoeringskader REP-SNN zijn opgenomen, beschikbaar voor de raming vooraf en metingen tussentijds en achteraf van de effecten van het project. Er dient bij de raming vooraf en de metingen tussentijds en achteraf een onderbouwing aangeleverd te worden van de (verwachte) uitkomsten op deze indicatoren. Als er sprake is van verwachtingen dan dient dit duidelijk te zijn aangegeven.

5. De subsidieontvanger dient minimaal één keer per jaar een rapportage in te dienen over de inhoudelijke voortgang (een voortgangsverslag en rapportage over de gerealiseerde indicatorenwaarden) en de financiële voortgang (de gemaakte en betaalde subsidiabele kosten) van het project. Gerapporteerd dient te worden in het daartoe door het SNN verstrekte format.

6. Indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, dienen zij hun rapportages in via de penvoerder.

Artikel 15         Voorschotten

1. Op aanvraag van de subsidieontvanger kan een eerste voorschot van 30% van de subsidie van de subsidie voor een  in de verleningsbeschikking genoemde periode worden verleend, nadat het SNN van de subsidieontvanger het volgende heeft ontvangen:

a. een schriftelijke verklaring dat met de uitvoering van het project is begonnen;

b. een schriftelijke verklaring omtrent de wijze waarop de financiering is zeker gesteld, vergezeld van kopieën van de financieringsovereenkomsten;

c. indien sprake is van een project waarbij wordt samengewerkt door verschillende partners: een afschrift van de getekende samenwerkingsovereenkomst;

d. bij aanbestedende diensten en daarmee gelijkgestelde diensten, een overzicht van de lopende of reeds afgeronde aanbestedingsprocedures, inclusief de gevolgde aanbestedingswijze;

e. de wijze waarop in voorkomende gevallen wordt voldaan aan gestelde aanvullende voorwaarden, zoals deze zijn opgenomen in de subsidieverleningsbeschikking.

2. Op aanvraag van de subsidieontvanger kan met behulp van het daartoe ingevulde declaratieformulier het tweede voorschot van 30% van de subsidie voor een in de verleningsbeschikking genoemde periode verleend worden, indien aangetoond is dat 30% van de totale subsidiabele kosten is gemaakt en betaald en voldaan is aan alle van toepassing zijnde voorwaarden.

3. Op aanvraag van de subsidieontvanger van het project kan een derde voorschot van 20% van de subsidie voor de in de verleningsbeschikking genoemde periode verleend worden, indien 60% van de totale subsidiabele kosten is gemaakt en betaald en voldaan is aan alle van toepassing zijnde voorwaarden.

4. Op aanvraag van de subsidieontvanger kan indien de financiële situatie van de projectindiener daartoe noopt in uitzonderingsgevallen, met behulp van het daartoe ingevulde declaratieformulier, een vierde voorschot van 10% verstrekt worden, indien aangetoond is dat 80% van de totale subsidiabele kosten is gemaakt en betaald en voldaan is aan alle van toepassing zijnde voorwaarden.

5. Indien de subsidie is verleend aan een door het Agentschap NL aangewezen Technologisch Top Instituut (TTI) dan geldt, in afwijking op het hierboven in lid 1 tot en met 4 genoemde, een apart bevoorschottingsschema. Dit schema wordt samen met de subsidieontvanger vastgesteld op basis van het verwachte kasritme en zal tijdens de looptijd van het project telkens geactualiseerd worden.

6. Elke subsidieontvanger kan door het SNN worden verzocht om bij een voorschotverzoek een separate accountantsverklaring, conform het daartoe vastgestelde model, te overleggen.

7. Indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, worden de voorschotten verstrekt via de penvoerder aan de subsidieontvanger. Deze betaling geldt als betaling aan de subsidieontvanger.

Hoofdstuk V       Intrekking

Artikel 16         Intrekking/wijziging subsidieverlening

Onverminderd de artikelen 4:48 en 4:50 van de wet en artikel 14 van de Kaderverordening subsidies Samenwerkingsverband Noord-Nederland 2000 kan een besluit tot subsidieverlening worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd, indien:

a. het project niet wordt uitgevoerd volgens de voorschriften van deze verordening;

b. het project niet in overeenstemming is met het doel van deze verordening;

Artikel 17         Terugvordering

1. Betaling van een terugvordering geschiedt door bijschrijving op een rekening van de provincie Groningen.

2. Het DB heeft de mogelijkheid een geldschuld ten aanzien van een terugvordering te verrekenen met nog te uit te keren subsidie.

3. Verleende subsidies en voorschotten worden niet uitgekeerd en reeds uitgekeerde voorschotten en vastgestelde subsidies kunnen onmiddellijk en zonder enige ingebrekestelling worden teruggevorderd:

a. zodra de subsidieontvanger is medegedeeld dat afwijzend is beslist op een verzoek om vaststelling van de subsidie;

b. indien en voor zover de definitief vastgestelde subsidie lager is dan de som van de reeds uitgekeerde voorschotten;

c. zodra de subsidieverleningsbeschikking is ingetrokken;

d. zodra, binnen een periode van vijf jaar na datum van de definitieve vaststelling van de subsidie, blijkt dat de zaken waarvoor de subsidie is verleend buiten gebruik zijn gesteld, van functie en/of eigenaar zijn veranderd, dan wel zijn verplaatst buiten het gebied waar het subsidieprogramma van toepassing is, tenzij hiervoor expliciet door het SNN toestemming is verleend.

Hoofdstuk VI      Subsidievaststelling

Artikel 18         Aanvraag vaststelling

1. De subsidieontvanger dient zijn aanvraag om subsidievaststelling in uiterlijk dertien weken na de einddatum, het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid.

2. De aanvraag wordt ingediend door middel van een door het SNN opgesteld formulier. De aanvraag gaat, overeenkomstig in het formulier is vermeld, vergezeld van de in het formulier aangegeven documenten, waaronder een inhoudelijk eindverslag conform het daartoe door het SNN verstrekt format.

3. Indien de subsidie is verleend aan een door het Agentschap NL aangewezen Technologisch Top Instituut (TTI) dan dient de aanvraag om subsidievaststelling, in afwijking op het hierboven in lid 1 genoemde, uiterlijk 6 maanden na de einddatum te worden ingediend.

Artikel 19         Penvoerder

1. nIdien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, dienen zij hun aanvraag tot subsidievaststelling in via de penvoerder.

2. Indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, wordt het subsidiebedrag aan de penvoerder betaald. Deze betaling geldt als betaling aan de subsidieontvangers.

Artikel  20        Vaststelling

1. Projectkosten zijn alleen subsidiabel indien zij  binnen de projectperiode zijn gemaakt en zijn betaald vóór het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling, met uitzondering van kosten ten behoeve van eventuele accountantswerkzaamheden die verricht worden ten behoeve van (het verzoek tot) vaststelling.

2. Het subsidiebedrag zal naar evenredigheid worden verlaagd indien de werkelijke subsidiabele kosten lager worden vastgesteld dan de in de subsidieverleningsbeschikking opgenomen begrote subsidiabele kosten of wanneer de werkelijke inkomsten hoger zijn dan geraamd in de projectbegroting en/of de subsidieverleningsbeschikking.

3. Indien met een project inkomsten worden gegenereerd, dan worden de inkomsten van de subsidiabele kosten afgetrokken.

4. Indien sprake is van een subsidie in een exploitatietekort dan geldt het volgende:

a. indien de subsidie is verleend op basis van een aandeel in het exploitatietekort, dan is de verleende subsidie een aandeelfinanciering ten opzichte van de overige partijen die het project financieren. De verhouding tussen de financiers in de subsidieverleningsbeschikking zal gehandhaafd worden in de definitieve vaststelling;

b. ten opzichte van bijdragen of inkomsten van onbekenden, zoals verwachte inkomsten uit de markt, is de verstrekte subsidie een restfinanciering en zal ook bij de definitieve vaststelling op die wijze vastgesteld worden;

c. bij een gemengde financiering met deels bijdragen van projectparticipanten en deels verwachte inkomsten uit de markt, wordt het tekort van het project bij de vaststelling als geheel bepaald en vervolgens naar rato aan de financieringsparticipanten toegerekend op basis van de in de subsidieverleningsbeschikking vermelde financiering.

5. De subsidie kan in elk geval lager of op nihil worden vastgesteld of worden ingetrokken, indien:

a. de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen in de onderneming gezien de rentabiliteit en de aard van de onderneming niet aanvaardbaar is of indien gerede twijfel bestaat omtrent het voortbestaan van de onderneming;

b. op de subsidieontvanger de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen van toepassing is verklaard, aan de subsidieontvanger surseance van betaling is verleend of de subsidieontvanger failliet is verklaard;

c. de activiteiten in strijd met nationale of Europese regelgeving zijn uitgevoerd.

Hoofdstuk VII     Slotbepalingen

Artikel 21         Publiciteit

1. In alle externe communicatie omtrent een project dient te worden vermeld dat het project mede mogelijk gemaakt is door een bijdrage van het SNN, waarbij in elk geval het logo van SNN dient te worden getoond. Indien ook gebruik gemaakt wordt van een tekst dan dient deze te luiden: "dit project wordt medegefinancierd door het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN), Ruimtelijk Economisch Programma".

2. In geval van infrastructuur- en (ver)bouwprojecten gelden de volgende aanvullende voorwaarden:

a. tijdens de uitvoering van het project dient een informatiebord te worden geplaatst op een voor het publiek zichtbare plaats. Hierop dienen in elk geval te worden vermeld: de titel van het project, het SNN-logo (in kleur) en de tekst "dit project wordt medegefinancierd door het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN), Ruimtelijk Economisch Programma". Het logo en bijbehorende teksten dienen voldoende leesbaar te zijn;

b. het informatiebord dient maximaal 6 maanden na realisatie van het project te worden verwijderd;

c. bij permanent voor het publiek toegankelijke projecten dient na realisatie van het project een permanent gedenkbord/plaquette te worden aangebracht op een voor het publiek zichtbare plaats. Hierop dienen in elk geval te worden vermeld: de titel van het project, het SNN-logo (in kleur) en de tekst "dit project is medegefinancierd door het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN), Ruimtelijk Economisch Programma".

Het logo en bijbehorende teksten dienen voldoende leesbaar te zijn.

Artikel 22         Toezichthouders

1. Ten behoeve van de uitvoering van deze verordening kunnen toezichthouders als bedoeld in artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht worden aangewezen door het DB.

2. De in het eerste lid bedoelde toezichthouders zijn belast met het toezicht op de naleving van de in of krachtens de Algemene wet bestuursrecht en in of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.

Artikel 23         Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na plaatsing in het Provinciaal Blad en werkt terug tot 1 januari 2011.

Artikel 24         Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening REP-SNN

Artikel 27         Middelen I&M

Deze verordening is ook van toepassing op subsidiemiddelen die vanuit het Ministerie van Infrastructuur & Milieu (I&M) aan het SNN zijn gedecentraliseerd ten behoeve van TTIWetsus.

Toelichting op de verordening REP-SNN

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 3

In artikel 3 is opgenomen datsubsidie kan worden verstrekt ten behoeve van activiteiten die bijdragen aan de hoofddoelstelling van het REP-SNN en die één of meerdere van de vijf nationale topsectoren  Energie, Water, Life-sciencesand Health, Agro-food (waaronder BiobasedEconomy) en High Tech Materialen en Systemen versterken. Deze vijf nationale topsectoren zijn ook belangrijke economische clusters in Noord-Nederland. Als uitzondering hierop kan ook subsidie worden verstrekt voor projecten die één of meerdere van de overige vier nationale topsectoren ondersteunen, mits het gaat om projecten die aantoonbaar een meerwaarde voor de Noord-Nederlandse kenniseconomie hebben. De subsidieaanvrager dient dit in voldoende mate aan te tonen bij de aanvraag.

Artikel 4 lid 2

Voor het indienen van een subsidieaanvraag stelt het SNN vaste formats ter beschikking. De aanvrager is verplicht om deze formats te gebruiken. Het betreft onder andere formats voor het subsidieaanvraagformulier, projectplan, kostenbegroting, financieringsplan en staatssteunanalyse.

Artikel 5 sub i

Uit artikel 5 aanhef en sub i blijkt dat de aanvraag wordt afgewezen indien een aanmerkelijke kans bestaat dat het verlenen van subsidie in strijd is met de nationale of Europese regels. Dat kan het geval zijn indien er een aanmerkelijke kans bestaat dat het verlenen van subsidie zal leiden tot het verlenen van ongeoorloofde staatssteun in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Staatssteun

Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie en het Gerecht van de Europese Unie blijkt dat er sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie indien aan vier voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet een voordeel door de overheid worden verleend. Ten tweede moet het voordeel worden verleend aan ondernemingen. Ten derde moet dit voordeel selectief zijn. Ten slotte moet het voordeel de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen en een invloed op de handel tussen lidstaten hebben. In het kader van deze regeling wordt altijd aan de eerste en aan de laatste voorwaarde voldaan. Aan de derde voorwaarde wordt gezien deze regeling ook bijna altijd voldaan.

Ook kan de conclusie zijn dat de verlening van subsidie aan het project niet leidt tot staatssteun, omdat de subsidie als De-minimisis te verstrekken conform Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (Pb EU 2013, L 352), indien de aanvrager heeft verklaard te kunnen voldoen aan de betreffende voorwaarden.

Indien het dagelijks bestuur van het SNN op basis van het projectplan tot het oordeel komt dat de verstrekking van subsidie aan het project leidt tot staatssteun in de zin van artikel 107, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met betrekking ten aanzien van de in het projectplan opgenomen uit te voeren activiteiten en subsidie voor de betreffende activiteiten ook niet als geoorloofde staatssteun kan worden aangemerkt, zal de aanvraag worden afgewezen.

Voor het bepalen of een activiteit geoorloofde staatssteun bevat wordt verwezen naar de regelgeving van de Europese commissie en door de Europese commissie goedgekeurde nationale regelgeving en dan het bijzonder naar:

- De Algemene Groepsvrijstellingsverordening (thans verordening (EG) Nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008);

- De Omnibus Decentraal-regeling, op basis waarvan steun kan worden verleend voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (OO&I);

- De mogelijkheid dat een project  specifiek bij beschikking van de Europese commissie is goedgekeurd.

Artikel 6 lid 2

Onder "eigen middelen" wordt verstaan de eigen bijdrage in de projectkosten van de  subsidieontvanger en de overige projectpartners (indien van toepassing). Dit kan een eigen bijdrage in ‘cash' en/of in natura zijn.

Artikel 7 lid 1

31 december 2022 is de einddatum van het programma. Dit betekent dat alle projecten uiterlijk op deze datum dienen te zijn afgerond.

Artikel 10 lid 1 sub c

Een voorbeeld van een door het Rijk aanvaarde methode is de Integrale Kosten Systematiek (IKS) van Agentschap NL. Hiervoor dient een goedkeuringsverklaring van Agentschap NL te worden overlegd.

Artikel 14 lid 5

Per jaar dient minimaal één keer een voortgangsrapportage te worden ingediend. Voor ieder project afzonderlijk worden in de subsidieverleningsbeschikking nadere voorwaarden opgenomen over de periode waarop de jaarlijkse rapportage betrekking moet hebben en wanneer deze uiterlijk moet worden ingediend.

Artikel 18 lid 2

Voor het indienen van een aanvraag om subsidievaststelling stelt het SNN vaste formats ter beschikking. De aanvrager is verplicht om deze formats te gebruiken. Het betreft onder andere formats voor het vaststellingsformulier en het eindverslag.

Artikel 20 lid 5 sub c

Uit artikel 21 lid 5 aanhef en sub c blijkt dat de subsidie lager kan worden vastgesteld, indien de activiteiten in strijd met de nationale of Europese regelgeving zijn uitgevoerd. Hierbij kan men denken aan staatssteun of aan de nationale en Europese regelgeving met betrekking tot aanbesteden.

Aanbesteding

Wanneer een eindbegunstigde of subsidieontvanger een aanbestedende dienst is en sprake is van verstrekking van opdrachten voor infrastructurele werken, leveringen of diensten of als de eindbegunstigde of subsidieontvanger in het project een opdracht plaatst die voor meer dan 50% rechtstreeks door aanbestedende diensten wordt gesubsidieerd dan dient voldaan te worden aan de regelgeving voor aanbesteden, waarbij de geldende drempels en procedures gevolgd dienen te worden.

Artikel 21

Het SNN-logo kan worden gedownload van de website http://www.snn.eu/.