Regeling vervallen per 15-12-2023

Bomenverordening Vlaardingen 2010

Geldend van 21-10-2010 t/m 14-12-2023 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2010

Intitulé

Bomenverordening Vlaardingen 2010

De gemeenteraad van Vlaardingen,

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 31 augustus 2010, R.nr. 57.1; 

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Boswet;

Overwegende dat het wenselijk is regels te stellen om houtopstanden duurzaam in stand te houden en monumentale houtopstanden te behouden

Besluit:

vast te stellen de volgende Bomenverordening Vlaardingen 2010 en de daarbij behorende toelichting.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder

  • a.

    boom: een houtachtig, opgaand vitaal gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 10 cm op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. Indien het betreft houtopstand in privaat eigendom op percelen van minder dan 750 m2, geldt in afwijking van het in vorige zin bepaalde een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 35 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam;

  • b.

    houtopstand: één of meer bomen of boomvormers, mogelijk onderdeel uitmakend van hakhout, een houtwal, een beplanting van bosplantsoen of een struweel;

  • c.

    monumentale boom: bijzondere beschermwaardige houtopstand met een relatief hoge leeftijd en met een bijzondere schoonheid- of zeldzaamheidswaarde, of met een bijzondere functie in de omgeving en opgenomen in de lijst als bedoeld in artikel 3 van deze verordening;

  • d.

    dode of afgestorven boom: boom, waarbij in het groeiseizoen geen sprake meer is van bladvorming;

  • e.

    dunning: een velling, die uitsluitend als verzorgingsregel ter bevordering van de ontwikkeling van de overblijvende houtopstand beschouwd moet worden;

  • f.

    vellen: rooien, kappen, verplanten, het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel met inbegrip van kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kan hebben;

  • g.

    bebouwde kom Boswet: de bebouwde kom van de gemeente, zoals vastgesteld in het kader van de wegenverkeerswetgeving;

  • h.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • i.

    college: burgemeester en wethouders van Vlaardingen;

  • j.

    boomwaarde: de monetaire waarde van een boom:

  • k.

    boomkwaliteit: de door een deskundige beoordeelde kwaliteit van een boom naar in ieder geval maatstaven van conditie, beheerbaarheid en veiligheid van de boom;

  • l.

    bomen effect analyse: een beoordeling door een deskundige van de gevolgen van voorgenomen werkzaamheden, zoals ondermeer bouw, aanleg en ophoging voor duurzame instandhouding van de aanwezige houtopstand.

Artikel 2 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstand in privaat eigendom op percelen van minder dan 150 m2, tenzij het houtopstand betreft als bedoeld in artikel 3.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstand die aantoonbaar op bedrijfseconomische wijze wordt geëxploiteerd als bedoeld in artikel 15 van de Boswet.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt verder niet voor:

    • a.

      houtopstand die moet worden geveld bij of krachtens de Plantenziektenwet gestelde bepalingen;

    • b.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens een aanschrijving van het college;

    • c.

      houtopstand die moet worden geveld vanwege iepziekte;

    • d.

      dode of afgestorven bomen;

    • e.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • f.

      het vellen in de zin van het treffen van noodzakelijke voorbereidingsmaatregelen, zoals ondermeer het op zodanige wijze aanpassen van de wortelkluit, teneinde op een later moment de boom te kunnen verplanten;

    • g.

      het periodiek knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

Artikel 3 Monumentale bomen

  • 1. Het college stelt een lijst vast met monumentale bomen.

  • 2. De in het eerste lid genoemde lijst bevat in ieder geval de bomen voorkomende in het landelijk Register van Monumentale Bomen van de Bomenstichting, aangevuld met lokale en toekomstige monumentale bomen en andere bijzondere houtopstand.

  • 3. De lijst wordt regelmatig bijgewerkt en vastgesteld door het college.

  • 4. De lijst omvat in ieder geval een voor een ieder goed herkenbare omschrijving, de standplaats, het kadastrale perceelsnummer, de rechthebbende en de reden van registratie van iedere houtopstand.

  • 5. De rechthebbende van een houtopstand die vermeld staat op de lijst van monumentale bomen is verplicht het college onmiddellijk mededeling te doen van:

    • .

      eigendomsoverdracht van het perceel waarop houtopstand zich bevindt;

    • .

      het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van de houtopstand;

    • .

      de dreiging dat de houtopstand geheel of gedeeltelijk teniet kan gaan.

Artikel 4 Aanvraag omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstand

  • 1. De omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand wordt aangevraagd door of namens, dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2. Wanneer door of namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan het bevoegd gezag een afschrift is toegezonden van de ontvangstbevestiging van een melding als bedoel in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het bevoegd gezag dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Artikel 5 Toetsingsgronden omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand

  • 1. Het bevoegd gezag kan de aanvraag om omgevingsvergunning weigeren te verlenen of verlenen.

  • 2. Een omgevingsvergunning kan worden geweigerd indien naar het oordeel van het bevoegd gezag:

    • a.

      de belangen van verlening niet opwegen tegen het belang van duurzame instandhouding van de houtopstand; of

    • b.

      de belangen van verlening niet opwegen tegen het belang van behoud van de houtopstand op basis van één of meer van de volgende waarden:

      • .

        natuur- en milieuwaarden;

      • .

        landschappelijke waarden;

      • .

        cultuurhistorische waarden;

      • .

        beeldbepalende waarden;

      • .

        waarden van stads- en dorpsschoon;

      • .

        waarden voor recreatie en leefbaarheid.

  • 3. Onder belang van verlening kan vallen een situatie waarbij naar het oordeel van het bevoegd gezag sprake is van ernstige overlast.

  • 4. Een vergunning voor het vellen van een monumentale boom, die is opgenomen in de lijst van artikel 3, wordt slechts bij uitzondering verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag:

    • a.

      een ruimtelijke ontwikkeling van zwaarwegend openbaar belang of zwaarwegend maatschappelijk belang opweegt tegen het duurzaam behoud van de monumentale boom en voorafalternatieven zorgvuldig zijn onderzocht, maar als onmogelijk of zeer onwenselijk zijn aangemerkt; of

    • b.

      de omstandigheden naar boomdeskundige maatstaven zodanig zijn dat duurzaam behoud van de monumentale boom niet mogelijk is; of

    • c.

      de instandhouding naar boomdeskundige maatstaven niet langer verantwoord is ter voorkoming van letstel of schade.

Artikel 6 Acuut gevaar, spoedeisend belang

De burgemeester is, in afwijking van artikel 2, eerste lid, bevoegd om toestemming te geven tot direct vellen indien sprake is van acuut gevaar of vergelijkbaar spoedeisend belang.

Artikel 7 Bijzondere voorschriften

  • 1. Het bevoegd gezag kan aan de omgevingsvergunning het voorschrift verbinden dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag gegeven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2. Onder de in lid 1 bedoelde aanwijzing behoort in ieder geval de verplichting dat niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 3. Indien niet ter plaatse kan worden herplant, kan tot de aan de omgevingsvergunning tot het vellen te verbinden voorschriften behoren het voorschrift dat een financiële bijdrage gestort dient te worden in het gemeentelijke Bomenfonds op basis van nader door het college te stellen regels.

  • 4. De verplichtingen en voorschriften van dit artikel kunnen gelden voor bomen kleiner dan de in artikel 1 genoemde minimummaat.

  • 5. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften behoren aanwijzingen ter bescherming van nabijgelegen houtopstand of te behouden houtopstand.

Artikel 8 Wijziging van voorschriften omgevingsvergunning en intrekking van omgevingsvergunning

  • 1. Het bevoegd gezag kan voorschriften van een omgevingsvergunning wijzigen:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien na het verlenen van de omgevingsvergunning op grond van verandering van inzichten of omstandigheden opgetreden na het verlenen daarvan, wijziging van de voorschriften van de omgevingsvergunning noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de voorschriften omgevingsvergunning zijn vereist.

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien na het verlenen van de omgevingsvergunning op grond van verandering van inzichten of omstandigheden opgetreden na het verlenen daarvan, wijziging of intrekking van de omgevingsvergunning noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan omgevingsvergunning is vereist;

    • c.

      indien de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen.

    • d.

      indien van de omgevingsvergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen de daarin gestelde termijn.

Artikel 9 Zelfstandige herplant- en instandhoudingsplicht

  • 1. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn.

  • 2. Onder de in lid 1 bedoelde aanwijzing behoort in ieder geval de verplichting dat niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 3. Indien niet ter plaatse kan worden herplant wordt een financiële bijdrage gestort in het gemeentelijk Bomenfonds op basis van nader door het college te stellen regels.

  • 4. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 5. De verplichtingen en voorschriften van dit artikel kunnen gelden voor bomen kleiner dan de in artikel 1 genoemde minimummaat.

Artikel 10 Schadevergoeding

Het college beslist op een verzoek om schadevergoeding bij weigering van een vergunning tot vellen op grond van artikel 17 van de Boswet.

Artikel 11 Afstand van de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5: 42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heesters en heggen.

Artikel 12 Bestrijding van boomziekten

  • 1. Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende op de bomen, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      houtopstand te vellen;

    • b.

      conform overheidsrichtlijnen de gevelde houtopstand direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden gevelde bomen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het onder het tweede lid gestelde verbod.

  • 4. Het niet voldoen aan de in het eerste lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en rekening van aangeschrevene, door of namens het college kunnen worden verricht.

Artikel 13 Bescherming publieke houtopstand

  • 1. Het is verboden om houtopstanden, die publiek eigendom zijn:

    • a.

      te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

    • b.

      daaraan snoeiwerk te verrichten, behoudens door het college opgedragen boomverzorgende taken.

  • 2. Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan een publieke houtopstand aan te brengen of anderszins te bevestigen, behoudens ontheffing van het college.

Artikel 14 Nadere regels

Het college is bevoegd nadere regels te stellen betreffende het bepaalde in deze verordening.

Artikel 15 Toezicht

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in artikel 12, en artikel 13 zijn belast medewerkers van de afdeling Openbare Werken.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van de bovenstaande artikelen belast de bij het besluit van het college aan te wijzen personen.

Artikel 16 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in artikel 12 en artikel 13 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 17 Overgangsbepaling

Aanvragen om een vergunning als bedoeld in artikel 2 die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld volgens het recht zoals dat gold vóór het tijdstip waarop artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking is getreden.

Artikel 18 Slotbepaling

  • 1. Deze verordening wordt aangehaald als “Bomenverordening Vlaardingen 2010”.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op het tijdstip waarop artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking treedt.

  • 3. Op het in het vorige lid genoemde tijdstip vervalt de Bomenverordening Vlaardingen 2005.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Vlaardingen, gehouden op 30 september 2010  
De griffier, De voorzitter,
A.J. van der Steen (wnd.) mr. T.P.J. Bruinsma

Bijlage 1 WABO-BIJLAGE

Overzicht van de voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het vellen of doen vellen van houtopstanden belangrijke bepalingen uit de Wabo.

Aanvraag

De gegevens en bescheiden die een aanvrager moet overleggen bij een aanvraag van een omgevingsvergunning zijn uniform geregeld in de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor), artikelen 1.3 en 7.5.

Artikel 1.3 Indieningsvereisten bij iedere aanvraag

  • 1.

    In de aanvraag vermeldt de aanvrager:

    • a.

      de naam, het adres en de woonplaats van de aanvrager, alsmede het elektronische adres van de aanvrager, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;

    • b.

      het adres, de kadastrale aanduiding dan wel de ligging van het project;

    • c.

      een omschrijving van de aard en de omvang van het project;

    • d.

      indien de aanvraag wordt ingediend door een gemachtigde: zijn naam, adres en woonplaats, alsmede het elektronisch adres van de gemachtigde, indien de aanvraag met een elektronisch formulier wordt ingediend;

    • e.

      indien het project wordt uitgevoerd door een ander dan de aanvrager: zijn naam, adres en woonplaats.

  • 2.

    De aanvrager voorziet de aanvraag van een aanduiding van de locatie van de aangevraagde activiteit of activiteiten. Deze aanduiding geschiedt met behulp van een situatietekening, kaart, foto’s of andere geschikte middelen.

 

Artikel 7.5 Vellen van houtopstand

  • 1.

    In of bij de aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder g, van de wet, identificeert de aanvrager op de aanduiding, bedoeld in artikel1.3, tweede lid iedere houtopstand waarop de aanvraag betrekking heeft met een nummer.

  • 2.

    In of bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, vermeldt de aanvrager per genummerde houtopstand:

    • a.

      de soort houtopstand;

    • b.

      de locatie van de houtopstand op het voor-, zij- dan wel achtererf;

    • c.

      de diameter in centimers, gemeten op 1,30 meter vanaf het maaiveld;

    • d.

      de mogelijkheden tot herbeplanten, alsmede het eventuele voornemen om op een daarbij te vermelden locatie tit herbeplanten van een daarbij te vermelden aantal soorten over te gaan.

 

Op grond van de Wabo dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand bovenstaande gegevens te overleggen.

 

Nadere gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag

De mate waarin gedetailleerde gegevens nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag, is telkens afhankelijk van de omstandigheden van het geval en wordt daarom overgelaten aan het oordeel van het bevoegd gezag.

Dit geldt eveneens voor de andere gegevens en bescheiden die nodig kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag en die niet als zodanig zijn genoemd in de ministeriële regeling met indieningsvereisten.

 

In dit verband verwijst artikel 4.4 Besluit omgevingsrecht (Bor) in het eerste lid naar artikel 4:2, tweede lid, van de Awb.

 

Artikel 4.4 Besluit Omgevingsrecht (Bor)

  • 1.

    Onverminderd artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en voor zover dat naar het oordeel van het bevoegd gezag nodig is voor het nemen van de beslissing op de aanvraag, verstrekt de aanvrager bij de aanvraag de bij ministeriële regeling aangewezen gegevens en bescheiden ten aanzien van de activiteiten binnen het project waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde gegevens en bescheiden behoeven niet te worden verstrekt voor zover het bevoegd gezag reeds over die gegevens of bescheiden beschikt.

  • 3.

    De gegevens en bescheiden worden door de aanvrager gekenmerkt als behorende bij de aanvraag.

 

Artikel 4: 2, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht

De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

 

Dit betekent dat het bevoegd gezag de mogelijkheid heeft om naast de indieningsvereisten uit de Mor, om nadere gegevens te verzoeken.

Deze mogelijkheid is beperkt tot gegevens en bescheiden die nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag. De procedure voor dit verzoek van het bevoegd gezag is geregeld in artikel 4: 5 van de Awb.

 

Ook het volgende artikel is van belang.

 

Artikel 4.5 Gefaseerde aanvraag

  • 1.

    Indien de aanvrager het bevoegd gezag heeft verzocht de omgevingsvergunning in twee fasen te verlenen, kan hij bij de aanvraag om een beschikking voor de eerste onderscheidenlijk tweede fase volstaan met het verstrekken van gegevens en bescheiden die betrekking hebben op de activiteiten waarop de betrokken aanvraag ziet.

  • 2.

    Bij de aanvraag om een beschikking met betrekking tot de eerste fase vermeldt de aanvrager uit welke activiteiten het gehele project zal bestaan.

Voorbereidingsprocedures

De Wabo heeft de procedures voor het nemen van een besluit op de aanvraag geüniformeerd. De Wabo kent twee typen voorbereidingsprocedures:

 

  • 1.

    de reguliere voorbereidingsprocedure en

  • 2.

    de uitgebreide voorbereidingsprocedure.

 

Zowel de reguliere als de uitgebreide procedure zijn een uitwerking van de procedureregels in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De bepalingen van de Wabo moeten daarom in samenhang gezien worden met de bepalingen in de Awb: de reguliere procedure samen met de bepalingen in hoofdstuk 4 Awb; de uitgebreide procedure samen met de bepalingen in afdeling 3.4 Awb (uniforme openbare voorbereidingsprocedure).

 

In artikel 3.10 van de Wabo is aangegeven in welke gevallen de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. In de overige gevallen moet de reguliere procedure worden gevolgd (artikel 3.7 van de Wabo).

 

In artikel 3.10 is onder andere opgenomen dat wanneer er sprake is van een aanvraag om een projectbesluit of om een tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan de uitgebreide procedure dient te worden gevolgd.

Ad 1. Reguliere voorbereidingsprocedure (artikel 3.8 en 3.9 van de Wabo)

Na bericht van ontvangst:

  • 1.

    Kennisgeving van de aanvraag (artikel 3.8 Wabo)

Het bevoegd gezag geeft zo spoedig mogelijk na indiening van de aanvraag kennis van de aanvraag om een omgevingsvergunning in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. Bij de kennisgeving moet de datum van ontvangst van de aanvraag worden vermeld.

 

  • 2.

    Besluitvorming (artikel 3.9 Wabo)

Het bevoegd gezag beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. In dit kader vindt besluitvorming plaats over het al dan niet verlenen van de omgevingsvergunning of het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning.

Het bevoegd gezag kan de beslistermijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen. Dit dient ook bekend te worden gemaakt aan aanvrager en gepubliceerd in of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze.

 

  • 3.

    Bekendmaking van het besluit (artikel 3.9 Wabo)

Het besluit kan niet eerder in werking treden dan nadat het is bekendgemaakt. De bekendmaking geschiedt door toezending van het besluit aan de aanvrager.

Daarnaast wordt een mededeling gedaan in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. Deze mededeling geschiedt tegelijk met of zo spoedig mogelijk na de toezending aan de aanvrager.

Ad 2. De uitgebreide voorbereidingsprocedure (artikel 3.10 tot en met 3.14 van de Wabo)

Na bericht van ontvangst:

  • 1.

    Terinzagelegging ontwerpbesluit en kennisgeving.

Het bevoegd gezag moet het ontwerpbesluit en alle daarop betrekking hebbende stukken ter inzage leggen. De terinzagelegging biedt derdebelanghebbenden de mogelijkheid om de diverse stukken in te zien en daarvan eventueel afschriften te maken. Voorafgaand aan de terinzagelegging zendt het bevoegd gezag het ontwerpbesluit toe aan belanghebbenden en aan de aanvrager.

  • 2.

    Adviezen en zienswijzen.

Gedurende de termijn van terinzagelegging (zes weken) kan eenieder zienswijzen bij het bevoegd gezag inbrengen. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld om te reageren op de naar voren gebrachte zienswijzen. Hierdoor kan een gedachtewisseling ontstaan, waardoor wellicht beroepsprocedures in een later stadium kunnen worden voorkomen.

Wanneer geen zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt de beslistermijn ingekort. In dat geval moet het bevoegd gezag binnen vier weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een beslissing op de aanvraag nemen. Dat is mogelijk omdat er immers al een ontwerpbesluit ligt.

Gedurende de termijn van de terinzagelegging (zes weken) worden de wettelijke adviseurs in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over het ontwerpbesluit.

Het bevoegd gezag kan de beslistermijn eenmaal met ten hoogste zes weken verlengen.

 

  • 3.

    Bekendmaking van het besluit

Net als bij de reguliere procedure kan het besluit niet eerder in werking treden dan nadat het is bekendgemaakt. De bekendmaking geschiedt:

  • -

    door toezending van het besluit aan de aanvrager en

  • -

    door kennisgeving in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze.

 

 

Overschrijding beslistermijn

  • 1.

    Reguliere voorbereidingsprocedure – van rechtswege verleend

Na overschrijding van de beslistermijn is de omgevingsvergunning “van rechtswege” verleend. Per 1 januari 2010 is in de Awb een algemene regeling in werking getreden “Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen” die van toepassing wordt verklaard op de Wabo.

Dit betekent dat:

  • -

    het bevoegd gezag een beschikking, nadat zij van rechtswege is gegeven, binnen twee weken bekend moet maken;

  • -

    het bevoegd gezag de beschikking zo spoedig mogelijk moet mededelen aan de aanvrager en hiervan kennis geven in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad of op een andere geschikte wijze;

  • -

    wanneer het bevoegd gezag dit niet op tijd doet, het, na een ingebrekestelling door de aanvrager, een dwangsom verbeurt.

 

  • 2.

    Uitgebreide voorbereidingsprocedure – niet van rechtswege verleend

Overschrijding van deze beslistermijn leidt niet tot een omgevingsvergunning die van rechtswege is verleend.

Om het tijdig beslissen te stimuleren is een algemene regeling in de Awb opgenomen. Deze regeling omvat:

  • -

    Dwangsom bij niet tijdig betalen;

  • -

    Beroep voor aanvrager en versnelde behandeling daarvan.

 

Inwerkingtreding besluit + uitzonderingen ten aanzien van inwerkingtreding

De hoofdregel in artikel 6.1 van de Wabo is dat een besluit (over de aanvraag van een omgevingsvergunning) in werking treedt een dag na haar bekendmaking.

 

Hoofdregel uit de Algemene wet bestuursrecht: het instellen van bezwaar en beroep schorst niet de werking van het besluit waartegen het is gericht.

De bekendmaking van de beschikking zorgt ervoor dat de rechtsgevolgen van een besluit niet kunnen intreden voordat het besluit is bekendgemaakt.

 

De Wabo kent een aantal uitzonderingen op de hoofdregel dat het besluit in werking treedt een dag na de bekendmaking.

 

  • I.

    Artikel 6.1, tweede lid, onder a, van de Wabo bepaalt dat de omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand of het besluit tot wijziging van de voorschriften van een omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstand pas in werking treedt met ingang van de dag na afloop van de bezwaartermijn.

 

  • II.

    Artikel 6.1, tweede lid, onder b, van de Wabo bepaalt dat de omgevingsvergunning die tot stand is gekomen met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht pas in werking treedt na afloop van de termijn voor het indienen van een beroepschrift.

 

  • III.

    Artikel 6.1, derde lid, van de Wabo bepaalt dat indien een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan gedurende de bezwaartermijn of de beroepstermijn, de beschikking niet in werking treedt voordat op dat verzoek is beslist.

 

  • IV.

    Artikel 6.1, vierde lid, van de Wabo bepaalt dat de inwerkingtreding van een van rechtswege verleende vergunning wordt opgeschort totdat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken of indien bezwaar is gemaakt, op dit bezwaar is beslist.

 

  • V.

    Artikel 6.2 van de Wabo bepaalt dat in gevallen waarin het onverwijld in werking treden van een beschikking als bedoeld in artikel 6.1 naar het oordeel van het bevoegd gezag nodig is, kan het in afwijking van dat artikel bepalen dat zij terstond na de bekendmaking in werking treedt.

 

Rechtsbescherming

De hoofdstukken 6 tot en met 8 van de Algemene wet bestuursrecht zijn in algemene zin van toepassing op het bezwaar en beroep tegen een beschikking op grond van de Wabo.

Bij een beschikking die met de reguliere voorbereidingsprocedure tot stand is gekomen, geldt eerst de bezwaarschriftenprocedure alvorens beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank en vervolgens hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).

De termijn voor het indienen van bezwaar bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de bekendmaking.

Kortom reguliere procedure: bezwaar, beroep, hoger beroep.

 

Bij een beschikking die met de uitgebreide voorbereidingsprocedure tot stand is gekomen, kan direct beroep worden ingesteld bij de rechtbank en vervolgens hoger beroep bij de ABRvS.

De termijn voor het indienen van beroep bedraagt zes weken en vangt aan een dag na de terinzagelegging.

Kortom uitgebreide procedure: (zienswijze), beroep, hoger beroep

 

Voorlopige voorziening

Het instellen van bezwaar en beroep schorst echter niet de werking van het besluit waartegen het is gericht. De belanghebbende die bezwaren heeft tegen de inwerkingtreding van het besluit kan bij in eerste instantie de rechtbank een voorlopige voorziening vragen, zoals opschorting van de inwerkingtreding (zie titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht).

Bijlage 2 Overzicht wijzigingen ten opzichte van de Bomenverordening Vlaardingen 2005

Overzicht wijzigingen ten opzichte van de Bomenverordening Vlaardingen 2005

Toelichting op de Bomenverordening Vlaardingen 2010

Algemeen

De gemeenteraad is bevoegd regels met betrekking tot het kappen van bomen te stellen. Op grond van artikel 149 van de Gemeentewet maakt de raad de verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt. De Bomenverordening geldt voor het gehele grondgebied van een gemeente dus zowel binnen als buiten de bebouwde kom.

Met het vaststellen van deze gemeentelijke bomenverordening wordt bescherming van houtopstanden en behoud van monumentale of cultuurhistorische houtopstanden beoogd. Uitgangspunt daarbij is dat het bestaande groen zoveel als mogelijk duurzaam wordt behouden dan wel ingepast. Met andere woorden “duurzaamheid in inrichting en beheer”.

“Rode draad” Duurzaamheid in inrichting en beheer

De gemeente Vlaardingen streeft naar een duurzaam ingerichte en te beheren buitenruimte. Voor het groen is een gezond en vitaal bomenbestand de basis. Hiervoor is onder andere voldoende ondergrondse en bovengrondse groeiruimte nodig, zodat de (groei)omstandigheden goed zijn en beheerproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

De huidige kapvergunning zal na invoering van de Wabo als “omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden” door het leven gaan.

De Wabo bepaalt in artikel 2.2, eerste lid, onder g, dat wanneer een vergunning of een ontheffing in een gemeentelijke verordening nodig is voor het vellen van een houtopstand dit een verbod inhoudt om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat uit te voeren zonder omgevingsvergunning.

De Wabo integreert 25 toestemmingen voor activiteiten in de fysieke leefomgeving (wonen, ruimte, milieu, water en natuur) in de omgevingsvergunning. Met andere woorden de Wabo regelt dat een aantal toestemmingstelsels (vergunning en ontheffing) op grond van gemeentelijke verordeningen met betrekking tot het realiseren van een fysiek project procedureel wordt geïntegreerd in de omgevingsvergunning. De Wabo schrijft de procedure voor inzake het aanvragen van een omgevingsvergunning voor bijvoorbeeld een enkele activiteit (het kappen van bomen), maar ook bij het samengaan van verschillende activiteiten, zoals kappen, slopen en bouwen.

De Wabo leidt ertoe dat de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag gecoördineerd plaats moet vinden voor wat betreft de aanvragen die uit meerdere activiteiten in de fysieke omgeving bestaan. De Wabo schrijft procedures voor, maar schrijft geen inhoudelijke toetsingsgronden voor vergunningen voor. Het inhoudelijke toetsingskader staat in de Bomenverordening. De Wabo beoogt een integrale, dus boominclusieve besluitvorming te waarborgen.

Naast de Wabo is (blijft) de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing op vergunningen voor het kappen van bomen. De Awb geeft de uitgangspunten van het bestuursrecht, bijvoorbeeld hoe gemeenten zorgvuldig om horen te gaan met vergunningaanvragen, vergunningaanvrager en belanghebbenden.

Wijzigingen in procedurebepalingen als gevolg van inwerkingtreding Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

De Wabo treedt in werking op 1 oktober 2010. Gemeentelijke verordeningen mogen niet in strijd komen met hogere regelgeving. Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wabo zullen bepalingen in verordeningen die hetzelfde onderwerp en motief hebben van rechtswege vervallen op grond van artikel 122 van de Gemeentewet.

Bepalingen die betrekking hebben op indieningsvereisten, aanvraagformulieren, beslistermijnen, voorbereidingsprocedures en bijvoorbeeld afwijkende inwerkingtreding van vergunning verdwijnen dientengevolge uit de Bomenverordening. Deze onderwerpen worden namelijk geregeld in de Wabo, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor).

Zoals eerder gemeld is de invoering van de Wabo de directe aanleiding om de Bomenverordening aan te passen.

Wijzigingen in de inhoud van de Bomenverordening als gevolg van actualisatie

Het doel van de Bomenverordening is bescherming van houtopstanden en behoud van monumentale of cultuurhistorische houtopstanden. Het in praktijk al zoveel mogelijk toegepaste streven om het bestaande groen zoveel mogelijk duurzaam te behouden dan wel in te passen is nu als uitgangspunt terug te vinden in de nieuwe Bomenverordening.

Duurzaamheid in inrichting en beheer

Dit uitgangspunt heeft geleid tot de formulering van een nieuwe toetsingsgrond (onder 1). De toetsingsgrond (onder 2) is overgenomen uit de oude verordening.

Een omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstand kan worden geweigerd indien naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • 1.

    de belangen van verlening niet opwegen tegen het belang van duurzame instandhouding van de houtopstand; of

  • 2.

    de belangen van verlening niet opwegen tegen het belang van behoud van de houtopstand op basis van een of meer van de volgende waarden:

    • §

      natuur- en milieuwaarden;

    • §

      landschappelijke waarden;

    • §

      cultuurhistorische waarden;

    • §

      beeldbepalende waarden;

    • §

      waarden van stad- en dorpsschoon;

    • §

      waarden voor recreatie en leefbaarheid"

Het uitgangspunt “duurzaamheid in inrichting en beheer” betekent een aanpassing van het in 2005 in de Bomenverordening geformuleerde uitgangspunt om geen gezonde bomen te kappen. Het kan voorkomen dat een gezonde boom, die niet duurzaam in stand kan worden gehouden, verwijderd wordt.

Hantering van bovenstaande criteria leidt er toe dat bestaande bomen zoveel als mogelijk duurzaam in een bouwplan worden ingepast, zodat er sprake is van een win-winsituatie: het realiseren van een bouwplan met een duurzame groenstructuur.

Houdt de aanvrager echter geen rekening met het bestaande groen dan kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning weigeren te verlenen.

De bescherming van monumentale bomen is stevig verankerd in de verordening. Slechts bij in de verordening aangegeven gevallen kan bij uitzondering vergunning worden verleend. Zie verder de toelichting bij artikel 3, en artikel 5 lid 4.

Dereguleringstendens

Onder invloed van de tendens tot deregulering is kritisch gekeken naar de bescherming van bomen zonder afbreuk te doen aan het uitgangspunt “duurzaamheid in inrichting en beheer”.

In de verordening komt dit onder andere tot uitdrukking in artikel 2 door het opnemen van een beperkter kapverbod voor private houtopstanden. Bomen op private percelen met een totaaloppervlakte van minder dan 150 m2 worden omgevingsvergunningvrij. Met totaaloppervlakte is bedoeld het totale grondoppervlak van het perceel inclusief bebouwing. Op deze wijze zijn bomen in kleine tuinen uitgezonderd van het kapverbod en wordt de aanwezige houtopstand aan de eigen verantwoordelijkheid van de private eigenaar overgelaten. In praktijk komt het veelvuldig voor dat bomen te groot zijn geworden in verhouding tot de grootte van de tuin en om die reden kapvergunning wordt verleend. In het kader van duurzame instandhouding van bomen is het van belang dat een boom voldoende groeiruimte heeft. Voor het bepalen van de grootte van het perceel van 150 m2 is uitgegaan van een gemiddelde woning met voortuin (lengte 3 meter), huis (lengte 10 meter) en achtertuin (lengte 12 meter) bij een breedte van 6 meter.

Effect van de deregulering is dat voorkomen wordt dat eigenaren van private bomen in de kleinere tuinen veelal onnodig worden belast met het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor het kappen van een boom.

Bomen op private percelen met een totaaloppervlakte van meer dan 150 m2 zijn (en blijven) omgevingsvergunningplichtig indien de doorsnede van de stam meer dan 35 cm bedraagt.

De gedachte is dat grotere tuinen meer of forsere houtopstanden kunnen bergen die een substantiële bijdrage kunnen leveren aan het groene karakter van de wijk of het gebied.

Ook het vergunningvrij maken van bepaalde categorieën houtopstand, zoals door iepziekte getroffen bomen en dode of afgestorven bomen, draagt bij tot een vermindering van de regels zonder afbreuk te doen aan het uitgangspunt “duurzaamheid in inrichting en beheer”.

Verder zijn maatregelen zoals het uitvoeren van aanpassingen aan de wortelkluit, die noodzakelijk zijn voor een succesvolle verplanting op een later tijdstip niet vergunningplichtig meer wat bijdraagt aan vermindering van de regels. Zie verder de toelichting bij artikel 2, lid 4.

Naast bovengenoemde inhoudelijke aanpassingen zijn de bepalingen over iepziekte en boomziekten geactualiseerd en redactionele verbeteringen doorgevoerd. Zoals eerder genoemd zijn procedurele aanpassingen het gevolg van de inwerkingtreding van de Wabo.

Meer informatie over de wijzigingen ten opzichte van de Bomenverordening Vlaardingen 2005 is te vinden in het schema aan het einde van deze toelichting. In dit schema wordt duidelijk of het betreft een wijziging als gevolg van invoering van de Wabo, een redactionele verbetering of een inhoudelijke wijziging.

Modelverordening Bomenstichting

Voor het actualiseren van het inhoudelijke deel van deze Bomenverordening is gebruik gemaakt van diverse bepalingen uit het algemene model van de Bomenstichting uit 2010. Het algemene model van de Bomenstichting houdt in dat alle bomen vergunningplichtig zijn en hierop uitzonderingen gemaakt kunnen worden.

De Vereniging Nederlandse Gemeenten heeft in 2007 haar model drastisch ingeperkt, vanwege de gewenste deregulering. Het model van de VNG biedt enkele algemene bruikbare basisbepalingen, waarbij de vergunningplicht beperkt is tot op een lijst aangewezen beschermwaardige bomen. Dit betekent dat de overige bomen vergunningvrij zijn.

De mogelijkheden voor bescherming van bomen en overige houtopstanden zijn in het model van de Bomenstichting groter dan in het model van de VNG. Om die reden is als onderlegger voor het inhoudelijk deel van deze Bomenverordening gebruik gemaakt van bepalingen uit het algemene model van de Bomenstichting.

Toelichting artikelen Bomenverordening Vlaardingen 2010

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In dit artikel wordt een aantal begrippen dat in de verordening wordt gehanteerd, gedefinieerd. De begripsomschrijvingen maken integraal deel uit van de verordening. Dit betekent dat de uitleg die gegeven wordt aan een begrip doorwerking heeft in de gehele verordening. Indien op een bepaalde plaats in de verordening het begrip “houtopstand” staat, wordt onder houtopstand verstaan hetgeen in de begripsomschrijvingen staat omschreven.

Ad a. boom

Afbakening van het begrip “boom” is van belang in verband met het aangeven van de ondergrens van de bescherming. De doorsnede van de stam is de meest gangbare en meest heldere vorm van afbakening.

Wie is eigenaar van de boom? In het Burgerlijk Wetboek (artikel 5: 20 sub f) staat dat de eigendom van de grond ook omvat de eigendom van de met de grond verenigde beplantingen. De grondeigenaar is ook boomeigenaar tenzij er zogenaamde beperkte, zakelijke rechten zijn gevestigd, zoals een recht van opstal, erfpacht, vruchtgebruik en erfdienstbaarheid.

In deze verordening wordt onderscheid gemaakt tussen “private” en “publieke” houtopstand. “Publieke” houtopstand is houtopstand op grond in eigendom van de gemeente of andere overheden, zoals provincie, waterschap of Rijkswaterstaat. “Private” houtopstand is houtopstand op grond in eigendom van burgers, maar ook houtopstand op grond in eigendom van bedrijven, stichtingen of bijvoorbeeld verenigingen.

Bomen in eigendom van een woningbouwvereniging of een vereniging van eigenaren zijn dus “private” houtopstanden.

Kapverbod “publieke” houtopstand – diameter stam van meer dan 10 cm (omtrek groter dan 31 cm)

Voor publieke bomen blijft de gangbare diameter van 10 cm op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld gehandhaafd. Enerzijds vanwege het algemeen belang van bomen in openbaar gebied (eigendom van overheden) en anderzijds vanwege het waarborgen van bezwaarmogelijkheden van belanghebbenden. De betrokkenheid van burgers bij bomen in hun straat is immers groot en indien de gemeente deze publieke bomen eveneens kapvergunningvrij maakt, zal dit op veel onbegrip stuiten en zal de afstand tussen burger en overheid verder worden vergroot.

Voorheen onderscheid “publieke bomen en/of bomen op openbaar gebied” – “overige bomen”

Het nu gemaakte onderscheid tussen “publieke houtopstand” en “private houtopstand” maakt een einde aan onbedoelde onduidelijkheden als gevolg van het in de Bomenverordening Vlaardingen 2005 gebruikte onderscheid tussen “publieke bomen en/of bomen op openbaar gebied” en “overige bomen”.

“Openbaar gebied” werd namelijk omschreven als een gebied dat voor een ieder al dan niet met enige beperking openbaar toegankelijk was. De achterliggende gedachte was om bomen in grotere percelen in particuliere eigendom (met uitstraling naar het openbaar gebied) op dezelfde wijze te beschermen als gemeentelijke bomen. Namelijk vergunningplichtig bij een diameter van de stam van 10 cm.

Daardoor vielen bijvoorbeeld bomen op terreinen in eigendom van woningbouwcorporaties of verenigingen van eigenaren ook onder de omschrijving van bomen op openbaar gebied. Dit betekende dat deze bomen bij een diameter van 10 cm kapvergunningplichtig waren. De definitie “openbaar gebied” leidde in praktijk nogal eens tot onduidelijkheden bij de vraag welke bomen bij welke diameter van de stam kapvergunningplichtig waren. Hierdoor bestond de kans op ongelijkheid in behandeling.

Door in deze verordening op te nemen dat bomen op grotere percelen in particuliere eigendom (perceel groter dan 750 m2) omgevingsvergunningplichtig zijn bij een diameter van de stam van 10 cm wordt echter hetzelfde doel beoogd, maar dan op een juridische juiste en voor de praktijk duidelijke wijze.

Private bomen op percelen groter dan 750 m2 – diameter stam van meer dan 10 cm (omtrek 31 cm)

In de begripsomschrijving is opgenomen dat voor houtopstand in private eigendom op percelen (inclusief bebouwing) die groter zijn dan 750 m2 geldt dat bomen omgevingsvergunningplichtig zijn als de diameter van de stam groter is dan 10 cm. Onder percelen groter dan 750 m2 worden ook geacht te vallen de in gemeenschappelijke eigendom vallende tuinen van verenigingen van eigenaren indien deze een oppervlakte hebben van meer dan 750 m2.

Op een groot perceel is duurzame instandhouding van bomen in de regel beter mogelijk dan op een klein perceel. Daarom is ervoor gekozen de bescherming voor private bomen op grote percelen gelijk te stellen aan de bescherming van publieke bomen.

Indien bijvoorbeeld een woningbouwvereniging houtopstand op een perceel, dat groter is dan 750 m2, wil kappen dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd voor alle bomen met een diameter van de stam groter dan 10 cm.

Private bomen op percelen groter dan 150 m2 en kleiner dan 750 m2 – diameter van meer dan 35 cm (omtrek 110 cm)

Voor houtopstand in private eigendom op percelen (inclusief bebouwing) die kleiner zijn dan 750 m2 geldt dat bomen omgevingsvergunningplichtig zijn als de diameter van de stam groter is dan 35 cm. Indien echter het terrein minder dan 150 m2 groot is, dan is geen omgevingsvergunning nodig. Zie de toelichting bij artikel 2, lid 2. Dit heeft ook te maken met de mogelijkheden van duurzame instandhouding van een boom. Met andere woorden de aanwezigheid van voldoende ondergrondse en bovengrondse groeiruimte.

Ad b. houtopstand

Het kernbegrip van deze verordening, waarop het kapverbod en de omgevingsvergunningplicht van toepassing is. Door dit begrip consequent centraal te stellen wordt duidelijk dat de bescherming betrekking heeft op meer dan bomen alleen.

  • §

    boomvormer: een boomvormer is een houtig, opgaand gewas met ontwikkeling van één of meer hoofdtakken. Een boomvormer kan uitgroeien tot een boom, een meerstammige boom of een boomachtige struik. In het alledaagse spraakgebruik heeft een boom één of slechts enkele stammen. In de natuur bestaat er echter een geleidelijke overgang: heester – struik – struikachtige boom – (meerstammige) boom.

  • §

    hakhout: één of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

  • §

    houtwal: lijnvormige bosaanplant hoofdzakelijk bestaande uit inheemse heesters, struiken en boomvormers.

  • §

    bosplantsoen: aanplant van jong bos, bestaande uit hoofdzakelijk heesters, struiken en boomvormers.

  • §

    struweel: een begroeiing van hoofdzakelijk inheemse soorten heesters en struiken.

Ad c. monumentale boom

Zeer oude bijzondere beeldbepalende struiken (taxus of hulst bijvoorbeeld) en pasgeplante herdenkingsbomen, die niet de minimale doorsnede hebben, kunnen geplaatst worden op de lijst met monumentale bomen en bijzondere houtopstand en daardoor op deze wijze beschermd zijn. Zie artikel 3 en artikel 5, lid 4.

Ad d. dode of afgestorven boom

Zie ook artikel 2, vierde lid, onder d en de hierbij behorende toelichting.

Ad e. dunning

“Dunning” is in de begrippenlijst omschreven als een velling, die uitsluitend als verzorgingsregel ter bevordering van de ontwikkeling van de overblijvende houtopstand beschouwd moet worden.

Voor dunning geldt de verplichting een omgevingsvergunning aan te vragen. Door het stellen van de vergunningeis wordt voorkomen dat bij vergunningvrije dunning veel meer wordt weggehaald dan bij een normale vergunningaanvraag zou worden goedgekeurd.

Ad e. vellen

Onder “vellen” wordt begrepen het op elke wijze te gronde richten van een houtopstand ongeacht of dit gedeeltelijk is, bijvoorbeeld bij kappen, of volledig, zoals bij rooien (inclusief stobbe verwijderen).

Ook ingrepen die een ingrijpende wijziging betekenen, zoals kandelaberen of het snoeien van meer dan 20 procent van het kroonvolume, vallen onder vellen. Dit om het ernstig beschadigen of ontsieren van een boomkroon tegen te kunnen gaan. Het in stand houden door periodieke snoei van de door kandelaberen of knotten ontstane kroonvorm is niet vergunningplichtig (zie artikel 2, lid 4 onder g).De eerste keer kandelaberen of knotten is wel vergunningplichtig.

Het verwijderen van hoofdwortels, waarvan kan worden aangenomen dat daardoor de houtopstand ernstige schade oploopt, valt eveneens onder het begrip vellen. Met deze bepaling kan ook worden opgetreden tegen ernstige (ondergrondse) beschadiging, zoals bij de aanleg van een weg of van kabels en leidingen.

Door de verordening ook van toepassing te laten zijn op het ernstig beschadigen of ontsieren van samengestelde verschijningsvormen, worden grootschalige ingrepen in houtopstand eveneens vergunningplichtig.

In artikel 2, lid 4, van de verordening wordt aangegeven wanneer voor bepaalde werkzaamheden aan houtopstand geen omgevingsvergunning nodig is.

Ad g. bebouwde kom Boswet

Buiten de bebouwde kom, maar binnen de grenzen van de gemeente kan ook de Boswet van toepassing zijn. Wanneer het bijvoorbeeld een bosperceel betreft dat onder de Boswet valt, moet het voornemen om te vellen vooraf verplicht worden gemeld aan de Minister van Landbouw Natuur Voedselkwaliteit (in praktijk de Dienst Regelingen van het minister van LNV).

Ad h. bevoegd gezag

In dit artikel is met de term “bevoegd gezag” aangehaakt bij de Wabo. Het bevoegd gezag is in de meeste gevallen het College van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het project zal worden verricht. In een beperkt aantal gevallen berust de bevoegdheid tot toestemmingverlening niet bij het College van burgemeester en wethouders, maar bij het College van gedeputeerde staten en in enkele gevallen bij een Minister. Het bevoegd gezag is integraal verantwoordelijk voor het te nemen besluit en is tevens belast met de bestuursrechtelijke handhaving.

Ad j. boomwaarde

In beleid kan worden vastgesteld op welke wijze de geldwaarde van een bepaalde categorie boom dient te worden berekend. In specifieke gevallen kan de monetaire waarde van een boom bijvoorbeeld getaxeerd worden volgens de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen. Het onderwerp boomwaarde behoeft nadere uitwerking.

Ad k. boomkwaliteit

Met deskundig wordt bedoeld bijvoorbeeld een boomtechnisch adviesbureau. De daartoe opgeleide groenmedewerker van de gemeente is als deskundige in staat de kwaliteit van een boom te beoordelen.

Ad l. boomeffectanalyse (BEA)

Om te beoordelen of bomen bijvoorbeeld in een voorgenomen bouwplan in Vlaardingen duurzaam in stand kunnen worden gehouden, is het veelal noodzakelijk te beschikken over een boomeffectanalyse. Uiteraard is andere informatie (standplaats, kwaliteitbepaling) voorafgaand aan deze analyse dan al bekend. Met name vanwege zettingproblematiek in Vlaardingen is de huidige hoogte van het maaiveld en de toekomstige aanleghoogte van het maaiveld in grote mate bepalend voor het antwoord op de vraag of en op welke wijze bomen tijdens en na de werkzaamheden duurzaam in stand gehouden kunnen worden.

Een boomeffectanalyse kan worden gemaakt door bijvoorbeeld een boomtechnisch adviesbureau.

Artikel 2 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

Artikel 2, lid 1

In het eerste lid is het verbod opgenomen om zonder omgevingsvergunning houtopstand te vellen of te doen vellen. Met deze bepaling wordt de link gelegd naar artikel 2.2, eerste lid, onder g, van de Wabo waarin staat dat “voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling geldt als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning”.

Artikel 2, lid 2

In het tweede lid is het beperkte kapverbod voor “private houtopstand” opgenomen. Bomen in private eigendom met een doorsnede van minder dan 35 cm en alle bomen (uitgezonderd aangewezen monumentale bomen) op private percelen met een totaaloppervlakte van minder dan 150 m2 zijn omgevingsvergunningvrij. Met totaaloppervlakte is bedoeld het totale grondoppervlak inclusief bebouwing. Op deze wijze zijn bomen in kleine tuinen uitgezonderd van het kapverbod en wordt de aanwezige houtopstand aan de eigen verantwoordelijkheid van de private eigenaar overgelaten. Bij een perceel van maximaal 150 m2 is het tuinoppervlak relatief klein en over het algemeen staan hier houtopstanden waarvoor een kapverbod overbodig is.

Grotere tuinen kunnen meer of forsere houtopstanden bergen en deze kunnen een substantiële bijdrage leveren aan het groene karakter van de wijk of het gebied.

Artikel 2, lid 3

Het derde lid geeft aan dat de bevoegdheid tot het instellen van een verbod tot het vellen bij een gemeentelijke verordening in artikel 15 van de Boswet wordt beperkt. De gemeenteraad is op grond van artikel 15, lid 2, van de Boswet niet bevoegd regels te stellen voor vijf groepen houtopstand:

  • a.

    populieren of wilgen als wegbeplantingen of eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, tenzij deze zijn geknot;

  • b.

    fruitbomen en windschermen om boomgaarden;

  • c.

    fijnsparren of andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

  • d.

    kweekgoed;

  • e.

    houtopstand, die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en die niet gelegen is binnen een bebouwde kom als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, van de Boswet.

De zinsnede “die aantoonbaar op bedrijfseconomische wijze worden geëxploiteerd” bedoelt alle hiervoor genoemde uitzonderingen conform de Memorie van Toelichting op de Boswet te beperken tot bomen met een aantoonbaar economisch doel en te onderscheiden van sierbomen. Bij vrucht- of fruitbomen, zijn sierbomen die vruchten dragen dus wel degelijk omgevingsvergunningplichtig. Onder het verbod tot het vellen valt het houden en de economische exploitatie van (vrucht)bomen niet.

Artikel 2, lid 4

In het vierde lid wordt een opsomming gegeven van gevallen, waarin geen omgevingsvergunning is vereist.

Artikel 2, lid 4, onder a

Op grond van de Plantenziektenwet of op grond van de op de Plantenziektenwet gebaseerde regelgeving is het mogelijk dat het verbod op het vellen van houtopstand zonder omgevingsvergunning ter zijde wordt gesteld. Het belang dat door de Plantenziektewet wordt beschermd is onder andere het voorkomen van het optreden en van verbreiding van organismen die schadelijk zijn voor de landbouw.

De Plantenziektekundige Dienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bewaakt en bevordert de gezondheid van planten vanuit een internationale context. De Plantenziektekundige Dienst is een kennis- en toezichtautoriteit op het gebied van plantgezondheid (gewasbescherming).

Artikel 2, lid 4, onder b

Het college is bevoegd een aanschrijving te doen.

Artikel 2, lid 4, onder c

Iepziekte levert acuut gevaar op voor gezonde iepen en vereist direct passende maatregelen. Het vellen van de met iepziekte besmette boom dient na constatering snel te gebeuren. Voor deze categorie bomen is dan ook geen omgevingsvergunning nodig.

Bomen met andere boomziekten, die geen acuut gevaar (besmetting, veiligheid omgeving) opleveren, vallen wel onder de omgevingsvergunningplicht. Zie artikel 12 Bestrijding van boomziekten.

Artikel 2, lid 4, onder d

Dode, afgestorven bomen vallen in deze bomenverordening niet meer onder de vergunningplicht. Het stellen van een vergunningplicht heeft weinig zin, omdat de dode of afgestorven boom niet kan worden behouden.

Het beleid van de gemeente op dit punt is in ieder geval jaarlijks na de langste dag ( 21 juni) het gemeentelijke bomenbestand na te lopen en te beoordelen. Er wordt een inventarisatie gemaakt van de dode of afgestorven bomen. Dat wil zeggen bomen, waarbij geen sprake meer is van bladvorming. Deze bomen worden op een lijst met te kappen bomen geplaatst. Ook wordt bekeken of er mogelijkheden zijn voor herplant.

Bij bovengenoemde inventarisatie wordt het bomenbestand ook gecontroleerd op de aanwezigheid van iepziekte. Indien een boom met iepziekte besmet is dan openbaart zich dat in deze periode van het jaar (vanaf juni). De bomen met iepziekte worden dan snel gekapt. Indien mogelijk worden in deze kapronde tegelijkertijd de dode of afgestorven bomen gekapt. Indien iepziekte wordt geconstateerd buiten deze inventarisatieronde wordt uiteraard ook zo snel mogelijk gekapt.

In de Bomenverordening Vlaardingen 2005 was de vergunningplicht wel opgenomen voor dode, afgestorven bomen. De gedachte was dat met dit instrument voorkomen zou kunnen worden dat een kwaadwillende boomeigenaar “bij vergissing” een gezonde boom kapt. Dit soort praktijken is echter moeilijk te voorkomen. Er kan uiteraard wel aangifte worden gedaan bij de politie van illegale kap of verwijdering van een boom. Ook dan is het kwaad echter al geschied.

Artikel 2, lid 4, onder e

Zoals al is aangegeven bij de toelichting op het begrip “vellen” in artikel 1 is het in stand houden van de bomen door periodieke snoei van de door kandelaberen of knotten ontstane kroonvorm niet omgevingsvergunningplichtig. De eerste keer kandelaberen of knotten is wel omgevingsvergunningplichtig. Een ingrijpende wijziging, zoals kandelaberen of het snoeien van meer dan 20 procent van het kroonvolume, valt wel onder vellen.

Het reguliere onderhoud voor de publieke houtopstand wordt uitgevoerd conform de door de gemeente vastgestelde beheerplannen.

Artikel 2, lid 4, onder f

De onder f van het vierde lid, bedoelde vorm van vellen is een noodzakelijke maatregel ter voorbereiding op een succesvolle verplanting en daarmee het behoud van een boom.

Aan een succesvolle verplanting van een boom ligt een zorgvuldige voorbereiding en planning ten grondslag. Dit kan in praktijk betekenen dat één of twee jaar voorafgaand aan een verplanting de boom al wordt “voorbereid” door het aanpassen van de wortelkluit. Deze voorbereidende werkzaamheden dienen zodanig te worden uitgevoerd dat het ook nog mogelijk is dat de boom op zijn huidige standplaats blijft staan. Met andere woorden het uitvoeren van deze werkzaamheden mag niet leiden tot een onomkeerbare situatie.

Onder de Bomenverordening Vlaardingen 2005 vielen deze voorbereidende werkzaamheden onder de vergunningplicht. In strikte zin is namelijk het verwijderen van hoofdwortels te zien als het ernstig beschadigen van de boom en valt daarmee onder de definitie van vellen van een houtopstand.

In het verleden is gebleken dat verplantingen niet meer tijdig konden worden uitgevoerd juist vanwege de gestelde vergunningeis of het ontbreken van toestemming van de eigenaar van de grond deze werkzaamheden uit te voeren.

Vanwege het feit dat de boom behouden blijft (verplant of dezelfde standplaats) is er geen reden om deze werkzaamheden onder de vergunningplicht te latten vallen.

Artikel 2, lid 4, onder g

Zie de toelichting onder sub e.

Artikel 3 Monumentale bomen

De lijst met monumentale bomen bevat bijzondere beschermwaardige bomen en andere houtopstand. De lijst kan houtopstand bevatten met een kleinere dwarsdoorsnede dan in artikel 1 genoemd. Op deze wijze kan een (landschappelijk) waardevolle houtopstand toch bescherming genieten. Duurzaam behoud van houtopstand op de lijst heeft een hoge prioriteit. De houtopstand is extra beschermd doordat alleen bij hoge uitzondering kapvergunning wordt verleend. Ook in particuliere tuinen kunnen in voorkomende gevallen monumentale bomen worden aangewezen.

Artikel 4 Aanvraag omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstand

De gegevens die een aanvrager moet overleggen bij een aanvraag van een omgevingsvergunning zijn uniform geregeld in de Ministeriële regeling omgevingsrecht, artikelen 1.3 en 7.5. Zie voor de tekst van deze artikelen de Wabo-bijlage aan het eind van deze toelichting.

De indieningsvereisten samen maken dat alle informatie aanwezig is om een goede inschatting te maken ten aanzien van de omgevingsvergunningverlening.

Aanvragers kunnen slechts zijn: eigenaren van of zakelijk gerechtigden tot een houtopstand. Zakelijk gerechtigden zijn in beginsel degenen die een notariële akte kunnen overleggen inzake een recht van erfpacht, pacht, opstal, erfdienstbaarheid, vruchtgebruik of pootrecht betreffende de houtopstand.

Huurders hebben een persoonlijk en geen zakelijk recht. Zij moeten dus de schriftelijke toestemming voor kapaanvraag van de verhuurder, die eigenaar van de houtopstand is, overleggen. De eigenaar van een houtopstand kan bij (huur)overeenkomst of bij machtiging zijn huurders het recht tot omgevingsvergunningaanvraag verlenen. Na ontbinding van de huurovereenkomst is de zaaksgebonden omgevingsvergunning nog van toepassing op het project. Voorschriften van de omgevingsvergunning dienen dan door de eigenaar van het perceel nagekomen te worden.

Artikel 4, lid 2

De Boswet haakt niet aan bij de Wabo. Indien de Boswet van toepassing is, blijft dus naast de omgevingsvergunningprocedure de procedure uit de Boswet van toepassing. De Boswet gaat over bescherming van bosareaal. Het voornemen om een bosperceel te vellen moet vooraf worden gemeld aan het Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit (in praktijk de Dienst Regelingen van het minister van LNV). Naast het vooraf melden, dient een omgevingsvergunning te worden gevraagd bij het bevoegd gezag. De bepaling maakt duidelijk dat een melding in de zin van de Boswet voor het bevoegd gezag gezien wordt als een aanvraag omgevingsvergunning.

Volledigheidshalve wordt vermeld dat in een evaluatierapport (2008) van het Ministerie van LNV het voornemen staat om het bosrecht (Boswet van 1961) onderdeel te laten uitmaken van een nieuw te maken Natuurwet.

Artikel 5 Toetsingsgronden omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand

Dit artikel bevat de toetsingsgronden voor de aanvraag omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning kan conform artikel 2.18 van de Wabo alleen worden verleend of geweigerd op de gronden vermeld in de Bomenverordening.

Bij elke aanvraag dienen de belangen van verwijdering van de houtopstand en de belangen van duurzame instandhouding van de houtopstand zorgvuldig tegen elkaar te worden afgewogen.

Bij de beoordeling van de aanvraag dient getoetst te worden of het bestaande groen zoveel als mogelijk duurzaam wordt behouden dan wel ingepast.

Hierbij kunnen allerlei factoren een rol spelen, zoals:

  • §

    kwaliteit van het bestaande groen

  • §

    soort groen

  • §

    veiligheid

  • §

    standplaats

  • §

    bestaande en toekomstige hoogteligging van het gebied (de mate van ophoging in relatie tot de soort boom)

  • §

    ondergrondse en bovengrondse groeiruimte

  • §

    restlevensduur van het bestaande groen

Indieningsvereisten aanvraag – geregeld in de Wabo en de Algemene wet bestuursrecht

Welke gegevens de indiener van een aanvraag omgevingsvergunning dient te overleggen, is neergelegd in de Wabo en de Awb. De gegevens en bescheiden die een aanvrager moet overleggen bij een aanvraag van een omgevingsvergunning zijn uniform geregeld in de Mor (artikel 1.3 en 7.5). De tekst van deze artikelen is opgenomen aan het einde van de toelichting in de zogenaamde Wabo-bijlage onder het kopje “Aanvraag”.

Daarnaast kunnen nadere gegevens nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag, die niet als zodanig zijn genoemd in de ministeriële regeling met indieningsvereisten. Op grond van artikel 4: 2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om naast de indieningsvereisten uit de Mor om nadere gegevens te verzoeken. Nadere gegevens die nodig kunnen zijn voor een goede beoordeling is een kwaliteitsinventarisatie, gegevens over bestaande en toekomstige hoogteligging van het plangebied, bestaande en toekomstige grondwaterstaat etc.

Werkwijze

Om uiteindelijk de afweging te kunnen maken, dient vooraf te worden bepaald welke bomen in aanmerking komen om gehandhaafd te blijven. Zodra een inrichtingsplan gereed is kan een boomeffectanalyse (BEA) uitsluitsel geven of de te handhaven boom daadwerkelijk duurzaam kan blijven behouden in zijn nieuwe (groei)omstandigheden. Ook wordt voorkomen dat na realisering van het plan op korte termijn al relatief dure maatregelen nodig zijn om de buitenruimte weer op een duurzaam beheerniveau te krijgen. Ook wordt voorkomen, dat de kwaliteit van de woonomgeving verslechtert. Uit het verleden blijkt dat herstel achteraf in veel gevallen niet mogelijk bleek.

Deze werkwijze sluit nauw aan bij de doelstelling “Duurzaamheid in inrichting en beheer” en het door het college in 2009 vastgestelde (en aan de raad) gestuurde memo “Nieuwe werkwijze met betrekking tot bomen bij bouwprojecten en civieltechnische werken”. In deze memo staat dat de nieuwe werkwijze inhoudt dat bij een project vooraf de bomen worden geïnventariseerd. De waardevolle en beeldbepalende bomen, die gezond zijn worden vastgesteld en zijn leidend bij het ontwikkelen van plannen. In de oude werkwijze werd vaak eerst een stedenbouwkundig plan opgesteld, waarna werd bezien of en hoeveel bomen er konden worden behouden.

Factor beheerbaarheid van invloed op duurzame instandhouding

Bij beheerproblemen kan gedacht worden aan het opdrukken van de verharding door boomwortels. In bepaalde situaties kan het probleem van wortelopdruk niet duurzaam worden opgelost zonder de boom te kappen. Andere factoren, zoals de hoogte van het grondwater in relatie tot het maaiveld kunnen daarbij een rol spelen. De van nature beste groeiplaats voor een boom in een stedelijke omgeving is op grasvelden of plantstroken. Op deze plaatsen kan een boom veelal ongehinderd uitgroeien en heeft in de regel een langere levensduur. Bomen in verharding dienen zoveel als mogelijk te worden voorkomen. De ervaring leert dat bomen in verharding veelal voortijdig moeten worden gekapt in verband met niet op te lossen beheerproblemen.

Ook bij het verplanten van een boom dient gelet te worden op de beheerbaarheid. Het verplanten van een boom is een relatief dure ingreep met een wisselend resultaat. De mogelijkheid tot verplanten van volwassen exemplaren is afhankelijk van de soort boom en de groeiomstandigheden waarin de boom zich bevindt. Als wordt voorgesteld een boom te verplanten, dient dit een excellent verplantbaar exemplaar te zijn die op de nieuwe standplaats wezenlijk bijdraagt aan de invulling van het plan zonder te verwachten beheerproblemen. Verplanten van bomen is een dure maatregel om bomen te kunnen handhaven. Er moet een zorgvuldige afweging met betrekking tot de kosten en de mate van bijdrage aan een groene invulling van een gebied worden gemaakt. Hier geldt ook kwaliteit gaat voor kwantiteit. Het kan soms realistischer zijn een kleiner aantal bomen onder goede groeiomstandigheden te handhaven dan een groter aantal onder kwijnende omstandigheden.

Hierboven is geschetst op welke wijze “het belang van duurzame instandhouding van de houtopstand” wordt ingevuld. Houdt de aanvrager hier geen rekening mee dan is dit een reden om de aanvraag af te wijzen. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht dient de motivering van het besluit (verlenen of weigeren omgevingsvergunning) ook te verwijzen naar beleid zoals bijvoorbeeld gemeentelijke beleids- en of beheerplannen.

Artikel 5, lid 3

Aanvragers van een omgevingsvergunning voor het vellen van een boom ervaren vaak allerlei soorten hinder. De ervaren overlast van bomen is niet altijd objectief relevante hinder.

Ieder wordt geacht blad-, bes- of naaldafval, enige mate van lichtontneming, enige mate van zichtontneming of enige mate van insectenoverlast te dulden. Dan is nog geen sprake van “ernstige overlast” zoals in dit artikel bepaald.

Van belang is dat in elke situatie een heldere afweging wordt gemaakt, waarbij enerzijds het belang van de boom wordt uitgelegd en anderzijds de mate van overlast of hinder wordt aangegeven.

In een concreet geval kan het bijvoorbeeld gaan om een beperking van de lichtinval of belemmering in het uitzicht tegenover het belang van handhaving van dorpsschoon. Bij de afweging dient ook gekeken te worden of mogelijk door snoeien lichtinval en uitzicht op een bepaalde manier herkregen kan worden. Met andere woorden in elke situatie dienen de belangen zorgvuldig tegen elkaar te worden afgewogen.

Artikel 5, lid 4

Indien bouw of aanleg ter plaatse van de monumentale boom de reden is voor het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het vellen van de boom, moet allereerst duidelijk zijn dat met de realisatie van bouw of aanleg een ruimtelijke ontwikkeling van zwaarwegend openbaar belang of zwaarwegend maatschappelijke belang gemoeid is. Individuele particuliere belangen of kleine maatschappelijke belangen kunnen dus niet tot velling van een beschermde monumentale boom leiden.

Voorafgaand dienen de alternatieven voor (her)inrichting of aanpassing van de plannen voldoende onderzocht te zijn en als onmogelijk of zeer onwenselijk zijn aangemerkt.

Indien gevaarzetting (voorkomen van letsel of schade) de reden is voor het aanvragen van een omgevingsvergunning voor het vellen van de boom, moeten voorafgaand aan een eventuele omgevingsvergunning de (boomverzorgings)alternatieven voor het vellen voldoende onderzocht zijn en als onmogelijk of zeer onwenselijk zijn aangemerkt.

Artikel 6 Acuut gevaar, spoedeisend belang

Indien sprake is van acuut gevaar of vergelijkbaar spoedeisend belang kan direct tot velling worden overgegaan. Het argument acuut gevaar of vergelijkbaar spoedeisend belang is voorbehouden aan houtopstanden die als gevolg van schade (bijvoorbeeld storm-, bliksem- of aanrijschade) of aantasting een acuut gevaar vormen voor personen of omgeving. Voor het vellen van houtopstand die symptomen van verval vertoont, maar geen acuut gevaar vormt, dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd.

Deze bevoegdheden sluiten aan bij de bevoegdheden van de burgemeester op grond van artikelen 173 en 175 van de Gemeentewet.

Het is gebruikelijk dat indien de gemeente een boom om bovengenoemde redenen acuut velt, op de gemeentepagina in Groot Vlaardingen hiervan melding wordt gemaakt.

Artikel 7 Bijzondere voorschriften

Algemene bevoegdheid op grond van de Wabo: het verbinden van voorschriften

Op grond van artikel 2.22, lid 2 van de Wabo worden aan een omgevingsvergunning de voorschriften verbonden, die nodig zijn met het oog op het belang dat voor de betrokken activiteit is aangegeven in het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.10 tot en met 2.20. Dit is de wettelijke grondslag voor het kunnen verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning.

Per activiteit zal het bevoegd gezag moeten nagaan of er voorschriften aan de vergunning moeten worden verbonden.

Het is dan al duidelijk dat het gaat om situaties waarbij een omgevingsvergunning verleend kan worden. Met andere woorden toetsing aan de criteria voor verlening heeft al plaatsgevonden.

De grondslag voor het bevoegd gezag om voorschriften te verbinden aan een omgevingsvergunning is neergelegd in de Wabo. Een soortgelijke bepaling komt dan ook niet terug in de Bomenverordening.

Bevoegdheid in verordening tot het verbinden van voorschriften op grond van artikel 2.22, lid 4, van de Wabo

Ook kunnen in een verordening op grond van artikel 2.22, lid 4 van de Wabo regels worden gesteld met betrekking tot het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning. Zie artikel 7 (Bijzondere voorschriften) in de Bomenverordening.

Verder is in artikel 2.22 van de Wabo vastgelegd dat bij AMvB regels kunnen worden gegeven over voorschriften. In hoofdstuk 5 Bor zijn derhalve regels opgenomen over: voorschriften bouwen en archeologische monumenten, voorschriften inrichtingen, voorschriften bescherming grondwater. Dit hoofdstuk bevat echter geen voorschriften voor het vellen of doen vellen van houtopstand.

De voorschriften moeten concreet en precies worden uitgewerkt, bijvoorbeeld naar locatie, boomsoort of grootte. Uit de rechtspraak naar aanleiding van de herplantplicht blijkt dat beleidsmatige uitwerking van aard en omvang van de herplantplicht noodzakelijk is.

Op grond van artikel 7, lid 5 kunnen in geval van bouw, aanleg van werken of bijvoorbeeld ophogingswerkzaamheden aan een omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden om de nabij gelegen houtopstand of de te behouden houtopstand goed te beschermen.

KBB-richtlijnen kunnen in een dergelijke situatie van toepassing worden verklaard. De KBB (Kwaliteitseisen Beheerrichtlijnen Boombeheer) is een bundeling van kwaliteitseisen en resultaatsverplichtingen die betrekking hebben op de uitvoering van werkzaamheden in en rond bomen, aangevuld met technische toelichtingen en beheerrichtlijnen gericht op een duurzaam en verantwoord boombeheer.

Een financiële herplantplicht dient volgens de rechtspraak daadwerkelijk voor herplant elders gebruikt te worden en niet voor extra snoeien of iets dergelijks. Bovendien moet die herplant zo nabij als mogelijk uitgevoerd worden. In 2005 heeft het college het Besluit Regels Bomenfonds Vlaardingen vastgesteld. In praktijk blijkt deze regeling niet eenduidig en daardoor slecht uitvoerbaar. Aanpassing van dit besluit is derhalve noodzakelijk.

Plicht op grond van de Wabo: het afstemmen van voorschriften

In artikel 2.22, lid 2, laatste volzin, staat dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften op elkaar zijn afgestemd. Dit houdt een verplichting in op grond van de Wabo, dat de voorschriften die aan verschillende toestemmingen worden verbonden goed op elkaar worden afgestemd.

Het kon weleens voorkomen dat voorschriften die aan de verschillende vergunningen werden verbonden niet goed op elkaar waren afgestemd of zelfs strijdig waren. De vergunninghouder moest dat maar zien op te lossen. De afstemming gaat niet zo ver dat verplicht voorgeschreven elementen van een weigeringsgrond worden doorbroken. Het bevoegd gezag zal per geval, afhankelijk van de betrokken weigeringsgronden, een zodanige afstemming moeten bewerkstelligen dat het beste resultaat voor de aanvrager en de fysieke leefomgeving wordt bereikt.

Zaaksgebonden karakter

De hoofdregel in artikel 2.25 van de Wabo is dat de omgevingsvergunning een zaaksgebonden karakter heeft. De omgevingsvergunning geldt voor een ieder die het project uitvoert, waarop de vergunning betrekking heeft. De vergunninghouder is degene die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de vergunning. Hij moet ervoor zorgen dat de vergunningvoorschriften worden nageleefd. Artikel 2.25, lid 2 van de Wabo bepaalt dat wanneer de vergunning zal gaan gelden voor een ander dan de aanvrager of de vergunninghouder dit vooraf moet worden gemeld bij het bevoegd gezag.

Artikel 8 Wijziging van voorschriften omgevingsvergunning en intrekking van omgevingsvergunning

Op grond van artikel 2.31 lid 2, onder d van de Wabo kan het bevoegd gezag voorschriften van een omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstand wijzigen op de gronden die zijn aangegeven in de verordening. Zie artikel 8, lid 1 van de Bomenverordening.

In artikel 8, lid 2 van de Bomenverordening zijn de gronden voor gehele of gedeeltelijke intrekking van de omgevingsvergunning aangegeven. Op grond van artikel 2.33, lid 2, onder g van de Wabo kan het bevoegd gezag namelijk de omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstand geheel of gedeeltelijk intrekken op de gronden die zijn aangegeven in de verordening.

Ook is in de Wabo de mogelijkheid opgenomen om de vergunning als sanctie in te trekken (zie artikel 5.19 van de Wabo). De regels inzake intrekking van een vergunning als sanctie zijn niet te vinden in de Awb, maar in hoofdstuk 5 Wabo.

Artikel 9 Zelfstandige herplant- en instandhoudingsplicht

Herplantvoorschriften moeten concreet en eenduidig zijn en mogen zeer gedetailleerd soort, locatie en plantwijze voorschrijven mits dit in het gangbare beleid past. De wijze waarop de zelfstandige herplant- en instandhoudingsplicht wordt uitgevoerd, vraagt dus om beleidsmatige uitwerking. Deze uitwerking kan deel uitmaken van een breder opgezet handhavingsbeleid. Factoren die daarbij een rol spelen, zijn de ernst van de overtreding, de mate van (on)verantwoordelijkheid die aan de overtreder kan worden toegekend en de feitelijke mogelijkheden tot uitvoering van een herplant.

Het college bepaalt de hoogte van de financiële bijdrage. Herplant zal zo nabij mogelijk worden uitgevoerd.

Artikel 5: 18 van de Wabo biedt de mogelijkheid – indien sprake is van een herstelsanctie of een instandhoudingsanctie van het velverbod – onder oplegging van een last onder bestuursdwang of onder oplegging dwangsom, bij het besluit tot herplantverplichting te bepalen dat de uitvoering van het besluit tevens geldt voor de rechtsopvolger alsmede tegen iedere volgende rechtsopvolger.

Artikel 10 Schadevergoeding

De Boswet schrijft voor dat een gemeentelijke verordening dit artikel moet bevatten, hoewel uit de rechtspraak geen enkel geval van een schade-uitkering op grond van dit artikel bekend is. Rechters lijken niet snel (onredelijk) nadeel aanwezig te achten indien een vergunning om te vellen wordt geweigerd.

Artikel 17 Boswet (uit 1961)

“Indien de gebruiker of eigenaar van een houtopstand tengevolge van een krachtens provinciale of gemeentelijke verordening genomen besluit, houdende een verbod tot vellen van een houtopstand of een weigering tot ontheffing van een verbod tot vellen van een houtopstand, schade lijdt, welke redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoort te blijven, kennen de in de provinciale, onderscheidenlijk de gemeentelijke verordening aangewezen organen hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding uit de provinciale, onderscheidenlijk de gemeentekas toe.”

Met andere woorden schade als gevolg van de aanwezigheid van bomen behoort in het algemeen tot het normaal maatschappelijk risico. Slechts indien geleden schade ten gevolge van de weigering om toe te staan dat bomen worden gekapt het normaal maatschappelijke risico overstijgt, kan aanspraak bestaan op vergoeding op de voet van voormelde bepaling.

Artikel 11 Afstand van de erfgrenslijn

De leden 1 en 2 van artikel 42 Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek geeft het bekende verwijderingsrecht voor bomen binnen twee meter en heesters en hagen binnen een halve meter van de erfgrenslijn, “tenzij ingevolge een verordening of een plaatselijke gewoonte een kleinere afstand is toegelaten”.

Daarom is in deze verordening dit artikel toegevoegd dat de erfgrensafstand aanzienlijk verkleint. Met “nihil” voor heggen en heesters is bedoeld deze natuurlijke wijze van erfbegrenzing te beschermen en tot de normale standaard te maken. Vele bomen en heester zullen door deze afstandverkleining beter beschermd, misschien wel gespaard worden. De juridische mogelijkheden voor burenruzies zijn hiermee enigszins verminderd.

Artikel 12 Bestrijding van boomziekten

Dit artikel is bedoeld om besmettelijke boomziekten zoals iepziekte adequaat te kunnen bestrijden. Belangrijk is dat verspreiding van potentieel broedhout en besmetting wordt voorkomen.

In het vierde lid is een bijzondere bestuursdwangbevoegdheid opgenomen vanwege de ernst van de zaak en de noodzaak snel te kunnen handelen.

Zorgplicht boomeigenaar

De boomeigenaar heeft een zorgplicht. De vraag is wie is eigenaar van de boom.

Artikel 5: 20 sub f van het Burgerlijk Wetboek stelt dat de eigendom van de grond ook omvat de eigendom van de met de grond verenigde beplantingen. De grondeigenaar is ook boomeigenaar tenzij er zogenaamde beperkte, zakelijke rechten zijn gevestigd, zoals een recht van opstal.

Onder de algemene zorgplicht van de boomeigenaar valt naast het gewone onderhoud, een regelmatige controle op de uitwendige zichtbare gebreken aan de bomen. De controle dient systematisch te zijn en dus regelmatig te geschieden.

De gemeente Vlaardingen maakt voor de (veiligheids)controle van haar bomenbestand gebruik van de VTA-methode: Visual Tree Assessment. Deze visuele boomcontrole wordt periodiek uitgevoerd door een extern bureau. Wordt naar aanleiding van deze controle geconstateerd dat een boom een uitwendig zichtbaar gebrek heeft of zijn er andere aanwijzingen voor de aanwezigheid van gebrekkige bomen in de directe omgeving dan zal nader onderzoek (vaak inwendig) aan de boom plaatsvinden.

Uitkomst van de VTA-controle leidt grofweg tot 3 categorieën bomen:

  • 1.

    Niet langer te handhaven bomen (slechte, zieke of gevaarlijke bomen)

  • 2.

    Nader te onderzoeken bomen (risicobomen, attentiebomen)

  • 3.

    Handhaafbare, gezonde bomen.

Artikel 13 Bescherming publieke houtopstand

Behoeft geen toelichting.

Artikel 14 Nadere regels

Het college is op grond van dit artikel bevoegd nadere regels te stellen. Het college kan er ook voor kiezen beleidsregels in plaats van nadere regels vast te stellen. Het college kan beleidsregels opstellen ten aanzien van de gekregen bevoegdheden. Daarnaast kan het college nadere regels stellen op grond van artikel 14 van de Bomenverordening.

Beleidsregels zijn conform artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht algemene regels omtrent de toepassing van bevoegdheden.

Nadere regels zijn algemene regels die te karakteriseren zijn als algemeen verbindende voorschriften. Beleidsregels kennen een inherente afwijkingsbevoegdheid in tegenstelling tot nadere regels. Op grond van artikel 4: 84 van de Algemene wet bestuursrecht dient een bestuursorgaan een uitzondering op een beleidsregel te maken indien bijzondere omstandigheden daartoe nopen. Dit wordt de inherente afwijkingsbevoegdheid van de beleidsregel genoemd. Hierdoor zijn beleidsregels flexibeler dan nadere regels (algemeen verbindende voorschriften). Immers van de nadere regels is geen afwijking mogelijk tenzij uiteraard een afwijkingsmogelijkheid al zelf in de nadere regel is opgenomen.

Artikel 15 Toezicht

De bestuursrechtelijke handhaving van de Wabo is geregeld in hoofdstuk 5. Het betreft hier ondermeer de handhaving van hetgeen in de Wabo (en in een aantal andere wetten) is bepaald. Denk aan artikel 2.2, lid 1, onder g: Het is verboden een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit activiteiten bestaat (waaronder het vellen of doen vellen van een houtopstand) uit te voeren zonder omgevingsvergunning. Artikel 2.3 van de Wabo verbiedt het handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning dat betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 2.2. Onder artikel 2.2 valt het vellen of doen vellen van een houtopstand.

Met de Wabo komt een einde aan de situatie dat elk bevoegd gezag dat betrokken is bij een vergunning, handhaaft op basis van verschillende bepalingen. Is een bestuursorgaan bevoegd om de omgevingsvergunning te verlenen dan moet dit bestuursorgaan ook de bestuursrechtelijke handhaving verzorgen. Het gaat dan om handhaving van voorschriften geldend voor degene die het project uitvoert.

Bovenstaande betekent dat voor een groot deel van de bepalingen in de Bomenverordening de bestuursrechtelijke handhaving op grond van de Wabo van kracht is. Echter voor de in dit artikel genoemde bepalingen (artikel 12 en artikel 13) geldt de bestuursrechtelijke handhaving op grond van de Wabo niet. De inhoud van deze bepalingen is niet gekoppeld aan de Wabo.

Om die reden worden medewerkers van de Afdeling Openbare Werken aangewezen als toezichthouders. De bepalingen over toezicht die in de Algemene wet bestuursrecht zijn opgenomen zijn hier van toepassing.

Artikel 16 Strafbepaling

In hoofdstuk 5 van de Wabo is ook de strafrechtelijke handhaving van de Wabo opgenomen. Handelen zonder of in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning is strafbaar gesteld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten (Wed).

Bovenstaande betekent dat voor een groot deel van de bepalingen in de Bomenverordening de strafrechtelijke handhaving op grond van de Wabo van kracht is. Echter de in dit artikel strafbaar gestelde gedragingen vallen niet onder de strafbaarstelling van de Wabo. Om die reden wordt straf gesteld op overtreding van deze bepalingen in deze verordening.

De strafmaatbepalingen zijn de basis voor aangifte bij de politie en eventuele strafvervolging door justitie. De bepalingen zijn overeenkomstig de grenzen van strafvervolging door justitie. De bepalingen zijn overeenkomstig de grenzen van de Gemeentewet vastgesteld. Soms kan de rechter overgaan tot bijzondere maatregelen, zoals publicatie van een vonnis of voordeeltoekenning (dat wil zeggen dat justitie afziet van strafvervolging indien verdachte de schade vergoedt).

Ook een samengaan met andere delicten (vernieling van eigendom, belediging van personen enz.) is vaak aanleiding om een illegale kap of beschadiging door justitie aan te laten pakken.

De op grond van dit artikel ingestelde strafvervolging laat onverlet de mogelijkheid tot het instellen door het college van een privaatrechtelijke vordering tot schadevergoeding wegens schade aan publieke bomen of houtopstanden.

De ingestelde strafvervolging staat het instellen van een privaatrechtelijke schadevordering als gevolg van waardevermindering of verlies van de boom niet in de weg. Wel blijken rechters en officieren in de praktijk terughoudend in het tweemaal juridisch aanpakken van hetzelfde feit.

Artikel 17 Overgangsbepaling

Van belang is in de overgangsbepalingen aan te geven of bijvoorbeeld bestaande vergunningen al dan niet hun rechtskracht blijven behouden na inwerkingtreding van deze verordening. Conform paragraaf 1.2 Overgangsrechtelijke bepalingen van de Wabo (artikel 1.4 van de Wabo) is op de voorbereiding en vaststelling van een beschikking op een aanvraag ingediend voor inwerkingtreding van de Wabo de Bomenverordening Vlaardingen 2005 van toepassing. Van belang is ook artikel 1.4 van de Wabo, waarin staat dat een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel van kracht is, wordt gelijkgesteld met een omgevingsvergunning voor de betrokken activiteit, tenzij de vergunning voor dat tijdstip nog niet onherroepelijk is.

Artikel 18 Slotbepaling

Behoeft geen toelichting.