Bouwverordening gemeente Zundert 2014

Geldend van 27-05-2014 t/m heden

Intitulé

Bouwverordening gemeente Zundert 2014

t/m 14e serie wijzigingen

De raad van de gemeente Zundert

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders

d.d. 25-2-2014

Gehoord het advies van de Ronde Hal d.d. 1-4-2014

Gelet op de betreffende bepaling in artikel 8 van de Woningwet en Bouwbesluit 2012

Alsmede in artikel 2.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Besluit vast te stellen 

Bouwverordening gemeente Zundert 2014

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      Bevoegd gezag: bestuursorgaan, als bedoeld in de Woningwet, artikel 1, eerste lid onderdeel e, dan wel, bij het ontbreken van een bestuursorgaan als bedoeld in dit artikellid, burgemeester en wethouders;

    • b.

      bouwbesluit: de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 van de Woningwet;

    • c.

      bouwtoezicht: degene, die ingevolge artikel 92 , tweede lid van de Woningwet in samenhang met artikel 5:10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht belast zijn met het bouw- en woningtoezicht;

    • d.

      bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

    • e.

      gebruiksoppervlakte: de gebruiksoppervlakte als bedoeld in het Bouwbesluit.a

    • f.

      omgevingsvergunning voor het bouwen: vergunningen voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt mede verstaan onder:

bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk;

gebouw: een gedeelte van een gebouw.

Artikel 1.2 Termijnen (vervallen)

Artikel 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente

  • 1. Voor de toepassing van deze verordening geldt als indeling van de gemeente:

    • a.

      het gebied binnen de bebouwde kom;

    • b.

      het gebied buiten de bebouwde kom.

  • 2. Als gebied binnen de bebouwde kom geldt het gebied, dat op de bij deze verordening behorende kaart als zodanig is aangegeven.

Hoofdstuk 2 De aanvraag omgevingsvergunning

Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden

(zie Mor en Bor)

Artikel 2.1.1 Aanvraag bouwvergunning (vervallen)

Artikel 2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens (vervallen)

Artikel 2.1.3 Bij de aanvraag in te dienen bescheiden (vervallen)

Artikel 2.1.4 Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunningaanvragen (vervallen)

Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek

  • 1. Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:

  • a. de resultaten van een recent milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009, in overeenstemming met onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1.

  • 2. De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikel 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikel 2 en 3 van bijlage II.

  • 3. Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4 onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1. bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoekresultaten beschikbaar zijn.

  • 4. het bevoegd gezag kan gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toegestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingsplicht, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledige veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave niet rechtvaardigen.

Artikel 2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwvergunning (vervallen)

Artikel 2.1.7 Bouwregistratie (vervallen)

Artikel 2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunning woonwagens en standplaatsen (vervallen)

Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning

Artikel 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag (vervallen)

Artikel 2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening (vervallen)

Artikel 2.2.3 Bekendmaking van termijnen (vervallen)

Artikel 2.2.4 In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening (vervallen)

Artikel 2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek (vervallen)

Artikel 2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning (vervallen)

(zie artikel 3.9 WABO)

Paragraaf 3 Welstandstoetsing

Artikel 2.3.1 Welstandscriteria (vervallen)

Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem

Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • a.

    waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

  • b.

    voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

  • 1.

    dat de grond raakt, of

  • 2.

    waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Artikel 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen

Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen

vervallen

Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling

Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.

Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen (vervallen)

(zie artikelen 6.30 lid 1, 6.37 en 6.38 van het Bouwbesluit 2012)

Artikel 2.5.3A Brandweeringang (vervallen)

(zie Besluit brandveilig gebruik bouwwerken)

Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten (vervallen)

(zie artikel 6.49 van het Bouwbesluit 2012)

Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn

De voorgevelrooilijn is:

  • a.

    langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

  • b.

    langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.

Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist,te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.

Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:

  • a.

    onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard, als veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • b.

    andere onderdelen van een bouwwerk voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist,die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van sluit bouwwerken, te weten als veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht

  • c.

    de geluidsbelasting vanwege wegverkeerslawaai op gevels van woon- en verblijfsruimten lager of gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder (48 dB).

Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn.

  • 1. In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

    • a.

      ondergrondse bouwwerken zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen, mits de bovenzijde daarvan niet hoger gelegen is dan het straatpeil;

    • b.

      bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan bedoeld in artikel2, onderdeel 9, 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

    • c.

      laadperrons, stoepen en stoeptreden, die de grens van de weg overschrijden;

    • d.

      erkers, serres en andere uitbouwen, alsmede balkons en galerijen, die de voorgevelrooilijn met niet meer dan 1,50 m overschrijden;

    • e.

      trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, alsmede andere luifels, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, reclametoestellen en draagconstructies voor reclames dan bedoeld zijn in artikel 2.5.7;

    • f.

      overbouwingen ten dienste van de verbinding tussen twee bouwwerken;

    • g.

      bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is met het oog op de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting bij het karakter van de bestaande omgeving.

  • 2. Voor het bouwen boven een weg kan alleen afwijking worden toegestaan indien niet lager gebouwd wordt dan:

    • a.

      4,20 m boven de hoogte van de rijweg, met inbegrip van een strook van 0,50 m breedte ter weerszijden van die rijweg;

    • b.

      2,20 m boven de hoogte van een ander deel van de weg; en dan nog voor zover de veiligheid van de gebruikers van de weg niet in gevaar komt.

Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg

In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

  • a.

    gebouwen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, sub a van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • b.

    bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, alsmede straatmeubilair, anders dan bedoeld in artikel 3, derde lid, onder a, b en e, van het Besluit bouwwerken;

  • c.

    vrijstaande winkel- of reclamevitrines;

  • d.

    reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;

  • e.

    andere bouwwerken voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die naar hun aard en bestemming op de weg toelaatbaar zijn.

Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken

    • 1.

      Een naar de weg gekeerd gevelvlak van een gebouw moet in de voorgevelrooilijn zijn geplaatst.

    • 2.

      Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing in:

  • a. de gevallen genoemd in artikel 2.5.7 en in die waarin de afwijking genoemd in de artikelen 2.5.8 en 2.5.9 is verleend;

  • b. in de gevallen genoemd in artikel 2.5.13 en in die waarin de afwijking genoemd in artikel 2.5.14 is verleend, voor zover het bouwwerk geheel achter de achtergevelrooilijn is geplaatst;

  • c. in de gevallen, bedoeld in het derde lid.

    • 3.

      Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.

    • 4.

      Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking en artikel 2 onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht bij het toestaan van de afwijking van het bepaalde in het eerste lid voor:

  • a. gebouwen behorende tot een complex van gebouwen;

  • b. gebouwen op handels- en industrieterreinen;

  • c. vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;

  • d. bijgebouwen, anders dan de in artikel 2, onder b, van het Besluit bouwwerken bedoelde gebouwen;

  • e. gebouwen ten dienste van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, en de daarbijbehorende woningen;

  • f. gedeelten van naar de weg gekeerde gevels;

  • g. gevallen, waarin de welstand bij het verlenen van de ontheffing is gebaat.

Artikel 2.5.11 Ligging achtergevelrooilijn

  • 1.De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:

  • a. in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;

  • b. in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

  • c. in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

  • d. in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;

  • e. in alle niet onder a tot en met d genoemde gevallen op een afstand die wordt bepaald met inachtneming van de beginselen, welke zijn neergelegd in a tot en met d van dit lid, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter.

    • 2.

      Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing - in het belang van de toetreding van daglicht - over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.

    • 3.

      Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking.

Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn

Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.

Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn

Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:

  • a.

    buiten de bebouwde kom gelegen kassen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen;

  • b.

    buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, indien de afstand tot de zijdelingse grens van het erf ten minste 20 meter bedraagt;

  • c.

    onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3 onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist.

  • d.

    onderdelen van een bouwwerk voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen van, als bedoeld in de van artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • e.

    andere onderdelen van een bouwwerkvoor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist d die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, te weten:

  • 1.

    ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;

  • 2.

    terrassen, bordessen en bordestreden;

  • f.

    antennes, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 15 en 17 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

Artikel 2.5.14 Ontheffing voor overschrijdingen van de achtergevelrooilijn

In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

  • a.

    buiten de bebouwde kom gelegen gebouwen, geen kassen zijnde, voor doeleinden van bodemcultuur en veeteelt, pluimveeteelt daaronder begrepen, waarvan de afstand tot de zijdelingse grens van het erf minder dan 20 meter bedraagt;

  • b.

    binnen de bebouwde kom gelegen kassen;

  • c.

    vrijstaande enkele of dubbele eengezinshuizen;

  • d.

    gebouwen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen en welk terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd;

  • e.

    gebouwen op binnenterreinen, mits hiervan de bereikbaarheid, als bedoeld in de artikelen 2.5.3 en 2.5.4, is verzekerd;

  • f.

    bijgebouwen, die niet vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht;

  • g.

    bouwwerken, geen gebouw zijnde;voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist;

  • h.

    bouwwerken, erkers en overige uitbouwen, anders dan de uitbouwen die vallen onder artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • i.

    trappenhuizen, buitentrappen en liftschachten, hijsinrichtingen en stortbuizen, balkons en veranda's, alsmede andere luifels, afdaken, dakoverstekken, uitspringende schoorsteenwanden, terrassen en bordessen dan bedoeld zijn in artikel 2.5.13;

  • j.

    bouwwerken aan of bij een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.

Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen

  • 1. Bij een woning of woongebouw moet een erf aanwezig zijn dat ten minste een strook grond omvat die:

    • a.

      over de volle breedte van het gebouw aansluit aan de achtergevel, en

    • b.

      voor wat betreft het achter het gebouw gelegen deel dat is begrepen tussen het verlengde van de zijgevels, een diepte heeft van ten minste 5 meter.

  • 2. De maat genoemd in het eerste lid, moet worden gemeten haaks op de achtergevelrooilijn en vanuit het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw. Daarbij moeten de onderdelen van dat gebouw, bedoeld in artikel 2.5.13, en de balkons en veranda's buiten beschouwing blijven.

  • 3. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking;

    • a.

      het eerste lid, wat de aanwezigheid van het erf betreft, indien de gelijkstraats gelegen bouwlaag niet tot bewoning bestemd is;

    • b.

      het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

      • 1.

        een gunstige, andere indeling van het erf is aanwezig;

      • 2.

        het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;

      • 3.

        bij het vergroten van een gebouw dat niet aan de bepalingen voor te bouwen woningen en woongebouwen van het Bouwbesluit voldoet, wordt de bestaande toestand verbeterd.

Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen

  • 1. Achter een gebouw, waarvan geen deel tot woning, anders dan als dienstwoning is bestemd, moet een bij het gebouw behorend erf aanwezig zijn ter diepte van ten minste 2 meter achter het verst achterwaarts gelegen deel van het gebouw en over de volle breedte daarvan.

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid:

    • a.

      indien ligging en bestemming van het gebouw hiervoor geen beletsel vormen;

    • b.

      indien, voor zover nodig, is de afwijking is toegestaan van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn.

Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken

  • 1. De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die:

    • a.

      vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 meter breed zijn;

    • b.

      niet toegankelijk zijn.

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.

Artikel 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen

  • 1. Erf- en terreinafscheidingen, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 12 van bijlage II van het besluit omgevingsrecht bouwwerken, zijn niet toegelaten.

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid in het belang van het af te scheiden erf of terrein.

Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen

  • 1. Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwvergunningplichtige bouwwerken dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1.000 volt of meer.

  • 2. Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van een ondergrondse hoofdtransportleiding mogen geen bouwvergunningplichtige bouwwerken worden gebouwd.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

    • a.

      het bepaalde in het eerste lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien de elektrische spanning van de hoogspanningslijn daarvoor geen bezwaar oplevert;

    • b.

      het bepaalde in het tweede lid voor wat betreft de afstand van 6 meter, indien daartegen met het oog op de veilige en ongestoorde ligging van de leiding geen bezwaar bestaat.

Artikel 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, in het vlak door de voorgevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:

    • a.

      in de bebouwde kom éénmaal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg;

    • b.

      buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de desbetreffende voorgevelrooilijn in het midden van de breedte van het bouwwerk of de projectie daarvan op de voorgevelrooilijn.

  • 4. Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen tegenoverliggende rooilijn. Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.

Artikel 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 bedraagt de maximale hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist in het vlak door de achtergevelrooilijn 1 meter, vermeerderd met:

    • a.

      in de bebouwde kom éénmaal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok;

    • b.

      buiten de bebouwde kom 0,75 maal de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen. Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mag de maximale hoogte van een bouwwerk in het vlak door de achtergevelrooilijn niet meer bedragen dan de maximale hoogte in de aangrenzende 5 meter van een aanliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok.

  • 4. Indien het terrein achter de achtergevelrooilijn lager dan straatpeil ligt, moet de in het eerste lid bedoelde hoogte worden verminderd met een maat, gelijk aan het verschil tussen het straatpeil en het peil van het onderhavige terrein ter plaatse van de achtertoegang bij voltooiing van de bouw.

Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn

  • 1. Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt - onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 - de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, mits de zijgevel niet hoger is dan de voorgevel.

Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de - krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 - maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:

    • a.

      45 graden in de bebouwde kom;

    • b.

      37 graden buiten de bebouwde kom.

  • 2. Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de - krachtens artikel 2.5.22 - maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.

Artikel 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken

  • 1. De hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist mag niet meer bedragen dan 15 meter.

  • 2. Indien het bouwwerk aan meer dan een weg grenst en deze wegen op verschillende hoogten liggen, geldt de hoogte ten opzichte van de laagst gelegen weg.

Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen

  • 1. De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat - uitgaande van een goothoogte van genoemde maat - daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.

  • 2. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien de aard en de ligging van de omringende bebouwing hiervoor geen beletsel vormen.

Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken

  • 1. De hoogte van een bouwwerk of van een gevel of van een ander buitenvlak van een bouwwerk moet worden gemeten ten opzichte van straatpeil.

  • 2. De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten.

Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte

Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:

  • a.

    onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als het aanbrengen van veranderingen als bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage bij het Besluit omgevingsrecht;

  • b.

    het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van bouwwerken, anders dan het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder k, van het Besluit bouwwerken;

  • c.

    topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;

  • d.

    plaatselijke verhogingen met geen grotere breedte dan 0,60 meter.

Artikel 2.5.28 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte.

In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:

  • a.

    gebouwen voor openbaar nut, scholen, kerken, schouwburgen en andere gebouwen bestemd voor het houden van bijeenkomsten en vergaderingen;

  • b.

    gebouwen bestemd voor woon-, kantoor- of winkeldoeleinden, indien de welstand bij het toestaan van afwijking is gebaat;

  • c.

    gebouwen bestemd voor het uitoefenen van een bedrijf op een handels- en industrieterrein;

  • d.

    agrarische bedrijfsgebouwen;

  • e.

    het geheel of gedeeltelijk veranderen of vergroten van een bouwwerk, anders dan bedoeld in artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht en indien:

  • 1.

    de bestaande belendende gebouwen de maximale bouwhoogte overschrijden en de welstand bij het verlenen van de ontheffing is gebaat;

  • 2.

    bij het overschrijden van bestaande uitwendige hoogteafmetingen andere hoogteafmetingen kleiner worden dan de bestaande;

  • f.

    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het verkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, anders dan bedoeld in artikel 2, onderdeel 16 en 18 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht;

  • g.

    plaatselijke verhogingen met een grotere breedte dan 0,60 meter;

  • h.

    dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;

  • i.

    draagconstructies voor een reclame;

  • j.

    vrijstaande schoorstenen;

  • k.

    bouwwerken op een monument - als bedoeld in de Monumentenwet 1988 dan wel in de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening - voor zover zulks niet bezwaarlijk is om de in historisch-esthetisch opzicht gewenste aansluiting te verkrijgen bij het karakter van de bestaande omgeving.

Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid.

In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28 kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:

  • a.

    er voor het betreffende gebied geen toestemmingsplan of beheersverordening of projectbesluit van kracht is;

  • b.

    geen van de aanhoudingsgronden zoals genoemd in artikel 3.3. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is;

  • c.

    de activiteiten in overeenstemming is met in voorbereiding zijnd toekomstig ruimtelijk beleid;

  • d.

    de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, en

  • e.

    de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen

  • 1. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

    • a.

      indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 1,80 m bij 5,00 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen;

    • b.

      indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 m bij 5,00 m bedragen.

  • 3. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

  • 4. het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste en het derde lid:

    • a.

      indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of

    • b.

      voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien. De parkeer- of stallingsruimte dient in overeenstemming te zijn met de op 5 juli 2011 door de gemeenteraad vastgestelde beleidsplan "Nota parkeernormen gemeente Zundert".

Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen

Artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties (vervallen)

Artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties (vervallen)

Artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties (vervallen)

Artikel 2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties (vervallen)

Artikel 2.6.5 Beginsel inzake ontruimingsalarminstallaties (vervallen)

Artikel 2.6.6 Aanwezigheid van ontruimingsalarminstallaties (vervallen)

Artikel 2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties (vervallen)

Artikel 2.6.8 Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen (vervallen)

Artikel 2.6.9 Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen (vervallen)

Artikel 2.6.10 Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen (vervallen)

Artikel 2.6.11 Gelijkwaardigheid (vervallen)

Artikel 2.6.12 Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten (vervallen)

Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen

Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding ( vervallen)

(Zie artikel 6.14 van het Bouwbesluit 2012)

Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet (vervallen)

(Zie artikel 6.10 lid 1 van het Bouwbesluit)

Artikel 2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet ( vervallen)

(zie artikel 6.10 lid 2 van het Bouwbesluit)

Artikel 2.7.3A Eis tot aansluiting aan de publieke voorziening voor verwarming (vervallen)

(zie artikel 6.10 lid 3 van het Bouwbesluit)

Artikel 2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering ( vervallen)

(zie artikel 6:18 van het Bouwbesluit 2012)

Artikel 2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering (vervallen)

(zie artikel 6.4 van het Bouwbesluit 2012)

Artikel 2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen (vervallen)

(zie artikel 6.18 van het Bouwbesluit 2012)

Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen (vervallen)

(zie artikel 1.1.lid 1 van het Bouwbesluit 2012)

Hoofdstuk 3 De melding

Artikel 3.1 De wijze van melden

Artikel 3.2 Welstandscriteria

Hoofdstuk 4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk

Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden (vervallen)

(zie artikel 2.33 van de WABO)

Artikel 4.2 Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden ( vervallen)

(Zie artikel 1.23 van het Bouwbesluit 2012)

Artikel 4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie (vervallen)

Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw ( vervallen)

( Zie 1.24 van het Bouwbesluit 2012)

Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden (vervallen)

(zie artikel 1.25 van het Bouwbesluit 2012)

Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen ( vervallen)

(De wijzigingen van de Woningwet die in werkingtreden met het Bouwbesluit 2012 maken het niet meer mogelijk deze eis in de bouwverordening op te nemen.)

Artikel 4.7 Bemalen van bouwputten (vervallen)

(zie artikel 8.7 van het Bouwbesluit 2012)

Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein (vervallen)

(zie artikel 8.2. van het Bouwbesluit)

Artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein (vervallen)

(zie artikel 8.2. van het Bouwbesluit)

Artikel 4.10 Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder (vervallen)

(zie artikelen 8.2,8.4,8.5, 8.6 en 8.7 van het Bouwbesluit 2012)

Artikel 4.11 Bouwafval (vervallen)

(zie artikel 8.8. en 8.9 van het Bouwbesluit)

Artikel 4.12 Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden (vervallen)

( zie artikel 1.25 van het Bouwbesluit)

Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen (vervallen)

(De wijzigingen van de Woningwet die in werkingtreden met het Bouwbesluit 2012 maken het niet meer mogelijk deze eis in de bouwverordening op te nemen)

Artikel 4.14 Verbod tot ingebruikneming (vervallen)

(zie Artikel 1.25 van het Bouwbesluit 2012)

Hoofdstuk 5 Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en weren van schadelijk en hinderlijk gedierte

Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen

Artikel 5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen (vervallen)

(zie artikel 7.21 van het Bouwbesluit)

Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen (vervallen)

(zie artikel 6.30, lid 1, 6.37 en 6.38 van het Bouwbesluit 2012)

Artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten (vervallen)

(zie artikel 6.49 van het Bouwbesluit 2012)

Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen

(Zie het besluit brandveilig gebruik bouwwerken (STB 2008, 327)

Artikel 5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheids-installaties en vluchtrouteaanduidingen (vervallen)

Artikel 5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheids-installaties in gebouwen, niet zijnde woningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen (vervallen)

Artikel 5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in woongebouwen van bijzondere aard (vervallen)

Artikel 5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in logiesverblijven en logiesgebouwen (vervallen)

Artikel 5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheid-installaties in kantoorgebouwen (vervallen)

Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen

Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding (vervallen)

(zie artikel 6.14 van het Bouwbesluit 2012)

Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet (vervallen)

(zie artikel 6.10 van het Bouwbesluit)

Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet (vervallen)

(zie artikel 6.10 lid 2 van het Bouwbesluit)

Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering (vervallen)

(zie artikel 6:18 lid 5 van het Bouwbesluit 2012)

Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering (vervallen)

(zie artikel 6.4 van het Bouwbesluit 2012)

Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen (vervallen)

(zie artikel 6.18 van de Bouwbesluit 2012)

Artikel 5.3.7. Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen (vervallen)

(zie artikel 1.1. lid 1 van het Bouwbesluit)

Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte

Reinheid

Artikel 5.4.1 Preventie (vervallen)

(zie artikel 7.21 van het Bouwbesluit)

Hoofdstuk 6 Brandveilig gebruik (vervallen)

(zie het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken ( STB 2008, 327)

Paragraaf 1 Gebruiksvergunning

Artikel 6.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk (vervallen)

Artikel 6.1.2 Aanvraag gebruiksvergunning (vervallen)

Artikel 6.1.3 In behandeling nemen (vervallen)

Artikel 6.1.4 Termijn van beslissing (vervallen)

Artikel 6.1.5 Weigeren gebruiksvergunning (vervallen)

Artikel 6.1.6 Intrekken gebruiksvergunning (vervallen)

Artikel 6.1.7 Verplicht aanwezige bescheiden (vervallen)

Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar

Artikel 6.2.1 Gebruikseisen voor bouwwerken (vervallen)

Artikel 6.2.2 Opslag brandgevaarlijke stoffen (vervallen)

Artikel 6.2.3 Opslag en verwerking stoffen. (vervallen)

Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand

Artikel 6.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen (vervallen)

Artikel 6.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen (vervallen)

Paragraaf 4 Hinder in verband met de brandveiligheid (vervallen)

Artikel 6.4.1 Hinder in verband met de brandveiligheid (vervallen)

Hoofdstuk 7 Overige gebruiksbepalingen

Paragraaf 1 Overbevolking

Artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen (vervallen)

(zie artikel 7.18 van het Bouwbesluit 2012)

Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens (vervallen)

(zie artikel 7.18 van het Bouwbesluit)

Paragraaf 2 Staken van het gebruik

Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid (vervallen)

(zie artikel 7.20 van het Bouwbesluit 2012)

Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne (vervallen)

(zie Artikel 7.21 van het Bouwbesluit 2012)

Artikel 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen (vervallen)

Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen

Artikel 7.3.1 (vervallen)

Artikel 7.3.2 Hinder (vervallen)

(zie artikel 7:15 van het Bouwbesluit 2012)

Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte.

Reinheid

Artikel 7.4.1 Preventie (vervallen)

(zie artikel 7:21 van het Bouwbesluit 2012)

Paragraaf 5 Watergebruik

Artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water (vervallen)

(zie artikel 7.17 van het Bouwbesluit 2012)

Paragraaf 6 Installaties

Artikel 7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties (vervallen)

(zie artikel 1.16 van het Bouwbesluit 2012)

Hoofdstuk 8 Slopen

Paragraaf 1 Omgevingsvergunning voor het slopen

Artikel 8.1.1 Omgevingsvergunning voor het slopen (vervallen)

(zie artikelen 1.25 en 1.26 van het Bouwbesluit 2012)

Artikel 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning (vervallen)

(zie hoofdstuk 4 van het besluit omgevingsrecht en de indieningvereiste in 7.2 van de Regeling omgevingsrecht)

Artikel 8.1.3 In behandeling nemen (vervallen)

(zie, Awb, Wabo, Bor en Mor)

Artikel 8.1.4 Termijn van beslissing (vervallen)

(zie artikelen 3.9 en 3.10 van de Wabo)

Artikel 8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen (vervallen)

(zie Wabo voor afstemming)

Artikel 8.1.6 Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen (vervallen)

(zie artikel 1.26 van het Bouwbesluit 2012)

Artikel 8.1.7 Intrekking omgevingsvergunning voor het slopen (vervallen)

(zie artikel 1.26 van het Bouwbesluit 2012)

Paragraaf 2 Uitzonderingen op het vereiste van omgevingsvergunning voor het slopen

Artikel 8.2.1 Sloopmelding (vervallen)

(zie paragraaf 1.7 van het Bouwbesluit 2012)

Artikel 8.2.2 Overige uitzonderingen op het vereiste van omgevingsvergunning voor het slopen (vervallen)

(zie artikel 1.26 van het Bouwbesluit 2012)

Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen

Artikel 8.3.1 Veiligheid op sloopterrein (vervallen)

(artikel 8.2. van het Bouwbesluit 2012)

Artikel 8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden (vervallen)

(artikel 1.32 van het Bouwbesluit 2012)

Artikel 8.3.3 Plichten van de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen (vervallen)

(artikel 1.26 van het Bouwbesluit 2012)

Artikel 8.3.4 Plichten van degene die sloopt (vervallen)

(artikel 1.33 van het Bouwbesluit 2012)

Artikel 8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest (vervallen)

(De wijzigingen van de Woningwet die in werkingtreden met het Bouwbesluit 2012 maken het niet meer mogelijk deze eis in de bouwverordening op te nemen.)

Artikel 8.3.6 Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen (Vervallen)

Paragraaf 4 Vrij slopen

Artikel 8.4.1 Sloopafval algemeen (vervallen)

(artikel 8.8 en 8.9 van het Bouwbesluit 2012)

Hoofdstuk 9 Welstand

Hoofdstuk 9.1 Reglement van orde van de welstandscommissie

Paragraaf 1 Taakomschrijving

Artikel 1.1 Onafhankelijkheid

  • 1. De welstandscommissie is een door de gemeenteraad benoemde onafhankelijke adviescommissie.

  • 2. De leden zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur en de gemeentelijke organisatie. Er bestaan geen bindingen of relaties op basis waarvan over ruimtelijke kwaliteit worden beïnvloed.

  • 3. Het college wijst een ambtenaar aan als plantoetser, die de ambtelijke toets in de Welstandsnota beoordeelt.

Artikel 1.2 Taakomschrijving

  • 1. De welstandscommissie voert de taak uit die zijn omschreven in hoofdstuk 9 van de Bouwverordening en hoofdstuk 3 de Welstandsnota.

  • 2. Ten aanzien van de welstandsadvisering gelden de volgende uitwerkingen:

  • a. De welstandscommissie is de welstandscommissie van de gemeente Zundert, conform artikel 12 Woningwet. De welstandscommissie adviseert het college over de welstandsaspecten van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen.

  • b. De Welstandscommissie beoordeelt op verzoek van het college of het uiterlijk van een bouwwerk of standplaats in ernstige mate is met redelijke eisen van Welstand.

  • 3. College van Burgemeester en wethouders beoordelen zonder advies van de welstandscommissie of bouwwerken niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Burgemeester en wethouders baseren hun standpunt op de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria voor ambtelijk toetsing.

Paragraaf 2 Samenstelling

Artikel 2.1 Samenstelling

  • 1. De welstandscommissie bestaat uit een voorzitter, en een extern architectlid. Beiden zijn deskundig zijn op het gebied van architectuur, ruimtelijke kwaliteit dan wel cultuurhistorie.

  • 2. Bij afwezigheid van de voorzitter en/of lidarchitect treden plaatsvervangers op in de commissievergadering.

  • 3. De welstandscommissie wordt bijgestaan door een secretaris of diens plaatsvervanger.

Artikel 2.2 Benoeming en zittingsduur

  • 1. De gemeenteraad mandateert het college om de leden van de commissie te benoemen en ontslaan.

  • 2. De leden van de welstandscommissie kunnen ten hoogste voor een termijn van vijf jaar worden benoemd, met de mogelijkheid van verlenging voor nog eens drie jaar.

Artikel 2.3 Verantwoordelijkheden van de voorzitter

  • a. De voorzitter is verantwoordelijk voor het functioneren van de welstandscommissie en bewaakt de deugdelijkheid van de welstandsadvisering in brede zin.

  • b. De voorzitter geeft leiding aan de vergadering en bewaakt de voortgang van de agenda.

  • c. De voorzitter treedt als gastheer of –vrouw voor de planindieners, ontwerpers en andere bezoekers.

Artikel 2.4 Verantwoording overige leden van de Welstandscommissie

De overige commissieleden zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de vakinhoudelijke kwaliteit van de welstandsadviezen.

Paragraaf 3 Jaarlijkse verantwoording

Artikel 3.1 Jaarverslag

  • 1. De welstandscommissie en de plantoetser stellen jaarlijks een verslag op van de werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:

    • a.

      op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota;

    • b.

      de werkwijze van de welstandscommissie en plantoetser;

    • c.

      op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;

    • d.

      de aard van de beoordeelde plannen;

    • e.

      de bijzondere projecten.

  • 2. Het verslagjaar loopt van januari tot en met december.

  • 3. De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.

Paragraaf 4 Termijn van advisering

Artikel 4.1 Termijn van advisering

  • 1. De welstandscommissie brengt het advies over een aanvraag om een omgevingsvergunning binnen drie weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.

  • 2. De welstandscommissie brengt het advies over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, indien deze vergunning betrekking heeft op een deel van een project of een gefaseerde aanvraag betreft uit binnen drie weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de welstandscommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verleend met toepassing van artikel 3,9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 4. De plantoetser (ambtelijke toets) toetst een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen binnen twee weken nadat door of namens burgemeester en wethouders daarom is verzocht.

Paragraaf 5 Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting

Artikel 5.1 Openbaarheid vergaderen

  • 1. De behandeling van bouwplannen door de welstandscommissie en gemandateerde ambtenaar is openbaar. De agenda voor de vergadering van de welstandscommissie en gemandateerde ambtenaar wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.

  • 2. Indien de aanvrager of een gemachtigde van de aanvraag betreffende een omgevingsvergunning hierom bij het indienen van de aanvraag heeft verzocht, wordt deze door of namens de welstandscommissie in staat gesteld tot het geven van een toelichting op het bouwplan. De secretaris is verantwoordelijk voor de afspraken met betrekking tot mondelinge toelichtingen.

  • 3. In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.

  • 4. Belanghebbenden hebben in toelichtende zin spreekrecht. Een plantoelichting is bedoeld voor een korte toelichting op de planfilosofie en de gemaakte keuzes in relatie tot de ruimtelijke en maatschappelijke context en het gemeentelijk beleid. De voorzitter, stelt, afhankelijk van de agenda, een maximale spreektijd vast.

  • 5. De welstandscommissie kan de indiener verzoeken om een mondelinge toelichting te geven.

Paragraaf 6 Afdoening onder verantwoordelijkheid

Artikel 6.1 Afdoening bij mandaat

  • 1. Het college kan de advisering over een aanvraag om advies voor omgevingsvergunning van mandateren aan de aangewezen commissieleden of voorzitter. Zij adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.

  • 2. In elk geval van twijfel legt de gemandateerde het bouwplan als bedoeld in het vorige lid alsnog voor aan de welstandscommissie.

  • 3. Behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar. Indien burgemeester en wethouders - al dan niet op verzoek van de aanvrager - een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen de beoordeling van omgevingsvergunning die niet in strijd is met redelijke eisen van welstand mandateren aan een door hen aan te wijzen plantoetser. De plantoetser toetst uitsluitend aan de ambtelijke criteria uit de welstandsnota.

  • 5. In het geval het bouwplan als bedoeld in het vorige lid negatief beoordeelt is, kan het college van burgemeester en wethouders het bouwplan alsnog voorleggen aan de welstandscommissie.

Artikel 6.2 Reikwijdte van de verantwoordelijkheid

  • 1. Advisering onder verantwoordelijkheid van de welstandscommissie kan plaatsvinden bij zowel positieve als negatieve adviezen.

  • 2. Leden die bevoegd zijn om te adviseren onder verantwoordelijkheid van de welstandscommissie zijn verplicht een adviesaanvraag bij enige vorm van twijfel voor te leggen aan de plenaire welstandscommissie.

  • 3. Leden die bevoegd zijn om te adviseren onder verantwoordelijkheid van de welstandscommissie stellen de welstandscommissie middels een adviezenlijst,onverwijld in kennis van de uitgebrachte adviezen.

  • 4. Voor afdoening onder verantwoordelijkheid van de welstandscommissie gelden dezelfde reglementen als voor advisering door plenaire welstandscommissie.

  • 5. Advisering door de plantoetser kan plaatsvinden bij zowel positieve als negatieven adviezen.

Paragraaf 7 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht

Artikel 7.1 Schriftelijke advisering en motivering

  • 1. De welstandscommissie of de plantoetser geeft een schriftelijk advies conform de welstandsnota.

  • 2. De adviezen zijn opgenomen in het ondertekend verslag van de vergadering.

  • 3. De welstandscommissie of de plantoetser adviseert en motiveert het advies schriftelijk.

  • 4. Zodra het schriftelijk advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens burgemeester en wethouders gevoegd bij de aanvraag om een bouwvergunning.

Artikel 7.2 Conclusie van het advies

  • 1. De welstandscommissie of de plantoetser geeft een schriftelijk advies conform artikel 3.6 van de welstandsnota.

  • 2. De plantoetser, die de ambtelijke toets uitvoert, geeft een Welstandsadvies met de volgende conclusie:

    • a.

      Akkoord: Het plan voldoet aan de ambtelijk toetsing criteria.

    • b.

      Niet Akkoord: het plan voldoet niet aan de ambtelijke toets en wordt voorgelegd aan de Welstandscommissie.

Artikel 7.3 Toelichting op het Welstandsadvies

  • 1. De indiener of zijn gemachtigde kan een mondelinge toelichting vragen op het advies.

  • 2. Deze toelichting wordt in eerste instantie gegeven door de secretaris

  • 3. Indien de indiener of zijn gemachtigde een nadere toelichting wenst kan een afspraak worden gemaakt met de welstandscommissie of plantoetser.

Paragraaf 8 Vergaderorde en werkwijze

Artikel 8.1 Vergadering

  • 1. De Welstandscommissie en de plantoetser stellen door 1 januari het vergaderrooster op.

  • 2. De secretaris verzorgt in overleg met de voorzitter, de agendering van de advies -aanvragen.

Artikel 8.2 Bekendmaking van de agenda

  • 1.

    De data, het tijdstip en locatie van de welstandsvergaderingen worden door de gemeente ter kennis gesteld van de lokale pers.

  • 2.

    De agenda ligt twee dagen voorafgaande aan de welstandsvergadering ter inzage op het gemeentehuis en wordt gepubliceerd op de gemeentelijke website.

Artikel 8.3 Onderzoek ter plaatse

De welstandscommissie stelt een onderzoek ter plaatse in, indien zij van oordeel is dat dit onderzoek redelijkerwijs voor de vervulling van haar advisering nodig is.

Paragraaf 9 Oordeel van het bevoegd gezag

Artikel 9.1 Deugdelijkheid van het advies

  • 1. Het bevoegd gezag vergewist zich er van dat het aan uitgebrachte advies naar inhoud en wijze van totstandkoming deugdelijk is.

  • 2. Indien dit naar mening van het bevoegd gezag niet het geval is, vraagt zij de welstandscommissie gemotiveerd om een heroverweging.

Artikel 9.2 Afwijken op inhoudelijke gronden

  • 1. Het bevoegd gezag kan op inhoudelijke grond afwijken van het advies indien zij tot het oordeel komt dat de commissie de van toepassing zijnde beleidscriteria niet juist heeft geïnterpreteerd, of de commissie naar haar oordeel niet de juiste criteria heeft toegepast.

  • 2. Indien het bevoegd gezag op inhoudelijk grond afwijkt van het welstandsadvies wordt dit in de beslissing op de vergunningaanvraag gemotiveerd. De commissie wordt op de hoogte gesteld.

Paragraaf 10 Ondersteuning

Artikel 10.1 Gemeentelijk secretaris

  • 1. Het college wijst een ambtenaar aan als gemeentelijke secretaris van de welstandscommissie.

  • 2. De secretaris ondersteunt de welstandscommissie op zodanige wijze dat deze optimaal kan functioneren bij de uitoefening van haar taken als onafhankelijk adviesorgaan van het gemeentebestuur.

  • 3. De secretaris is op geen enkele wijze, anders dan informatief, betrokken bij of verantwoordelijk voor de inhoud van de beraadslagingen en de advisering door de Welstandscommissie

  • 4. De secretaris is aanwezig bij alle vergaderingen van de Welstandscommissie en fungeert als aanspreekpunt van de welstandscommissie

  • 5. De secretaris onderhoud de contacten met de betrokken ambtelijke diensten, neemt de adviesaanvragen voor bouwplannen in en bereidt de behandeling van de bouwplannen in de welstandscommissie voor. De secretaris controleert of de plannen zijn voorzien van de en draagt zorg voor de benodigde informatie over de omgeving, de locatie en het plan, en overigens alle voor de beoordeling relevante informatie.

  • 6. De secretaris verzorgt in overleg met de voorzitter de agendering van de adviesaanvragen en draagt er zorg voor dat de welstandscommissie kan adviseren binnen de voorgeschreven termijn.

  • 7. De secretaris geeft indieners of hun gemachtigde van de plannen een mondelinge toelichting op het advies van de welstandscommissie.

  • 8. De secretaris levert desgevraagd gegevens aan voor het jaarverslag van de welstandscommissie.

Hoofdstuk 10 Overige administratieve bepalingen

Artikel 10.1 De aanvraag om woonvergunning (vervallen)

(zie artikel 2.1. lid 1 onder c van de Wabo en artikel 9.15, letter W van de Invoeringswet WABO)

Artikel 10.2 De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen (vervallen)

Artikel 10.3 Overdragen vergunningen (vervallen)

(zie Artikel 2.25, tweede lid van de Wabo)

Artikel 10.4 Overdragen mededeling (vervallen)

Artikel 10.5 Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen. (vervallen)

Artikel 10.6 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

Hoofdstuk 11 Handhaving

Artikel 11.1 Stilleggen van de bouw (vervallen)

Artikel 11.2 Overtreding van het verbod tot ingebruikneming (vervallen)

Artikel 11.3 Stilleggen van het slopen (vervallen)

Artikel 11.4 Onderzoek naar een gebrek (vervallen)

Hoofdstuk 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12.1 Strafbare feiten (vervallen)

Artikel 12.2 Overgangsbepaling bodemonderzoek (vervallen)

(Het gaat hier om oud en niet meer van toepassing zijnde overgangsrecht van de modelverordening 1965 naar modelverordening 1992)

Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen (vervallen)

(zie afdeling 6.8 en 6.10 van het Bouwbesluit)

Artikel 12.4 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning (vervallen)

Artikel 12.5 Overgangsbepaling ( aanvraag om) een bouwvergunning

Op een aanvraag om een bouwvergunning, ontheffing of toestemming anderszins, die is ingediend vóór het tijdstip waarop Bouwverordening gemeente Zundert 2014 van kracht wordt en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de Bouwverordening gemeente Zundert 2012 van toepassing, zoals die luidden vóór de onderhavige wijziging, tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.

Artikel 12.6 Slotbepaling

  • 1. Deze verordening treedt in werking een dag na bekendmaking.

  • 2. Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervallen:

    a.de Bouwverordening gemeente Zundert 2012, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 24 mei 2012 en alle daarin aangebrachte wijzigingen;

  • 3. Deze verordening kan worden aangehaald als 'Bouwverordening gemeente Zundert 2014'.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 24 april 2014,
 
de griffier,
Drs. J.J. Rochat
 
 
De voorzitter,
L.C. Poppe-de Looff