Regeling vervallen per 18-07-2013

Bomenverordening 2005

Geldend van 07-04-2005 t/m 17-07-2013

Intitulé

BOMENVERORDENING 2005

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: hakhout, een houtwal of één of meer bomen;

    • b.

      hakhout: één of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • c.

      houtwal: alle lintvormige begroeiingen van enige uitgestrektheid, bestaande uit bomen en/of struiken;

    • d.

      fruitbomen: bomen die aantoonbaar in hoofdzaak uit economische motieven omwille van de vruchten worden geteeld;

    • e.

      dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

    • f.

      knotten/kandelaberen: het tot de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen als periodiek noodzakelijk onderhoud;

    • g.

      bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;

    • h.

      perceel: een bebouwd perceel met erf en tuin dat een eenheid vormt;

    • i.

      bijzondere boom: een boom van bijzonder belang voor mens, dier en plant vanwege zijn hoge ouderdom, monumentaal uiterlijk of bijzondere soort en als zodanig door het college aangewezen;

    • j.

      lijst van bijzondere bomen: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als bijzondere boom aangewezen bomen;

    • k.

      iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophistoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn Ceratocystis ulmi (Buism.) C.Moreau);

    • l.

      iepenspintkever: het insect in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scotylus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh);

    • m.

      rechthebbende: degene die krachtens eigendom of beperkt recht of krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid, dan wel uit andere hoofde gerechtigd is over de houtopstand te beschikken;

    • n.

      boomwaarde: het bedrag dat wordt gevonden door toepassing van de op dat moment actuele door de Nederlandse Vereniging van Beëdigde Taxateurs van Bomen gepubliceerde methode ter bepaling van de boomwaarde;

    • o.

      vergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de verordening.

  • 2. In deze verordening wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 2 Kapverbod

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      populieren of wilgen als wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, tenzij deze zijn geknot;

    • b.

      fruitbomen en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      fijnsparren en andere naaldbomen, niet ouder dan twaalf jaar bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed;

    • e.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld, met uitzondering van bomen met een diameter groter dan 40 cm, gemeten met schors op een hoogte van 1,30 m boven het maaiveld;

    • f.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of op last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 8;

    • g.

      bomen, voor zover niet reeds genoemd onder a tot en met f, waarvan de stam gemeten met schors, op een hoogte van 1,30 m boven het maaiveld een kleinere omtrek dan 0,30 m heeft, tenzij onderdeel van een houtwal;

    • h.

      bomen die staan op percelen kleiner dan 400 m², gelegen binnen de bebouwde kom en niet aangewezen als bijzondere boom.

    • i.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • j.

      het periodiek knotten of kandelaberen;

  • 3. Indien houtopstand deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, is op deze houtopstand het verbod slechts van toepassing, indien de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt:

    • a.

      en hetzij geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are,

    • b.

      of hetzij in geval van rijbeplanting, gerekend over het totale aantal rijen, niet meer bomen omvat dan 20.

Artikel 3 Aanvraag vergunning

  • 1.

    De vergunning moet worden aangevraagd op een daartoe vastgesteld formulier door of namens dan wel met toestemming van de rechthebbende.

  • 2.

    Wanneer door of vanwege het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan het college een afschrift is toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het college dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Artikel 4 Vergunning

  • 1. Indien het college niet binnen 12 weken een beslissing heeft genomen op de aanvraag voor de vergunning wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

  • 2. Voor het vellen van een houtopstand in bosverband, hakhout en houtwallen wordt de vergunning verleend voor de te vellen oppervlakte. In alle andere gevallen voor het aantal te vellen bomen.

  • 3. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op de beslissing op de aanvraag voor een vergunning voor een bijzondere boom.

Artikel 5 Weigeringsgronden/Voorschriften

  • 1. Het college kan de vergunning weigeren, dan wel daaraan voorschriften verbinden, een en ander in het belang van onder meer:

    • a.

      natuur- en milieuwaarden;

    • b.

      landschappelijke waarden;

    • c.

      cultuurhistorische waarden;

    • d.

      waarden van dorps- en stadsschoon;

    • e.

      waarden voor recreatie en leefbaarheid;

    • f.

      een kwantitatief en kwalitatief bomenbestand.

  • 2. Het college kan bij het weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning tevens de boomwaarde als motivering hanteren.

Artikel 6 Vervaltermijn vergunning

Een vergunning vervalt indien daarvan binnen een termijn van maximaal een jaar nadat het is verleend niet volledig gebruik is gemaakt.

Artikel 7 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1. Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2. Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. In het geval de aanvraag verband houdt met een bouwplan, kan tot aan de vergunning te verbinden voorschriften de verplichting behoren dat niet eerder aan de vergunning uitvoering mag worden gegeven dan nadat ter zake een bouwvergunning onherroepelijk van kracht is geworden en daadwerkelijk met de bouwwerkzaamheden is begonnen.

  • 4. In het geval dat herplant niet mogelijk is, kan tot aan de vergunning te verbinden voorschriften de verplichting behoren dat een door het college te bepalen financiële compensatie moet worden betaald in het belang van de instandhouding van het bomenbestand.

Artikel 8 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1. Indien houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is, zonder vergunning is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college aan de rechthebbende de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Indien houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze verordening van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het college aan de rechthebbende de verplichting opleggen overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4. De rechthebbende aan wie een verplichting is opgelegd als bedoeld in het eerste en tweede lid, alsmede diens rechtsopvolger is verplicht de herbeplanting in stand te houden totdat de verordening op deze beplanting van toepassing is.

  • 5. De rechthebbende aan wie een verplichting als bedoeld in de voorgaande leden is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 9 Schadevergoeding

Het college beslist op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 17, juncto artikel 13, vierde lid, van de Boswet.

Artikel 10 Bestrijding iepziekte

  • 1. Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkever, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

    • c.

      of de niet ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing op geheel ontschorst iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 11 Bijzondere Bomen

  • 1. Het college is bevoegd een boom aan te wijzen als een bijzondere boom.

  • 2. Op het voornemen een boom als bijzondere boom aan te wijzen is afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 3. De als bijzondere bomen aangewezen bomen worden geregistreerd op de lijst van bijzondere bomen. Deze lijst ligt voor een ieder ter inzage.

Artikel 12

  • 1. Het college beslist op een aanvraag voor een kapvergunning voor een bijzondere boom binnen een termijn van 13 weken.

  • 2. Op het voornemen een vergunning als bedoeld in het eerste lid te verlenen is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 3. Het bepaalde in het tweede lid is niet van toepassing in gevallen waarin het vellen met spoed moet plaatsvinden met het oog op gevaar voor de omgeving of om andere zeer dringende redenen.

Artikel 13 Afstand van de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heggen en heesters.

Artikel 14 Strafbepaling

Overtreding dan wel niet-nakoming van bepalingen van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 15 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de medewerkers van de afdeling Toezicht & Handhaving met de functie:

    • -

      medewerker milieuhandhaving

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 16 Inwerkingtreding

De verordening treedt in werking op 7 april 2005

Artikel 17 Slotbepalingen

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als "Bomenverordening gemeente Zwolle 2005".

  • 2. Indien voor het tijdstip van de datum van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag of verzoek op grond van de "verordening op het bewaren van houtopstanden (bomenverordening 2001)" is ingediend en op de datum van de inwerkingtreding van deze verordening nog niet op de aanvraag of het verzoek is beslist, blijven de bepalingen van de verordening op het bewaren van houtopstanden (bomenverordening 2001) van toepassing.

  • 3. De voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening op grond van de Kapverordening 1993 op de lijst van bijzondere bomen geregistreerde bomen worden geacht te zijn aangewezen als een bijzondere boom als bedoelt in artikel 11 eerste lid.

TOELICHTING

Artikel 1 Begripsomschrijving

Artikel 1 lid 1, sub b

Hier wordt het begrip "hakhout" verduidelijkt door een definitie te geven. Hakhout werd vroeger geteeld ten behoeve van de houtopbrengst (geriefhout). Na het afzetten (afzagen) liep de opstand opnieuw uit en ging dus als element niet verloren. Nog voorkomend hakhout is nu in de meeste gevallen uitgegroeid tot zwaar hout en voor het afzetten ervan bestaat nagenoeg geen economische noodzaak of belangstelling meer. Toch zijn bestaande hakhoutopstanden waardevol als landschapselement. Houtwallen werden in het verleden aangeplant als veekering of als perceels- of eigendombegrenzing. Veel houtwallen bestaan als gevolg daarvan vaak uit een houtsoort met een werende functie, bijvoorbeeld meidoorn of sleedoorn.

Artikel 1 lid 1, sub d

Bij de wijziging van de verordening in 1993 is het begrip vruchtbomen veranderd in fruitbomen, als een nadere invulling van het afbakenende begrip vruchtbomen van artikel 1, lid 4, onder e van de Boswet. Uitdrukkelijk is hier bedoeld fruitbomen en het uitzonderen van bomen van commerciële fruittelers. Bijna iedere boom is immers letterlijk een vrucht(dragende) boom. Met deze aanpassing is bedoeld een einde te maken aan de jurisprudentie, waarin de rechter soms alle vruchtbomen "vogelvrij" verklaarde dan wel bijvoorbeeld notenbomen als vruchtbomen in de zin van dit artikel beschouwde.

Artikel 1 lid 1, sub e en f

De omschrijving van deze werkzaamheden is bedoeld ter afbakening van illegaal en ondeskundig snoeien of terugzetten van daarvoor ongeschikte bomen. De definitie vult ook nader de mogelijkheid in om zonder vergunning onderhoud te kunnen plegen aan daarvoor wel geschikte bomen, zoals bedoelt in artikel 2 tweede lid sub j van de verordening.

Artikel 1 lid 1, sub h

Hier wordt een definitie gegeven van het begrip "perceel". Deze definitie houdt verband met de algemene ontheffing van de vergunningsplicht voor het kappen van bomen op bebouwde percelen kleiner dan 400 m² binnen de bebouwde kom Boswet (zie artikel 2, lid 2, sub h).

Bij kleine met woningen bebouwde percelen werd in het verleden de kapvergunning veelal verleend omwille van het woongenot. Vandaar dat bij de begripsomschrijving nadrukkelijk de term "bebouwd" is opgenomen (d.w.z. met een gebouw). Volgens de Woningwet is een gebouw "elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt".

Artikel 1 lid 1, sub i

Bij de wijziging van de verordening in 1993 is er onder meer voor gekozen de aandacht te concentreren op voor de gemeente waardevolle bomen. Binnen de bebouwde kom zijn in 1993 de voor Zwolle belangrijke bomen geïnventariseerd. Dit in navolging van de inventarisatie die door de Bomenstichting is verricht en die bomen van nationaal belang betreft.

Nationaal belangrijke bomen worden aangeduid als "Monumentale Bomen". Lokaal belangrijke bomen noemen wij "bijzondere bomen". "Monumentale Bomen" binnen de bebouwde kom zijn ook als "bijzondere boom" geregistreerd.

In de verordening van 1993 stond de definitie van een bijzondere boom bij de betreffende artikelenin de verordening. In 2001 is er voor gekozen de definities allemaal op te nemen in artikel 1, dus ook het begrip bijzondere boom.

Een boom is een bijzondere boom, wanneer hij voldoet aan de volgende criteria.

a. Algemene criteria:

  • -

    de boom is ten minste 50 jaar oud; dit criterium geldt niet voor gedenkbomen en cultuurhistorische bomen.

  • -

    de boom verkeert in een redelijke conditie; dat wil zeggen dat de boom niet in een niet onomkeerbare slechte conditie verkeert en dat volledig verval van de boom niet binnen 10 jaar is te verwachten. Dit criterium geldt niet voor bomen met een extra hoge natuurwaarde

  • -

    de boom heeft een dusdanige habitus (uiterlijke gedaante) dat deze karakteristiek is voor de soort. Dit geldt met name voor bomen die een ruimtelijke betekenis hebben.

  • -

    Dit criterium geldt niet voor bomen met een karakteristieke lei/snoeivorm of met een extra hoge natuurwaarde.

b. Specifieke criteria:

Naast de algemene criteria dient tenminste één van de volgende criteria van toepassing te zijn:

  • 1.

    De boom heeft voor Zwolle een belangrijke ruimtelijke betekenis:

    • -

      de boom is medebepalend en onvervangbaar voor het karakter van de omgeving vanaf de openbare ruimte of

    • -

      de boom is een onderdeel van een geheel in tact zijnde boomgroep of uniforme laanbeplanting die een karakteristieke de structuur in stad of landschap zichtbaar maakt of

    • -

      de boom is een herkenningspunt;

  • 2.

    De boom is voor Zwolle een monument:

    • -

      de boom is van een zeldzame soort of type of een hoge leeftijdsklasse of

    • -

      de boom vormt een onderdeel van een monumentale omgeving of

    • -

      de boom is een cultuurhistorisch waardevol element of

    • -

      de boom is een gedenkboom;

  • 3.

    De boom heeft een extra hoge natuurwaarde:

    • -

      de boom vormt een (onmisbaar) onderdeel van een biotoop van in de omgeving van Zwolle schaars voorkomende planten- of diersoorten of

    • -

      de boom is een onderdeel van een reeks elementen die een ecologische infrastructuur vormen

    • -

      de boom heeft in een totaal versteend gebied de functie van een ‘stepping stone’ in de ecologische infrastructuur; een stapsteen die de verbinding tussen verschillende ecologische elementen mogelijk maakt.

Artikel 1 lid 1, sub j

In 1993 is de aandacht vooral gericht op de vaststelling van de lijst van bijzondere bomen. Juridisch gezien is het niet zozeer de plaatsing op de lijst die van belang is maar de aanwijzing als bijzondere boom.

Daarom is in 2001 het systeem gewijzigd. Een boom is bijzonder als hij als zodanig is aangewezen. Een bijzondere boom wordt dan geregistreerd op de lijst van bijzondere bomen. Zo kan de lijst ook altijd worden aangevuld.

De inventarisatie in 1993 is een belangrijke bron waaraan de ontwikkeling van het bestand van deze voor Zwolle belangrijke bomen valt af te lezen. In dit opzicht kan een vergelijk worden gemaakt met de lijst van Gemeentelijke Monumenten. De lijst van bijzondere bomen ligt voor een ieder ter inzage.

In 1998 is de lijst van bijzondere bomen geactualiseerd nadat er weer een inventarisatie naar bijzondere bomen heeft plaatsgevonden.

\Artikel 1 lid 1, sub m

In de verordening van 1993 werd in diverse artikelen omschreven wie een rechthebbende kon zijn. Het begrip is nu gedefinieerd en opgenomen bij de begripsomschrijving. In de verordening hoeft dan alleen maar het begrip rechthebbende te worden vermeld. Dit komt de duidelijkheid en de leesbaarheid van de verordening ten goede.

Een rechthebbende is in eerste instantie een eigenaar of een beperkt gerechtigde. Een beperkt gerechtigde is iemand die een beperkt recht heeft, zoals een erfpachter, opstalhouder, vruchtgebruiker e.d. en als zodanig gerechtigd is over de boom te beschikken.

Daarnaast is opgenomen dat een rechthebbende ook iemand kan zijn die krachtens een publiekrechtelijke bevoegdheid over de boom kan beschikken. Hierbij moet worden gedacht aan iemand die zonder eigendomsrecht of beperkt gerechtigd te zijn op grond van een bepaald wettelijk voorschrift toch bevoegdheden kan hebben, bijvoorbeeld de minister op grond van de Boswet.

Voor de volledigheid is ook nog opgenomen dat men uit andere hoofde gerechtigd kan zijn, omdat bijvoorbeeld niet duidelijk is wie de eigenaar of beperkt gerechtigde is. Of iemand uit andere hoofde gerechtigd kan zijn hangt af van de individuele omstandigheden. Hierbij worden niet bedoeld diegenen die een persoonlijk recht hebben, zoals een huurder of gebruiker. Deze personen kunnen wel met toestemming van of namens de zakelijk gerechtigde een vergunning aanvragen.

Artikel 1 lid 1, sub n

In 2001 is in de verordening bij de motivering voor het weigeren van een kapvergunning of het verlenen van deze vergunning onder voorschriften ook de boomwaarde toegevoegd. De definitie van de boomwaarde hoort thuis bij de begripsomschrijving en is daarom in artikel 1 opgenomen.

Bij de omschrijving is aansluiting gezocht bij de richtlijn van de Nederlandse Vereniging van Beëdigde Taxateurs van Bomen (N.V.B.T.B.). Deze vereniging hanteert momenteel de methode Raad versie 1998.

Wat in een bepaald geval de boomwaarde is, hangt af van een aantal factoren. De boomwaarde volgens de methode Raad wordt berekend met behulp van een rekenkundig model. Bij de toelichting op artikel 5 wordt nader ingegaan op de waardebepaling van bomen.

Artikel 1 lid 2

Volgens deze bepaling wordt onder "vellen" tevens verstaan "verplanten". Een aanvulling die het gevolg is van jurisprudentie.

Artikel 2 Kapverbod

In het eerste lid van dit artikel is het kapverbod opgenomen. In het tweede lid van het artikel worden een aantal gevallen opgesomd, waarvoor het kapverbod niet geldt.

Artikel 2 lid 2, sub a

De formulering van deze bepaling is verbeterd. De toevoeging "tenzij deze zijn geknot" geeft aan dat knotwilgen en knotpopulieren ook onder de verordening vallen. Al in 1982 is door wijziging van de Boswet de gelegenheid geschapen voor lagere overheden om de uit landschappelijk oogpunt waardevol geachte knotpopulieren en knotwilgen te beschermen. Gezien het feit dat de gemeente Zwolle van oudsher veel van dergelijke beplantingen had, maar deze door allerlei oorzaken sterk in aantal verminderd zijn, is het wenselijk de resterende knotpopulieren en knotwilgen een betere bescherming te bieden.

Artikel 2 lid 2, sub c

De gemeente is ingevolge de Boswet niet bevoegd regels te stellen ter bewaring van fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen. Aangezien men steeds meer overgaat tot het kweken van andere naaldbomen dan fijnsparren om te dienen als kerstbomen, is het wenselijk en ook redelijk om deze categorie eveneens buiten de werking van de verordening te brengen.

Artikel 2 lid 2, sub f

Het rijksbesluit iepziektebestrijding is in 1991 vervallen, vandaar dat in de verordening een iepziekte-bestrijdingsartikel is opgenomen (artikel 10). Niettemin is de verwijzing naar de Plantenziektewet zinvol voor de handhaving van eventuele rijksbesluiten ten aanzien van mogelijk toekomstige plantenziekten.

Artikel 2 lid 2, sub g

Hier worden geen bomen in een houtwal mee bedoeld. Voor een houtwal moet dus als geheel (de totale oppervlakte van bomen en struiken) een kapvergunning worden aangevraagd.

Artikel 2 lid 2, sub h

Door deze bepaling geldt een algemene ontheffing van de verplichting van een kapvergunning voor bomen die staan op bebouwde percelen kleiner dan 400 m² gelegen binnen de bebouwde kom in de zin van de Boswet, tenzij het een bijzondere boom betreft.

Hiermee wordt een selectief criterium geïntroduceerd, waardoor de gemeente zich kan concentreren op de grotere c.q. belangrijkere gevallen. Om te voorkomen dat belangrijke bomen binnen de bebouwde kom door het invoeren van de 400 m² grens buiten de beschermende werking van de verordening komen te vallen, is bepaald dat bomen die als bijzondere boom zijn aangewezen en op de lijst van bijzondere bomen zijn geregistreerd altijd onder verordening vallen.

Artikel 2 lid 2 sub i en j

De toevoeging van deze twee bepalingen geeft aan dat het kapverbod natuurlijk niet geldt voor regulier onderhoud. Dit is ook in overeenstemming met de praktijk.

Artikel 2 lid 3

De hier genoemde voorwaarden zijn cumulatief.

Artikel 3 Aanvraag vergunning

Artikel 3 lid 1

De vergunning moet schriftelijk op een daartoe vastgesteld formulier worden aangevraagd. Deze aanscherping heeft als voordeel dat er sneller inzicht verkregen kan worden in de aard en omvang van de consequenties; zo zal onder meer altijd een situatieschets worden verlangd.

Artikel 3 lid 2

De directeur van Staatsbosbeheer gaf voorheen de kennisgevingen af als bedoeld in dit artikellid.

Hiermee is tegenwoordig de teammanager van de landelijke service bij Regelingen (LASER) van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij belast. In dit lid is volstaan met een meer algemene omschrijving om wijzigingen zoveel mogelijk te voorkomen.

Artikel 4 Vergunning

In de praktijk blijkt de termijn van 8 weken voor de beslissing op de aanvraag van een kapvergunning niet altijd haalbaar. Deze termijn wordt verlengd tot 12 weken. Indien nodig kan de termijn worden verdaagd op grond van artikel 4:14 van Algemene wet bestuursrecht.

Indien niet tijdig een beslissing wordt genomen is de consequentie dat de vergunning van rechtswege is verleend. Aan een vergunning die van rechtswege is verleend, kunnen geen voorschriften worden verbonden, noch kan daarbij een herplantplicht worden opgelegd.

Omdat voor een kapvergunning voor een bijzondere boom ook een bijzondere voorbereidingsprocedure is voorgeschreven, geldt het bepaalde in artikel 4 niet voor de bijzondere bomen. Hiervoor zijn artikel 11 en 12 van toepassing.

Artikel 4 lid 2

Analoog aan de Boswet wordt in geval er sprake is van houtopstanden in bosverband, hakhout en houtwallen een vergunning verleend voor de te vellen oppervlakte.

Artikel 5 Weigeringsgronden

De inhoud van dit artikel is overgenomen van het model van de Bomenstichting. Daarnaast is de boomwaarde als weigeringsgrond, dan wel voorschrift bij de vergunning opgenomen. De opsomming van de weigeringsgronden is niet limitatief.

Op grond van artikel 4:7 en 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht moet de rechthebbende bij het voornemen tot het weigeren van een vergunning dan wel het opleggen van een voorschrift, waartegen hij vermoedelijk bedenkingen zal hebben ,de gelegenheid krijgen over dat voornemen zijn zienswijze kenbaar te maken.

Er is geen rangorde bij de opsomming van de weigeringsgronden. Bij de natuur- en milieuwaarde kan worden gedacht aan de ecologische functies die een boom kan hebben.

Landschappelijke waarden is een meer eigentijdse benaming voor natuur- en landschapsschoon. Hierbij spelen visuele en esthetische aspecten een rol.

Cultuurhistorische waarde is apart opgenomen omdat een bepaalde boom op een bepaalde plaats het behouden waard kan zijn vanwege de historische betekenis.

Bij waarden voor de recreatie en de leefbaarheid kan bijvoorbeeld gedacht worden aan bomen die algemeen gewaardeerd worden om hun schaduw.

In het tweede lid is in 2001 de boomwaarde ook als weigeringsgrond opgenomen. Er zijn diverse taxatiemethoden om de waarde van een boom te bepalen. Uit de jurisprudentie blijkt dat de rechter steeds meer de boomwaarde erkent, zowel voor gemeentelijke als voor particuliere bomen. Belangrijk in een concreet geval is een goede motivering en een goede doelstelling van de gekozen waardebepalingsmethode. Bij grote schadebedragen is het aan te bevelen een onafhankelijke taxateur de waarde te laten bepalen.

De methode Raad is een rekenkundig model, dat in de praktijk een goed hanteerbare methode blijkt en ook door de rechter wordt geaccepteerd. De Nederlandse Vereniging van Beëdigde Taxateurs van Bomen (N.V.B.T.B.) heeft per 5 januari 1998 een nieuwe richtlijn vastgesteld. Bij de vaststelling van de boomwaarde zal deze richtlijn worden gebruikt of de daaropvolgende meest recente aanpassing.

Om de financiële herplant mogelijk te maken is het bomenbestand in kwantitatieve en kwalitatieve zin toegevoegd aan de belangen die bij de vergunningverlening moeten worden afgewogen.

Het bestaande beleid gaat veelal uit van kwantitatieve compensatie. De bomenverordening en artikel 2 ‘compensatie bomen’ van de beleidsregel ‘Kappen en Compenseren’ gaan uit van compensatie van gekapte bomen in aantallen. Voor iedere gekapte boom komt een boom terug. Bij de herplant wordt zo mogelijk rekening gehouden met de grootte en de waarde die de gekapte boom had. In de praktijk zal de hergeplante boom altijd jonger / kleiner / minder waardevol zijn dan de gekapte boom. Als het gaat om voeding van de reserve/voorziening in het kader van artikel 3 ‘Financiële compensatie bomen’ van de beleidsregel ‘Kappen en Compenseren’ is gekozen voor compensatie in kwaliteit in plaats van in kwantiteit. Bovenstaande methode Raad wordt gebruikt om de waarde van stadsbomen te bepalen.

Artikel 6 Vervaldatum

Dit artikel is opgenomen om misbruik van oude kapvergunningen tegen te gaan.

Artikel 7 Bijzondere vergunningsvoorschriften

Artikel 7 lid 2

Dit voorschrift dient er toe om zeker te stellen dat niet aangeslagen beplanting die is aangebracht ter voldoening aan een herplantplicht, daadwerkelijk wordt vervangen.

Artikel 7 lid 3

In de huidige uitvoeringspraktijk werd aan kapvergunningen die direct verband hielden met een bouwvergunning al het voorschrift opgenomen dat met de uitvoering van de vergunning pas gestart mocht worden zodra de bouwvergunning verleend en daadwerkelijk met de bouw(-voorbereiding) gestart is. Voor alle duidelijkheid is dit expliciet verwoord in de verordening.

Wanneer precies sprake is van de start van een bouwplan is afhankelijk van de individuele omstandigheden per geval. Dit kan in het voorschrift per geval worden geconcretiseerd.

Artikel 7 lid 4

Dit voorschrift dient ertoe om een financiële herplant op te kunnen leggen, wanneer feitelijke herplant niet mogelijk is. Op grond van dit artikel heeft het college in de beleidsregel `kappen en compenseren´ bepaalt dat 75% van de waarde van de te kappen boom moet worden vergoed.

Artikel 8 Herplant/instandhoudingsplicht

Artikel 8 lid 1

Dit voorschrift biedt de mogelijkheid om een zelfstandige herplantplicht op te leggen in die gevallen waarin een houtopstand zonder vergunning is geveld.

Blijkens de jurisprudentie mag een herplantplicht ook na strafrechtelijk optreden nog worden opgelegd. Voorts mag een herplantplicht inhouden dat er meer bomen of zelfs struiken worden geplant dan er eerst waren. Herstel in de vorige toestand kan ook betekenen het laten uitvoeren van zodanige maatregelen dat de vorige toestand zoveel mogelijk wordt benaderd en indien niet anders mogelijk zelfs pas na verloop van tijd. Wanneer een herplantplicht alleen maar als vergunningsvoorschrift zou kunnen worden gesteld, dan zou dat betekenen dat iemand aan de oplegging van een herplantplicht kan ontkomen door zonder vergunning te vellen. De in artikel 8, eerste lid, opgenomen bepaling maakt het mogelijk in zulke gevallen een zelfstandige herplantverplichting te scheppen. Het in het eerste lid opgenomen 'dan wel op andere wijze tenietgegaan' maakt het mogelijk dat het college ook een verplichting tot herplant kunnen opleggen, als de houtopstand teniet is gegaan door verwaarlozing of door een calamiteit. Oplegging van een herplantplicht is in beginsel ook denkbaar, als houtopstand teniet is gegaan door een velling ingevolge de Plantenziektenwet of een velling in het kader van een instandhoudingsplicht krachtens artikel 8, derde lid, dan wel op grond van andere bepalingen, bijvoorbeeld in verband met de verkeersveiligheid.

Artikel 8 lid 3

Dit lid geeft het college de bevoegdheid om van de rechthebbende op een houtopstand, waarvan het voortbestaan wordt bedreigd, maatregelen te eisen die deze bedreiging wegnemen. Uiteraard zal het hierbij moeten gaan om bomen, die, gelet op de belangen die deze verordening beoogt te dienen, van grote waarde zijn. Met deze bepaling in de hand kan worden opgetreden tegen het opzettelijk - tot de dood toe - verwaarlozen van houtopstanden.

Artikel 8 lid 4

Om te voorkomen dat de rechthebbende feitelijk wel voldoet aan de herplantplicht, maar de beplanting daarna weer weghaalt, terwijl de beplanting gelet op de omvang e.d. nog niet onder het kapverbod valt, is opgenomen dat de rechthebbende ook verplicht is deze herbeplanting in stand te houden.

Artikel 10 Bestrijding iepziekte

Met ingang van 1 januari 1991 is de gecoördineerde iepziektebestrijding door het rijk beëindigd en is deze overgelaten aan de belanghebbenden. Uit bezorgdheid over de voortzetting van het iepziektebeleid is in 1990 het Iep-ziekteberaad opgericht. De deelnemende partijen zijn onder andere: de Bomenstichting, GroenRaad, Vereniging "Stadswerk". Het Iepziekteberaad heeft als taak de overgang van rijksregeling naar een regionale ziektebestrijding zo soepel mogelijk te laten verlopen.

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft aanbevelingen voor een juridisch kader opgesteld om alle gemeenten in staat te stellen de bestrijding van de iepziekte voort te zetten. Het opnemen van dit artikel is hiervan een uitvloeisel. Er zal alleen gebruik van worden gemaakt als zieke iepen bij particulieren een bedreiging kunnen vormen voor het gemeentelijke iepenbestand. Het spreekt vanzelf dat gemeentelijke iepen die ziek zijn direct worden verwijderd.

Artikel 11 en 12 Bijzondere bomen

Bij de toelichting op de begripsomschrijving van het begrip bijzondere boom is al aangegeven dat niet de lijst van bijzondere bomen, maar de aanwijzing als zodanig juridisch gezien van belang is. De aanwijzing als bijzondere boom betekent voor de rechthebbende van de boom dat er altijd een kapvergunning moet worden aangevraagd. Aan de rechthebbende van de bijzondere boom worden in die zin toch enige beperkingen opgelegd. Om de aanwijzing als bijzondere boom zorgvuldig voor te bereiden, is de algemene voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Op het voornemen een vergunning voor bijzondere bomen te verlenen is ook de openbare voorbereidingsprocedure van toepassing verklaard. Deze procedure houdt in dat het voornemen tot vergunningverlening wordt gepubliceerd en vervolgens vier weken ter inzage ligt. Gedurende deze termijn kunnen belanghebbenden hun zienswijze kenbaar maken. De zienswijzen worden betrokken bij de uiteindelijke beslissing. Deze procedure neemt meer tijd in beslag, vandaar dat de beslistermijn is bepaald op 13 weken.

In tegenstelling tot de vergunning voor gewone bomen geldt bij de bijzondere bomen niet dat bij het verstrijken van de beslistermijn de vergunning van rechtswege is verleend. Bij bijzondere bomen geldt dan dat de vergunning geacht wordt te zijn geweigerd (fictieve weigering). Hiertegen kan de belanghebbende een bezwaarschrift indienen.

Artikel 13 afstand van de erfgrenslijn

Het Burgerlijk Wetboek (artikel 42 Boek 5) vermeldt het rooirecht voor bomen binnen twee meter en heesters en hagen binnen een halve meter van de erfgrenslijn, tenzij ingevolge een verordening een kleinere afstand is toegelaten. In deze Bomenverordening wordt de erfgrensafstand aanzienlijk verkleind. Met "nihil" voor heggen en heesters is bedoeld deze natuurlijke wijze van erfbegrenzing te beschermen en tot de normale standaard te maken. Vele bomen en heesters zullen door deze afstandsverkleining beter beschermd, misschien wel gespaard worden.