Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2014

Geldend van 01-03-2014 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2014

Intitulé

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2014

Raadsbesluit

De raad van de gemeente Boekel;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 14 januari 2014

gelet op:

Artikel 7, artikel 8 en artikel 10, lid 2 Wet werk en bijstand, artikel 34, artikel 35 en artikel 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en artikel 34, artikel 35 en artikel 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

BESLUIT:

vast te stellen de navolgende

Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2014

Artikel 1 – Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.Anw-ers

:

Personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het UWV Werkbedrijf;

b.Awb

:

Algemene wet bestuursrecht;

c.IOAW

:

Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

d.IOAZ

:

Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

e.Jongeren

:

Personen in de leeftijd van 18 tot 27 jaar;

f.Nuggers

:

Personen die als werkzoekenden zijn geregistreerd bij het UWV Werkbedrijf en die geen uitkeringsgerechtigden zijn;

g.Uitkeringsgerechtigden

:

Personen met een uitkering ingevolge de WWB, IOAW of IOAZ;

h.Voorziening

:

Een voorziening bedoeld in artikel 7, lid 1, onderdeel a WWB, en deze verordening;

i.WWB

:

Wet werk en bijstand.

j.Zoek termijn jongeren

:

Na melddatum UWV Werkbedrijf voor een WWB-uitkering geldt een termijn van 4 weken voor jongeren waarin ze zelfstandig (zonder voorziening) werk en/of scholing zoeken.

Artikel 2 – Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan jongeren, de eerste vier weken na melding bij het UWV Werkbedrijf, geen voorziening aan gericht op arbeidsinschakeling en/of scholing.

  • 2. Op grond van zeer dringende redenen kan tijdens de zoektermijn genoemd in lid 1 bijstand worden verleend. De omstandigheden waarin de jongere verkeert moet op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn dan door het verstrekken van een uitkering en/of voorziening binnen de zoektermijn.

  • 3. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden van 27 tot de AOW gerechtigde leeftijd, aan personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoel in artikel 10, lid 2 WWB, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, lid 1 WWB is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 – Kadernota en begroting

  • 1. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening jaarlijks een kadernota en begroting vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering.

  • 2. Dit kan omvatten:

    • -

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

    • -

      een verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende voorzieningen;

    • -

      de criteria voor het ontheffingenbeleid ten aanzien van de arbeidsverplichting, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de combinatie van arbeid en zorg.

  • 3. Het college doet eenmaal per jaar aan de gemeenteraad verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid.

Artikel 4 – Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Voor de jongere geldt een zoektermijn van vier weken na melddatum bij het UWV Werkbedrijf voordat aanspraak bestaat op ondersteuning gericht op arbeidsinschakeling en/of scholing.

  • 2. Aan personen van 27 jaar en ouder van wie is vastgesteld dat deze voldoende arbeidsperspectief heeft (groeipotentieel trede 5 en 6) kan een zoektermijn worden opgelegd.

  • 3. Als de personen genoemd onder lid 1 niet voldoen aan de verplichtingen verbonden aan de zoektermijn, kan de zoektermijn worden verlengd met vier weken.

  • 4. Als ondubbelzinnig blijkt uit het gedrag en de houding van de persoon genoemd in lid 1, dat men niet de intentie heeft te voldoen aan de verplichtingen verbonden aan de zoektermijn, dan kan dit leiden tot een afwijzing van de aanvraag.

  • 5. Als de personen genoemd in lid 1 gedeeltelijk niet voldoen aan de verplichtingen verbonden aan de zoektermijn, wordt aan hen een hersteltermijn geboden waarbinnen ze alsnog de verplichtingen verbonden aan de zoektermijn kunnen nakomen.

  • 6. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en de bijbehorende uitvoeringsbesluit.

Artikel 5 – Verplichtingen van de klant

  • 1. Een persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2. De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3. Aan de zoektermijn worden aanvullende eisen gesteld welke zijn opgenomen in het uitvoeringsbesluit Reïntegratieverordening 2014.

  • 4. Als een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in lid 2 kan het college de uitkering verlagen conform de Afstemmingsverordening.

  • 5. Als de persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in lid 2, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 6 – Sluitende aanpak

  • 1. Elke uitkeringsgerechtigde krijgt binnen 6 maanden na inschrijving bij het UWV Werkbedrijf een aanbod voor een voorziening gericht op inschakeling voor algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2. Lid 1 is niet van toepassing als het college heeft bepaald dat voor deze persoon een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

  • 3. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in lid 1 en lid 2.

Artikel 7 – Budget- en subsidieplafonds

Het college kan bij uitvoeringsbesluit één of meer subiside- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Artikel 8 – Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. In het uitvoeringsbesluit wordt vastgelegd welke voorzieningen het college kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere regels zijn opgenomen.

  • 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de WWB en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3. Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      als de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 10 van de WWB niet nakomt;

    • b.

      als de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de WWB;

    • c.

      als de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      als naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

  • 4. Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 1 tot en met 3 nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarde waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • c.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of –vaststelling;

    • d.

      de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    • e.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • f.

      het vragen van een eigen bijdrage;

    • g.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies en premies.

Artikel 9 – Sociale activering

  • 1. Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde als onderdeel van een reïntegratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2. Onder sociale activering wordt verstaan: het verrichten van maatschappelijke zinvolle, onbeloonde activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 10 – Werk met behoud van uitkering

  • 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden werk met behoud van uitkering aanbieden, gericht op (toekomstige) arbeidsinschakeling.

  • 2. Een plaatsing met behoud van uitkering kan de volgende doelen dienen:

    • a.

      proefplaatsing;

    • b.

      opdoen van werknemersvaardigheden;

    • c.

      activering (vrijwilligerswerk).

  • 3. Het college plaatst een persoon alleen als door die plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

  • 4. In een schriftelijke overeenkomst worden, voor plaatsingen zoals bedoeld in lid 2, onderdeel a en b, tenminste vastgelegd; het doel van de plaatsing alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 5. Het college stelt bij uitvoeringsbesluit regels ten aanzien van de maximale duur en overige voorwaarden voor werk met behoud van uitkering.

Artikel 11 – Werk met loonkostensubsidie

  • 1. Het college kan een subsidie verstrekken aan derden, voor een uitkeringsgerechtigde, gericht op concrete arbeidsinschakeling.

  • 2. De uitkeringsgerechtigde kan voor het verrichten van arbeid rechtstreeks door een werkgever/onderneming in dienst worden genomen.

  • 3. De uitkeringsgerechtigde kan in dienst worden genomen door een reïntegratiebedrijf dat de uitkeringsgerechtigde, voor het verrichten van arbeid, detacheert bij een onderneming.

  • 4. Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de duur en hoogte van de subsidie en de verplichtingen die aan de subsidie verbonden worden.

  • 5. Een uitkeringsgerechtigde wordt alleen geplaatst als door de plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

  • 6. Met de werkgever en/of het reïntegratiebedrijf worden in ieder geval schriftelijk afspraken gemaakt over de van toepassing zijnde rechtspositie.

Artikel 12 – Scholing

  • 1. Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college kan bij uitvoeringsbesluit regels stellen ten aanzien van de noodzakelijkheid, de maximale duur en de maximale kosten voor scholing.

Artikel 13 – Vrijlating van inkomsten uit arbeid

  • 1. Bij de uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde bijstandsnorm, kan vrijlating van inkomsten uit arbeid plaatsvinden zoals bedoeld in artikel 31, lid 2, onderdeel n WWB en artikel 8, lid 5 IOAW en artikel 8, lid 9 IOAZ.

  • 2. Het college kan aan alleenstaande ouders met de zorg voor een kind tot 12 jaar die voldoen aan de criteria zoals benoemd in het uitvoeringsbesluit een aanvullende vrijlating van inkomsten toekennen voor de duur van maximaal 30 maanden zoals bedoeld in artikel 31, lid 2, onderdeel r WWB.

  • 3. De vrijlating van inkomsten als bedoeld in lid 1 en 2 vindt plaats als dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan arbeidsinschakeling en de betreffende activiteiten in een reïntegratietraject zijn vastgesteld.

Artikel 14 – Overige vergoedingen

  • 1. Het college kan een uitkeringsgerechtigde een vergoeding verstrekken voor noodzakelijke kosten die gemaakt zijn in het kader van een traject gericht op arbeidsinschakeling en nazorg.

  • 2. De in lid 1 genoemde vergoedingen kunnen ook aan derden, die contractueel voor de uitvoering van deze voorzieningen verantwoordelijk zijn, worden verstrekt.

  • 3. Het college kan bij uitvoeringsbesluit nadere regels stellen over de voorwaarden en de maximale hoogte van dergelijke vergoedingen.

Artikel 15 – Persoonsgebonden reïntegratiebudget

  • 1. Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde een subsidie verstrekken in de vorm van een op arbeidsinschakeling gericht persoonsgebonden reïntegratiebudget.

  • 2. Onder een persoonsgebonden reïntegratiebudget wordt verstaan een subsidie ter voldoening van de noodzakelijk te maken kosten van activiteiten die zijn gericht op arbeidsinschakeling.

  • 3. Het college kan bij uitvoeringsbesluit regels stellen met betrekking tot de uitvoering van dit artikel.

Artikel 16 – Alleenstaande ouders

  • 1. Het college verleent aan een alleenstaande ouder die de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot vijf jaar op diens verzoek een eenmalige ontheffing van de arbeidsverplichting.

  • 2. De ontheffing duurt maximaal vijf jaar of tot het jongste kind de leeftijd van vijf jaar heeft bereikt.

  • 3. Het college biedt binnen zes maanden na het verzoek om ontheffing een voorziening aan welke wordt opgenomen in een plan van aanpak.

  • 4. Het college vult de voorziening voor de alleenstaande ouder aan wie een ontheffing is verleend en die niet beschikt over een startkwalificatie ten minste in met scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat.

  • 5. Het college verricht na het opstellen van het plan van aanpak iedere zes maanden een heronderzoek naar de in het plan van aanpak opgenomen voorziening. Het heronderzoek strekt zich mede uit tot de naleving van de in het plan van aanpak opgenomen voorziening. Het college beoordeelt bij het verrichten van het heronderzoek tevens of er aanleiding bestaat de voorziening te wijzigen.

Artikel 17 – Tegenprestatie naar vermogen

  • 1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden een verplichting opleggen tot het doen van een tegenprestatie.

  • 2. Het college legt de verplichting tot het doen van een tegenprestatie alleen op in de vorm van werkzaamheden die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

  • 3. Het college kan bij uitvoeringsbesluit nadere regels stellen ten aanzien van het opleggen van deze verplichting.

Artikel 18 – Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 19 – Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2014.

Artikel 20 – Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2014 en werkt terug tot en met 1 januari 2014.

  • 2.

    De eerder vastgestelde Reïntegratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2011 en de Verordening Premiebeleid WWB 2004 vervallen bij inwerkingtreding van deze verordening.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van
de raad van de gemeente Boekel, gehouden op 20 februari 2014
de griffier, de voorzitter,
M.R.P. Philipse P.M.J.H. Bos

ALGEMENE TOELICHTING

De basis voor deze verordening ligt in artikel 8, lid 1, onderdeel a, e en f en lid 2, onderdeel a en c, artikel 10, lid 1 en lid 2 WWB.

Artikel 8

1. De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot:

a.het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a;

e. de scholing, of opleiding, bedoeld in artikel 10a, vijfde lid;

f. de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid.

2. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben:

a.voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel a, in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor verschillende doelgroepen daarbinnen, en de wijze waarom rekening wordt gehouden met zorgtaken;

…..

c. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel f, in ieder geval betrekking op de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval.

Artikel 10

1. Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen, bedoeld in het eerste lid, behoren.

Naast deze punten die wettelijk geregeld moeten worden zijn er een aantal zaken waar de keuze gemaakt kan worden om deze te regelen, zoals bijvoorbeeld het al dan niet inzetten van werk met behoud van uitkering, het toekennen van premies, inzet van loonkostensubsidies of het vaststellen van subsidieplafonds.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 – Begripsbepalingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsomschrijvingen uit de WWB.

Artikel 2 – Opdracht college

Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals belanghebbende dat het liefst zou zien. Het college moet zorgdragen voor een voldoende voorzieningenaanbod, maar dit staat op gespannen voet met de beperkte middelen die ter beschikking staan. Vanuit dit oogpunt kunnen in de verordening dan ook beleidskeuzes tot uitdrukking komen met betrekking tot de prioriteiten die worden gesteld.

Artikel 3 – Kadernota en begroting

De verordening vormt het kader waarbinnen de wet wordt uitgevoerd. Voor de concrete uitvoering zijn nadere keuzes en richtlijnen nodig. Dit kan door middel van een uitvoeringsbesluit, maar er moet voldoende ruimte overblijven om snel en adequaat op veranderde omstandigheden in te kunnen spelen. Daarom wordt in dit artikel verwezen naar de plaats waar dit het beste past: in de cyclus van kadernota’s, jaarverslag en begrotingen. In deze cyclus wordt binnen de reële situatie van dat moment continu een afweging gemaakt tussen doelstellingen en middelen en de hieruit voortkomende meest adequate inzet van middelen, waardoor snel op veranderingen kan worden ingespeeld.

Artikel 4 – Aanspraak op ondersteuning

In dit artikel wordt genoemd wie aanspraak kan maken op ondersteuning en wordt aangegeven dat voor het doen van een aanbod de verordening en het uitvoeringsbesluit het kader vormen.

Artikel 5 – Verplichtingen van de klant

In dit artikel worden de verplichtingen van belanghebbende vastgelegd. Deze vloeien deels rechtstreeks voort uit wetgeving, maar ook uit deze verordening en verdere door het college aan een voorziening verbonden voorwaarden. Dit laatste kan o.a. middels besluiten, uitvoeringsregels en/of individuele afspraken.

Ook de mogelijke consequenties als niet wordt voldaan aan deze verplichtingen is opgenomen:

  • a.

    als de jongere niet voldoet aan de verplichtingen verbonden aan de zoektermijn, wordt aan de jongere een nieuwe zoektermijn van vier weken opgelegd;

  • b.

    als de jongere gedeeltelijk niet voldoet aan de verplichtingen opgelegd aan de zoektermijn kan aan hem een hersteltermijn worden geboden om alsnog aan de verplichtingen verbonden aan de eerder opgelegde zoektermijn te voldoen;

  • c.

    als sprake is van een uitkeringsgerechtigde kan dit leiden tot een verlaging van de uitkering;

  • d.

    als sprake is van een niet uitkeringsgerechtigde kunnen de kosten worden verhaald.

Artikel 6 – Sluitende aanpak

Iedere uitkeringsgerechtigde die direct aan het werk kan zal veel sneller een aanbod krijgen, veelal nog voordat een uitkeringsaanvraag wordt uitgereikt. De periode van 6 maanden is dan ook vooral opgenomen om te voorkomen dat er personen uit beeld verdwijnen. Ook als sprake is van een situatie waarbij activiteiten gericht op directe arbeidsinschakeling niet haalbaar zijn zal binnen 6 maanden toch een (her)beoordeling nodig zijn. Alleen als de situatie dusdanig is dat voor belanghebbende een volledige ontheffing van de arbeidsplicht voor ten minste 6 maanden geldt hoeft binnen die termijn geen aanbod te worden gedaan.

Artikel 7 – Budget- en subsidieplafonds

Omdat de beschikbare middelen onvoldoende zijn om voorzieningen ongelimiteerd aan te bieden kan het college een maximumbedrag en/of maximum aantal personen vaststellen die van een voorziening gebruik kunnen maken.

Artikel 8 – Algemene bepalingen over voorzieningen

In lid 1 wordt verwezen naar het uitvoeringsbesluit, welke een nadere specificatie is van en daarmee een aanvulling is op deze verordening.

In lid 2 wordt aangegeven dat het college nadere verplichtingen aan voorzieningen kan verbinden. Dit kan middels een uitvoeringsbesluit, maar ook middels beleidsafspraken en/of individuele afspraken met belanghebbende.

In lid 3 worden een viertal redenen om een voorziening te beëindigen opgenoemd.

In lid 4 wordt een, niet uitputtend, aantal onderwerpen opgesomd waarover bij uitvoeringsbesluit nadere regels kunnen worden gesteld.

Artikel 9 – Sociale activering

Naast het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling ka het college aan uitkeringsgerechtigden ook activiteiten aanbieden als voorbereiding op een traject richting arbeidsinschakeling.

Artikel 10 – Werk met behoud van uitkering

In dit artikel wordt beschreven dat werk met behoud van uitkering als voorziening kan worden aangeboden, mits het een doel voor ogen heeft in het kader van (toekomstige) arbeidsinschakeling, het de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord beïnvloed en niet tot verdringing leidt.

Voor twee van drie onder lid 2 genoemde opties is een schriftelijke overeenkomst vereist, waarin het doel en de wijze van begeleiding worden vastgelegd.

In lid 5 ligt besloten dat het college bij uitvoeringsbesluit tenminste nadere regels moet stellen ten aanzien van de maximale duur en voorwaarden voor werk met behoud van uitkering. Werk met behoud van uitkering is namelijk altijd bedoeld als een tijdelijke voorziening met een gericht doel.

Artikel 11 – Werk met loonkostensubsidie

In dit artikel wordt beschreven dat werk met loonkostensubsidie als voorziening kan worden aangeboden in het kader van concrete arbeidsinschakeling, mits het de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord beïnvloed en niet tot verdringing leidt.

De van toepassing zijnde rechtspositie moet schriftelijk worden vastgelegd. Net als voor werk met behoud van uitkering geldt dat het college bij uitvoeringsbesluit nadere regels moet stellen. Tenminste ten aanzien van de duur en hoogte van de subsidie en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden. Enerzijds omdat werk met loonkostensubsidie is bedoeld als gerichte opstap naar reguliere arbeidsinschakeling en alleen moet worden ingezet als dit binnen afzienbare tijd te realiseren is. Anderzijds omdat het een dure voorziening is, welke beslag legt op een substantieel deel van de beschikbare middelen.

Artikel 12 – Scholing

In dit artikel staat dat scholing als voorziening kan worden aangeboden, mits gericht op arbeidsinschakeling. Omdat bij het aanbieden van voorzieningen de kortste, noodzakelijke weg naar reguliere, algemeen geaccepteerde arbeid als uitgangspunt wordt genomen, kan het college bij uitvoeringsbesluit regels ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing en de duur stellen als kader voor de concrete uitvoering van deze voorziening. Om te voorkomen dat een onevenredig bedrag wordt besteed aan scholing kan het college ook een kostenplafond instellen.

Artikel 13 – Vrijlating van inkomsten uit arbeid

Er kan vrijlating van inkomsten plaatsvinden in het kader van arbeidsinschakeling conform hetgeen hierover is bepaald in de WWB. Dit impliceert dat er een reïntegratietraject tussen gemeente en belanghebbende is overeengekomen waarin de activiteiten in het kader van arbeidsinschakeling zijn vastgelegd.

Artikel 14 – Overige vergoedingen

Via dit artikel wordt de optie opengehouden om voorzieningen die niet specifiek genoemd zijn binnen een traject in te kunnen zetten, als dit door het college noodzakelijk wordt geacht. Hierdoor kan rekening worden gehouden met persoonlijke situaties en maatwerk worden aangeboden.

Artikel 15 – Persoonsgebonden reïntegratiebudget

Met dit artikel wordt de optie om belanghebbenden zelf meer de regie over hun traject gericht op arbeidsinschakeling te kunnen laten voeren open gehouden.

Artikel 16 – Alleenstaande ouders

Voor alleenstaande ouders met ontheffing op grond van artikel 9a van de WWB geldt dat deze wel verplicht blijven deel te nemen aan voorzieningen. Als men daarbij niet beschikt over een startkwalificatie is het college wettelijk verplicht tenminste een scholing of opleiding aan te bieden die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert.

Artikel 17 – Tegenprestatie naar vermogen

Er kan door het college aan uitkeringsgerechtigden een verplichting worden opgelegd tot het verrichten van onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

Artikel 18 – Hardheidsclausule en Artikel 19 – Citeertitel

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.

Artikel 20 – Inwerkingtreding

Met de komst van de WWB in 2004 is er een Verordening Premiebeleid WWB 2004 vastgesteld. In de daarop volgende jaren is de Reïntegratieverordening aangepast maar de Verordening Premiebeleid is daar nooit in meegenomen. Het premiebeleid is in de voorliggende Re-integratieverordening opgenomen. Derhalve moet de Verordening Premiebeleid WWB 2004 worden ingetrokken.