Bomenverordening gemeente Maastricht

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Bomenverordening gemeente Maastricht

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

1.  In deze afdeling wordt verstaan onder:

a.  boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van 15 centimeter of groter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld.  In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam. In het kader van een herplant of instandhoudingsplicht kunnen voorschriften gesteld en maatregelen genomen worden voor bomen groter dan 15cm dwarsdoorsnede op 1,3 meter boven maaiveld;

b.  houtopstand: één of meer bomen, hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen;

c.  hakhout: één of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

d.  knotten/kandelaberen: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibo­men als periodiek noodzakelijk onderhoud;

e.  bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 4.1. onder a van de Wet natuurbescherming;

f.  boomwaarde: het bedrag dat wordt gevonden door het produkt van de volgende factoren:

- de oppervlakte in cm' van de dwarsdoorsnede op 1,3 meter boven het maaiveld;

- de geïndexeerde eenheidsprijs per cm';

- de standplaatswaarde;

- de conditiewaarde;

- de waarde van de plantwijze. 

2.  In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 2. Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen;

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstanden buiten de bebouwde kom in de zin van de Wet natuurbescherming, indien het betreft:

    • a.

      populieren en wilgen als wegbeplantingen en éénrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, tenzij deze zijn geknot;

    • b.

      fruitbomen, en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      fijnsparren of andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te die­nen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed;

    • e.

      houtopstand, die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en niet gelegen is binnen een bebouwde kom tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt en, ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are, ofwel in geval van rijbeplanting, gerekend over het totale aantal rijen, niet meer bomen omvat dan 20;

  • 3. Het in het eerste lid gesteld verbod geldt verder niet voor:

    • a.

      Houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantgezondheidswet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag, zulks onver­minderd het bepaalde in de artikelen 9 en 12 van deze verordening;

    • b.

      Het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

    • c.

      Het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten.

Artikel 3. Aanvraag vergunning

1.  (vervallen)

2.  [vervallen]

Artikel 4. (vervallen)

Artikel 5. Weigeringsgronden/ vergunningsvoorschriften

1.  Het bevoegd gezag kan de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van onder meer:

- natuur- en milieuwaarden;

- landschappelijke waarden;

- cultuurhistorische waarden;

- waarden van stads- en dorpsschoon;

- waarden voor recreatie en leefbaarheid.

2.  Het bevoegd gezag kan bij het weigeren of onder voorschriften ver­lenen van een vergunning tevens de boomwaarde als motivering hanteren. Zij ver­wijzen zoveel mogelijk naar het omgevingsplan en groen-, bomen- of land­schapsplannen.

Artikel 6. (vervalllen)

Artikel 7. (vervallen)

Artikel 8. (vervallen)

Artikel 9. Bijzondere vergunningsvoorschriften

1.  Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant. Indien het gemeentelijk beleid of het omgevingsplan of bomen-, groen-, of landschapsplannen de te vellen hou­topstand direct of indirect als waardevol omschrijven, wordt, zo veel mogelijk, een herplantplicht opgelegd.

2.  Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald op welke wijze en binnen welke termijn niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

3.  Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen behoren aanwijzingen ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna.

Artikel 10. Herplant instandhoudingsplicht

1.  Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aan­wijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

2.  Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald op welke wijze en binnen welke termijn niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

3.  Indien een houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het tref­fen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzie­ningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

Artikel 11. Afstand van de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 2,0 meter voor bomen en op 0,5 voor heggen en heesters.

Artikel 12. Verhouding tussen kap en bouw of aanlegvergunning

  • 1. (vervallen)

  • 2. Een vergunning voor het (doen) vellen van een houtopstand kan worden geweigerd op de enkele grond dat de bouw- of aanlegplannen voor een omgevingsplanactiviteit, als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, sub a of een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, sub a van Omgevingswet, nog niet definitief zijn.

  • 3. Een vergunning voor het (doen) vellen van een houtopstand kan worden geweigerd, nadat een omgevingsvergunning voor de bouw- of aanlegplannen, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, sub a of b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, sub a of een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, sub a van Omgevingswet, is verleend, indien de rechthebbende aanvrager van de vergunning voor het (doen) vellen van een houtopstand niet, of niet tijdig, of niet volledig de aanwezigheid heeft gemeld van een beeldbepalende of anderszins waardevolle houtopstand aan het bevoegd gezag.

Artikel 13. Uitzicht belemmerende beplanting

De rechthebbende op een boom, heg, struik of andere beplanting welke aan het wegverkeer het vrije uitzicht kan belemmeren of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar kan opleveren, is verplicht deze beplanting te snoeien, of op te binden, of te verwijderen na aanschrijving door het bevoegd gezag, binnen een door hen te stellen termijn.

Artikel 14. Gebod nakomen verplichtingen/strafbepaling

1.  Degene aan wie een voorschrift als bedoeld in artikel 5, eerste of tweede lid, of in artikel 9, eerste of tweede lid, is gegeven, onderscheidenlijk een verplichting als bedoeld in artikel 10 is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is gehouden dienovereenkomstig te handelen.

2.  Hij die handelt in strijd met artikel 2, eerste lid, of artikel 7, dan wel een voorschrift onderscheidenlijk een verplichting als bedoeld in het vorige lid niet nakomt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie. Tevens kan een rechterlijke veroordeling op grond van dit artikel openbaar gemaakt worden. Bij de strafmaatbepaling kan rekening worden gehouden met de boomwaarde.

Artikel 15. Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het bevoegd gezag aangewezen personen.

Artikel 16. Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 17. Overgangsbepaling

Aanvragen voor een vergunning ingediend vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening waarop nog niet is beslist, worden behandeld overeenkomstig de bepalingen van de in artikel 18 genoemde vervallen verordening.

Artikel 18. Slotbepaling

1.  Deze verordening kan worden aangehaald als ””Bomenverordening Maastricht 2000".

2.  Zij treedt in werking met ingang van de eerste dag na die waarop dit besluit bekend is gemaakt. Op die dag wordt de Kapverordening, vastgesteld bij raadsbesluit van 3 december 1974, zoals deze sedertdien is gewijzigd, ingetrokken.