Beleidsregels Wet op de lijkbezorging (Wlb) Werk en Inkomen Lekstroom

Geldend van 27-11-2013 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Wet op de lijkbezorging (Wlb) Werk en Inkomen Lekstroom

Het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom (WIL),

gelezen het voorstel van het Managementteam van 9 september 2013,

besluit vast te stellen de volgende

Beleidsregels Wet op de lijkbezorging (Wlb) voor Werk en Inkomen Lekstroom

Inhoud

Inleiding

Hoofdstuk 1 Uitgangspunten

  • 1.

    1 Uitgangspunten lijkbezorging door de gemeente.

  • 1.

    2 Welke gemeente is verplicht de uitvaart te regelen?

  • 1.

    3 Vaststellen doodsoorzaak

Hoofdstuk 2 Van melding tot uitvaart

  • 2.

    1 Proces, welke stappen en keuzes

  • 2.

    2 Vaststellen identiteit overledene

  • 2.

    3 Overbrengen stoffelijk overschot naar mortuarium

  • 2.

    4 Binnendringen woning

  • 2.

    5 Onderzoek naar nabestaanden

  • 2.

    6 Hoe de nabestaanden te vinden?

  • 2.

    7 Onderzoek naar testament

  • 2.

    8 Inschakelen notaris?

  • 2.

    9 Nabestaanden verzoeken de uitvaart te regelen

Hoofdstuk 3 Rondom de uitvaart

  • 3.

    1 Welke uitvaartondernemer?

  • 3.

    2 Uitvaartverzekering overledene

  • 3.

    3 Cremeren, begraven of ter beschikking stellen van de wetenschap?

  • 3.

    4 Sobere uitvaart

Hoofdstuk 4 Na de uitvaart.

  • 4.

    1 Onderzoek verhaalsmogelijkheden

  • 4.

    2 Beheersmaatregelen

  • 4.

    3 Verhaal van kosten

  • 4.

    4 Welke kosten kunnen naast de uitvaartkosten nog meer worden verhaald?

  • 4.

    5 Verhaal op geld en goederen bij overledene

  • 4.

    6 Verhaal op de nalatenschap

  • 4.

    7 De nalatenschap is aanvaard

  • 4.

    8 Een onbeheerde nalatenschap

  • 4.

    9 Verhaal op de nabestaanden

  • 4.

    10 Afronding beheersmaatregelen

Hoofdstuk 5 Ter Afsluiting

  • 5.

    1 Hardheidsclausule

  • 5.

    2 Inwerkingtreding

Bijlage 1: alle 23 beleidsregels op een rij

Bijlage 2: relevante wetsartikelen

Inleiding

De Wet op de lijkbezorging (Wlb) bevat voorschriften en aanwijzingen over de wijze waarop de lijkbezorging kan en moet plaatsvinden. Onder meer zijn regels gesteld over lijkschouwing en identificatie, de voorwaarden waaraan begraving of crematie moet voldoen en de termijn waarbinnen begraving of crematie moet plaatsvinden. In de Wlb is geregeld dat die termijn maximaal zes werkdagen bedraagt (artikel 16 Wlb).

In de Wlb is ook vastgelegd dat als niemand maatregelen neemt om de lijkbezorging te realiseren, de burgemeester daarvoor verantwoordelijk is en dat de daaraan verbonden kosten voor rekening van de gemeente komen. Dat is geregeld in de artikelen 20 tot en met 22 van de Wlb.

In deze beleidsregels is vastgelegd welke regels gelden voor de Wet op de lijkbezorging (Wlb) die wordt uitgevoerd door de Gemeenschappelijke Regeling “Werk en Inkomen Lekstroom” (WIL), in opdracht van de gemeenten Houten, IJsselstein, Lopik, Nieuwegein en Vianen. Deze beleidsregels vormen de grondslag voor te nemen besluiten en hiermee wordt een juridisch correcte uitvoering nagestreefd.

De Wet op de lijkbezorging hanteert de termen ‘gemeente’ of ‘burgemeester’. In de beleidsregels zijn die vervangen door ‘het bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom (WIL)’. Betreft het de burgemeester in eigen persoon dan wordt dat ook zo gebruikt.

De vijf burgemeesters van de deelnemende gemeenten in de Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom hebben daartoe hun bevoegdheden ex artikelen 21 en 22 Wet op de Lijkbezorging schriftelijk over gedragen aan WIL

Omdat in de Wlb maar weinig is geregeld moet het bestuur van de WIL zelf invulling geven aan het werkproces rondom de lijkbezorging. De WIL zal daarbij onder meer moeten bepalen welke inspanningen worden verricht om nabestaanden op te sporen, op welke wijze de uitvaart wordt gerealiseerd en in hoeverre WIL maatregelen neemt om de bezittingen van de overledene te beheren en de belangen van nabestaanden te behartigen. Daarover is niets geregeld in de Wlb en moet eigen beleid worden gevoerd.

Het is aan de WIL zelf om op deze punten keuzes te maken, rekening houdend met wettelijke kaders, onder andere die het erfrecht ter zake op enkele punten stelt. Deze keuzes worden in deze notitie benoemd en nader toegelicht.

Hoofdstuk 1 Uitgangspunten

1.1 Uitgangspunten lijkbezorging door de gemeente.

Ten aanzien van overledenen kunnen er zich twee situaties voordoen waarin de WIL betrokken wordt bij de lijkbezorging:

  • a.

    nabestaanden weigeren in de lijkbezorging te voorzien;

  • b.

    er zijn (momenteel) geen nabestaanden te vinden.

Uitgangspunt van de Wlb is dat de nabestaanden primair verantwoordelijk zijn voor de uitvaart. Volgens de wetgever moet duidelijk zijn dat de lijkbezorging geen taak van de overheid is, maar een zaak van zorg voor elkaar. De wetgever noemt dan ook nadrukkelijk geen specifieke persoon die aansprakelijk en verantwoordelijk is voor de lijkbezorging en bepaalt dus ook niet wie de meest betrokken nabestaande zou zijn.

Indien werkelijk niemand in de lijkbezorging voorziet en daartoe dus geen enkel initiatief ondernomen wordt, dan dient ‘Werk en Inkomen Lekstroom’ daarvoor zorg te dragen. Als het lijk zich in een woning bevindt dan kan de burgemeester of een ambtenaar van politie, voorzien van een zogenoemde ‘last van de burgemeester’, de woning binnentreden. Zie het tweede lid van artikel 21 Wlb.

‘Werk en Inkomen Lekstroom’ is uiterst terughoudend in het regelen en verzorgen van de uitvaart. De artikelen 21 en 22 van de Wlb zijn primair bedoeld om de lijkbezorging te regelen van mensen zonder nabestaanden, waarbij niemand in actie kan komen. De artikelen zijn niet bedoeld om financiële problemen van mensen/nabestaanden op te lossen.

Het is dus zaak om nabestaanden te manen tot het ondernemen van actie. Deze kan bijvoorbeeld bestaan uit het sluiten van een lening, het houden van een inzameling onder familie en vrienden of het aanvragen van bijzondere bijstand. Veelal is het ook zo dat als er familie is, het bestuur van WIL een verhaalsrecht heeft op de familie (artikel 1:392-396 BW) en de familie toch moet betalen. Het via WIL laten lopen van een uitvaart betekent dan alleen maar een omweg.

Naast een financiële plicht rust er op bloed- en aanverwanten een morele plicht om de uitvaart te verzorgen. Er is echter voor nabestaanden geen juridische verplichting om een uitvaart te verzorgen, echter wel, zoals hiervoor vermeld, om de kosten te betalen.

De wetgever geeft in artikel 22 Wlb de mogelijkheid om de kosten van een begrafenis te verhalen op de bloed- en aanverwanten als niemand voor de lijkbezorging zorg draagt en het bestuur van WIL dat moet doen. Maar er is geen wettelijke plicht om de lijkbezorging te regelen.

Wanneer de nabestaanden bewust geen actie ondernemen moet het bestuur van WIL optreden. Omdat een uitvaart altijd (relatieve) haast heeft, is het in sommige gevallen (wanneer het lijk in de openbare ruimte ligt of bij zomers weer in een woning) denkbaar dat met een uitvaartverzorger de afspraak gemaakt wordt dat in eerste instantie alleen de eerste verzorging (weghalen overledene en bewaren in mortuarium) gebeurt en (nog) niet de gehele uitvaart. Er is dan tijd voor (het zoeken van en) overleg met de nabestaanden. De kosten kunnen in het kader van zaakwaarneming verhaald worden.

1.2 Welke gemeente is verplicht de uitvaart te regelen?

Als niemand zorg draagt voor de lijkbezorging is de burgemeester van de gemeente waar de overledene zich bevindt, verantwoordelijk (artikel 21 eerste lid Wlb). De burgemeester van de vijf Lekstroomgemeenten hebben hun bevoegdheid in deze overgedragen aan het bestuur van WIL.

Uitgangspunt van de Wlb is dat de gemeente, waar de overledene zich bevindt, op het moment dat niemand opdracht geeft tot het verzorgen van de uitvaart, de verantwoordelijkheid heeft voor de lijkbezorging. Dat kan dus een andere gemeente zijn dan de gemeente waar de overledene woonachtig was (bijvoorbeeld omdat betrokkene in een ziekenhuis elders is overleden).

Voor de uitvoering heeft dit wel gevolgen met name als een bezoek aan de woonruimte van de overledene nodig wordt geacht om te achterhalen of er nabestaanden zijn dan wel in het kader van het treffen van beheersmaatregelen. Voor het binnentreden van een woning moet aan de vormvoorschriften van de Algemene wet op het binnentreden worden voldaan. De burgemeester van de gemeente, waar de overledene woonachtig was, moet machtiging verlenen voor het bezoek aan de woonruimte aldaar. De machtiging wordt per geval door de burgemeester verleend.

1.3 Vaststellen doodsoorzaak

Doorgaans zal de huisarts of behandelend arts vaststellen dat er sprake is van een natuurlijke dood. In dat geval geeft het bestuur van WIL uitvoering aan de wettelijke verantwoordelijkheid als er geen opdracht wordt gegeven voor de uitvaart. Het is echter ook denkbaar dat de arts een niet-natuurlijke dood vaststelt of het overlijden niet evident als natuurlijk of niet-natuurlijk bestempelt (zgn. ‘onverklaard overlijden’). In dat geval zal veelal een gemeentelijk lijkschouwer onderzoek doen naar de doodsoorzaak (art.7 lid 3 Wlb).

Hoofdstuk 2 Van melding tot uitvaart

2.1 Proces, welke stappen en keuzes

Hoe verloopt het proces van lijkbezorging, welke stappen dient WIL te zetten en welke keuzes moeten worden gemaakt?

Een melding dat er een overledene is, waarover niemand zich ontfermt, is meestal afkomstig van hulpverleners, zoals huisarts, verpleeg- of verzorgingshuis, ziekenhuis, politie, uitvaartondernemers e.d. Volgens de Wlb moet de melding uiterlijk op de derde dag na het overlijden worden gedaan (artikel 20 Wlb).

Direct na de melding worden in beginsel de volgende stappen gezet:

  • -

    vaststellen identiteit overledene;

  • -

    overbrengen overledene naar mortuarium;

  • -

    onderzoek naar nabestaanden;

  • -

    nabestaanden verzoeken de uitvaart te regelen;

  • -

    eventuele beheersmaatregelen;

  • -

    onderzoek naar testament.

B eleidsregel 1 :

Omdat na het overlijden de lijkbezorging uiterlijk op de zesde werkdag na het overlijden plaats moet vinden (artikel 16 Wlb), wordt de opdracht tot uitvaart zo mogelijk op de vierde werkdag na het overlijden gegeven. De beschreven werkzaamheden worden dus binnen die termijn verricht om daarin te kunnen slagen.

Hoe bindend is de termijn van zes werkdagen?

In artikel 16 Wlb is deze maximale termijn gesteld. Onder bijzondere omstandigheden is het mogelijk om daarvan af te wijken. De mogelijkheid van de wettelijke termijn af te wijken is niet bedoeld voor die gevallen waarbij het onderzoek naar mogelijke nabestaanden nog niet is afgerond binnen de termijn. NB. Om die reden is de wettelijke termijn juist (per 1 januari 2010) verlengd tot zes werkdagen (was vijf dagen).

Overdracht bevoegdheden

Formeel is de burgemeester verantwoordelijk voor de uitvoering van de artikelen 20 tot en met 22 Wlb. Deze uitvoering is gedelegeerd aan het bestuur van de WIL. Overigens betreft het bij de uitvoering van de Wlb niet alleen het nemen van besluiten (in de zin van de Algemene wet bestuursrecht), maar ook om het verrichten van feitelijke en privaatrechtelijke rechtshandelingen.

2.2 Vaststellen identiteit overledene

Veelal is duidelijk wie de overledene is. Is dit niet zo, dan wordt dit onderzocht (veelal door de politie). Aanwijzingen worden gevonden in documenten of papieren die de overledene bij zich draagt, getuigenverklaringen, vermissingberichten, e.d. Het bestuur van WIL blijft verantwoordelijk voor de lijkbezorging, ook indien de identiteit van de overledene niet kan worden vastgesteld.

2.3 Overbrengen stoffelijk overschot naar mortuarium

B eleidsregel 2:

Als na melding niet duidelijk is of en zo ja, wie opdracht geeft tot lijkbezorging, wordt met de uitvaartverzorger de afspraak gemaakt zorg te dragen voor het verplaatsen van de overledene en in eerste instantie alleen de eerste verzorging (weghalen overledene en conserveren in mortuarium) te realiseren en nog niet de volledige uitvaart. Dat geeft tevens tijd en ruimte voor onderzoek naar de nabestaanden en overleg met hen over de lijkbezorging.

2.4 Binnendringen woning

Het is denkbaar dat WIL wordt verhinderd om uitvoering te geven aan de lijkbezorging, omdat de overledene zich in een afgesloten ruimte bevindt waar geen toegang toe bestaat. Om daarin te voorzien is in artikel 21, tweede lid Wlb bepaald, dat als de overledene zich bevindt in een woning en de afgifte en/of de toegang tot die woning wordt geweigerd, de burgemeester of een ambtenaar van politie zich zonder toestemming van de bewoner de toegang kan verschaffen.

De formulering van artikel 21, tweede lid Wlb is in overeenstemming met de Algemene wet op het binnentreden. De weigering tot afgifte van een stoffelijk overschot is strafbaar ingevolge artikel 81, aanhef en onderdeel 2 Wlb. Het verhinderen of belemmeren van een lijkschouwing, dan wel een poging daartoe, is strafbaar ingevolge artikel 80, aanhef en onderdeel 8 Wlb.

2.5 Onderzoek naar nabestaanden

Uitgangspunt van de Wlb is dat nabestaanden zorg dragen voor de uitvaart. De Wlb is een ‘vangnet’ als er geen opdracht wordt gegeven, omdat nabestaanden ontbreken of weigeren de uitvaart te regelen. Er wordt dus nagegaan of er nabestaanden zijn voordat WIL een taak heeft. Aan de hand van een onderzoek (zie ook onder 2.6), wordt een overzicht gemaakt van de directe nabestaanden. Nabestaanden worden zoveel mogelijk telefonisch (eventueel ook schriftelijk) benaderd met het verzoek zorg te dragen voor de uitvaart.

B eleidsregel 3:

Om te bepalen welke nabestaanden het eerst in beeld komen, wordt bij de erfrechtelijke rangorde aangesloten (zie artikel 4:10-12 BW). Het onderzoek naar de nabestaanden strekt zich bij WIL niet verder uit dan tot en met de 2e graad van bloed- en aanverwantschap. Het onderzoek naar nabestaanden kan een tijdrovende klus zijn. Per geval wordt bepaald welke inspanningen daar voor geleverd worden en binnen welk tijdsbestek dat wordt gerealiseerd. Daarbij wordt in ogenschouw genomen dat lijkbezorging uiterlijk binnen zes werkdagen na het overlijden dient plaats te vinden.

Ten aanzien van het opsporen en benaderen van nabestaanden zijn in de Wlb geen wettelijke voorschriften vastgelegd. Zoals bij iedere wettelijke taak geldt ook in dit geval dat WIL zich moet gedragen als een redelijk handelende overheid en zich aan de algemene beginselen van

behoorlijk bestuur moet houden, in dit verband met name het zorgvuldigheidsbeginsel.

B eleidsregel 4:

Van WIL mogen geen bovenmatige inspanningen worden verwacht om nabestaanden op te sporen. Blijkt uit onderzoek, na de melding, dat er vermoedelijk geen opdracht zal worden gegeven door een nabestaande, dan geeft het bestuur van WIL zelf opdracht in het kader van de Wlb. Door de medewerker van WIL wordt over de casus gerapporteerd.

2.6 Hoe de nabestaanden te vinden?

Het GBA en de burgerlijke stand staan ter beschikking om nabestaanden op te sporen. Andere bron kan de politie zijn. Levert voorgaand onderzoek geen nabestaande op, dan geeft het bestuur van WIL opdracht voor de lijkbezorging.

2.7 Onderzoek naar testament

De aanwezigheid van een testament wordt onderzocht. Een onderzoek naar een testament kan echter enige tijd beslag nemen. Het resultaat daarvan zal veelal pas na de uitvaart bekend zijn.

B eleidsregel 5:

De aanwezigheid van een testament wordt onderzocht. Uit het testament kunnen nabestaanden naar voren komen en kan blijken dat er bepaalde vermogensbestanddelen of verplichtingen (legaten) aanwezig zijn, die van belang zijn voor de afwikkeling van de nalatenschap.

Bij het Centraal Testamentenregister (CTR) in Den Haag kan (gratis) worden nagegaan of de overledene een testament heeft laten opmaken. Vervolgens wordt die informatie schriftelijk bevestigd. De hiervoor benodigde aanvraagformulieren worden opgevraagd bij het Ministerie van Justitie, directie Bestuurszaken. Bij het aanvraagformulier moet een akte van overlijden worden bijgevoegd. Zie ook: www.centraaltestamentenregister.nl.

2.8 Inschakelen notaris?

B eleidsrege l 6 :

Als er een testament is, wordt een notaris ingeschakeld. Deze is belast met de uitvoering van het testament. Dat kan soms ook met zich meebrengen dat de notaris de uitvaart verzorgt en zorg draagt voor de afwikkeling van de nalatenschap. Kosten, die WIL dan heeft gemaakt, kunnen bij de notaris worden ingediend. Blijkt dat de overledene een vermogen nalaat, zonder dat er een testament is, dan wordt in overleg met de notaris(*) besloten hem te belasten met afwikkeling van de nalatenschap en/of de uitvaart. ( * ) In deze situatie zal de keuze van notaris in overleg met de leidin g gevende worden genomen .

2.9 Nabestaanden verzoeken de uitvaart te regelen

B eleidsregel 7:

Als na onderzoek blijkt dat er wel nabestaanden zijn, dan worden zij verzocht de uitvaart te regelen. WIL tracht alle nabestaanden tot en met de 2e graad van bloed- en aanverwantschap telefonisch dan wel schriftelijk te benaderen.

Hoewel de nabestaanden niet verplicht zijn om de uitvaart te regelen, is het uitgangspunt van de Wlb wel dat de uitvaart een particuliere verantwoordelijkheid is. Nabestaanden kunnen daarop worden gewezen en met klem worden verzocht hun verantwoordelijkheid te nemen.

Hoofdstuk 3 Rondom de uitvaart

Als er geen opdracht wordt gegeven voor de uitvaart en de gemeente heeft besloten de uitvaart zelf te verzorgen, dan wordt een uitvaartondernemer verzocht dit ter hand te nemen. De gemeente geeft aan op welke wijze de uitvaart plaatsvindt.

3.1 Welke uitvaartondernemer?

B eleidsregel 8 :

Doormiddel van een (onderhandse-) aanbesteding maakt WIL een keuze voor een uitvaartondernemer.

Nb. Onderhandse aanbesteding is afhankelijk van de hoogte van de kosten.

3.2 Uitvaartverzekering overledene

B eleidsregel 9 :

Het is mogelijk dat uit de administratie van de overledene, bijv. bij een huisbezoek in het kader van het veiligstellen van de nalatenschap, blijkt dat de overledene een uitvaartverzekering heeft afgesloten. Is dit een naturaverzekering, dan vraagt WIL de uitvaartonderneming deze gelden te innen. Dit doet overigens niets af aan de toepasselijkheid van de Wlb en de mogelijkheden om kosten te verhalen op hetzij de nalatenschap hetzij de nabestaanden.

De uitvaartondernemer heeft via het Register Uitvaartverzekeringen inzicht in het gegeven of iemand een uitvaartverzekering heeft. Uitgangspunt is dan ook dat het de taak van de uitvaartondernemer is de kosten van de uitvaart eerst uit deze verzekering te vergoeden (*). WIL of de nabestaanden ontvangen in dat geval alleen een rest nota indien de verzekering de uitvaartkosten niet geheel dekt.

(*) Nb: Met de uitvaartondernemer zal bij de aanbesteding deze werkwijze worden afgesproken

3.3 Cremeren, begraven of ter beschikking stellen van de wetenschap?

Beleidsregel 1 0 :

WIL houdt alleen rekening met de door de overledene vastgelegde wens over de wijze van lijkbezorging voor zover dit begraven, cremeren of ter beschikking stellen van de wetenschap omvat.

B eleidsregel 1 1 :

WIL gaat bij het ontbreken van concrete aanwijzingen over de wens van de overledene over tot cremeren. Ter beschikking stellen van de wetenschap kan slechts als de overledene dit uitdrukkelijk had vastgelegd (artikel 21, eerste lid Wlb).

Nb. Bij een (vermoeden van een) niet-natuurlijke dood is een verklaring van geen bezwaar van de officier van justitie nodig.

B eleidsregel 1 2

WIL hanteert het uitgangspunt van de Wet op de Lijkbezorging inzake een sobere maar respectvolle lijkbezorging.Voorts is van belang dat cremeren veelal goedkoper zal zijn. Daarmee doet die wijze van uitvaart recht aan het uitgangspunt van de Wlb: een sobere maar respectvolle lijkbezorging. Dat betekent tevens dat de as van de overledene uitgestrooid wordt en de urn niet wordt bijgezet.Het crematorium dient de as minimaal een maand te bewaren (artikel 59, eerste lid Wlb). Vervolgens kan de as ter beschikking worden gesteld aan nabestaanden of, als deze zich niet melden, worden uitgestrooid. Het uitstrooien van de as kan eerst plaatsvinden na een maand na crematie.Dienen zich in deze tijd nabestaanden aan, dan kan de asbus aan hen ter beschikking worden gesteld op het moment dat de kosten van de crematie volledig door hen zijn betaald.

3.4 Sobere uitvaart

B eleidsregel 1 3 :

WIL betaalt in beginsel de volgende kosten:

  • ·

    overbrengen overledene van plaats van overlijden naar mortuarium;

  • ·

    huur ‘bewaarplaats’ in mortuarium;

  • ·

    ‘kisten’ overledene;

  • ·

    aanschaf eenvoudige kist;

  • ·

    verzorgen noodzakelijke formaliteiten (zoals aangifte van overlijden);

  • ·

    indien nodig vervoer op de dag van de uitvaart;

  • ·

    bij begraven: in algemeen graf, zonder grafmonument;

  • ·

    bij crematie: bewaren as in asbus gedurende een maand en de as verstrooiing.

Uitgangspunt van de Wlb is een uitvaart op basis van de minst kostbare, maar respectvolle wijze.

Alle overige zaken worden niet verzorgd en betaald.

Nb.: Met de uitvaartondernemer zal bij de aanbesteding een all-in bedrag worden afgesproken.

Hoofdstuk 4 Na de uitvaart

De laatste fase van de lijkbezorging kenmerkt zich door het vaststellen van de kosten, het onderzoek naar verhaalsmogelijkheden op de nalatenschap en de nabestaanden en eventuele verdere beheersmaatregelen.

4.1 Onderzoek verhaalsmogelijkheden

B eleidsregel 1 4 :

Indien nodig pleegt WIL een huisbezoek als er geen opdracht voor de uitvaart is gegeven door nabestaanden. Het huisbezoek is gericht op onderzoek naar geld en goederen waaruit de kosten van de uitvaart vergoed kunnen worden. Zo kan uit in de woning aangetroffen bankafschriften blijken waar betrokkene een bankrekening heeft en of daar een positief saldo op staat.

Het huisbezoek

In de Wlb staan geen regels over het bezoek aan de woonruimte van de overledene. Het binnentreden is daarom in beginsel te beschouwen als ‘huisvredebreuk’ in de zin van artikel 138 WvSr. Voor het strafrecht geldt immers, dat als de woonruimte zich nog in ongeschonden staat bevindt, zij bij de overleden bewoner nog ‘in gebruik’ is (HR 14 april 1981, NJ 1982, 421). Vaak wordt als grondslag voor binnentreden in de woonruimte aangevoerd dat de burgemeester verantwoordelijk is voor de openbare orde, veiligheid en volksgezondheid en daarom noodmaatregelen kan treffen, zoals sluiting van een woning en afsluiten van de gastoevoer. Het binnentreden van de woonruimte wordt dan wel als een dergelijke ‘noodmaatregel’ aangemerkt, gebaseerd op artikel 172 Gemeentewet. Hoewel de juridische grondslag omstreden is, dient in dat geval een belangenafweging plaats te vinden tussen enerzijds de openbare orde en de verantwoordelijkheid voor de lijkbezorging en anderzijds het respect voor de overledene en de nabestaanden. Het plegen van een huisbezoek wordt als standaard aangehouden als er geen opdracht voor de uitvaart wordt gegeven door nabestaanden. De genoemde belangenafweging is al bij voorbaat gemaakt. De Algemene wet op het binnentreden, blijft onverkort van toepassing als in een concreet geval tot binnentreden van een woning wordt overgegaan. In die wet zijn de vormvoorschriften geregeld die in acht moeten worden genomen bij het binnentreden van een woonruimte. Dit betekent onder andere dat:

  • ·

    een schriftelijke machtiging door de burgemeester moet zijn afgegeven; (Dat is niet vereist bij voorkoming of bij bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen en/of goederen.)

  • ·

    terstond in de woning moet worden binnengetreden;

  • ·

    enkel kan worden binnengetreden door personen die bevoegd zijn verklaard;

  • ·

    binnentreden gebeurt met inachtneming van de overige ter zake geldende regels, zoals de legitimatieplicht en de verplichting om van het binnentreden een verslag op te maken.

Beleidsregel 1 5 :

De woonruimte van de overledene wordt betreden door twee daartoe aangewezen medewerkers van WIL, een en ander in overleg met de eventuele verhuurder. Indien mogelijk en om praktische redenen wordt meegegaan met betrokken instanties (Politie, woningcorporatie e.d.)

Tijdens het huisbezoek wordt zorgvuldig te werk gegaan. De woonruimte wordt alleen betreden in het bijzijn van een collega, een en ander in overleg met de eventuele verhuurder (voor de sleutel). De medewerkers van WIL, die dergelijke huisbezoeken afleggen, zijn hiertoe gemachtigd. De bevindingen worden direct na het bezoek in een rapportage vastgelegd.

4.2 Beheersmaatregelen

Beleidsregel 1 6 :

Het beheer beperkt zich tot het veiligstellen van bezittingen waaruit de uitvaart kan worden bekostigd, zoals

  • ·

    belangrijke documenten uit de administratie (uitvaartverzekering, bankafschriften, verzekeringspolissen e.d.);

  • ·

    waardepapieren;

  • ·

    sieraden;

  • ·

    kostbare verzameling (munten, postzegels e.d.);

  • ·

    antiek;

  • ·

    contant geld.

Beleidsregel 1 7 :

Kleine bedragen, tot € 5000,00 zullen worden gereserveerd (boekhoudkundig op het betreffende budget) en aan het eind van het jaar worden ‘verrekend’ met de kosten die niet voldaan zijn of oninbaar zijn gebleken. In de regel wordt een notaris ingeschakeld als de bezittingen van de overledene naar verwachting een waarde hebben van meer dan € 5.000,00 als bijvoorbeeld uit bankafschriften blijkt dat er gelden zijn die dat bedrag te boven gaan. Een notaris(*) kan een uitgebreid nabestaandenonderzoek doen (tot de zesde graad) en kan eventueel door tussenkomst van schuldeisers of het Openbaar Ministerie bij de Rechtbank een vereffenaar laten aanwijzen, die de afwikkeling verzorgt. Formeel wordt, indien er geen erfgenamen zijn, de Staat verkrijger van de onbeheerde nalatenschap (artikel 4:189 BW). Wanneer er bij een nalatenschap sprake is van nog niet gevonden erfgenamen, wordt het onverdeelde bedrag van de nalatenschap verantwoord in de consignatiekas van het Ministerie van Financiën. (*)In deze situatie zal de keuze van notaris i n overleg met de leidinggevende w orden genomen.

4.3 Verhaal van kosten

De kosten van de uitvaart worden verhaald. Dat geschiedt allereerst op de bij de overledene aangetroffen gelden en goederen, tenzij deze klaarblijkelijk aan anderen toebehoren.

Beleidsregel 1 8 :

De kosten worden verhaald op geld en goederen bij de overledene. Maar de kosten kunnen ook worden verhaald op de nabestaanden en de nalatenschap. De verhaalsparagraaf 6.5 in de Wwb is van overeenkomstige toepassing. Het bestuur van WIL heeft besloten om van de bevoegdheid tot verhalen van de kosten op de nalatenschap en de nabestaanden gebruik te maken.

Beleidsregel 19 :

Het bestuur van WIL kan afzien van verhaal op nabestaanden indien er sprake is van bijzondere omstandigheden. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn hierbij van toepassing.

De beslissing voor het afzien van verhaal is voorbehouden aan het afdelingshoofd.

4.4 Welke kosten kunnen naast de uitvaartkosten nog meer worden verhaald?

Naast de directe kosten van de uitvaart (zie hiervoor), maakt WIL vaak extra kosten, zoals de kosten, die gemaakt worden voor het veiligstellen van de nalatenschap. Kosten verbonden aan de lijkbezorging worden verhaald op de bij de overledene aangetroffen goederen of gelden, op de nalatenschap en op de nabestaanden (artikel 22 Wlb).

Beleidsregel 20 :

WIL verhaalt de kosten, die gemaakt moeten worden om de bezittingen veilig te stellen, op de nalatenschap en/of de nabestaanden. Uitgangspunt daarbij moet wel zijn: kosten die redelijkerwijs gemaakt zijn tot een redelijk bedrag.

Kosten i.v.m. uitvaart

Kosten, die moeten worden gemaakt om een sobere uitvaart, rekening houdend met de (vermoedelijke) wens van de overledene, te realiseren, komen voor verhaal in aanmerking. Over de vraag welke kosten exact op grond van artikel 22 Wlb verhaald kunnen worden, zijn vrijwel geen aanknopingspunten beschikbaar in de wetsgeschiedenis of de jurisprudentie. Vanuit het beginsel dat de lijkbezorging in eerste aanleg een particuliere verantwoordelijkheid is, wordt er in zijn algemeenheid van uitgegaan dat allerlei bijkomende kosten ook kunnen worden verhaald, voor zover deze, naar aard en omvang genomen, ‘redelijkerwijs’ zijn gemaakt. Daaronder kunnen ook allerlei ‘regelkosten’ en/of administratieve kosten worden gebracht, zoals kosten om nabestaanden te vinden, om de woning van de overledene te kunnen betreden, etc.

Uitvoeringskosten (in de zin van ambtelijke uren) worden niet in rekening gebracht. Dit zijn immers kosten die samenhangen met de uitvoering van een wettelijke taak, waarvoor WIL gecompenseerd wordt via de Gemeenschappelijk Regeling.

4.5 Verhaal op geld en goederen bij overledene

Geld en goederen, die bij de overledene zijn aangetroffen na het overlijden, worden benut voor het bekostigen van de lijkbezorging (tenzij blijkt of aangenomen kan worden dat ze aan een ander toebehoren), zoals contanten in een portemonnee, die de overledene bij zich droeg op het moment van overlijden. Ook tot de geld en goederen van de overledene behoren de contanten, waardepapieren of persoonlijke bezittingen, die na de uitvaart bij een eventueel huisbezoek in de woning van de overledene zijn aangetroffen. Geld, waardepapieren en sieraden worden door de bevoegde ambtenaar meegenomen en in bewaring gegeven. Er wordt rapport opgemaakt wat aan spullen in bewaring wordt gegeven.

4.6 Verhaal op de nalatenschap

Beleidsregel 2 1 :

WIL verhaalt de kosten van de uitvaart op de nalatenschap indien de gelden en de bezittingen, die bij de overledene zijn aangetroffen, een onvoldoende waarde vertegenwoordigen.

4.7 De nalatenschap is aanvaard

Is de nalatenschap (eventueel beneficiair) aanvaard, dan worden de kosten van de uitvaart in rekening gebracht bij de betreffende erfgena(a)m(en) c.q. de executeur testamentair of de notaris. Als er een vereffenaar is benoemd kunnen de kosten bij hem worden ingediend.

Beleidsregel 2 2 :

WIL verrekent voor zover mogelijk zelf de kosten van de uitvaart met inkomsten of tegoeden bij banken en verzekeringsmaatschappijen van de overledene.

Formeel gesproken kan WIL de kosten van lijkbezorging niet zelf invorderen of verhalen op de nalatenschap door bezittingen van de overledene te gelde te maken (verkoop bezittingen) of door uitgaven te verrekenen met inkomsten of vermogen van de overledene (bijv. banksaldi of uitkeringen) of door banken en verzekeringsmaatschappijen te verplichten tegoeden over te maken op rekening van de gemeente/WIL. Het bestuur van WIL is immers niet benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap en een executoriale titel ontbreekt. Toch is de praktijk dat veel gemeenten daar wel toe over gaan vanuit het perspectief dat de nalatenschap vaak onbeheerd zal blijven, dat het te gelde maken van bezittingen een effectieve manier van kostenverrekening is en dat het risico van een dergelijke handelwijze beperkt is. Het bestuur van WIL conformeert zich aan deze gedragslijn.

In dat geval worden vaak banksaldi opgevraagd en verzocht aanwezige positieve saldi over te boeken

naar WIL. Soms vindt nog nabetaling van uitkeringen plaats, bijvoorbeeld opgebouwde vakantietoelage of overlijdensuitkeringen. Als WIL zelf uitkeringsverstrekker is, vindt verrekening plaats. Gaat het om een andere instantie, dan wordt wel verzocht uitkeringen naar WIL over te boeken. Verzekeringspolissen waarbij de overledene als begunstigde is aangemerkt, kunnen soms te gelde worden gemaakt etc.

Voor verhaal op de nalatenschap is paragraaf 6.5 van de Wet werk en bijstand ‘voor zover mogelijk’ van overeenkomstige toepassing. Er wordt schriftelijk een verhaalsbeslissing opgesteld, met daarin een kostenopgaaf, die wordt verstuurd naar de nabestaande(n).

Is iemand anders vereffenaar of executeur of is de afwikkeling in handen van een notaris gesteld, dan vindt toezending van de factuur aan hem plaats, met het verzoek tot uitbetaling over te gaan. Evenals voor verhaal van bijstand geldt dat de verhaalsbeslissing niet geëxecuteerd kan worden op geld en goederen van de nalatenschap, tenzij de rechtbank de verhaalsvordering heeft vastgesteld. In de Wlb is geen bijzonder voorrecht of titel vastgelegd ten aanzien van verhaal van kosten lijkbezorging.

De toepassing van paragraaf 6.5 Wwb ‘voor zover mogelijk’ brengt onder andere met zich mee dat artikel 62g, tweede lid Wwb van toepassing is. De gemeente gaat over tot verhaal in rechte, als de vordering door de nabestaanden, de executeur-testamentair of door de notaris bestreden wordt. Artikel 62h Wwb, dat de verzoekschriftprocedure regelt, is eveneens van toepassing.

4.8 Een onbeheerde nalatenschap

Als er sprake is van een onbeheerde nalatenschap, dan gaat het bestuur van WIL zelf over tot invordering en verhaal van kosten van lijkbezorging.

4.9 Verhaal op de nabestaanden

Als er na verhaal op de nalatenschap nog kosten voor lijkbezorging voor rekening van WIL blijven, worden deze kosten verhaald op de bloed- en aanverwanten tot in de 2e graad, die krachtens de artikelen 1:392, 1:394-396 BW tot onderhoud van de overledene verplicht zouden zijn geweest. Paragraaf 6.5 van de Wet werk en bijstand is voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing. Niet van belang is dat de nalatenschap eventueel beneficiair is aanvaard of verworpen.

Beleidsregel 2 3 :

WIL verhaalt de kosten van de lijkbezorging niet op de schoonouders, stiefouders en behuwd kinderen (schoonzoon(s) of schoondochter(s)), vroegere echtgenoot of vroegere geregistreerd partner. Het bestuur van WIL beschouwt deze familieleden niet als direct nabestaanden en ziet het dan ook niet als hun burgerplicht, het grondbeginsel zoals verwoord in de Wet op de Lijkbezorging, om de kosten van de uitvaart te betalen.

Paragraaf 6.5 van de Wwb is ‘voor zover mogelijk’ van overeenkomstige toepassing.

WIL kan de kosten van lijkbezorging verhalen op de bloed- en aanverwanten naar de mate van hun erfrechtelijk aandeel. Dat betekent dat als er drie kinderen zijn, ieder kind voor een derde deel van de kosten verbonden is. Er geldt geen hoofdelijke aansprakelijkheid. Ieder is voor zijn deel verbonden. Zie uitspraak LJN: BD 3885. Voor dat deel kan echter bijzondere bijstand worden aangevraagd, als de erfgenaam over onvoldoende middelen beschikt.

4.10 Afronding beheersmaatregelen

Bij de afwikkeling worden ook de beheersmaatregelen afgerond. Bezittingen, die veilig zijn gesteld, worden verkocht.

Hoofdstuk 5 Ter Afsluiting

5.1 Hardheidsclausule

In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien beslist het dagelijks bestuur.

5.2 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

Door de inwerkingtreding van deze beleidsregels komen alle eventueel eerder vastgestelde beleidsregels Wlb van de deelnemende gemeenten te vervallen.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom van 24 oktober 2013.

de voorzitter. de directeur WIL

C.van Dalen R. Esser

Bijlage 1: alle 23 beleidsregels op een rij

Beleidsregel 1:

De opdracht tot uitvaart wordt zo mogelijk op de vierde werkdag na het overlijden gegeven.

Beleidsregel 2:

Als na melding van overlijden niet duidelijk is of en zo ja, wie opdracht geeft tot lijkbezorging, maakt WIL met de uitvaartverzorger de afspraak zorg te dragen voor het verplaatsen van de overledene en alleen de eerste verzorging te realiseren en nog niet de volledige uitvaart.

Beleidsregel 3:

Het onderzoek naar de eventuele nabestaanden strekt zich bij de gemeente niet verder uit dan tot en met de 2e graad van bloed- en aanverwantschap.

Beleidsregel 4:

WIL verricht geen bovenmatige inspanningen om nabestaanden op te sporen.

Beleidsregel 5:

WIL onderzoekt of er sprake is van een testament.

Beleidsregel 6:

WIL schakelt een notaris in als er sprake is van een testament.

Beleidsregel 7:

Indien er nabestaanden tot en met de 2e graad van bloed- en aanverwantschap bekend zijn dan verzoekt het bestuur van WIL de nabestaanden de uitvaart te verzorgen.

Beleidsregel 8:

Doormiddel van een (onderhands-) aanbesteding maakt WIL een keuze voor een uitvaartondernemer.

Beleidsregel 9:

Het bestuur van WIL geeft de uitvaartondernemer de opdracht te onderzoeken of er sprake is van een naturaverzekering en deze gelden, indien van toepassing, te innen en te verrekenen met de uitvaartfactuur.

Beleidsregel 10:

WIL houdt alleen rekening met de door de overledene vastgelegde wens over de wijze van lijkbezorging voor zover dit begraven, cremeren of ter beschikking stellen van de wetenschap omvat.

Beleidsregel 11:

WIL gaat bij het ontbreken van concrete aanwijzingen over de wens van de overledene over tot cremeren.

Beleidsregel 12:

WIL hanteert het uitgangspunt van de Wet op de Lijkbezorging inzake een sobere maar respectvolle lijkbezorging.

Beleidsregel 13:

WIL betaalt in beginsel de volgende kosten:

  • ·

    overbrengen overledene van plaats van overlijden naar mortuarium;

  • ·

    huur ‘bewaarplaats’ in mortuarium;

  • ·

    ‘kisten’ overledene;

  • ·

    aanschaf eenvoudige kist;

  • ·

    verzorgen noodzakelijke formaliteiten (zoals verklaring van overlijden);

  • ·

    indien nodig vervoer op de dag van de uitvaart;

  • ·

    bij begraven: in algemeen graf, zonder grafmonument;

  • ·

    bij crematie: bewaren as in asbus gedurende een maand en de as verstrooiing.

Nb.: Met de uitvaartondernemer zal bij de aanbesteding een all-in bedrag worden afgesproken

Beleidsregel 14:

WIL pleegt een huisbezoek als er geen opdracht voor de uitvaart is gegeven door nabestaanden.

Beleidsregel 15:

De woonruimte van de overledene wordt betreden door twee daartoe gemachtigde medewerkers van WIL, en in overleg met de eventuele verhuurder. Indien mogelijk en om praktische redenen wordt meegegaan met betrokken instanties (Politie, woningcorporatie e.d.)

Beleidsregel 16:

WIL beperkt de beheersmaatregelen tot het veiligstellen van bezittingen, waaruit de uitvaart kan worden bekostigd.

Beleidsregel 17:

WIL schakelt een notaris in als er sprake is van bezittingen met een verwachte waarde van meer dan € 5.000,00. Kleine bedragen tot € 5000,00 zullen worden gereserveerd en aan het eind van het jaar worden ‘verrekend’ met de kosten die niet voldaan zijn of oninbaar zijn gebleken.

Beleidsregel 18:

Het bestuur van WIL maakt gebruik van de bevoegdheid de kosten van de uitvaart te verhalen eerst op de nalatenschap en vervolgens op de nabestaanden.

Beleidsregel 19:

Het bestuur van WIL kan afzien van verhaal op nabestaanden indien er sprake is van bijzondere omstandigheden.

Beleidsregel 20:

WIL verhaalt de kosten, die gemaakt moeten worden om de bezittingen veilig te stellen, op de nalatenschap en/of de nabestaanden.

Beleidsregel 21:

WIL verhaalt de kosten van de uitvaart op de nalatenschap indien de gelden en de bezittingen, die bij de overledene zijn aangetroffen, een onvoldoende waarde vertegenwoordigen.

Beleidsregel 22:

WIL verrekent voor zover mogelijk zelf de kosten van de uitvaart met inkomsten of tegoeden bij banken en verzekeringsmaatschappijen van de overledene.

Beleidsregel 23:

Het bestuur van WIL maakt geen gebruik van de bevoegdheid om te verhalen op schoonouders, stiefouders, behuwd kinderen, vroegere echtgenoot of vroegere geregistreerd partner.

Bijlage 2: relevante wetsartikelen

Artikel 11 Wlb

Geen begraving of crematie van een lijk geschiedt zonder schriftelijk verlof van de ambtenaar van de burgerlijke stand, dat kosteloos wordt afgegeven. Het formulier voor dit verlof wordt door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgesteld.

Artikel 16 Wlb

Begraving of crematie geschiedt niet eerder dan 36 uren na het overlijden en uiterlijk op de zesde werkdag na het overlijden.

Artikel 20 Wlb

Ingeval niemand maatregelen neemt tot lijkschouwing of lijkbezorging overeenkomstig de wet, waarschuwt degene, die het lijk onder zijn berusting heeft, de burgemeester en wel uiterlijk op de derde dag na het overlijden.

Artikel 21 Wlb

  • 1. Indien niemand voorziet in de lijkschouwing en lijkbezorging overeenkomstig de wet, draagt de burgemeester daarvoor zorg. Aan hoofdstuk V wordt in dat geval geen toepassing gegeven, tenzij de overledene zijn lijk uitdrukkelijk tot ontleding heeft bestemd.

  • 2. Indien de toepassing van het voorgaand lid wordt verhinderd, doordat het lijk zich in een woning bevindt en de afgifte van het lijk of de toegang tot de woning wordt geweigerd, heeft de burgemeester of een ambtenaar van politie toegang tot die woning zonder toestemming van de bewoner, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

  • 3. Indien de identiteit van het lijk niet kan worden vastgesteld, draagt de burgemeester er, uitsluitend ten behoeve van de identificatie en opsporing van vermiste personen, zorg voor dat door of onder verantwoordelijkheid van een arts daarvan lichaamsmateriaal wordt afgenomen.

  • 4. Zo nodig kan tevens door of onder verantwoordelijkheid van een arts onderzoek in het lichaam worden verricht of een gebitsstatus worden opgemaakt of kunnen door een daartoe bevoegde ambtenaar van politie afdrukken van lichaamsdelen worden afgenomen.

  • 5. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing indien het de burgemeester bekend is dat daarin genoemde handelingen al in opdracht van de officier van justitie hebben plaatsgevonden.

  • 6. Een lijk als bedoeld in het derde lid wordt begraven.

Artikel 22 Wlb

De kosten, verbonden aan de bezorging van lijken waarvoor de burgemeester zorg draagt, daaronder begrepen lijken die uit zee worden aangebracht, komen ten laste van de gemeente. Voor zover zij door de bij de lijken gevonden, niet klaarblijkelijk aan anderen toebehorende goederen of gelden niet kunnen worden gedekt, kan de gemeente die kosten verhalen op de nalatenschap en, bij ongenoegzaamheid van deze, op de bloed- en aanverwanten, die krachtens de artikelen 392-396 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek tot onderhoud van de overledene verplicht zouden zijn geweest, dan wel de reder indien en voor zover kosten van de lijkbezorging op grond van artikel 416 Wetboek van Koophandel voor diens rekening komen. paragraaf 6.5 van de Wet werk en bijstand is voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 59 lid 1 Wlb

De houder van het crematorium draagt zorg voor de bewaring van een asbus gedurende minimaal een maand na het bergen van de as in de bus.

Artikel 80 lid 8 Wlb

Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft:

het verhinderen of belemmeren van een lijkschouwing dan wel een poging daartoe.

Artikel 81 lid 2 Wlb

Met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft: de weigering tot afgifte van een lijk als bedoeld in artikel 21, tweede lid.

Artikel 62g lid 2 Wwb

Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan het college te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, kan het college overgaan tot verhaal in rechte.

Artikel 62h Wwb

  • 1. Verzoekschriften met betrekking tot verhaal in rechte op grond van deze paragraaf, alsmede verzoeken tot wijziging van een rechterlijke verhaalsuitspraak, worden ingediend bij de rechtbank.

  • 2. Op de indiening en behandeling van het verzoekschrift, alsmede op de procedure in hoger beroep, zijn de artikelen 799, tweede lid, en 801 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het college kan op grond van deze paragraaf in rechte optreden zonder procureur

Artikel 1:392 BW

  • 1. Tot het verstrekken van levensonderhoud zijn op grond van bloed- of aanverwantschap gehouden:

    • a.

      de ouders;

    • b.

      de kinderen;

    • c.

      behuwd kinderen, schoonouders en stiefouders.

  • 2. Deze verplichting bestaat, behalve wat betreft ouders en stiefouders jegens hun minderjarige kinderen en stiefkinderen en jegens hun kinderen bedoeld in artikel 395a van dit boek, slechts in geval van behoeftigheid van de tot levensonderhoud gerechtigde.

  • 3. De in het eerste lid genoemde personen zijn niet verplicht levensonderhoud te verstrekken, voor zover dit van de echtgenoot of een vroegere echtgenoot dan wel de geregistreerde partner of vroegere geregistreerde partner overeenkomstig het in de vijfde titel a, zesde, negende of tiende titel van dit boek bepaalde kan worden verkregen.

Artikel 1:394 BW

De verwekker van een kind dat alleen een moeder heeft, alsmede de man die als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, is als ware hij ouder verplicht tot het voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind dan wel, na het bereiken van de meerderjarigheid van het kind, tot het voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie overeenkomstig de artikelen 395a en 395b. Nadien bestaat deze verplichting slechts in geval van behoeftigheid van het kind.

Artikel 1:395 BW

Een stiefouder is, onverminderd het bepaalde in artikel 395a van dit boek, alleen verplicht gedurende zijn huwelijk of zijn geregistreerd partnerschap levensonderhoud te verstrekken aan de tot zijn gezin behorende minderjarige kinderen van zijn echtgenoot of geregistreerde partner.

Artikel 1:395a BW

  • 1. Ouders zijn verplicht te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen die de leeftijd van een en twintig jaren niet hebben bereikt.

  • 2. Een stiefouder is gedurende zijn huwelijk of zijn geregistreerd partnerschap jegens de tot zijn gezin behorende meerderjarige kinderen van zijn echtgenoot of geregistreerde partner die de leeftijd van een en twintig jaren niet hebben bereikt, verplicht te voorzien in de bij het vorige lid bedoelde kosten.

Artikel 1:395b BW

  • 1. Heeft de rechter het bedrag bepaald, dat een ouder of stiefouder dan wel, overeenkomstig artikel 394, de verwekker of de man die in artikel 394 daarmee gelijk is gesteld ter zake van de verzorging en opvoeding van zijn minderjarig kind of stiefkind moet betalen en is deze verplichting tot aan het meerderjarig worden van het kind van kracht geweest, dan geldt met ingang van dit tijdstip de rechterlijke beslissing als een tot bepaling van het bedrag ter zake van levensonderhoud en studie als in artikel 395a van dit boek bedoeld.

  • 2. Hetzelfde geldt, indien met toepassing van Hoofdstuk XIII van de Wet op de jeugdzorg het bedrag is vastgesteld dat de ouder of stiefouder ter bestrijding van de kosten van de in artikel 69, eerste lid van die wet bedoelde maatregelen aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen moet uitkeren.

Artikel 1:396

  • 1. De verplichting van behuwd kinderen en van schoonouders tot het verstrekken van onderhoud vervalt, wanneer het huwelijk van het behuwd kind is ontbonden.

  • 2. De verplichting bestaat niet jegens een behuwd kind, dat is gescheiden van tafel en bed en jegens een schoonouder, nadat deze is hertrouwd.

Artikel 4:7 BW

  • 1.

    Schulden van de nalatenschap zijn:

    • a.

      de schulden van de erflater die niet met zijn dood tenietgaan, voor zover niet begrepen in

onderdeel i;

  • b.

    de kosten van lijkbezorging, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene;

  • c.

    de kosten van vereffening van de nalatenschap, met inbegrip van het loon van de vereffenaar;

  • d.

    de kosten van executele, met inbegrip van het loon van de executeur;

  • e.

    de schulden uit belastingen die ter zake van het openvallen der nalatenschap worden geheven, voor zover zij op de erfgenamen komen te rusten;

  • f.

    de schulden die ontstaan door toepassing van afdeling 2 van titel 3;

  • g.

    de schulden ter zake van legitieme porties waarop krachtens artikel 80 aanspraak wordt gemaakt;

  • h.

    de schulden uit legaten welke op een of meer erfgenamen rusten;

  • i.

    de schulden uit giften en andere handelingen die ingevolge artikel 126 worden aangemerkt als legaten.

    • 2.

      Bij de voldoening van de schulden ten laste van de nalatenschap worden achtereenvolgens met voorrang voldaan:

1°. de schulden, bedoeld in lid 1 onder a tot en met e;

2°. de schulden, bedoeld in lid 1 onder f;

3°. de schulden, bedoeld in lid 1 onder g.

Ontbreken schulden als bedoeld in lid 1 onder f, dan worden eerst de schulden, bedoeld in lid 1 onder a tot en met c, en vervolgens de schulden, bedoeld in lid 1 onder d, e en g, met voorrang voldaan.

3.In de nalatenschap van de langstlevende ouder, bedoeld in artikel 20, en de stiefouder, bedoeld in artikel 22, wordt een verplichting tot overdracht van goederen als bedoeld in die artikelen met een schuld als bedoeld in lid 1 onder a gelijkgesteld.

Artikel 4:10 BW

  • 1. De wet roept tot een nalatenschap als erfgenamen uit eigen hoofde achtereenvolgens:

    • a.

      de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot van de erflater tezamen met diens kinderen;

    • b.

      de ouders van de erflater tezamen met diens broers en zusters;

    • c.

      de grootouders van de erflater;

    • d.

      de overgrootouders van de erflater.

  • 2. De afstammelingen van een kind, broer, zuster, grootouder of overgrootouder worden bij plaatsvervulling geroepen.

  • 3. Alleen zij die tot de erflater in familierechtelijke betrekking stonden, worden tot de in de vorige leden genoemde bloedverwanten.

Artikel 4:11 BW

  • 1. Degenen die tezamen uit eigen hoofde tot een nalatenschap worden geroepen, erven voor gelijke delen.

  • 2. In afwijking van lid 1 is het erfdeel van een halfbroer of halfzuster de helft van het erfdeel van een volle broer, een volle zuster of een ouder.

  • 3. Wanneer het erfdeel van een ouder door toepassing van de leden 1 en 2 minder zou bedragen dan een kwart, wordt het verhoogd tot een kwart en worden de erfdelen van de overige erfgenamen naar evenredigheid verminderd.

Artikel 4:12 BW

  • 1. Plaatsvervulling geschiedt met betrekking tot personen die op het ogenblik van het openvallen van de nalatenschap niet meer bestaan, die onwaardig zijn, onterfd zijn of verwerpen of wier erfrecht is vervallen.

  • 2. Zij die bij plaatsvervulling erven, worden staaksgewijze geroepen tot het erfdeel van degene wiens plaats zij vervullen.

  • 3. Degenen die de erflater verder dan de zesde graad bestaan, erven niet.

Artikel 4:184 BW

  • 1. Schuldeisers van de nalatenschap kunnen hun vorderingen op de goederen der nalatenschap verhalen.

  • 2. Een erfgenaam is niet verplicht een schuld der nalatenschap ten laste van zijn overig vermogen te voldoen, tenzij hij:

    • a.

      zuiver aanvaardt, behalve voor zover de schuld niet op hem rust en onverminderd de artikelen 14 lid 3 en 87 lid 5;

    • b.

      de voldoening van de schuld verhindert en hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt;

    • c.

      opzettelijk goederen der nalatenschap zoek maakt, verbergt of op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers der nalatenschap onttrekt; of

    • d.

      vereffenaar is, in de vervulling van zijn verplichtingen als zodanig in ernstige mate tekortschiet, en hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt.

  • 3. In ieder geval kunnen, wanneer uit de nalatenschap een uitkering heeft plaatsgevonden aan een erfgenaam die de nalatenschap beneficiair heeft aanvaard, de schuldeisers van de nalatenschap zich op het vermogen van die erfgenaam verhalen tot de waarde van hetgeen hij uit de nalatenschap heeft verkregen. Artikel 223 lid 1 vindt daarbij overeenkomstige toepassing.

  • 4. Hij die ingevolge lid 2 onder b of c met zijn gehele vermogen aansprakelijk is geworden, blijft dit ook na verwerping van de nalatenschap.

  • 5. Lid 2 is van overeenkomstige toepassing op de verplichting van een erfgenaam tot nakoming van een last die bestaat uit een uitgave van geld of van een goed dat niet tot de nalatenschap behoort.

Artikel 4:185 BW

  • 1. Gedurende drie maanden na het overlijden van de erflater kan op goederen van een nalatenschap die niet door alle erfgenamen zuiver is aanvaard, geen verhaal worden genomen, tenzij de schuldeiser hiertoe ook in geval van faillissement van de erflater had kunnen overgaan.

  • 2. Gedurende die tijd kan de kantonrechter op verzoek van een belanghebbende de maatregelen voorschrijven die hij in diens belang nodig acht.

  • 3. De termijn kan voor de afloop daarvan door de kantonrechter ten aanzien van bepaalde schuldeisers een of meer malen op grond van bijzondere omstandigheden worden verlengd. De verlenging wordt in het boedelregister ingeschreven.

Artikel 4:203 BW

  • 1. Na een aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving kan de rechtbank een vereffenaar benoemen:

    • a.

      op verzoek van een erfgenaam;

    • b.

      op verzoek van een belanghebbende of van het openbaar ministerie, wanneer hij die met het beheer der nalatenschap belast is in ernstige mate in de vervulling van zijn verplichtingen tekortschiet, daartoe ongeschikt is of niet voldoet aan een last tot zekerheidstelling, wanneer de schulden der nalatenschap de baten blijken te overtreffen, of wanneer tot een verdeling van de nalatenschap wordt overgegaan voordat deze vereffend is.

  • 2. De door de rechter benoemde persoon treedt als vereffenaar in de plaats van de erfgenamen.

Artikel 4:204 BW

  • 1. Is een nalatenschap niet onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaard, dan kan de rechtbank een vereffenaar benoemen:

    • a.

      op verzoek van een belanghebbende of van het openbaar ministerie, wanneer er geen erfgenamen zijn, wanneer het niet bekend is of er erfgenamen zijn, of wanneer de nalatenschap niet door een executeur wordt beheerd en de erfgenamen die bekend zijn haar geheel of ten dele onbeheerd laten;

    • b.

      op verzoek van een schuldeiser van de nalatenschap, wanneer tot een verdeling van de nalatenschap wordt overgegaan voordat de opeisbare schulden daarvan zijn voldaan, of wanneer voor hem het gevaar bestaat dat hij niet ten volle of niet binnen redelijke tijd zal worden voldaan, hetzij omdat de nalatenschap niet toereikend is of niet behoorlijk beheerd en afgewikkeld wordt, hetzij omdat een schuldeiser zich op de goederen van de nalatenschap gaat verhalen;

    • c.

      op verzoek van een of meer andere schuldeisers van een erfgenaam, wanneer hun belangen door een gedraging van de erfgenamen of van de executeur ernstig worden geschaad.

  • 2. Indien de nalatenschap is verdeeld overeenkomstig artikel 13, is lid 1, onder b en c, van overeenkomstige toepassing op het geheel van de goederen die hebben behoord tot de huwelijksgemeenschap van de erflater en zijn echtgenoot, de in die gemeenschap gevallen of daarop verhaalbare schulden, alsmede hetgeen daarvoor in de plaats is getreden.