Erfgoedverordening

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Erfgoedverordening

Hoofdstuk I. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    gemeentelijk monument: een in deze verordening in artikel 2 nader omschreven:

    • 1.

      zaak, die van algemeen belang is wegens zijn ruimtelijk-historische samenhang en/of architectuurhistorische, architectonische, bouwhistorische en/of cultuurhistorische waarden;

    • 2.

      terrein, dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

  • b.

    gemeentelijke adviescommissie: de op basis van artikel 17.9 van de Omgevingswet ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Erfgoedwet, de Omgevingswet, deze verordening en het monumentenbeleid (inclusief het Maastrichts Planologisch Erfgoedregime en de mede hierop gebaseerde omgevingsplan);

  • c.

    archeologische vindplaats: alle locaties waar archeologische sporen en/of vondsten zijn aangetroffen, welke nog niet als vindplaats zijn opgenomen in een omgevingsplan en de daarbij behorende planverbeelding;

  • d.

    plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen, zoals omschreven in het programma van eisen, denkt te gaan beantwoorden;

  • e.

    programma van eisen: programma dat door het college wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek;

  • f.

    archeologisch onderzoek: archeologisch onderzoek behelst veldwerk, uitwerking, rapportage en het deponeren van vondsten en/of documentatie in het gemeentelijk depot, zoals bedoeld in de ‘Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie’;

  • g.

    bodemverstoring: alle effecten die het gevolg zijn van veranderingen van en/of aan de fysische bodemkarakteristieken, lager dan de bouwvoor;

  • h.

    bouwvoor: de bovenste, veel bewerkte en vaak met humeus materiaal verrijkte laag van de grond; de grondlaag waar de wortels van de planten in groeien;

  • i.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

  • j.

    omgevingsvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet voor een activiteit met betrekking tot een gemeentelijk monument of een gemeentelijk beschermd stads-of dorpsgezicht.

Hoofdstuk II. Gemeentelijke monumenten

Artikel 2. Aanduiding in omgevingsplan

Als gemeentelijk monument wordt aangemerkt een zaak en/of terrein als bedoeld in artikel 1, sub a van deze verordening die en/of dat in een vigerend omgevingsplan en de daarbij behorende planverbeelding is bestemd tot “Maastrichts Erfgoed” met daarbij de nadere aanduiding:

  • a.

    specifieke bouwaanduiding – dominant bouwwerk, of;

  • b.

    specifieke bouwaanduiding – kenmerkend bouwwerk, of;

  • c.

    specifieke bouwaanduiding – waardevol cultuurhistorisch element, of;

  • d.

    specifieke vorm van waarde – waardevol groenelement,

met dien verstande dat voor wat betreft kenmerkende bouwwerken alleen het exterieur, zoals omschreven in het van het omgevingsplan deel uitmakende “deelrapport Inventarisatie”, als gemeentelijk monument worden aangemerkt.

Artikel 3. Verbodsbepaling

  • 1. Het is verboden een gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 2 van deze verordening te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 2 van deze verordening:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of;

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht;

  • 3. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg en het bepaalde in het omgevingsplan zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing op de aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het bouwwerk.

Artikel 4. Vergunning als bedoeld in artikel 3 van deze verordening

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 2 van deze verordening aan gemeentelijke adviescommissie voor advies.

  • 2. Indien de gemeentelijke adviescommissie advies uitbrengt, geschiedt dit schriftelijk binnen vier weken nadat het bevoegd gezag de ontvankelijke aanvraag ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 4a. Uitzonderingen vergunningsplicht

Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 3 van deze verordening is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op:

  • 1.

    gewoon onderhoud, voor zover detaillering, profilering en vormgeving alsmede materiaalsoort en kleur niet wijzigen, en bij een tuin, park of andere aanleg, de aanleg niet wijzigt, of;

  • 2.

    een activiteit die uitsluitend leidt tot inpandige veranderingen van een onderdeel van het gemeentelijke monument, dat uit oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.

  • 3.

    het binnen een monument dat als begraafplaats in gebruik is met inachtneming van de monumentale waarden:

    • 1°.

      plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;

    • 2°.

      doen van begravingen of asbijzettingen, of;

    • 3°.

      ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als gemeentelijk monument.

Hoofdstuk III. Rijksmonumenten

Artikel 5. Vergunning als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub f van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

[vervallen]

Hoofdstuk IV. Instandhouding van archeologische vindplaatsen

Artikel 6. Instandhoudingsbepaling

  • 1. Het is verboden om in en binnen een straal van vijftig meter van een archeologische vindplaats, zoals bedoeld in artikel 1, sub d van deze verordening, de bodem dieper dan de bouwvoor te verstoren.

  • 2. Het verbod in lid 1 van dit artikel is niet van toepassing indien:

    • a.

      in het geldende omgevingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

    • b.

      een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

      • -

        het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden gewaarborgd, of;

      • -

        de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad, of;

      • -

        in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

    • c.

      burgemeester en wethouders nadere regels stellen, gericht op archeologische monumentenzorg, voorafgaand aan of samengaand met de uitvoering van de werkzaamheden die leiden tot een verstoring van de bodem als bedoeld in lid 1.

Artikel 7. Opgravingen en begeleiding

  • 1. Indien binnen het grondgebied van de gemeente Maastricht archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd in de zin van artikel 1, sub h van de Monumentenwet 1988 en/of artikel 1, sub g van deze verordening dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    • a.

      het college van Burgemeester en Wethouders een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1, sub f van deze verordening;

    • b.

      de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1, sub e van deze verordening ter goedkeuring aan het college te overleggen.

  • 2. In de nadere regels, als bedoeld onder lid 1, sub a nemen Burgemeester en Wethouders bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van Burgemeester en Wethouders in acht te worden genomen.

  • 3. Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vragen Burgemeester en Wethouders advies aan een deskundige, zoals omschreven in de Wet op de archeologische monumentenzorg.

Hoofdstuk V. Overige bepalingen

Artikel 8. Nadere regels

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van het bepaalde bij of krachtens deze verordening (uitvoeringsrichtlijnen).

Artikel 9. Schadevergoeding

  • 1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kennen Burgemeester en Wethouders hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, indien de schade in relatie staat tot:

    • a.

      de door Burgemeester en Wethouders nader te stellen regels als bedoeld in artikel 6, tweede lid, sub c van deze verordening;

    • b.

      de door Burgemeester en Wethouders nader te stellen regels als bedoeld in artikel 7, eerste lid, sub a van deze verordening;

  • 2. Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10. Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met artikel 3, lid 1, met artikel 3, lid 2 en/of met artikel 6, lid 1 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 11. Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn

de bij besluit van Burgemeester en Wethouders, dan wel de Burgemeester aan te wijzen personen belast.

Hoofdstuk VI. Slotbepalingen

Artikel 12. Intrekken oude regeling

De op 18 september 2012 vastgestelde “Erfgoedverordening” wordt met ingang van 13 januari 2014 ingetrokken.

Artikel 13. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 13 januari 2014.

Artikel 14. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Erfgoedverordening”.

Aldus besloten door de raad der gemeente Maastricht in zijn openbare vergadering van 22 oktober 2013.

De Griffier,

Drs. E. Willems.

De Voorzitter,

Dhr. O. Hoes.