Gemeenschappelijke Regeling Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied

Geldend van 01-04-1994 t/m heden

Intitulé

Gemeenschappelijke Regeling Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied

Hoofdstuk I. Algemeen.

Art. 1. Begripsbepaling.

  • 1.

    In deze gemeenschappelijke regeling en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen, wordt verstaan onder:

    • a de regeling: deze gemeenschappelijke regeling;

    • b het samenwerkingsverband: het openbaar lichaam als bedoeld in art. 2 van de regeling;

    • c een deelnemende gemeente: een aan deze regeling deelnemende gemeente;

    • d het Noordzeekanaalgebied: het gebied als bedoeld in art. 3 van de regeling;

    • e het scheepvaartverkeer: de zee-, binnen- en pleziervaart;

    • f het nautisch beheer: het coördineren, optimaliseren, begeleiden en handhaven van een veilige, vlotte, ordelijke en milieuverantwoorde afwikkeling van het scheepvaartverkeer en het scheppen van voorwaarden hiervoor binnen het beheersgebied;

    • g Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland;

    • h de minister: de minister van Verkeer en Waterstaat;

    • i de wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen;

    • j het bestuur: het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband;

    • k de overeenkomst: de tussen de minister en het samenwerkingsverband aangegane overeenkomst, inhoudende de regeling van het nautisch beheer in het Noordzeekanaalgebied;

    • l rijkstaken: - de nautische taken van het rijk met betrekking tot het bevorderen van een veilige, vlotte en milieuverantwoorde afwikkeling van het scheepvaart-verkeer in het Noordzeekanaalgebied;

    • - de overige taken van het rijk met betrekking tot het waterhuishoudkundige beheer, het waterkeringbeheer en het wegbeheer op de Noordzeesluizen in IJmuiden;

    • m het beleidsorgaan: het in de overeenkomst genoemde adviesorgaan waarin het rijk en het samenwerkingsverband zijn vertegenwoordigd;

    • n het havenbedrijf: het Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam;

    • o de nautische sector: de binnen het havenbedrijf gevormde operationele eenheid voor het uitvoeren van het nautisch beheer, inclusief de rijkstaken in het Noordzeekanaalgebied;

    • p de directeur: de directeur van het havenbedrijf in zijn hoedanigheid van onbezoldigd directeur van het openbaar lichaam Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied.

  • 2.

    Waar in de regeling artikelen van de Gemeentewet of van enige andere wet of wettelijke regeling van overeenkomstige toepassing worden verklaard, komen in die artikelen in de plaats van de gemeente, de raad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester, onderscheidenlijk het samenwerkingsverband, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Art. 2. Openbaar lichaam.

  • 1.

    Er is een openbaar lichaam, genaamd Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied.

  • 2.

    Het openbaar lichaam is gevestigd te Amsterdam.

  • 3.

    Uitvoerende taken, verband houdend met het in art. 4 genoemde belang, worden op grond van het bepaalde in art. 8, lid 3, van de wet uitgeoefend door het havenbedrijf.

Art. 3. Noordzeekanaalgebied.

  • 1.

    Deze regeling is van toepassing op het Noordzeekanaalgebied, dat het volgende omvat:

    • a het zeegebied met een straal van 12 zeemijlen vanuit de koppen der havenhoofden te IJmuiden en de IJ-geul en de ankerplaatsen (A, B en C);

    • b de buitenhaven van IJmuiden;

    • c het noorder- en zuiderbuitenkanaal, het verbindingskanaal daartussen en de buitentoeleidingskanalen naar de Noordzeesluizen te IJmuiden, alsmede het buitenspuikanaal;

    • d de Noordzeesluizen te IJmuiden;

    • e de binnentoeleidingskanalen naar de Noordzeesluizen te IJmuiden;

    • f de eerste, tweede en derde rijksbinnenhaven, het binnenkanaal en de staalhaven, alsmede het binnenspuikanaal te IJmuiden;

    • g Zijkanaal A naar Beverwijk en Zijkanaal G naar Zaandam tot aan de dr. J.M. den Uylbrug;

    • h het Noordzeekanaal en het IJ;

    • i de havenbekkens, gelegen aan de onder a tot en met h genoemde wateren.

  • 2.

    Het Noordzeekanaalgebied is nader aangeduid op een bij deze regeling behorende kaart.

Hoofdstuk II. Belang, taken en bevoegdheden.

Art. 4. Belang.

  • 1.

    De gemeenschappelijke regeling wordt getroffen in het belang van het verkrijgen van eenheid van beleid tussen de deelnemende gemeenten, respectievelijk gemeenschappelijkheid van beleid tussen het samenwerkingsverband en het rijk, alsmede in het belang van het verkrijgen van eenheid van uitvoering ten aanzien van de taken van de gemeenten en het rijk die betrekking hebben op het bevorderen van een veilige, vlotte en milieuverantwoorde afwikkeling van het scheepvaartverkeer van, naar en binnen de havens in het Noordzeekanaalgebied en van en naar de achterliggende vaarwegen.

  • 2.

    Voorts wordt de regeling getroffen in het belang van de vaststelling van ‚‚n nautisch-technisch beleid voor het Noordzeekanaalgebied door het leveren van een bijdrage aan het (doen) verbeteren van infrastructurele voorzieningen en het (doen) verbeteren van de toegankelijkheid van de vaarweg.

Art. 5. Taken en bevoegdheden van het samenwerkingsverband.

  • 1.

    Ter behartiging van het belang waarvoor deze gemeenschappelijke regeling wordt getroffen, dragen de deelnemende gemeenten het nautisch beheer over aan het samenwerkingsverband en komen het bestuur de volgende bevoegdheden toe:

    • a het vaststellen van het beleid ter zake het nautisch beheer van de deelnemende gemeenten;

    • b het in overleg met het rijk afstemmen van het onder a genoemde beleid met het beleid van het rijk;

    • c het doelmatig en kwalitatief verantwoord doen uitvoeren van de nautische beheertaken van het samenwerkingsverband en de rijkstaken in het Noordzeekanaalgebied volgens de onder d van dit artikel genoemde regeling tussen het samenwerkingsverband en de minister.

Het nautisch beheer, inclusief de rijkstaken, omvat:

  • 1.

    het zorg dragen voor de verkeersgeleiding, in het bijzonder het behartigen van een veilige, vlotte en milieuverantwoorde afwikkeling van het scheepvaartverkeer;

  • 2.

    het nemen van maatregelen op het gebied van de verkeersgeleiding die, in samenwerking met de loodsdienst, de vaarwegmarkeringsdienst, de rijks-politie te water, de kustwacht, de regionale havenautoriteiten en het havenbedrijfsleven, de veilige, vlotte en milieuverantwoorde afwikkeling van het scheepvaartverkeer bevorderen;

  • 3.

    het voorbereiden, het formuleren en het evalueren van het toelatingsbeleid, alsmede het daartoe opstellen en publiceren van maatregelen en procedures binnen de geldende kaders;

  • 4.

    ten aanzien van de Noordzeesluizen:

    • - het opstellen van een schutplanning en het feitelijk schutten van de scheepvaart;

    • - het uitvoeren van (deel)taken met betrekking tot het waterkeringbeheer, het waterhuishoudkundige beheer en het wegbeheer;

    • - het afwegen van de belangen bij het uitvoeren van de onder c, punten 1. tot en met 3., genoemde taken met de belangen ter zake het waterkeringbeheer, het waterhuishoudkundige beheer, het wegbeheer en met die inzake het in stand houden van de infrastructuur;

  • 5.

    het op verzoek van de deelnemende gemeenten, het havenbedrijfsleven en/of andere bij het nautisch beheer in het Noordzeekanaalgebied betrokkenen, uitvoeren van niet-commerciële taken welke nauw met het nautisch beheer samenhangen;

  • 6.

    het leveren van bijdragen, inclusief het deelnemen aan overleg, alsmede het signaleren van schade en onvolkomenheden ter handhaving en/of verbetering van nautisch-technische voorzieningen en ter handhaving en/of verbetering van de toegankelijkheid van de vaarweg;

  • 7.

    het uitvoeren van ondersteunende en coördinerende taken voor de uitvoering van het nautisch beheer, inclusief de rijkstaken, en het gebruik van de materi‰le middelen die hieraan ten dienste staan;

  • d

    het met de minister aangaan van een overeenkomst om de taken en bevoegdheden als bedoeld onder c te kunnen (doen) uitvoeren;

  • 2.

    Aan de bestuursorganen van het samenwerkingsverband komen overigens alle bevoegdheden toe die het openbaar lichaam van rechtswege bezit om aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen.

  • 3.

    Het samenwerkingsverband kan deelnemen aan gemeenschappelijke regelingen overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 93 tot en met 98 van de wet.

Art. 6. Uitvoering van de taken door het havenbedrijf.

  • 1.

    De nautische beheertaken, inclusief de rijkstaken, vastgelegd in art. 5, lid 1, onder a tot en met c, van de regeling worden, conform het door de minister en de hoofdingenieur-directeur in de directie Noord-Holland van het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat verleende (sub)mandaat uitgevoerd door het havenbedrijf.

  • 2.

    De in lid 1 bedoelde taken worden uitgeoefend in samenhang met het uitvoeren van de bevoegdheden en taken van de gemeenten op het gebied van het havenbeheer, de zorg voor veiligheid en milieu en de economische ontwikkeling.

  • 3.

    Het havenbedrijf levert het samenwerkingsverband ondersteuning op onder meer financieel, personeel-organisatorisch, juridisch en administratief gebied.

  • 4.

    In het havenbedrijf zal ten behoeve van het uitvoeren van de in lid 1 bedoelde taken een operationele eenheid, de nautische sector, worden gevormd, die zal worden samengesteld door het integreren van de havendienst van de gemeente Amsterdam met de in de regio Midden-Kennemerland per 1 juni 1993 samengevoegde verkeers- en sluisdienst van het rijk.

  • 5.

    Het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband benoemt de directeur van het havenbedrijf tot onbezoldigd directeur van het Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied. Het algemeen bestuur gaat over tot benoeming na overleg met de minister, gehoord het beleidsorgaan.

  • 6.

    De directeur legt aan het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband schriftelijk verantwoording af over het functioneren van de nautische sector, voor zover het de taken betreft, bedoeld in de leden 1 en 3.

  • 7.

    De voordracht door het College van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam voor de benoeming van de directeur van het havenbedrijf heeft plaats nadat het algemeen bestuur in de gelegenheid is gesteld eventuele bedenkingen kenbaar te maken.

Hoofdstuk III. De bestuursorganen van het samenwerkingsverband.

Art. 7. Het bestuur.

Het bestuur van het samenwerkingsverband bestaat uit:

  • a

    het algemeen bestuur;

  • b

    het dagelijks bestuur;

  • c

    de voorzitter.

Hoofdstuk IV. Het algemeen bestuur.

Art. 8. Samenstelling.

  • 1.

    Aan het hoofd van het samenwerkingsverband staat het algemeen bestuur.

  • 2.

    De leden van het algemeen bestuur worden door de raden van de deelnemende gemeenten uit hun midden, hun voorzitters inbegrepen, aangewezen. Het algemeen bestuur bestaat uit 13 leden, waarbij de volgende verdeelsleutel in acht wordt genomen:

    • - de gemeente Amsterdam: zes leden;

    • - de gemeente Velsen: drie leden;

    • - de gemeente Beverwijk: twee leden;

    • - de gemeente Zaanstad: twee leden.

  • 3.

    Een lid van het algemeen bestuur kan bij afwezigheid worden vervangen door een door de raad uit zijn midden, zijn voorzitter inbegrepen, daartoe aangewezen plaatsvervangend lid.

  • 4.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar door of vanwege het samenwerkingsverband aangesteld of daaraan ondergeschikt, en met die van ambtenaar van het havenbedrijf.

  • 5.

    Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt op de dag waarop de zittingsperiode van de gemeenteraad afloopt.

  • 6.

    De raad van een deelnemende gemeente beslist in de eerste vergadering van elke zittingsperiode over de aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur. Aftredende leden kunnen opnieuw als lid worden aangewezen.

  • 7.

    Hij die ophoudt raadslid of burgemeester te zijn van de gemeente waarvan de raad hem als lid van het algemeen bestuur heeft aangewezen, houdt daarmee tevens op lid van het algemeen bestuur te zijn.

  • 8.

    Indien tussentijds een plaats van een lid van het algemeen bestuur vacant of beschikbaar komt, wijst de gemeenteraad die het aangaat, in zijn eerst-volgende vergadering of, zo dit niet mogelijk is, ten spoedigste daarna, een nieuw lid aan.

  • 9.

    Hij die ter vervulling van een tussentijdse vacature als lid van het algemeen bestuur wordt benoemd, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, zou hebben moeten aftreden.

  • 10.

    Een lid van het algemeen bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij deelt zijn ontslag mede aan de raad die hem heeft aangewezen. De raad doet mededeling van het ontslag aan het algemeen bestuur. Het lid houdt zitting in het algemeen bestuur totdat in de opvolging is voorzien.

  • 11.

    De raad van een deelnemende gemeente kan een door hem aangewezen lid van het algemeen bestuur ontslag verlenen als deze het vertrouwen van de raad niet meer bezit. Art. 50, lid 1, van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 12.

    Van elke aanwijzing tot lid van het algemeen bestuur geven burgemeester en wethouders van de gemeente die zulks aangaat, binnen acht dagen kennis aan de voorzitter van het samenwerkingsverband.

Art. 9. Werkwijze.

  • 1.

    Het algemeen bestuur vergadert ten minste tweemaal per jaar en voorts zo dikwijls de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordeelt of ten minste drie van het aantal ingevolge de regeling zitting hebbende leden van het algemeen bestuur dit, onder opgaaf van redenen, schriftelijk verzoeken.

  • 2.

    De vergaderingen van het algemeen bestuur worden in het openbaar gehouden. De deuren worden gesloten wanneer een vijfde gedeelte van de aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt. Het algemeen bestuur beslist vervolgens, of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

  • 3.

    Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast, dat aan Gedeputeerde Staten wordt medegedeeld.

  • 4.

    Het algemeen bestuur besluit bij gewone meerderheid van stemmen. Elk lid heeft in de vergadering één stem.

Art. 10. Bevoegdheden.

  • 1.

    Het algemeen bestuur benoemt drie leden en drie plaatsvervangende leden van het Beleidsorgaan Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied, gebaseerd op de met de minister te sluiten overeenkomst als bedoeld in art. 5, lid 1, onder d.

  • 2.

    Aan het algemeen bestuur komen in het kader van deze regeling overigens alle bevoegdheden toe die niet aan een ander orgaan, met inachtneming van het bepaalde in art. 33 van de wet, zijn opgedragen.

Art. 11. Informatie- en verantwoordingsplicht.

  • 1.

    Het algemeen bestuur geeft binnen drie maanden aan de raden van de deelnemende gemeenten de door een of meer leden van die raden schriftelijk gevraagde inlichtingen.

  • 2.

    Een lid van het algemeen bestuur verstrekt de gemeenteraad die hem als lid heeft aangewezen, schriftelijk de door een of meer leden van die raad schriftelijk verlangde inlichtingen.

  • 3.

    Een lid van het algemeen bestuur is aan de gemeenteraad die hem als lid heeft aangewezen, verantwoording verschuldigd voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid. Het afleggen van verantwoording geschiedt volgens door de betrokken gemeenteraad nader te stellen regels.

Art. 12. Vergoedingen.

Het algemeen bestuur kan voor zijn leden een regeling vaststellen voor een vergoeding voor hun werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten. Bij het vaststellen van die regeling wordt het gestelde in art. 21 van de wet in acht genomen.

Hoofdstuk V. Het dagelijks bestuur.

Art. 13. Samenstelling.

  • 1.

    Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en vier andere leden. Drie leden worden door het algemeen bestuur uit zijn midden aangewezen en een lid wordt door dat bestuur aangewezen op een gezamenlijke voordracht van Hoogovens Groep BV en Zeehaven IJmuiden NV. In het dagelijks bestuur zijn alle deelnemende gemeenten vertegenwoordigd.

  • 2.

    De leden van het dagelijks bestuur worden aangewezen in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in een zittingsperiode.

  • 3.

    De artikelen 40, 41, 45 tot en met 47 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    De leden van het dagelijks bestuur treden als lid van dat bestuur af op de dag waarop de zittingsperiode van de leden van het algemeen bestuur afloopt.

  • 5.

    Degene die tussentijds ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn, houdt tevens op lid van het dagelijks bestuur te zijn.

  • 6.

    Een lid van het dagelijks bestuur kan, in geval van langdurige afwezig-heid, tijdelijk worden vervangen door een door het algemeen bestuur uit zijn midden aan te wijzen lid dan wel op gezamenlijke voordracht van Hoogovens Groep BV en Zeehaven IJmuiden NV, als dit de vervanging betreft van het lid dat Hoogovens Groep BV en Zeehaven IJmuiden NV vertegenwoordigt.

  • 7.

    Deze tijdelijke vervanging kan ook plaatshebben indien een lid van het dagelijks bestuur is belast met de waarneming van het voorzitterschap van het samenwerkingsverband.

  • 8.

    Indien tussentijds een plaats in het dagelijks bestuur vacant of beschikbaar komt, wijst het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan. Gaat het openvallen van een plaats in het dagelijks bestuur gepaard met het openvallen van een plaats in het algemeen bestuur, dan wordt het aanwijzen van een nieuw lid van het dagelijks bestuur uitgesteld totdat de opengevallen plaats in het algemeen bestuur is bezet.

Art. 14. Werkwijze.

  • 1.

    Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter dit nodig oordeelt of ten minste twee leden van het dagelijks bestuur daarom verzoeken.

  • 2.

    Elk lid van het dagelijks bestuur heeft in de vergadering één stem. De artikelen 28, lid 1, en 56 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Het dagelijks bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast, dat aan het algemeen bestuur wordt medegedeeld.

Art. 15. Bevoegdheden.

Het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband is belast met:

  • 1.

    de voorbereiding van al hetgeen in de vergadering van het algemeen bestuur ter overweging en beslissing moet worden gebracht;

  • 2.

    het uitvoeren van de besluiten van het algemeen bestuur;

  • 3.

    het voorstaan van de belangen van het samenwerkingsverband bij andere overheden, instellingen, diensten of personen, waarmee contact voor het samenwerkingsverband van belang is;

  • 4.

    het beheer van de activa en passiva van het samenwerkingsverband, voor zover dit niet bij of krachtens de regeling aan anderen is opgedragen;

  • 5.

    de zorg, voor zover deze niet aan anderen is opgedragen, voor de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding;

  • 6.

    het nemen van alle conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte, en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van verjaring en verlies van recht of bezit;

  • 7.

    het houden van toezicht op alles wat het samenwerkingsverband aangaat.

Art. 16. Informatie- en verantwoordingsplicht.

  • 1.

    Het dagelijks bestuur en elk van zijn leden verstrekken aan het algemeen bestuur de door een of meer leden van dit bestuur gevraagde inlichtingen.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur en elk van zijn leden leggen op verzoek van het algemeen bestuur verantwoording af over het door het dagelijks bestuur of een der leden gevoerde bestuur.

  • 3.

    Het reglement van orde van het algemeen bestuur houdt bepalingen in omtrent de wijze waarop de leden van het dagelijks bestuur de hier bedoelde inlichtingen verstrekken en verantwoording afleggen.

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan een door hem aangewezen lid van het dagelijks bestuur ontslaan als deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Daarbij is art. 50, lid 1, van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Art. 17. Vergoedingen.

Het algemeen bestuur kan voor de leden van het dagelijks bestuur een regeling vaststellen voor een vergoeding voor hun werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten.

Hoofdstuk VI. De voorzitter.

Art. 18. Algemeen.

  • 1.

    De voorzitter van het samenwerkingsverband wordt in de eerste vergadering van elke zittingsperiode door het algemeen bestuur uit de door de Gemeenteraad van Amsterdam aangewezen leden van dat bestuur gekozen.

  • 2.

    Bij afwezigheid wordt de voorzitter vervangen door een hiertoe door het dagelijks bestuur uit zijn midden aan te wijzen lid.

  • 3.

    Het algemeen bestuur kan de voorzitter ontslag verlenen indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit.

  • 4.

    Indien de voorzitter tussentijds ophoudt lid te zijn van het algemeen bestuur, houdt hij tevens op voorzitter te zijn.

  • 5.

    Ingeval tussentijds de functie van voorzitter beschikbaar komt, wijst het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk een nieuwe voorzitter aan. Gaat het openvallen van de functie van voorzitter gepaard met het openvallen van een plaats in het algemeen bestuur, dan wordt het aanwijzen van een nieuwe voorzitter uitgesteld totdat de opengevallen plaats in het algemeen bestuur is bezet.

Art. 19. Bevoegdheden.

  • 1.

    De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 2.

    Alle stukken uitgaande van het algemeen en dagelijks bestuur worden door de voorzitter mede ondertekend. Art. 75, lid 2, van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De voorzitter vertegenwoordigt het samenwerkingsverband in en buiten rechte. Indien hij behoort tot het bestuur van een deelnemende gemeente die partij is in een geding waarbij het samenwerkingsverband is betrokken, oefent een ander door het dagelijks bestuur uit zijn midden aan te wijzen lid deze bevoegdheid uit.

  • 4.

    Art. 26 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

Art. 20. Vergoeding.

Het algemeen bestuur kan voor de voorzitter een regeling vaststellen voor een vergoeding voor zijn werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten.

Hoofdstuk VII. Commissies.

Art. 21. Bestuur en adviescommissies.

  • 1.

    Het algemeen bestuur kan bestuurscommissies instellen en regelt de bevoegdheden en de samenstelling daarvan.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur zendt het ontwerp van een besluit tot instelling van een commissie als bedoeld in het eerste lid aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 3.

    Het algemeen bestuur gaat niet over tot het instellen van een commissie als bedoeld in het eerste lid dan na verkregen verklaring van geen bezwaar van de raden van elk van de deelnemende gemeenten.

  • 4.

    Het algemeen bestuur kan adviescommissies instellen en regelt de bevoegdheden en de samenstelling daarvan.

Hoofdstuk VIII. De secretaris.

Art. 22. De secretaris.

  • 1.

    Het algemeen bestuur beslist omtrent benoeming, schorsing en ontslag van de secretaris van het samenwerkingsverband. Voor elke benoeming doet het dagelijks bestuur een voordracht.

  • 2.

    Het algemeen bestuur stelt voor de secretaris een instructie vast.

  • 3.

    De secretaris staat de bestuursorganen en de commissies bij in de vervulling van hun taak.

  • 4.

    Alle stukken uitgaande van het algemeen en dagelijks bestuur worden door de secretaris mede ondertekend.

  • 5.

    Het algemeen bestuur regelt de bezoldiging van de secretaris.

Hoofdstuk IX. Financiële bepalingen.

Art. 23. Begroting en financiéle organisatie van het samenwerkingsverband.

  • 1.

    Het algemeen bestuur stelt regelen vast met betrekking tot de organisatie van de financi‰le administratie en het kasbeheer. Art. 212 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Ten aanzien van de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding zijn de artikelen 213 tot en met 215 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    Het algemeen bestuur stelt de begroting vast uiterlijk op 1 juli, voorafgaande aan het jaar waarvoor deze moet dienen.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur zendt jaarlijks een ontwerp-begroting met toelichting uiterlijk op 15 april toe aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan de minister.

  • 5.

    De raden van de deelnemende gemeenten en de minister kunnen omtrent de ontwerp-begroting tot 15 juni het dagelijks bestuur van hun gevoelen doen blijken. Het dagelijks bestuur gaat na, of de commentaren waarin dit gevoelen is vervat, aanleiding geven tot wijziging en voegt een en ander bij de ontwerp-begroting zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden met zijn commentaar daarop en een toelichting inzake aangebrachte wijzigingen.

  • 6.

    In de begroting wordt aangegeven de naar raming door elke deelnemende gemeente en het rijk verschuldigde bijdrage voor het jaar waarop de begroting betrekking heeft.

  • 7.

    Van de vaststelling van de begroting wordt terstond mededeling gedaan aan de besturen der deelnemende gemeenten en aan de minister.

  • 8.

    Het dagelijks bestuur zendt de begroting met alle daarbij behorende stukken binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 november, aan Gedeputeerde Staten.

  • 9.

    Van een besluit van Gedeputeerde Staten als bedoeld in art. 203, lid 2, van de Gemeentewet doet het dagelijks bestuur mededeling aan de besturen van de deelnemende gemeenten en aan de minister.

  • 10.

    De leden 4 tot en met 8 van dit artikel zijn mede van toepassing op wijzigingen van de begroting, met uitzondering van de in het vierde, vijfde en achtste lid genoemde data.

Art. 24. Rekening en jaarverslag.

  • 1.

    Van de baten en lasten van het samenwerkingsverband wordt door het dagelijks bestuur over elk dienstjaar verantwoording afgelegd aan het algemeen bestuur onder overlegging van de rekening met de daarbij behorende bescheiden. Het dagelijks bestuur voegt daarbij een verslag van een onderzoek naar de deugdelijkheid van de rekening, alsmede hetgeen het dagelijks bestuur verder voor zijn verantwoording dienstig acht.

  • 2.

    De rekening wordt met de toelichting en het verslag als bedoeld in het eerste lid, uiterlijk op 15 april aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan de minister toegezonden.

  • 3.

    De raden van de deelnemende gemeenten en de minister kunnen binnen acht weken na de datum van toezending bij het dagelijks bestuur bezwaren indienen.

  • 4.

    Het dagelijks bestuur voegt de ontvangen bezwaarschriften bij de ontwerp-rekening en voorziet deze van zijn commentaar.

  • 5.

    Het algemeen bestuur onderzoekt de rekening zonder uitstel en stelt haar vast vóór 1 juli van het jaar volgend op het jaar waarop de rekening betrekking heeft.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur zendt de vastgestelde rekening en alle daarbij behorende stukken vóór 15 september aan Gedeputeerde Staten. Het dagelijks bestuur zendt de vastgestelde rekening met alle daarbij behorende stukken eveneens aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan de minister.

  • 7.

    Uiterlijk 1 juli na afloop van het begrotingsjaar stelt het algemeen bestuur een jaarverslag vast van de door het bestuur van het samenwerkingsverband verrichte werkzaamheden. Dit jaarverslag wordt ter kennisneming toegezonden aan de raden van de deelnemende gemeenten en aan de minister.

Art. 25. Financiële bepalingen met betrekking tot de uitvoering van de taken.

  • 1.

    Het havenbedrijf zal voor het uitvoeren van de taken, bedoeld in art. 6, leden 1 en 3, jaarlijks een vergoeding ontvangen die gelijk is aan het totaal van de in het kader van de regeling en de overeenkomst voor het uitvoeren van de taken, inclusief de ondersteuning hiervan, vastgestelde bedragen.

  • 2.

    De directeur zal de ontwerp-begroting van de nautische sector op 1 maart, voorafgaande aan het jaar waarvoor deze moet dienen, aan het algemeen bestuur voorleggen.

  • 3.

    De directeur zal ter zake de nautische sector op 1 maart over het daaraan voorafgaande jaar van de baten en lasten verantwoording afleggen aan het algemeen bestuur, onder overlegging van de rekening, voorzien van een accountantsverklaring met de daarbij behorende bescheiden.

  • 4.

    Het deel van de in het eerste lid genoemde vergoeding dat betrekking heeft op het uitvoeren van rijkstaken en de jaarlijkse exploitatiekosten van structurele aard, zal worden uitgekeerd via een structurele toevoeging van de aan de gemeente Amsterdam door het rijk uit te keren vergoeding uit het Gemeente-fonds.

  • 5.

    Het deel van de in het eerste lid genoemde vergoeding dat betrekking heeft op het uitvoeren van rijkstaken en niet de jaarlijkse exploitatiekosten van structurele aard betreft, zal op declaratie door het rijk aan de gemeente Amsterdam worden uitgekeerd.

  • 6.

    Het deel van de in het eerste lid genoemde vergoeding dat betrekking heeft op het uitvoeren van de nautisch beheertaken, exclusief de rijkstaken, wordt bekostigd door de gemeente Amsterdam.

  • 7.

    Bij uitbreiding van de nautisch beheertaken in één van de deelnemende gemeenten zal de betrokken gemeente een bijdrage leveren die gelijk is aan de kosten van de uitbreiding met betrekking tot het uitvoeren van deze taken.

  • 8.

    De ten behoeve van het samenwerkingsverband te maken kosten ter ondersteuning van het algemeen en dagelijks bestuur van het openbaar lichaam en het beleidsorgaan Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied kunnen over de deelnemende gemeenten worden verrekend en alsdan naar rato van de zetelverdeling in het algemeen bestuur.

Hoofdstuk X. Geschillen.

Art. 26. Geschillencommissie.

  • 1.

    Voordat over een geschil als bedoeld in art. 28 van de wet, de beslissing van Gedeputeerde Staten wordt ingeroepen, leggen partijen het geschil voor aan een geschillencommissie.

  • 2.

    Binnen een jaar na het in werking treden van de regeling stelt het algemeen bestuur een geschillencommissie in en bepaalt haar samenstelling, werkwijze en bevoegdheden.

  • 3.

    De geschillencommissie hoort de bij het geschil betrokken besturen en brengt advies uit over de mogelijkheid partijen tot overeenstemming te brengen.

Hoofdstuk XI. Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing.

Art. 27. Toetreding.

  • 1.

    Toetreding tot de regeling door andere gemeenten kan plaatsvinden bij besluit van de raad en het college van burgemeester en wethouders, ieder voor zover zij voor de eigen gemeente bevoegd zijn, indien ten minste driekwart van de deelnemende gemeenten daarmee instemt.

  • 2.

    Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van de toetreding en kan aan de toetreding voorwaarden verbinden.

  • 3.

    Het algemeen bestuur regelt de rechten en verplichtingen welke voor de toegetreden gemeente uit de regeling voortvloeien.

  • 4.

    De toetreding gaat in op de eerste dag van de maand, volgende op die waarin het door Gedeputeerde Staten goedgekeurde besluit tot toetreding is opgenomen in het provinciaal register als bedoeld in art. 27 van de wet.

  • 5.

    Terstond na de toetreding wijst de raad van de toegetreden gemeente de leden van het algemeen bestuur aan.

Art. 28. Uittreding.

  • 1.

    Een deelnemende gemeente kan uittreden uit de regeling door een daartoe strekkend besluit van de raad en het college van burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Het algemeen bestuur regelt, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, de financi‰le en de overige gevolgen van de uittreding.

  • 3.

    Een besluit tot uittreding kan niet worden genomen gedurende de eerste vijf jaren na de inwerkingtreding van de regeling of na toetreding. De uittreding kan, behoudens door het algemeen bestuur toe te stane afwijking, eerst plaatsvinden met ingang van 1 januari van het derde jaar, volgend op het jaar waarin het besluit tot uittreding is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten en is ingeschreven in het provinciaal register als bedoeld in art. 27 van de wet.

Art. 29. Wijziging.

  • 1.

    Het dagelijks bestuur en de bestuursorganen van de deelnemende gemeenten kunnen aan het algemeen bestuur voorstellen doen tot wijziging van de regeling.

  • 2.

    Indien het algemeen bestuur wijziging van de regeling wenselijk acht, doet het dagelijks bestuur een daartoe strekkend voorstel van het algemeen bestuur toekomen aan de besturen van de deelnemende gemeenten.

  • 3.

    Een wijziging is tot stand gekomen, wanneer de bestuursorganen van driekwart van het aantal deelnemende gemeenten daartoe hebben besloten.

  • 4.

    De wijziging treedt in werking op de eerste dag van de maand, volgende op die waarin de goedkeuring van Gedeputeerde Staten van het besluit tot wijziging is ontvangen en waarin de wijziging overeenkomstig art. 26 van de wet is geregistreerd.

  • 5.

    Het algemeen bestuur regelt de eventuele gevolgen van de wijziging.

Art. 30. Opheffing.

  • 1.

    De regeling wordt opgeheven wanneer de raden en de colleges van burgemeester en wethouders van ten minste driekwart van het aantal deelnemende gemeenten daartoe besluiten.

  • 2.

    In geval van opheffing van de regeling regelt het algemeen bestuur, onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten, de financiële gevolgen van de opheffing in een liquidatieplan. Hierbij kan van de bepalingen van deze regeling worden afgeweken.

  • 3.

    Het liquidatieplan wordt niet vastgesteld dan nadat de raden van de deelnemende gemeenten en de minister zijn gehoord.

  • 4.

    Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemende gemeenten tot deelneming in de financi‰le gevolgen van de opheffing.

Hoofdstuk XII. Archief.

Art. 31. Archiefbescheiden en bewaarplaats.

  • 1.

    Ten aanzien van de archiefbescheiden van het samenwerkingsverband zijn de voorschriften omtrent de zorg, de bewaring en het beheer der archiefbescheiden, alsmede die omtrent het toezicht daarop, zoals die voor de gemeente Amsterdam zijn of nader zullen worden vastgesteld, van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Bij opheffing van de regeling worden de archiefbescheiden overgebracht naar de archiefbewaarplaats van de gemeente Amsterdam.

Hoofdstuk XIII. Slotbepalingen.

Art. 32. Toezending, inwerkingtreding en citeertitel.

  • 1.

    Het gemeentebestuur van Amsterdam zendt de regeling, alsmede de besluiten tot wijziging, toe- en uittreding en opheffing, aan Gedeputeerde Staten en aan de minister.

  • 2.

    De regeling treedt in werking op 21 april 1994 en werkt terug tot 1 april 1994, nadat deze is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten en is opgenomen in het provinciaal register, bedoeld in art. 27 van de wet.

  • 3.

    De regeling kan worden aangehaald als Gemeenschappelijke Regeling Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied.;

II in te stemmen met het aangaan van de overeenkomst inzake het overdragen van het betrokken rijkspersoneel aan de gemeente Amsterdam.

Bijlage, behorende bij de Gemeenschappelijke Regeling Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied.

1. Algemeen.

In de overwegingen is tot uitdrukking gebracht dat de scheepvaart ermee is gebaat wanneer het zich voor het nautisch gebruik tot één centrale instantie kan richten. De vorming van het Regionaal Nautisch Beheer (RNB)

op 26 april 1990, bestaande uit de gemeenten Amsterdam, Beverwijk, Velsen, Zaanstad en de Provincie Noord-Holland, heeft het rijk aanleiding gegeven om actief mee te werken aan het hiertoe te vormen Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaal-gebied (CNB). Nadat over de mogelijkheden tot inpassing van het beheer van de zeesluizen in dit CNB overeenstemming tussen het rijk en de regio was bereikt, maakte de minister van Verkeer en Waterstaat bij brief van 1 februari 1991 haar instemming formeel bekend. In het vervolgens gestarte samenwerkingsproces zijn de regio en het rijk overeengekomen dat de regiogemeenten ter zake het nautisch beheer een gemeenschappelijke regeling zullen aangaan. Daarbij is gekozen voor de vorm waarbij een openbaar lichaam wordt opgericht. Een openbaar lichaam is een rechtspersoon waaraan publiekrechtelijke bevoegdheden kunnen worden overgedragen. Het aangaan van de gemeenschappelijke regeling betekent dat de regiogemeenten de bevoegdheden en taken ter zake het nautisch beheer overdragen aan het samenwerkingsverband.

De provincie heeft kenbaar gemaakt aan deze regeling niet te zullen deelnemen, omdat zij geen nautisch beheerder is. Wel heeft zij, mede vanuit het voorzitterschap van de Stuurgroep Samenwerking Havens Noordzeekanaalgebied, in het samenwerkingsproces een coördinerende en ondersteunende rol vervuld.

Bij de gemeenschappelijke regeling worden, overeenkomstig de bij het RNB gemaakte afspraken, de particuliere havenbeheerders in de regio - Hoogovens Groep BV en Zeehaven IJmuiden NV Ä expliciet betrokken. Als extern lid zullen zij gezamenlijk in het dagelijks bestuur één zetel innemen.

Over het (doen) uitvoeren van de rijkstaken door het CNB, zijn de regio en het rijk overeengekomen dat het rijk met het samenwerkingsverband een overeenkomst zal sluiten; de eindverantwoordelijkheid voor deze taken blijft bij het rijk. In het kader van het streven van het rijk naar territoriale decentralisatie wordt hiermee invulling gegeven aan het nemen van afstand ten aanzien van de feitelijke uitvoering van de rijkstaken. De overeenkomst voorziet in een beleidsorgaan waarin de regio en het rijk het te voeren beleid afstemmen.

Met het aangaan van de overeenkomst wordt vooruitgelopen op een wettelijke regeling waarbij ten behoeve van de eenheid van maritieme bestuur, met behoud van de verantwoordelijkheid van het rijk, het nautisch beheer van rijksvaarwegen voorwaardelijk aan onder meer een openbaar lichaam wordt overgelaten. De overeenkomst draagt daarom een tijdelijk karakter; bij het van kracht worden van de wettelijke regeling komt de overeenkomst te vervallen. Bij een wettelijke regeling als hier bedoeld kan de onderhavige gemeenschappelijke regeling worden voortgezet.

De uitvoering van de taken, inclusief de ondersteuning, wordt door de gemeente Amsterdam verricht. De directeur van het Gemeentelijk Havenbedrijf (GHB) wordt tot onbezoldigd directeur van het openbaar lichaam CNB benoemd.

In het GHB zal een nautische sector worden gevormd, die bestaat uit het integreren van de Havendienst van het GHB met de Verkeers-/sluisdienst van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het personeel van de Verkeers- /sluisdienst komt in dienst van de gemeente Amsterdam en wordt hiertoe door het rijk aan deze gemeente overgedragen. De voor de uitvoering van de rijkstaken noodzakelijke bevoegdheden zullen aan de directeur van het CNB worden gemandateerd.

Voor de nautische sector van het GHB zal een afzonderlijke begroting en rekening worden opgesteld. De financiering van de taken geschiedt met betrekking tot het structurele deel van de kosten van de rijkstaken via een uitkering uit het Gemeentefonds aan de gemeente Amsterdam en voor de nietstructurele kosten op basis van afzonderlijke declaraties. De nietrijkstaken worden door de gemeente Amsterdam betaald, met dien verstande, dat bij uitbreiding van het nautisch beheer in één van de deelnemende gemeenten deze gemeente de aan de uitbreiding verbonden kosten vergoedt.

Kosten die zijn verbonden aan de ondersteuning van de bestuursorganen, te weten: het algemeen en dagelijks bestuur en het beleidsorgaan, worden in eerste instantie door het rijk en de gemeente Amsterdam gedragen. Na onderzoek kan worden besloten het niet-rijksdeel hiervan voor rekening van het samenwerkingsverband te brengen.

2. Artikelsgewijze toelichting.

Art. 1. In deze bepaling zijn onder meer de rijkstaken gedefinieerd. Deze taken zijn onderscheiden in nautische taken en taken die betrekking hebben op de infrastructuur.

Gelet op de verwevenheid bij het uitvoeren van deze taken is ervoor gekozen in de regeling het begrip rijkstaken te hanteren. Het technisch beheer van het sluizencomplex valt hier niet onder en blijft geheel een verantwoordelijkheid en taak van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Art. 4. In het eerste lid wordt aangegeven dat het belang betrekking heeft op eenheid van beleid ten aanzien van de deelnemende gemeenten en op gemeenschappelijk-heid van beleid ten aanzien van de taken van het rijk en het samenwerkings-verband. Dit vindt zijn oorzaak in het feit dat de deelnemende gemeenten bevoegdheden en taken overdragen aan het samenwerkingsverband.

De overeenkomst tussen het rijk en het samenwerkingsverband heeft alleen betrekking op het (doen) uitvoeren van taken. In het beleidsorgaan dient de verantwoordelijkheid van de minister en die van het openbaar lichaam gestalte te krijgen met als doel een gemeenschappelijk te voeren beleid. Het tweede lid heeft betrekking op de relatie tussen de scheepvaart en de infrastructuur en sluit daarbij aan op art. 3 van de Scheepvaartverkeerswet waarin, naast het belang van het veilige en vlotte verloop van het scheepvaart-verkeer, onder meer het belang van het in stand houden van scheepvaartwegen en het waarborgen van de bruikbaarheid ervan is opgenomen.

Het hier genoemde belang kan tot overleg in het beleidsorgaan aanleiding geven.

Art. 5. In deze bepaling worden de taken en bevoegdheden vermeld. Het gestelde in het eerste lid onder c omvat de operationele uitvoering. Hieruit blijkt onder meer de inpassing van het zeesluizencomplex. Het openbaar lichaam draagt zorg voor het (doen) afwegen van de op de sluizen samenkomende belangen. In het kader van het mandaat aan de directeur van het openbaar lichaam CNB zijn door de hoofd-ingenieur directeur RWS, directie Noord-Holland, en de directeur van het openbaar lichaam CNB werkafspraken geformuleerd waarin de randvoorwaarden ter zake van deze belangenafweging zijn opgenomen.

De bepaling in lid 1, onder c, punt 2ø, leidt er onder meer toe dat het samenwerkingsverband de tussen het rijk en andere instanties bij het nautisch beheer betrokken gemaakte (werk)afspraken ten aanzien van rijkstaken overneemt dan wel, in overeenstemming met het rijk, zelf (werk)afspraken maakt. Hierbij verdient vermelding dat het RNB en het rijk ten aanzien van de met de loodsen te onderhouden relatie hebben vastgesteld, dat gezien het verschil in verantwoordelijkheden een integratie op bestuurlijk niveau van de loodsen met de voor het nautisch beheer verantwoordelijken niet is gewenst. De benodigde samenwerking kan onder meer via een afzonderlijke overeenkomst dan wel door voortzetting van de bestaande afspraken, alsmede deelname aan een te vormen adviescommissie in het kader van de gemeenschappelijke regeling gestalte krijgen. Daarmee wordt in feite de bestaande situatie gecontinueerd.

Het gestelde in lid 1, onder c, punt 5ø, maakt het mogelijk niet commerciële taken die nauw met het nautisch beheer samenhangen, door het openbaar lichaam te doen uitvoeren. Hierbij kan bij voorbeeld worden gedacht aan taken met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen in het kader van de Wet Gevaarlijke Stoffen.

Art. 6. Deze bepaling geeft invulling aan art. 2, lid 3, dat inhoudt dat de uitvoerende taken door het Gemeentelijk Havenbedrijf van Amsterdam (GHB) worden uitgeoefend. Deze taken omvatten zowel de operationele taken als de onder-steuning op onder meer financieel, personeel-organisatorisch, juridisch en administratief gebied. In het vierde lid is opgenomen dat voor de operationele taken in het GHB een nautische sector zal worden gevormd.

In de financiële bepalingen met betrekking tot de uitvoering van taken (art. 25) is opgenomen dat deze sector een eigen begroting en rekening kent.

Het tweede lid bepaalt dat bij de uitvoering rekening dient te worden gehouden met de taken van de deelnemende gemeenten die niet onder de competentie van het samenwerkingsverband vallen, maar nauw kunnen samenhangen met de uitvoering van het nautisch beheer en de rijkstaken.

De directeur van het GHB wordt door het algemeen bestuur benoemd tot onbezoldigd directeur van het openbaar lichaam CNB (lid 5). Hierdoor geldt een specifieke procedure voor het benoemen van de directeur van het GHB, welke inhoudt dat het algemeen bestuur van eventuele bedenkingen kan doen blijken (lid 7). In verband met het mandaat voor het uitvoeren van de rijkstaken heeft de benoeming door het algemeen bestuur eerst plaats na overleg met de minister van Verkeer en Waterstaat, gehoord het beleidsorgaan. Met de benoeming tot directeur van het openbaar lichaam CNB wordt de directe relatie tussen het openbaar lichaam en het GHB ten aanzien van het uitvoeren van de taken vorm gegeven.

Tevens kan hierdoor in het kader van de overeenkomst tussen het openbaar lichaam en het rijk inhoud worden gegeven aan de bepalingen ter zake van de wijze met betrekking tot het uitvoeren van de rijkstaken.

Art. 8. In dit artikel is de zetelverdeling van het algemeen bestuur opgenomen. Als uitgangspunt zijn hierbij gehanteerd dat geen van de deelnemende gemeenten een meerderheidspositie dient te bezitten en dat de positie van de gemeenten ter zake het nautisch beheer tot uitdrukking komt. Het aantal zetels van de gemeente Velsen is gebaseerd op het feit dat in deze gemeente twee particuliere haven-beheerders aanwezig zijn, alsmede één kadebeheerder.

Het voorzitterschap van het algemeen bestuur (en daarmee van het dagelijks bestuur) berust conform het besluit van het Regionaal Nautisch Beheer (RNB) van 2 september 1991 bij de gemeente Amsterdam gegeven haar positie ter zake van het nautisch beheer (art. 18). Het RNB heeft voorts op 1 februari 1994 uitgesproken het om bestuurlijke redenen wenselijk te achten dat het voorzitterschap door de betrokken wethouder voor de haven wordt bekleed.

Art. 10. Het algemeen bestuur benoemt drie leden voor het beleidsorgaan. Conform de overeenkomst met het rijk wordt de onafhankelijk voorzitter van het beleidsorgaan door de minister en het openbaar lichaam in onderling overleg benoemd.

Artikelen 12 en 17. Deze bepaling is een uitwerking van art. 21 van de Wet gemeenschappelijke regelingen. De mogelijkheid van een vergoeding krachtens de onderhavige gemeenschappelijke regeling wordt hierdoor opengehouden. In het geval het algemeen bestuur hiertoe besluit, zal het een regeling ter zake vaststellen.

Art. 13. In het dagelijks bestuur zijn alle deelnemende leden met één lid vertegen-woordigd. En lid wordt door het algemeen bestuur aangewezen op voordracht van Hoogovens Groep BV en Zeehaven IJmuiden NV. Dit lid zal als extern lid deel uitmaken van het dagelijks bestuur en heeft op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen stemrecht.

Artikelen 23 en 24. Deze bepalingen vloeien rechtstreeks voort uit de Wet gemeenschappelijke regelingen. Het kennis geven aan de minister (art. 24) is in verband met de overeenkomst tussen het rijk en het samenwerkingsverband opgenomen.

Art. 24 bevat verder de verantwoordingsverplichting aan de betrokken gemeenteraden. Het in lid 1 van art. 24 genoemde verslag van een onderzoek naar de deugdelijkheid van de rekening betreft een accountantsverklaring. Deze kan dezelfde zijn als de in art. 25, lid 3, genoemde accountantsverklaring.

Art. 25. Gezien de nauwe samenhang tussen de begroting en de rekening met betrekking tot het uitvoeren van de taken en de begroting en de rekening van het samenwerkingsverband zijn de in de leden 2 en 3 genoemde data afgestemd op de procedures, genoemd in de artikelen 23 en 24. Het voorleggen van de begroting door de directeur van het CNB en het afleggen van verantwoording geschieden aan het algemeen bestuur en kunnen worden geïntegreerd in de via het dagelijks bestuur volgens de in de artikelen 23 en 24 lopende procedures.

In dit artikel komt verder tot uitdrukking dat de bijdrage van het rijk voor zover het de structurele kosten betreft via een uitkering uit het Gemeentefonds aan de gemeente Amsterdam geschiedt. Hiermee wordt ook in financi‰le zin zoveel mogelijk invulling gegeven aan het uitgangspunt van het rijk inzake territoriale decentralisatie.

De rechtstreekse uitkering aan de gemeente Amsterdam van de structurele en niet-structurele kosten, deze laatste op declaratiebasis, voorkomt dat het openbaar lichaam zelf een financiële administratie moet gaan voeren. In de begroting en de rekening die het GHB ter verantwoording aan het bestuur moet voorleggen, worden de bijdragen en bestedingen zichtbaar.

Voor de gemeenten blijft in financiële zin de bestaande situatie gehandhaafd.

De gemeente Amsterdam financiert de nautische beheertaken, exclusief de rijkstaken, zoals dat thans het geval is. De andere gemeenten dragen niet bij aan de kosten die aan het uitvoeren van taken zijn verbonden. Wel is opgenomen dat bij uitbreiding van het nautisch beheer in één van de gemeenten, die gemeente de kosten van de uitbreiding draagt. Voor het rijk geldt dit ook; in de overeenkomst van het rijk en het samenwerkingsverband is dit vastgelegd.

Ter zake de bestuurskosten van het algemeen en dagelijks bestuur, alsmede van het beleidsorgaan wordt in lid 8 bepaald dat het deel dat hiervan door het samenwerkingsverband moet worden betaald, kan worden verrekend over de deelnemende gemeenten. Eerst naar aanleiding van een evaluatie met betrekking tot het functioneren van de bestuursorganen zal hieraan nader invulling worden gegeven.

Art. 26. Het belang van deze bepaling is te voorkomen dat het instellen van een commissie zelf onderwerp van geschil wordt. De commissie adviseert en doet derhalve niet af aan de behandeling van een geschil bij Gedeputeerde Staten. Wel gaat de behandeling van een geschil door deze commissie vooraf aan de procedure bij Gedeputeerde Staten.

Bijlagen

CNB Voordracht GR Velsen 18 maart 1994.pdf (versie geldig sinds: 16-10-2013; PDF-bestand; grootte: 269.83 kB)