Regeling vervallen per 01-07-2015

Beleidsregels terugvordering inkomensregelingen Uden 2010

Geldend van 01-01-2010 t/m 30-06-2015

Intitulé

Beleidsregels terugvordering inkomensregelingen Uden 2010

College van burgemeester en wethouders;

Overwegende d d at het terugvorderen van ten onrechte verstrekte uitkeringen een bevoegdheid is van het college en hiertoe nadere regels dienen te worden gesteld;

gelet op de bepalingen in de Wwb, Ioaz, Ioaw, Wij;

b e s l u i t

vast te stellen de

BELEIDSREGELS TERUGVORDERING INKOMENSREGELINGEN UDEN 2010

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1 - Algemeen

Het college van burgemeester en wethouders maakt gebruik van de bevoegdheid tot

  • 1.

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54 lid 3 van de Wet werk en bijstand (Wwb) en/of artikel 40 lid 3 van de Wet investeren in jongeren (Wij);

  • 2.

    het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de Wwb of een ten onrechte verstrekte inkomensvoorziening zoals bedoeld in artikelen 54 t/m 56 van de Wij.

  • 3.

    Deze beleidsregels zijn van overeenkomstige toepassing op terugvorderingen in het kader van de overige, door de gemeente uitgevoerde, inkomensregelingen.

Hoofdstuk 2. Herziening en intrekking

Artikel 2 - Herziening of intrekking toekenningsbesluit

  • 1. Een besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken indien:

    • A.

      het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17 lid 1 Wwb, artikel 44 lid 1 Wij of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de Wet Suwi, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;

    • B.

      anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

  • 2. Van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit kan op grond van dringende redenen worden afgezien.

Hoofdstuk 3. Terugvordering

Artikel 3 - Terugvordering

Bijstand wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels.

Artikel 4 - Ten onrechte verleende bijstand

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders maakt gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering als bedoeld in artikel 58 lid 1 van de Wwb en artikel 54 lid 1 van de Wij.

  • 2. Terugvordering als bedoeld in artikel 58 lid 1onder e Wwb of artikel 54 lid 1 onder d Wij vindt niet plaats als de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

  • 3. Ingeval de terugvordering als bedoeld in artikel 58 lid 1 onder e Wwb of artikel 54 lid 1 onder d Wij het gevolg is van een administratieve vergissing aan de zijde van de gemeente worden de eventueel afgedragen belasting en premies niet in de terugvordering betrokken, tenzij het betrokkene duidelijk had moeten zijn dat er sprake was van een vergissing.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders maakt, in alle gevallen waar dat mogelijk is, gebruik van de bevoegdheid van artikel 58 lid 3 Wwb en artikel 54 lid 3 Wij, om inkomsten te verrekenen die een belanghebbende in de afgelopen 3 maanden heeft ontvangen.

Artikel 5 - Terugvordering van gezinsleden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 4 en artikel 6 worden kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden teruggevorderd.

  • 2. Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 17 Wwb, artikel 44 Wij, of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de Wet Suwi, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de gezinsleden met wier middelen als bedoeld in artikel 31 Wwb of artikel 7 Wij bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.

  • 3. De onder 1. en genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd.

Artikel 6 - Afzien van terugvorderingbesluit

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders ziet af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien hiertoe een dringende reden aanwezig is.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit wanneer het totale bedrag van de terugvordering lager is dan € 125,-.

  • 3. Indien er sprake is van terugvordering in het geval van fraude, leenbijstand of onvoldoende besef van verantwoordelijkheid is lid 2 van dit artikel niet van toepassing.

  • 4. Wanneer de ten onrechte verstrekte bijstand kan worden verrekend op grond van artikel 60 lid 3 Wwb of artikel 54 lid 3 Wij is lid 2 niet van toepassing.

Hoofdstuk 4. Kwijtschelding

Artikel 7 - Kwijtschelding wegens schulden

In afwijking van artikelen 4 en 5 kan het college van burgemeester en wethouders besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand indien:

  • 1.

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

  • 2.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking  tot alle vorderingen, behoudens de in artikel 8 onder 2. bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

  • 3.

    de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste  zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang. 

Artikel 8 - Afzien van kwijtschelding

Van kwijtschelding als bedoeld in artikel 7 wordt afgezien indien:

  • 1.

    de terugvordering van bijstand het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende;

  • 2.

    de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

Artikel 9 - Inwerkingtreding besluit tot kwijtschelding

Het besluit tot het (gedeeltelijk) afzien van (verdere) terugvordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

Artikel 10 - Intrekking kwijtscheldingsbesluit

Het besluit tot het (gedeeltelijk) afzien van (verdere) wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • 1.

    niet binnen twaalf maanden nadat dat het besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen, of

  • 2.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet, of

  • 3.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking  van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 11 - Kwijtschelding na voldoen betalingsverplichting

  • 1. In afwijking van artikel 4 kan het college van burgemeester en wethouders besluiten tot (verdere) terugvordering indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende tenminste vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b.

      gedurende tenminste vijf jaar weliswaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode alsnog heeft betaald, of

    • c.

      een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

  • 2. Bij een besluit om af te zien van (verdere) terugvordering neemt het college van burgemeester en wethouders in alle gevallen in aanmerking:

    • a.

      de verwijtbaarheid met betrekking tot het ontstaan van de vordering;

    • b.

      de hoogte van de restantvordering in vergelijking met de oorspronkelijke vordering;

    • c.

      de door de betrokkene verleende medewerking bij onderzoeken ter zake van de vordering en de betalingsmogelijkheden;

    • d.

      de omstandigheden van de betrokkene of het gezin van betrokkene ten tijde van het besluit;

    • e.

      de toekomstverwachtingen en vooruitzichten van betrokkene of het gezin van betrokkene. 

Artikel 12 - Verkorting periode

De in artikel 11 genoemde termijn is drie jaar indien:

  • 1.

    het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan en

  • 2.

    de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17 eerste lid Wwb of artikel 44 eerste lid Wij.

Artikel 13 - Geen kwijtschelding

Kwijtschelding als bedoeld in artikel 11 vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

Artikel 14 - Buiten invordering stellen bij ongrijpbare debiteuren

Burgemeester en wethouders kunnen, naast de in deze regels genoemde kwijtscheldingsgronden, afzien van verdere invordering en de vordering afboeken na 5 jaar bij onvindbare debiteuren, wanneer niet te verwachten is dat er op termijn beslag of verrekeningsmogelijkheden zullen ontstaan.

Hoofdstuk 5. Invordering van teruggevorderde bijstand

Artikel 15 - Invordering

In het terugvorderingsbesluit deelt het college van burgemeester en wethouders aan de belanghebbende mee:

  • 1.

    tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen bijstand wordt teruggevorderd;

  • 2.

    de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen bijstand dient terug te betalen;

  • 3.

    op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd.

Artikel 16 - Verrekening, aanmaning en dwangbevel wordt

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde of overeengekomen betalingsregeling niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van:

  • 1.

    verrekening met de maandelijks verleende bijstand ingevolge de Wwb op grond van artikel 60 lid 3 van de Wwb of de inkomensvoorziening op grond van de Wij artikel 56 lid 3 Wij, of bij het ontbreken van deze mogelijkheid

  • 2.

    een dwangbevel op grond van artikel 60 lid 2 van de Wwb of artikel 56 lid 2 van de Wij, nadat eerst een aanmaning is verstuurd op grond van artikel 4:112 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 17 - Hoogte terugvordering zonder fraude of verwijtbaar gedrag

  • 1. Voor belanghebbenden met een inkomen op bijstandsniveau wordt uitgegaan van een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand, (inclusief vakantietoeslag).

  • 2. Voor belanghebbenden met een inkomen boven bijstandsniveau wordt uitgegaan van een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand (inclusief vakantietoeslag) plus 50% van het inkomen dat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm ligt.

  • 3. In dringende gevallen kan de aflossing op verzoek van de belanghebbende, mits goed onderbouwd, op een lager bedrag worden vastgesteld

Artikel 18 - Hoogte terugvordering bij fraude of verwijtbaar gedrag

  • 1. Voor belanghebbenden met een inkomen op bijstandsniveau wordt uitgegaan van een aflossing van 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand, (inclusief vakantietoeslag).

  • 2. Voor belanghebbenden met een inkomen boven bijstandsniveau wordt uitgegaan van een aflossing van 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand (inclusief vakantietoeslag) plus 50% van het inkomen dat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm ligt.

  • 3. In zeer dringende gevallen kan de aflossing op verzoek van de belanghebbende, mits goed onderbouwd, op een lager bedrag worden vastgesteld. Hiertoe dient door de belanghebbende een schriftelijk verzoek te worden ingediend.

Artikel 19 - Aanmaningskosten en wettelijke rente

  • 1. Voor het verzenden van een aanmaning worden geen kosten in rekening gebracht zoals genoemd in artikel 4:113 Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. Bij het niet voldoen aan de betalingsverplichting wordt, met uitzondering van het bedrijfskapitaal BBZ, geen wettelijke rente in rekening gebracht.

Hoofdstuk 6. Nadere bepalingen

Artikel 20 - Nadere regelgeving

In alle situaties waarin deze beleidsregels en de toelichting op deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 21 - Inwerkingtreding:

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na publicatie en werken terug tot 1 januari 2010.

Artikel 22 - Oude regeling

Vanaf het moment van inwerkingtreding van deze beleidsregels vervallen de oude beleidsregels terugvordering WWB en het werkplan terugvordering.

Artikel 23 - Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Beleidsregels terugvordering inkomensregelingen Uden 2010

Aldus vastgesteld op 16-03-2010 in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van Uden.

Hoogachtend,

Burgemeester en wethouders van Uden

de secretaris de burgemeester

mr. J.M. Smarius drs. H.A.G. Hellegers

Artikelsgewijze toelichting op de Beleidsregels terugvordering inkomensregelingen Uden 2010

Artikel 1 Algemeen

In de Wet werk en bijstand, die per 1 januari 2004 in werking is getreden, is het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand een algehele bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Dit houdt in dat er een keuze gemaakt moet worden of gebruik gemaakt wordt van de bevoegdheid tot terugvordering van bijstand.

Met de beleidsregels terugvordering Wet werk en bijstand is eerder al een basis gecreëerd om het terugvorderingsbeleid van voor de invoering van de Wwb met ingang van 1 januari 2004 te continueren. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering in de gevallen en op de gronden genoemd in de bepalingen van deze beleidsregels. Uitgangspunt hierbij is dat bijstand terecht moet komen bij mensen die het daadwerkelijk nodig hebben en dat misbruik van bijstand nooit beloond mag worden.

Met de invoering van de 4e tranche van de Algemene wet bestuursrecht per 01-07-2009 (en de daarmee gepaarde gaande wijzigingen in de Wet werk en bijstand), zijn een aantal wijzigingen in de beleidsregels nodig.

Daarnaast is per 01-10-2009 de Wet Investeren in Jongeren ingegaan. Deze wet is voor wat betreft hetgeen bepaald in de terugvorderingsartikelen nagenoeg gelijk aan de Wwb, zodat de beleidsregels van overeenkomstige toepassing kunnen zijn.

Met ingang van 01-01-2010 is het ‘wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten’ in werking getreden. Naast een andere financieringsstructuur, regelt dit wetsvoorstel ook dat terugvordering van ten onrechte verstrekte uitkeringen op grond van de Ioaw en Ioaz een bevoegdheid wordt van het College.

Om niet te veel compromissen te doen aan de leesbaarheid van de beleidsregels, is er voor gekozen om in de regels alleen verwijzingen naar artikelnummers te vermelden van de 2 grootste inkomensregelingen, te weten de Wwb en de Wij. De beleidsregels zijn echter wel van overeenkomstige toepassing op de overige inkomensregelingen die de gemeente Uden uitvoert.

Artikel 2 Herziening of intrekking van toekenningsbesluit

Evenals terugvordering van bijstand is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op bijstand door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een algehele bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maken burgemeester en wethouders in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid.

  • 1.

    Wanneer als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting door de belanghebbende ten onrechte bijstand is verleend dan wordt in alle gevallen het bijstandsrecht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht naar zowel de gemeente als naar het CWI.

  • 2.

    In gevallen waarin er kennelijk in het verleden een onjuist toekenningsbesluit is genomen, maar dit niet is veroorzaakt door de belanghebbende, kan toch herziening of intrekking van het toekenningsbesluit aan de orde zijn.

Dit laatste zal zich vooral voordoen in gevallen waarin door burgemeester en wethouders onjuiste besluitvorming heeft plaatsgehad. Deze vorm van intrekking / herziening staat op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel. Op grond van dit beginsel kunnen rechten niet zonder meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Doorslaggevend moet zijn of belanghebbende enige blaam treft bij het niet melden van de onjuiste situatie. De belanghebbende moet eigenlijk “op zijn klompen” hebben kunnen aanvoelen dat er iets mis was met de toekenning. Als dit niet het geval is dan gaan burgemeester en wethouders niet over tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht. Het uitkeringsrecht zal in dat geval uiterlijk met ingang van de datum waarop de onjuistheid is geconstateerd worden gewijzigd, mits de belanghebbende hiervan tijdig op de hoogte wordt gebracht.

Een andere overweging is of burgemeester en wethouders als gevolg van een grove fout een foutief besluit hebben genomen. Grove nalatigheid van het bestuursorgaan kan niet voor rekening komen van de belanghebbende, tenzij het bij de belanghebbende volkomen duidelijk kan zijn dat het hier een fout betreft.

Artikel 3 Terugvordering

Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. Benadrukt wordt dat de bijstand uitsluitend wordt teruggevorderd in de gevallen waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd.

Artikel 4 Ten onrechte verleende bijstand

Vastgelegd wordt dat burgemeester en wethouders in principe gebruik maken van hun bevoegdheid tot terugvordering. Artikel 58 Wwb en artikel 54 Wij kennen de volgende situaties:

  • 1.

    bijstand is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend wanneer achteraf komt vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op bijstand bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering dient op grond van artikel 54 lid 3 Wwb of artikel 40 lid 3 Wij en artikel 2 eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit te worden genomen.

  • 2.

    aan de bijstand die in de vorm van een geldlening is verleend dient in alle gevallen een terugbetalingsverplichting te worden verbonden. Deze verplichting wordt in het toekenningsbesluit en een schuldbekentenis vastgelegd. Pas als deze verplichting niet wordt nagekomen wordt ten aanzien van het nog resterende bedrag van de lening een terugvorderingsbesluit genomen.

  • 3.

    Borgstelling is een vorm van bijstandsverlening. Dit betekent dat in het toekenningsbesluit vastgelegd moet zijn dat de gemeente bijstand heeft verleend in de vorm van een borgstelling. Deze bijstand komt echter pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) als de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker verleende geldlening. Op het moment van uitbetaling van de bijstand ontstaat tevens een situatie waarin op grond van artikel 58 lid 1 sub c Wwb en de gemeentelijke beleidsregels kan worden teruggevorderd. In dat geval is, evenals bij de terugvordering van een geldlening, een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk.

  • 4.

    Een voorschot wordt op grond van artikel 52 Wwb en artikel 37 Wij van rechtswege verstrekt als een renteloze geldlening. Dit impliceert dat belanghebbende deze lening moet terugbetalen. Artikel 52 lid 4 Wwb en artikel 37 lid 3 Wij regelen dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de toegekende uitkering over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms behoort verrekening van een voorschot niet of niet volledig tot de mogelijkheden. Dat kan zijn omdat er geen toekenning van een uitkering tot stand komt, of dat de toegekende uitkering niet toereikend is om het totale bedrag van het voorschot ineens te verrekenen. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt dan van belanghebbende teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 1 sub d Wwb of artikel 54 lid 1 sub b Wij. Wanneer deze omstandigheid zich voordoet is een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk ten aanzien van het bedrag dat niet (volledig) kan worden verrekend met de toegekende bijstand.

  • 5.

    Er kunnen naast de hierboven genoemde omstandigheden andere redenen zijn waarom de bijstand bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Het gaat hierbij met name om situaties waarin er geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het toekenningsbesluit, bijvoorbeeld wanneer bijstand is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen), of wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor in een eerder stadium ook reeds (bijzondere) bijstand is ontvangen.

Ook de onverschuldigd betaalde bijstand als gevolg van een administratieve vergissing dient op grond deze beleidsregel te worden teruggevorderd. Als restrictie daarbij geldt dat alleen kan worden teruggevorderd indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte bijstand ontving. Verder geldt bij de administratieve vergissing van de gemeente dat de eventueel afgedragen loonheffing niet van de cliënt wordt teruggevorderd.

Voor de hier bedoelde vorm van terugvordering geldt een wettelijke vervaltermijn van 2 jaar. In de situatie dat bij vergissing betaald is aan een niet-cliënt kan er niet op basis van de Wwb worden teruggevorderd. De gemeente is dan aangewezen op een actie op basis van onverschuldigde betaling als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek.

Lid 3:

In de regel wordt ten onrechte verstrekte bijstand bruto van betrokkenen teruggevorderd, wanneer de terugvordering plaatsvindt over een eerder kalenderjaar. In sommige gevallen kan dit echter leiden tot situaties waarin klanten, voor het gevoel, ten onrechte geconfronteerd worden met afgedragen belastingen en afgedragen premies voor ziektekostenverzekeringen. In dit artikel wordt invulling gegeven aan de mogelijkheden om hier, in zeer beperkte gevallen, van af te wijken. Uitgangspunt is dat er alleen wordt afgeweken indien de terugvordering niet het gevolg is van enig verwijtbaar handelen van betrokkene. Ook mag het betrokkene niet duidelijk zijn geweest dat er te veel bijstand werd ontvangen. Als betrokkene op de terugvordering redelijkerwijs had kunnen voorkomen, dan wordt bruto teruggevorderd. Dus ook in die gevallen dat er sprake is van een vergissing van de gemeente, maar betrokkene hiervan redelijkerwijs van op de hoogte had kunnen zijn. Overigens geldt voor de bruto uitkeringen zoals de Ioaw en Ioaz dat deze uitsluitend bruto teruggevorderd kunnen worden, daar het hier bruto verstrekkingen betreft.

Lid 4:

Waar mogelijk maakt het college gebruik van de bevoegdheid om inkomsten, voor zover deze in de 3 voorafgaande maanden zijn ontvangen, direct te verrekenen. In gevallen waarin dit betrokkene echter voor onoverkomelijke financiële problemen stelt, kan hiervan afgezien worden en kan er een terugvorderingsbesluit worden genomen om de ten onrechte ontvangen bijstand alsnog te verrekenen conform artikel 60 lid 3 Wwb of 56 lid 3 Wij of anderszins terug te vorderen. In de overweging tot afzien van directe verrekening dient altijd rekening te worden gehouden met de verwijtbaarheid van de ten onrechte tot een te hoog bedrag verstrekte bijstand. Over het algemeen ‘raakt’ een directe verrekening een betrokkene harder dan een terugvorderingsbesluit, omdat bij deze laatste de terugbetaling vaak over een langere periode plaatsvindt en dus meer gespreid is. Bij ten onrechte verstrekte bijstand door fraude zal dus minder snel worden besloten tot het niet direct verrekenen op grond van de artikelen 60 lid 3 Wwb of 56 lid 3 Wij wanneer dit mogelijk is.

Artikel 5 Terugvordering van gezinsleden

Op grond van artikel 59 lid 2 Wwb en artikel 55 lid 2 Wij kan bijstand die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsbijstand is verleend, maar wel als gezinsbijstand verleend had moeten worden, tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: bijstand die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd.

Duidelijk moet zijn dat:

  • ·

    de bijstandsontvanger het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen.

  • ·

    de verzwegen partner van de bijstandsverlening op de hoogte was.

Alle gezinsleden waarvan in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Dit is niet het probleem van de gemeente.

Artikel 6 Afzien van een terugvorderingsbesluit

In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderingsbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering in een later stadium. Deze variant, ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in artikel 7 en volgende.

Kleine bedragen

Wanneer tijdens het opstellen van een terugvordering blijkt dat er sprake is van een terugvorderingsbedrag dat lager is dan € 125,-, kan worden besloten om in het geheel van terugvordering af te zien. Deze bepaling geldt niet bij leenbijstand of terugvorderingen in verband met fraude of onvoldoende besef van verantwoordelijkheid. Wanneer een betrokkene nog recht op uitkering heeft, en de vordering kan worden verrekend op grond van artikel 60 lid 3 Wwb en artikel 54 lid 3 Wij geldt deze bepaling niet.

Als een debiteur een vordering van boven de € 125,00 gedeeltelijk heeft afgelost en een vordering onder het grensbedrag resteert, kan dezelfde beleidslijn worden gevolgd wanneer (om wat voor reden dan ook) de verdere invordering problemen oplevert. Dit bedrag wordt niet jaarlijks geïndexeerd.

Dringende redenen

Verder kunnen er in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Hiervan kan sprake zijn wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende, en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Tevens zal in dat geval aannemelijk moeten zijn dat de belanghebbende niet kon weten dat hij ten onrechte bijstand ontving.

In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is kan van een dergelijk besluit reeds worden afgezien wegens en dringende reden (zie artikel 2). In dat geval is ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingsbesluit.

Van dringende redenen kan verder sprake zijn als terugvordering te ernstige gevolgen heeft voor de persoon of het gezin. Hierbij kunnen financiële en/of immateriële omstandigheden een rol spelen, bijvoorbeeld het jarenlang beneden bijstandsniveau leven of een reeds bestaande problematische schuldensituatie. Nadrukkelijk wordt erop gewezen dat het geen categoriale bevoegdheid betreft. Van geval tot geval moet de individuele situatie van een cliënt(e) worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden.

Artikel 7 tot en met 9 - kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Schuldsaneringen

Uitgangspunt moet zijn dat nooit zonder meer wordt ingegaan op een verzoek om een vordering bij wijze van schuldsanering geheel of gedeeltelijk af te boeken. De motivatie moet altijd liggen in de gevolgen van het niet meegaan in de schuldsanering. Daarbij moet gelet worden op de sociale en financiële aspecten en de duur van de periode waarin het inkomen beneden bijstandsniveau ligt of al gelegen heeft.

Bij vorderingen uit fraude en andere verwijtbare gedragingen kan er slechts in zeer bijzondere en zwaarwegende omstandigheden medewerking worden verleend aan een verzoek om schuldsanering.

Op verzoek van een cliënt(e) of derdebelanghebbenden kan van (verdere) terugvordering worden afgezien wanneer dit noodzakelijk is voor het tot stand komen van een schuldregeling. Fraudeschulden en schulden uit ander verwijtbaar gedrag vallen in de regel niet onder deze mogelijkheid.

Voorwaarden

  • 1.

    Er moet sprake zijn van een structurele problematische schuldensituatie of deze moet te verwachten zijn. Deze is dusdanig dat men (op korte termijn) niet meer in staat is om aan de schulden te voldoen.

  • 2.

    Medewerking van de gemeente is noodzakelijk om de schuldregeling tot stand te laten komen. Onderzoek naar de totale schuldensituatie is vereist. Als niet alle schuldeisers in de regeling zijn betrokken of als de regeling ook tot stand kan komen zonder medewerking van de gemeente, dan mag niet van terugvordering worden afgezien.

  • 3.

    De vordering van de gemeente moet minstens naar evenredigheid met vorderingen van schuldeisers uit gelijke rangorde worden voldaan.

  • 4.

    Uitkeringsschulden uit verwijtbaar gedrag mogen alleen in bijzondere omstandigheden in een dergelijke regeling worden meegenomen.

  • 5.

    Indien de schuld is gedekt door hypotheek of pand is dit eveneens het geval.

  • 6.

    Het besluit tot afzien van terugvordering treedt niet in werking voordat de schuldregeling tot stand is gekomen. Als binnen 12 maanden geen regeling tot stand is gekomen, dan wordt het besluit ingetrokken en tot invordering van het gehele bedrag overgegaan.

  • 7.

    Indien men zich niet houdt aan de aflossingsverplichtingen of er zijn onjuiste gegevens verstrekt die tot het besluit hebben geleid, dan wordt eveneens het gehele bedrag ingevorderd.

Leenbijstand

Vorderingen uit geldleningen ter voorziening in noodzakelijke kosten worden, als het inkomen van de debiteur lager is dan het minimuminkomen in de regel na 3 jaar correcte aflossing kwijtgescholden. De bijstandsverlening mag in dit geval niet het gevolg te zijn van ongenoegzaam betoond besef van verantwoordelijkheid dan wel andere verwijtbare gedragingen.

Artikel 10 tot en met 13 - kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting

Langlopende vorderingen en restschulden

Wanneer (ex-)cliënten, die over een minimuminkomen beschikken gedurende langere tijd correct hebben afgelost wordt de reserveringscapaciteit voor de aanschaf van gebruiksgoederen en vervangingsinvesteringen geheel opgesoupeerd.

In deze gevallen kan worden bekeken of cliënten na verloop van een bepaalde tijd met een schone lei kunnen beginnen. De aflossingsverplichting kan dan in duur te worden begrensd. Achtergrond hiervan is dat het moeten leven van een inkomen beneden bijstandsniveau gedurende een periode langer dan 3 jaar niet verantwoord is.

Na een correcte aflossing gedurende 3 jaar en het gedurende deze periode slechts kunnen beschikken over een inkomen beneden bijstandsniveau kan afboeking van de restschuld worden overwogen.

Afboeking is niet vanzelfsprekend. Per situatie kan op grond van redenen, gelegen in de persoon of diens gezin, sociale en / of financiële omstandigheden, een afboekingsbesluit worden overwogen.

In alle gevallen moet voldaan zijn aan de volgende criteria:

  • a.

    de debiteur heeft gedurende 3 jaar gehouden aan het met toepassing van deze beleidsregels vastgestelde aflossingsschema en

  • b.

    de terugvordering is niet het gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de informatieplicht dan wel andere verwijtbare gedragingen.

In dit verband wordt ook verwezen naar de mogelijkheid tot afkoop van vorderingen tegen betaling van 50% van de restantvordering in één keer.

Bij fraude

Bij vorderingen uit fraude of ander verwijtbaar gedrag dient deze lijn niet te worden gevolgd. Een besluit tot afboeking kan in deze situaties alleen gestoeld zijn op zeer bijzondere omstandigheden gelegen in de persoon of diens gezin. In deze situatie geldt een zwaarder regime De periode wordt gesteld op 5 jaar en dan nog alleen op grond van zeer bijzondere omstandigheden.

Cumulatie van vorderingen en kwijtscheldingstermijn

Het komt voor dat tijdens de aflossingsperiode van een vordering een nieuwe vordering ontstaat. De vraag werpt zich dan op of na drie of vijf jaar aflossen een eventuele kwijtschelding ook voor opvolgende vorderingen geldt.

Op deze vraag zal per individueel geval een antwoord gegeven moeten worden. Als de cliënt geen enkel verwijt treft en er een financieel moeilijke situatie bestaat, ligt het voor de hand om het besluit af te stemmen op de gedachte dat iemand na verloop van tijd met een schone lei moet kunnen beginnen.

Als er wel een verwijt gemaakt kan worden, of als er iets bijzonders op financieel gebied is (bijvoorbeeld als de ten onrechte uitbetaalde bijstand nog niet uitgegeven is) kan de aflossingshoogte of de aflossingsduur hierop worden afgestemd.

Deze cumulatiebepaling is alleen van toepassing op vorderingen van de gemeente Uden. Wanneer betrokkene voorheen heeft afgelost op vorderingen van andere schuldeisers wordt dit niet meegenomen.

Artikel 14 - Buiten invordering stellen bij ongrijpbare debiteuren

Het komt voor dat een vordering, ook nadat alle juridische procedures (rechtbank, deurwaarder) doorlopen zijn, niet geïncasseerd kan worden. De betreffende cliënten zijn als het ware ongrijpbaar. Het heeft in de praktijk weinig zin om deze zaken in het debiteurenbestand te houden.

Deze zaken kunnen na 5 jaar worden afgeboekt en uit het bestand worden verwijderd. Bij de laatste hercontrole dient er informatie van Burgerzaken en het Centraal Bevolkingsregister te zijn bijgevoegd.

Hierin kunnen ook fraudezaken worden betrokken. Als een debiteur 5 jaar geen betalingen heeft verricht, als er geen beslag- of verrekeningsmogelijkheden zijn, en als dit in de toekomst ook niet te verwachten is, dan kan tot afboeking worden besloten.

Deze regel is ook van toepassing op debiteuren die zich in het buitenland bevinden, maar alleen in die gevallen wanneer de verblijfplaats onbekend is en niet is te traceren. Er dient altijd eerst contact te zijn gelegd met het Internationaal Bureau Fraude-informatie, voordat tot afboeking wordt overgegaan.

In deze zaken hoeft er niet ieder jaar een hercontrole te worden uitgevoerd De frequentie van de hercontrole kan op eenmaal per 3 jaar worden gesteld zolang de debiteur in het debiteurenbestand is opgenomen.

Artikel 15 Invorderingsbesluit

In deze regel is conform artikel 4:86 Algemene wet bestuursrecht geregeld welke aspecten in ieder geval onderdeel uitmaken van het terugvorderingsbesluit, aangevuld met een uitleg aan betrokkene wat er gebeurd op het moment dat hieraan geen gevolg wordt gegeven.

Artikel 16 verrekening, aanmaning en dwangbevel

Niet uitkeringsgerechtigden

Met ingang van 01-07-2009 is de directe executoriale titel voor wat betreft de terugvorderingen op grond van artikelen 58 t/m 60 Wwb verdwenen (in de artikelen 54 t/m 56 Wij zijn deze überhaupt nooit opgenomen). Bij een terugvordering dient de betreffende klant eerst aangeschreven te worden voor terugbetaling binnen 6 weken. Indien de klant hierop niet reageert dient door middel van een aanmaning nogmaals een periode van 2 weken uitstel te worden verleend. Indien dan nog niet is gereageerd, wordt doormiddel van een dwangbevel van betrokkene teruggevorderd.

Wanneer betrokkene hierom verzoekt, kan er voor gekozen worden om uitstel van betaling te verlenen. Wanneer dit uitstel van betaling wordt verleend, kunnen hieraan op grond van artikel 4:94 Awb voorschriften verbonden worden. Indien er ruimte is bij betrokkene om een betalingsregeling te treffen, is dit in ieder geval één van de voorwaarden waar de gemeente Uden in principe aan vasthoudt. Wanneer betrokkene geen afbetalingsregeling kan/wil treffen, of wanneer hij zich hier niet aan houdt, zal alsnog tot dwangbevel en, voor zo ver mogelijk, invordering worden overgegaan.

Uitkeringsgerechtigden

Aan betrokkene wordt in de terugvorderingsbeschikking eerst de gelegenheid geboden om de gehele vordering binnen 6 weken terug te betalen of om een betalingsregeling te treffen. Wanneer betrokkene hieraan niet voldoet, zal de ten onrechte verstrekte bijstand worden verrekend op grond van artikel 60 lid 3 Wwb of artikel 54 lid 3 Wij. Dit kan zonder dwangbevel. In sommige situaties zal, voordat de beschikking wordt verzonden al duidelijk zijn dat betrokkene niet in één keer terug kan betalen. Er kan dan eventueel direct worden begonnen met verrekenen, zonder dat betrokkene wordt aangeschreven voor betaling ineens. Er dient hierover wel eerst overleg met betrokkene plaatsgevonden te hebben.

Wanneer betrokkene bezwaar aantekent, schort dit de betaling (juridisch gezien) niet op. Echter, wanneer achteraf blijkt dat het bezwaar gegrond is, zal de gemeente rente moeten betalen over de reeds ingehouden bedragen. Om dit te voorkomen wordt de verdere invordering opgeschort zolang er sprake is van een bezwaar- of beroepsprocedure.

Artikel 17 - hoogte terugvordering zonder fraude of verwijtbaar gedrag

In veel gevallen wordt teruggevorderd van cliënten die een uitkering ontvangen op grond van de Wwb of een andere voorziening op bijstandsniveau. Bij het treffen van een betalingsregeling of het uitvoeren van een verrekening op grond van artikel 60 lid 3 Wwb of artikel 54 lid 3 Wij, kan in principe aangesloten worden bij de Recofa berekening. Dit komt normaal gesproken uit op 5% van de bijstandsnorm, inclusief VT. Uit efficiency overwegingen wordt er dan ook voor gekozen om structureel deze 5% te hanteren, tenzij er individuele redenen zijn om hiervan af te wijken.

Wanneer een betrokkene een inkomen boven het voor hem/haar geldende bijstandsniveau ontvangt, dan wordt slechts 50% van het meerdere meegenomen als aflossingscapaciteit. Op deze wijze wordt wel recht gedaan aan de hoge aflossingscapaciteit, maar wordt de financiële prikkel voor cliënten om te gaan werken niet volledig weggenomen.

Van bovengenoemde bepalingen kan, in dringende gevallen, worden afgeweken in het voordeel van de klant. Hiertoe dient wel een bepaalde noodzaak en een goede onderbouwing aanwezig te zijn.

Artikel 18 - hoogte terugvordering zonder fraude of verwijtbaar gedrag

Fraude mag niet lonen en moet zwaar bestraft worden. Om deze reden wordt de terugvordering van bijstand, wanneer deze het gevolg is van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting, gesteld op 10% van de geldende bijstandsnorm. Ook hier geldt dat dit wordt verhoogd met 50% van de normoverschrijding, indien er sprake is van een netto inkomen hoger dan de bijstandsnorm. Alleen in zeer dringende gevallen kan afgeweken worden van deze bepaling. Hiertoe dient de klant een schriftelijk, zeer goed onderbouwd, verzoek in te dienen. In het geval van terugvordering met een fraudeachtergrond, wordt met deze mogelijkheid zeer terughoudend omgegaan.

Artikel 19 Rente en kosten

Gezien de administratieve last die dit met zich meebrengt is er in het verleden voor gekozen om geen regel inzake rente en kosten op te nemen, daarbij is de landelijke praktijk bij Sociale Zaken ook dat veel gemeentes dit niet doen. Met de komst van de 4e tranche is dit punt intern binnen de gemeente besproken. De algemene lijn is dat er, bij het niet voldoen aan de betalingsverplichtingen, wel wettelijke rente in rekening gebracht dient te worden waar dit mogelijk is.

Momenteel wordt binnen de financiële administratie van Sociale Zaken gekeken naar de mogelijkheden om de processen te vereenvoudigen en te automatiseren om de administratieve lasten te verlagen. Hierin zal ook de mogelijkheid onderzocht gaan worden in hoeverre het mogelijk is om het traject van het in rekening brengen van de aanmaningskosten en wettelijke rente op een dusdanige wijze te implementeren, dat dit vrijwel automatisch verloopt. Het is nu nog te vroeg om te beoordelen of dit kan, en of daarmee de administratieve drempel om deze kosten in rekening te brengen is weggenomen. Dit punt zal dan ook op een later tijdstip opnieuw bekeken worden.

Artikel 20 Nadere invulling van beleid

In het verleden werd via een werkplan invulling gegeven aan beleidsruimte die in de beleidsregels werd opengelaten. In de huidige beleidsregels is de verdere invulling zoveel als mogelijk opgenomen in de beleidsregels zelf, of anders in de toelichting hierop. Een werkplan (voor zover bedoeld om beleidsruimte in te vullen) is daarmee overbodig geworden. Voor zover er zich situaties voordoen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college van burgermeeste en wethouders. Het huidige werkplan debiteuren wordt, gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze beleidsregels, dan ook ingetrokken.

Artikel 21 - Inwerkingtreding

Artikel 21 - Inwerkingtreding

Deze beleidsregels zijn ontstaan uit een samenvoeging van de oude beleidsregels terugvordering uit 2004, diverse uitvoeringsafspraken en het werkplan debiteuren. Op enkele punten zijn deze nieuwe beleidsregels gunstiger voor betrokkene. Om die reden is niet gekozen voor overgangsrecht, maar is het moment waarop het besluit wordt genomen waarin geconstateerd wordt dat er sprake is van ten onrechte verstrekte bijstand bepalend voor welk recht van toepassing is (uiteraard los van de door de inwerkingtreding van de 4e tranche Awb bepaalde regels, deze zijn reeds sinds 01-07-2009 geldend recht). Voor alle besluiten op of na 01-01-2010 geldt dan ook dat deze beleidsregels van toepassing zijn.

Artikel 22 - Oude regeling

Uit artikel 21 vloeit voort dat de beleidsregels terugvordering Wwb en ook het vastgestelde werkplan niet langer van toepassing zijn met ingang van 01-01-2010.

Artikel 23 - Citeertitel

De citeertitel spreekt voor zich.