Regeling vervallen per 01-01-2022

Verordening wet inburgering gemeente Hellendoorn 2013

Geldend van 13-07-2013 t/m 31-12-2021 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Verordening wet inburgering gemeente Hellendoorn 2013

De raad van de gemeente Hellendoorn;

gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 21 mei 2013;

gelet op de artikelen 8, 19, vijfde lid, 23, derde lid, 24e, 24f en 35 van de Wet inburgering, zoals deze luidde op 31 december 2012 en artikel X van de wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering (2012, 430) en artikel 149 van de gemeentewet;

overwegende

  • -

    dat de raad bij verordening regels dient vast te stellen over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, alsmede over inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen en over rechten en plichten vanwege een inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening; en

  • -

    dat de raad bij verordening het bedrag dient vast te stellen van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd;

  • -

    dat als gevolg van de wijziging van de Wet inburgering de taken van gemeenten op het terrein van inburgering op termijn beëindigd zullen worden;

  • -

    dat gedurende een overgangsperiode gemeenten nog een aantal taken op het terrein van inburgering zullen uitoefenen;

b e s l u i t:

vast te stellen de:

Verordening wet inburgering gemeente Hellendoorn 2013

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellendoorn;

    • b.

      de wet: de Wet inburgering zoals die luidde op 31 december 2012;

    • c.

      voorziening: een (duale) inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening;

    • d.

      inburgeringsvoorziening: een cursus welke toeleidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II;

    • e.

      taalkennisvoorziening: is gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlandse taal die noodzakelijk is voor het afronden van een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2. eerste lid, onderdelen a. en b. van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs;

    • f.

      inburgeringsplichtige: persoon, bedoeld in artikel X, tweede tot en met vijfde lid van de wetswijziging.

  • 2. De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtige

  • 1. Het college draagt er zorg voor dat de inburgeringsplichtige op een doeltreffende en doelmatige wijze wordt geïnformeerd over zijn rechten en plichten uit hoofde van de wet en over het aanbod van en de toegang tot voorzieningen.

  • 2. Het college kan bij de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtige gebruik maken van de volgende middelen:

    • a.

      foldermateriaal;

    • b.

      gemeentelijke website en gemeentepagina;

    • c.

      individuele klantcontacten;

    • d.

      informatieverstrekking door derden (zelforganisaties, vluchtelingenwerk en verwante organisaties).

Hoofdstuk 2 Doelgroepen en samenstelling van de voorziening

Artikel 3 Inburgeringsvoorziening

Het college biedt aan de inburgeringsplichtige, die:

  • a.

    houder is van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, of

  • b.

    geestelijke bedienaar is, als bedoeld in artikel 1, onderdeel g van de wet, en geen oudkomer is als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de wet,

een voorziening aan, zover de inburgeringsplichtige uiterlijk 31 december 2012 inburgeringsplichtig is geworden.

Artikel 4 De samenstelling van de voorziening

  • 1. Het college stemt de voorziening aan de inburgeringsplichtige, bedoeld in artikel 3 onder a, af op het startniveau en de vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van de inburgeringsplichtige.

  • 2. Indien de inburgeringsplichtige, bedoeld in artikel 3 onder a, een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.

  • 3. Aan de inburgeringsplichtige, bedoeld in artikel 3 onder a, biedt het college maatschappelijke begeleiding aan.

  • 4. Een inburgeringsvoorziening of een taalkennisvoorziening kan, naast datgene dat in de wet is geregeld, een of meer van de volgende onderdelen bevatten:

    • -

      het aanbieden van trajectbegeleiding;

    • -

      het houden van voortgangsgesprekken.

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage

  • 1. De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet, wordt in ten hoogste 36 maandelijkse termijnen betaald.

  • 2. Het college legt in de beschikking tot vaststelling van een voorziening de termijnen van betaling vast. Indien het college de eigen bijdrage verrekent met de algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand, wordt dat in de beschikking vastgelegd.

  • 3. De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet, wordt door het college vergoed aan de inburgeraar, waarvan het inkomen gelijk is aan de voor hem/haar geldende bijstandsnorm, bij het behalen van het inburgeringsdiploma binnen de termijn van drie jaren.

Artikel 6 Opleggen van verplichtingen

Het college kan een inburgeringsplichtige bij beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:

  • a.

    het deelnemen aan de voorziening cq onafhankelijke diagnosestelling;

  • b.

    het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;

  • c.

    het deelnemen aan voortgangsgesprekken;

  • d.

    voor de eerste keer deelnemen aan het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II op een tijdstip dat door het college wordt bepaald;

  • e.

    het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan;

  • f.

    het meewerken aan een onderzoek wanneer door persoonlijke omstandigheden de inburgeringsplichtige niet in staat is deel te nemen aan het inburgeringstraject en/of inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II.

Hoofdstuk 3 Het aanbod van een voorziening

Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbod

  • 1. Het college doet het aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de wet, schriftelijk. Het aanbod wordt gezonden naar het adres waar de inburgeringsplichtige in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.

  • 2. In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de voorziening die wordt aangeboden en worden de rechten en verplichtingen vermeld die aan de voorzieningen worden verbonden.

  • 3. De inburgeringsplichtige, aan wie een aanbod wordt gedaan, deelt binnen twee weken het college schriftelijk mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt.

  • 4. Als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen acht weken na ontvangst van deze mededeling het besluit tot vaststelling van de voorziening, overeenkomstig het gedane aanbod.

  • 5. Als de inburgeringsplichtige het aanbod weigert, is hij zelf verantwoordelijk voor zijn voorbereiding op het inburgeringsexamen. Het college zal binnen twee weken na weigering een handhavingsbeschikking versturen, waarmee de termijn aanvangt waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald.

Artikel 8 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot toekenning van een voorziening bevat in ieder geval:

  • a.

    een beschrijving van de voorziening;

  • b.

    de duur van de voorziening;

  • c.

    een opgave van de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige;

  • d.

    de datum waarop het inburgeringsexamen of staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II moet zijn behaald;

  • e.

    de termijnen en wijze van betaling van de eigen bijdrage;

  • f.

    de mogelijkheid van het opleggen van sancties.

Hoofdstuk 4 De bestuurlijke boete

Artikel 9 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

  • 1. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 125,-- indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is en geen of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet.

  • 2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 250,-- indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde voorziening of de voorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500,-- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II heeft behaald.

Artikel 10 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

  • 1. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, bedraagt ten hoogste € 250,-- indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 2. De bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 9, tweede lid, bedraagt ten hoogste € 500,-- indien de inburgeringsplichtige zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 500,-- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 van de wet vastgestelde termijn inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 4. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste € 1.000,-- indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 11 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag volgende op die van haar bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2013.

  • 2. De Verordening Inburgering gemeente Hellendoorn 2010 wordt ingetrokken met ingang van de dag volgende op die van haar bekendmaking. De intrekking werkt terug tot 1 januari 2013.

Artikel 12 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet Inburgering gemeente Hellendoorn 2013.

Ondertekening

De raad voornoemd,

De griffier de voorzitter

Toelichting

Algemene toelichting

Met ingang van 1 januari 2013 is de Wet inburgering gewijzigd. In de wet, zoals die gold tot 31 december 2012, was aan de gemeenten een aantal belangrijke taken toebedeeld. Door de gewijzigde wet vervallen de taken van de gemeenten. Wel blijven de gemeenten op grond van het overgangsrecht met name de eerste jaren na de inwerkingtreding van de wetswijziging een aantal taken uitoefenen. Dit betreft met name inburgeringsplichtigen die al met een traject gestart zijn in staat te stellen dit af te maken. Daarnaast blijven de gemeenten een zorgplicht houden ten aanzien van oude inburgeraars, waardoor ze eventueel ook handhavend op moeten kunnen treden.

In de Wet inburgering worden de begrippen “inburgeringvoorziening” en “taalkennisvoorziening” gebruikt. In de hieronder staande toelichting wordt voor deze begrippen de term “voorziening” gebruikt, dit uit overweging van leesbaarheid.

De voor de gemeente belangrijkste wijzigingen als gevolg van de invoering van de nieuwe Wet inburgering zijn:

  • -

    De verantwoordelijkheid voor de inburgering wordt bij de inburgeringsplichtige neergelegd. Dit betekent dat het tot de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige behoort om te bepalen hoe hij aan zijn inburgeringsplicht voldoet en dat hij daarvoor zelf de kosten draagt. Daarmee vervalt de plicht van gemeenten om voor inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen te zorgen. De taken die de gemeente heeft ten aanzien van het oproepen van (potentieel) inburgeringsplichtigen en het doen van een onderzoek (intake) vervallen daarmee eveneens.

  • -

    De doelgroep wordt beperkt tot vreemdelingen die op of na de inwerkingtreding van de wet rechtmatig verblijf verkrijgen voor verblijf in Nederland en (direct of in een later stadium) een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd krijgen voor een niet-tijdelijk doel (asiel of gezinsvorming/hereniging) of als geestelijke bedienaar.

  • -

    De mogelijkheid voor gemeenten om vrijwillige inburgeraars (EU-onderdanen en genaturaliseerde Nederlanders) op grond van de Wet inburgering een inburgeringsvoorziening aan te bieden vervalt. Vrijwillige inburgeraars kunnen net als iedere andere burger via het reguliere onderwijs de noodzakelijke (taal)vaardigheid en kennis verwerven om volledig deel te kunnen nemen aan de samenleving.

  • -

    Een overgangsregeling, die erin voorziet:

    • o

      dat gemeenten diegenen, die al een aanbod hebben gehad en zich momenteel voorbereiden op het inburgeringsexamen, in staat stellen dit voort te zetten en heet examen af te leggen;

    • o

      dat gemeenten handhaven dat inburgeraars die vóór 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden aan hun inburgeringsplicht voldoen;

    • o

      dat gemeenten een aanbod doen aan asielgerechtigden en geestelijke bedienaren, die vóór 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden, maar nog geen aanbod hebben gehad vóór die datum. Daarbij blijft ongewijzigd dat voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen een voorziening ook uit maatschappelijke begeleiding (artikel 19, zesde lid van de wet) bestaat.

  • -

    Met ingang van 1 januari 2013 zullen de gemeenten per nieuwe inburgeringsplichtige asielgerechtigde van de regering een eenmalige bijdrage ontvangen van € 1000,--. Dat bedrag is tijdelijk verhoogd naar € 2000,-- (alleen voor inburgeringsplichtige asielgerechtigden en inburgeringsplichtige nareizende gezinsleden die gedurende 2013 hun verblijfsvergunning krijgen; daarna wordt de bijdrage weer € 1000,--).

De Verordening inburgering gemeente Hellendoorn 2010 is aangepast aan de gewijzigde wet.

In deze nieuwe verordening wordt alleen het aanbodstelsel toegepast. De mogelijkheid, die artikel 19a van de oude wet bood om het college de bevoegdheid te geven inburgeringsvoorzieningen en taalkennisvoorzieningen vast te stellen, zonder dat eerst een aanbod aan de inburgeringsplichtigen wordt gedaan, is vervallen per 1 januari 2013. Het college biedt de inburgeringsplichtige een aanbod aan en stelt de voorziening vast overeenkomstig het aanbod als de inburgeringsplichtige het aanbod heeft aanvaard.

Na 1 januari 2013 kan de gemeente alleen een aanbod doen aan asielgerechtigden en geestelijke bedienaren, die uiterlijk 31 december 2012 inburgeringplichtig zijn geworden en nog geen voorziening hebben aangeboden gekregen. Aan anderen kunnen gemeenten nog wel voorzieningen aanbieden, maar niet meer op grond van de Wet inburgering.

Gemeenten blijven de opdracht houden om de inburgeringsplichtigen in de gemeenten, die onder het overgangsrecht vallen, goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit deze wet.

Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van inburgeringsplichtigen handhaven die onder het overgangsrecht vallen. Dit betreft inburgeringsplichtigen, die voor 1 januari 2013 hun inburgeringsplicht hebben opgelegd gekregen en voor die datum een gemeentelijk aanbod hebben gekregen. Omdat zich na 1 januari 2013 nog geschillen kunnen voordoen tussen gemeenten en degenen, die op grond van de wet zoals die gold tot en met 31 december 2012, inburgeringsplichtig zijn, werken deze handhavingsbepalingen ook door na 1 januari 2013.

In verband met deze taken draagt de WI gemeenten op om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:

  • 1.

    Regels over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen (artikel 8 van de wet).

  • 2.

    Regels met betrekking tot het aanbieden van een voorziening en de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld (artikel 19, vijfde lid, en artikel 23, derde lid, van de wet).

  • 3.

    Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd (artikel 35 van de wet).

Regels over de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen

Artikel 8 van de wet bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen. Het gaat dan om informatie over de rechten en plichten uit hoofde van de wet over het aanbod van een voorziening en de toegang tot die voorzieningen.

Regels met betrekking tot het aanbieden van voorzieningen aan inburgeringsplichtigen

Het uitgangspunt van de wet is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich voorbereidt op het inburgeringsexamen. Gemeenten kunnen inburgeringsplichtigen ondersteunen door het aanbieden van een voorziening. Onder het overgangsrecht zijn gemeenten verplicht een voorziening aan te bieden aan geestelijke bedienaren en asielgerechtigden. Dit geldt voor geestelijke bedienaren, die vóór 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden en nog geen voorziening hebben aangeboden gekregen. Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en omvat het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen. De inburgeringsplichtige is verplicht een eigen bijdrage van € 270 te betalen voor de voorziening. Een taalkennisvoorziening is gericht op de verwerving van de kennis van de Nederlandse taal, die noodzakelijk is voor het kunnen afronden van een mbo-opleiding op niveau 1 of 2 (artikel 19, derde lid, van de wet).

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een voorziening ook uit maatschappelijke begeleiding (artikel 19, zesde lid van de oude wet). Met ingang van 1 januari 2013 ontvangen de gemeenten per inburgeringsplichtige asielgerechtigde van de regering een eenmalige bijdrage van € 1000,--. Dat bedrag is tijdelijk verhoogd naar € 2000,-- (alleen voor inburgeringsplichtige asielgerechtigden en inburgeringsplichtige nareizende gezinsleden die gedurende 2013 hun verblijfsvergunning krijgen; daarna wordt de bijdrage weer € 1000,--).

De wet draagt de gemeenteraden op om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van een voorziening. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in ieder geval regels moeten worden gesteld:

  • -

    de procedure die door het college wordt gevolgd voor het doen van een aanbod aan

    iinburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, van de wet).

  • -

    de criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, van de wet).

  • -

    de vaststelling door het college van een passende voorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, van de wet).

  • -

    de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, van de wet).

Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete

Artikel 35 van de wet draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. Daarbij moeten zij artikel 34 van de wet in acht nemen, welk artikel bepaalt wat het bedrag dat ten hoogste als bestuurlijke boete opgelegd mag zijn.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen, die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering zoals die gold op 31 december 2012, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering, ook van toepassing zijn op deze verordening.

Artikel 2 De informatieverstrekking aan inburgeraars

De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te bepalen op welke wijze de informatievoorziening wordt georganiseerd. Wel bepaalt artikel 8 van de wet dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt over de informatievertrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot de inburgeringsvoorzieningen. Dit artikel in de verordening vormt de uitwerking van deze verplichting.

Overeenkomstig de rolverdeling tussen raad en college, stelt de raad in dit artikel de kaders vast voor een adequate informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen.

Artikel 3 Inburgeringsvoorziening

Vanaf 1 januari 2013 is het college nog slechts verplicht een voorziening aan te bieden aan asielgerechtigden en een inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren, die voor 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden.

Artikel 4 De samenstelling van de voorziening

In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende voorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van die voorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, van de wet). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor de asielgerechtigde inburgeringsplichtigde een op de persoon toegesneden voorziening samen te stellen.

De samenstelling van de voorziening voor geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten hebben dus niet de mogelijkheid om de voorziening, die zij aan geestelijke bedienaren aanbieden, naar eigen inzicht vorm te geven.

In geval van uitkeringsgerechtigden die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling ontvangen, kan het voordelen opleveren de voorziening daarmee te combineren. Uitgangspunt is wel, zo blijkt uit artikel 19, vierde lid, van de wet, dat een aanbod voor een voorziening aan een inburgeringsplichtige niet wordt gedaan, indien dat de arbeidsinschakeling belemmert.

De Wet inburgering bepaalt dat de voorziening gecombineerd moet worden met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (re-integratievoorziening) als een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialzekerheidswet of socialezekerheidsregeling én die verplicht is om arbeid te verkrijgen of te aanvaarden (artikel 20, eerste lid van de wet). Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden van de gecombineerde inburgeringsvoorziening (artikel 20, tweede lid van de wet).

Het tweede lid van artikel 4 van de verordening draagt het college op om er voor te zorgen dat de voorziening wordt afgestemd op de re-integratievoorziening. Aangezien deze voorzieningen in het kader van de uitkeringsverstrekking op grond van sociale zekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan het college (kunnen) worden verstrekt, zal het college afspraken moeten maken met de verantwoordelijke uitvoerders van de sociale zekerheidswet of –regeling: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigen risicodragers of overheidswerkgevers (artikel 21 van de wet).

Het derde lid regelt de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de voorziening kan opnemen. In de wet is geregeld waaruit een inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toeleidt naar het inburgeringsexamen of het staatsexamen Nederlands als tweede taal I of II en het eenmaal kosteloos afleggen van het desbetreffende examen (artikel 19, derde lid, van de wet).

Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel uit van de voorziening (artikel 19, zesde lid, van de wet). Wat betreft de bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de voorziening aan inburgeringsplichtigen kan opnemen, kan gedacht worden aan trajectbegeleiding of het (periodiek) houden van voortgangsgesprekken met de inburgeringsplichtigen. Ook kan worden gedacht aan een uitbreiding van de opleiding, bijvoorbeeld in de vorm van een maatschappelijke stage of een aparte module die gericht is op het verwerven van kennis van de Nederlandse samenleving.

Trajectbegeleiding en het houden van voortgangsgesprekken zullen vooral van belang zijn bij inburgeringsplichtigen die geen voorziening in comnbinatie met een re-integratievoorziening krijgen. Bij voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling vormen dergelijke faciliteiten reeds een vast onderdeel van de voorziening.

Artikel 5 De inning van de eigen bijdrage

In de verordening moeten regels worden gesteld, die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, van de wet). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt € 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, van de wet).

In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige het recht heeft de eigen bijdrage in een aantal termijnen te betalen. Artikel 24, eerste lid, van de wet maakt het bij inburgeringsplichtigen, die algemene bijstand ontvangen, mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot toekenning van de voorziening.

Artikel 6 Opleggen van verplichtingen

Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde lid, van de wet dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een voorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid aan het college om de verplichtingen, die in het artikel worden genoemd, aan inburgeraars in het kader van een voorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking tot de toekenning van de voorziening deze verplichtingen vast.

Artikel 7 De procedure van het doen van een aanbod

Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen, die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang, omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die –als het goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een voorziening.

In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een voorziening aan de inburgeringsplichtige op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod wordt gestuurd naar het adres waar de inburgeringsplichtige staat ingeschreven in de GBA. Op deze wijze kan er geen onduidelijkheid ontstaan over het feit dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod heeft gedaan.

Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking (het tweede lid). Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot de toekenning van de voorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vierde lid).

De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat, als de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij dit schriftelijk aan de gemeente meedeelt (het derde lid). Het meest praktische is dat deze schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten ondertekenen door de inburgeringsplichtige van een verklaring die door de gemeente is opgesteld.

Het kan natuurlijk voorkomen dat een inburgeringsplichtige aan de gemeente meldt dat hij wel een voorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen. Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen.

Artikel 8 De inhoud van de beschikking

Het besluit tot het toekennen van een voorziening is een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beschikking moeten worden neergelegd.

In de beschikking zullen de toegekende voorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de uitvoering van de voorziening (artikel 23, eerste lid, van de wet). Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.

De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet (artikel 7, eerste lid). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding te worden gemaakt (onderdeel c). Onderdeel d bepaalt dat in de beschikking moet worden vastgesteld in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 5 van de verordening.

Artikel 9 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen

Artikel 35 van de wet draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 van de wet zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd.

De boetebedragen, die in de verordening worden opgenomen, zijn maximumbedragen en geen gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding, omstandigheden en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid van de wet). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.

Artikel 10 Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding

Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete op te leggen dan op grond van artikel 9 mogelijk is.

Het eerste en tweede lid kunnen alleen in de verordening worden opgenomen als in artikel 9, eerste en tweede lid, lagere maximumboetedragen zijn opgenomen dan de maximumbedragen in de wet. De verhoogde boetebedragen ingeval van herhaling van de overtreding mogen uiteraard niet hoger zijn dan de maximumbedragen die in artikel 34 van de wet worden genoemd.

Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen een bepaalde tijdspanne voordoen, bijvoorbeeld 12 maanden. Gemeenten kunnen een kortere of langere termijn vaststellen.

Artikel 34, onderdeel d van de wet biedt de mogelijkheid voor gemeenten om de bestuurlijke boete te verhogen van maximaal € 500,-- naar maximaal € 1000,-- in het geval dat de inburgeringsplichtige bij herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te behalen. Dit is geregeld in het derde en vierde lid van dit artikel.

Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke boete op. De maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 9, derde lid van de verordening. Op grond van artikel 32 van de wet moet het college in de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen dan wel op een andere wijze aan zijn inburgeringsplicht heeft voldaan. Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen niet heeft behaald, maakt het derde lid het mogelijk dat het college een hogere boete vaststelt. Het wettelijk maximum bedraagt € 1000,-- (artikel 34, onderdeel d van de wet). Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet behalen.

Als de inburgeringsplichtige ook binnen deze (derde) termijn niet aan de inburgeringsplicht heeft voldaan, regelt het vierde lid dat het college wederom een hogere bestuurlijke boete kan opleggen. De maximumboete in het vierde lid geldt ook voor alle hierop volgende overschrijdingen van termijnen door de inburgeringsplichtige.

Het vierde lid kan alleen in de verordening worden opgenomen als in het derde lid niet het wettelijk maximum van € 1000,-- is vastgesteld. Alleen in dat geval is er ruimte voor het verhogen van het maximumbedrag van de bestuurlijke boete (tot maximaal € 1000,--).

Artikel 11 Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 12 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.