Algemene Plaatselijke Verordening Veenendaal

Geldend van 27-05-2021 t/m heden

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Veenendaal

De raad van de gemeente Veenendaal;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 19 maart 2013, nummer 2013.00016-1;

overwegende dat:

  • 1.

    het de aanbeveling verdient regels te stellen ter handhaving van de openbare orde;

  • 2.

    de werking van de APV Veenendaal in de praktijk is geëvalueerd;

  • 3.

    de model APV van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten naar aanleiding van vragen, suggesties en praktijkervaringen van de afgelopen jaren is geactualiseerd;

  • 4.

    het blijvend de aandacht verdient de mogelijkheden van verdere deregulering te bezien;

  • 5.

    de model APV van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de basis vormt voor de Algemene Plaatselijke Verordening Veenendaal;

gehoord en gelezen:

het amendement van de fractie van de ChristenUnie waarin wordt

overwogen:

  • 1.

    dat in artikel 2.48 van de APV speelplekken en winkelcentra worden aangewezen als plaatsen waar het verboden is drank en softdrugs te gebruiken of voorhanden te hebben;

  • 2.

    dat de directe omgeving van scholen niet wordt genoemd als plaats waar dit verboden is;

  • 3.

    dat juist de directe omgeving van scholen een plek is waar kinderen / jongeren zich bevinden;

  • 4.

    dat het ongewenst is dat kinderen / jongeren daar worden geconfronteerd met (het aanbieden van) drank en / of softdrugs.

gelet op:

het bepaalde in artikel 149 van de Gemeentewet;

Besluit:

de Algemene Plaatselijke Verordening Veenendaal (als gevolg van het aangenomen amendement) gewijzigd vast te stellen door in artikel 2:48 bij lid 1 en bij lid 3 de directe omgeving van scholen toe te voegen als gebied waar het verboden is drank en / of softdrugs te gebruiken of voorhanden te hebben.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.bebouwde kom:

het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

b.bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

c.bouwwerk:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1, eerste lid, van de Bouwverordening 2003;

d.college:

het college van burgemeester en wethouders;

e.gebouw:

hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;

f.handelsreclame:

iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

g.openbaar water:

wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

h.openbare plaats:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties

i.rechthebbende:

degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

j.weg:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994

k. bromfiets:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

l. motorvoertuig:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

m. parkeren:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

n. voertuig: 

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens, zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2:10A, derde lid, of een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, aanhef en onder a, artikel 2:12, eerste lid, artikel 4:11, eerste lid, of artikel 4:16, eerste lid.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

[vervallen]

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of,

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 3 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Hoofdstuk 2 Openbare orde, veiligheid, volksgezondheid en milieu

Afdeling 1 Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, op enigerlei wijze de orde te verstoren, te vechten, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Degene die op een openbare plaats:

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of,

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

    is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te bevinden op openbare plaatsen die door het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het derde lid.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 6. [vervallen]

Artikel 2:2 [vervallen]

[opgenomen in artikel 2:24 lid 2 onder c]

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en,

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Artikel 2:4 [vervallen]

[opgenomen in artikel 2:3]

Artikel 2:5 [vervallen]

[opgenomen in artikel 2:3]

Artikel 2:6 Verspreiden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. Het college kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:7 [vervallen]

Artikel 2:8 [vervallen]

Artikel 2:9 Vertoningen op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatmuzikant, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. De burgemeester kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Op een aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 2 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen

Artikel 2:10A [vervalt per 09-02-2024] Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

  • 1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:

    • a.

      het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van uitstallingen.

  • 3. Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18.

  • 5. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of het Provinciaal wegenreglement.

  • 6. Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.10B [vervallen]

Artikel 2.10C [vervalt per 09-02-2024] Het plaatsen van tijdelijke reclame-uitingen op of aan de weg

Het is verboden zonder vergunning van het college tijdelijke reclame-uitingen op of aan de weg te plaatsen.

Artikel 2.10D [vervallen]

Artikel 2.10E [vervallen]

Artikel 2:11 [vervalt per 09-02-2024] (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit

  • 3. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de provinciale wegenverordening, de waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

  • 5. Op een aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 [vervalt per 09-02-2024] Maken of veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. De omgevingsvergunning kan alleen worden geweigerd, als:

    • a.

      door de uitweg een verkeersonveilige situatie kan ontstaan;

    • b.

      de aanleg van de uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      het openbaar groen door de uitweg wordt aangetast;

    • d.

      het perceel al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van de tweede uitweg ten koste gaat van het openbaar groen;

    • e.

      de afstand van de uitweg tot een kruising of bocht op de openbare weg minder is dan 5 meter;

    • f.

      de ruimte om de uitweg aan te leggen op het perceel minder dan 5 meter lang, in diepte gemeten vanaf de openbare weg, en minder dan 2,5 meter breed is; of

    • g.

      er voor de aanleg van de uitweg één of meerdere bomen verplaatst of verwijderd moeten worden, zonder dat daarvoor een benodigde omgevingsvergunning voor kappen is verleend.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur of de provinciale wegenverordening.

Artikel 2:13 [vervallen]

Artikel 2:14 [vervalt per 09-02-2024] Winkelwagentjes

  • 1. Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze

    • a.

      te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en

    • b.

      terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.

  • 2. Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.

  • 3. De winkelier kan verplicht worden voorzieningen te treffen om te voorkomen dat winkelwagentjes buiten een door het college aangewezen gebied kunnen komen.

  • 4. Het in het eerste lid onder b bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:15 [vervalt per 09-02-2024] Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 [vervalt per 09-02-2024] Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 [vervallen]

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    • a.

      te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

    • b.

      voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3˚, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. Het verbod is voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19 [vervallen]

Artikel 2:20 [vervallen]

Artikel 2:21 [vervalt per 09-02-2024] Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:23 [vervallen]

Afdeling 3 Evenementen en kleinschalige activiteiten

Artikel 2:24 Definities

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoop- en theatervoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet en artikel 5:22;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:9 en 2:39;

    • g.

      sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportevenementen als bedoeld in het tweede lid, onder f.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.

  • 3. Evenementen zijn onderverdeeld in 3 categorieën:

    • a.

      evenement categorie 1: een klein evenement met een beperkte omvang, een beperkte uitstraling naar de (woon)omgeving en een beperkt risico en eventueel een wegafsluiting, onder andere een straatbarbecue met straatafsluiting, het afsteken van professioneel vuurwerk of de Nieuwjaarsduik.

    • b.

      evenement categorie 2: een middelgroot één- of meerdaags evenement met een behoorlijke omvang, een uitstraling naar de (woon)omgeving en een redelijk risico en eventueel een wegafsluiting onder andere een kermis, circus, muziekfestival of braderie.

    • c.

      evenement categorie 3: een groot één- of meerdaags evenement met aanzienlijke omvang, een uitstraling naar de (woon)omgeving en een aanzienlijk risico en eventueel een of meerdere wegafsluitingen onder andere de profwielerronde of grootschalig dance-event.

  • 4. In deze afdeling wordt onder kleinschalige activiteit verstaan een eendaagse activiteit met beperkte omvang en nauwelijks of geringe impact op de omgeving, waarbij

    • a.

      het aanwezigen niet meer bedraagt dan 100 personen;

    • b.

      de activiteit plaatsvindt op:

      • -

        maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag of zaterdag tussen 10.00 uur en 24.00 uur of op:

      • -

        zondag tussen 13.00 uur en 23.00 uur;

    • c.

      geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07.00 uur of na 23.00 uur;

    • d.

      de activiteit niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten; en

    • e.

      slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 vierkante meter per object;

    • f.

      geen tent wordt geplaatst waarin meer dan 50 personen tegelijkertijd aanwezig kunnen zijn;

    • g.

      geen risico oplevert voor de openbare orde, veiligheid en gezondheid van deelnemers of bezoekers: en

    • h.

      er een organisator is.

    • i.

      er sprake is van een straatbarbecue of straatfeest zonder straatafsluiting of kinderkleedjes- of kraampjesmarkt niet zijnde een braderie.

Artikel 2:25 Evenement en kleinschalige activiteit

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Bij de indiening van een de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd, voor zover voor het evenement een gebruiksmelding moet worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:3 geldt dat een aanvraag om een vergunning voor een evenement categorie 2 of categorie 3 tenminste 12 weken voor aanvang van het evenement wordt ingediend.

  • 4.

    Voor evenementen categorie 1 geldt een aanvraagtermijn van 8 weken zoals bepaald in artikel 1:3.

  • 5.

    Er wordt voor ten hoogste zes evenementen op zondag vergunning verleend.

  • 6.

    Het derde lid is niet van toepassing op een krachtens artikel 2:24, tweede lid, onder f, aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.

  • 7.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning voor een vechtsportevenement als bedoeld in artikel 2:24, tweede lid, onder f, weigeren als de organisator of de aanvrager van de vergunning in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

  • 8.

    Geen vergunning is vereist voor een kleinschalige activiteit indien de organisator ten minste 10 werkdagen voorafgaand aan de kleinschalige activiteit daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.

  • 9.

    De burgemeester kan binnen 2 dagen na ontvangst van de melding besluiten een kleinschalige activiteit te verbieden indien door de kleinschalige activiteit de openbare orde, de openbare veiligheid, zedelijkheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar kan komen.

  • 10.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 11.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement of een kleinschalige activiteit de orde te verstoren.

Afdeling 4 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies aan meer dan zeven personen wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Hieronder wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, afhaalzaak, discotheek, buurthuis, clubhuis, shishalounge of waterpijpcafé en de bij deze bedrijven behorende terrassen en andere aanhorigheden.

  • b.

    terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel daarvan waar sta- en zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • c.

    exploitant: de natuurlijke persoon of rechtspersoon voor wiens rekening en risico het horecabedrijf wordt uitgebaat.

  • d.

    leidinggevende: de natuurlijke persoon of de bestuurders van een rechtspersoon voor wiens rekening en risico wordt uitgebaat alsmede de natuurlijke personen die de algemene leiding en/of dagelijkse leiding van het horecabedrijf heeft.

  • e.

    bezoeker: een ieder die zich in het horecabedrijf bevindt, met uitzondering van

    • a.

      personeel van de horeca-inrichting;

    • b.

      personen waarvan de aanwezigheid in de horeca-inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • f.

    paracommerciële rechtspersoon:

    een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf.

  • g.

    uitgaansgebied: een door de burgemeester aangewezen gebied van twee of meer aaneengesloten straten met daarin gevestigd een concentratie van horeca- inrichtingen.

  • h.

    Dagzaak: detailhandel-ondersteunend horecabedrijf waar geen alcoholhoudende dranken worden verstrekt, zoals croissanteries, koffiebars, lunchrooms, ijssalons en tearooms, automatieken, cafetaria’s en snackbars, met een sluitingstijd die overeenkomt met datgene dat bepaald is in de Winkeltijdenwet.

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf

  • 1. Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. De exploitatievergunning wordt verleend aan de exploitant en bevat een aanhangsel waarop de namen van de leidinggevenden zijn vermeld.

  • 3. Het is verboden de aard van het het horecabedrijf te wijzigen zonder daartoe strekkende vergunning.

  • 4. De burgemeester kan bepalen dat het gestelde in het eerste lid niet geldt voor één of meer in dat besluit aangeduide soorten horecabedrijven in de gehele gemeente dan wel in één of meer daarin aangewezen delen van de gemeente.

  • 5. De exploitatie van een horecabedrijf als bedoeld in het vierde lid of het vierde lid geschiedt zodanig dat daardoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde, veiligheid, volksgezondheid, zedelijkheid of het milieu niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 6. Indien een horecabedrijf, als bedoeld in het vierde lid, wordt geëxploiteerd op een wijze die strijdig is met het bepaalde in het vijfde lid kan de burgemeester besluiten dat voor dat betreffende horecabedrijf, in afwijking van het gestelde in lid 4 alsnog het bepaalde in lid 1 van toepassing is.

  • 7. Horecabedrijven waarvoor op grond van het vierde lid het gestelde in het eerste lid niet geldt, blijven wel, voor zover van toepassing, aan de bepalingen van deze verordening en de Drank- en Horecaverordening gebonden;

  • 8. De exploitatievergunning vervalt wanneer:

    • a.

      de exploitatie van het horecabedrijf feitelijk is beëindigd of gedeeltelijk overgedragen;

    • b.

      zes maanden zijn verlopen na het onherroepelijk worden van de exploitatievergunning, zonder dat van deze exploitatievergunning gebruik is gemaakt;

    • c.

      gedurende een jaar anders dan wegens overmacht geen gebruik is gemaakt van de exploitatievergunning.

Artikel 2:28A Aanvraag en beslistermijn

  • 1. De aanvraag om een exploitatievergunning geschiedt door middel van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 2. Bij de aanvraag dienen in ieder geval de volgende gegevens te worden overgelegd:

    • a.

      een geldig legitimatiebewijs van iedere leidinggevende;

    • b.

      een nauwkeurige beschrijving van de indeling van het horecabedrijf en als het ook om een terras gaat een nauwkeurige beschrijving van de ligging en omvang van dat terras.

    • c.

      indien het beoogde terras is gelegen op gemeentegrond, volstaat het verzoek aan het bevoegd gezag om daar terras in te mogen nemen. Het bevoegd gezag stelt dan de maximale afmetingen vast.

  • 3. Indien de burgemeester dit voor de beoordeling van de aanvraag nodig acht kan hij de overlegging van aanvullende bescheiden en gegevens verzoeken.

  • 4. In geval dat een aanvraag uitsluitend betrekking heeft op wijziging van de leidinggevende(n) dan is het tweede lid onder b. en c. niet van toepassing.

  • 5. Het bepaalde in het tweede lid, onder a. geldt niet ten aanzien van horecabedrijven waarvoor een vergunning is verleend op grond van de Drank- en Horecawet waarop eenzelfde leidinggevende staat vermeld.

  • 6. De burgemeester beslist op de aanvraag om vergunning binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag is ingekomen.

  • 7. De burgemeester kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 8. Indien voor het horecabedrijf tevens een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet is vereist, houdt de burgemeester, in afwijking van het bepaalde in het zesde en zevende lid, zijn beslissing aan totdat op de aanvraag om vergunning als bedoeld in de Drank- en Horecawet is beslist.

  • 9. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunningen en ontheffingen in deze afdeling.

Artikel 2:29 Toetsingsgronden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 APV weigert de burgemeester de exploitatievergunning:

    • a.

      indien voor de exploitatie of vestiging van een horeca-inrichting tevens een vergunning op basis van de Drank- en Horecawet is vereist en deze vergunning is geweigerd;

    • b.

      indien de openbare orde en/of veiligheid ter plaatse door de aanwezigheid van de horeca-inrichting in gevaar komt;

  • 2. indien de woon- en/of leefomgeving op onaanvaardbare wijze negatief zal worden beïnvloed;

  • 3. indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet in overeenstemming is met de ingediende aanvraag.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 APV weigert de burgemeester de exploitatievergunning:

    • a.

      wegens strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, een ter inzage gelegd bestemmingsplan, een voorbereidingsbesluit, een beheersverordening, een exploitatieplan of daarmee gelijk te stellen regelingen;

  • 5. indien de termijn zoals bedoeld in artikel 1:7 derde lid nog niet is verstreken.

  • 6. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 APV weigert de burgemeester al dan niet gedeeltelijk de exploitatievergunning indien één of meer leidinggevenden niet voldoen aan de volgende eisen:

    • a.

      de leidinggevende staat niet onder curatele;

    • b.

      de leidinggevende is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag;

    • c.

      de leidinggevende van een horecabedrijf niet zijnde een dagzaak heeft de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.

    • d.

      de leidinggevende is binnen de laatste vijf jaar geen leidinggevende geweest van een horecabedrijf die voor tenminste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 2:28 is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat de betreffende leidinggevende ter zake geen verwijt treft.

  • 7. Voor horecabedrijven waarvan de exploitatievergunning op grond van artikel 2:29A eerste lid onder e., is ingetrokken, kan door de burgemeester worden bepaald dat een exploitatievergunning voor dat horecabedrijf gedurende een bij die intrekking vastgestelde

    termijn van ten hoogste vijf jaar wordt geweigerd.

  • 8. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:4 APV kan de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid, volksgezondheid, zedelijkheid of het woon- en leefklimaat,

    voorschriften en beperkingen verbinden aan een exploitatievergunning.

  • 9. Voor zover een exploitatievergunning ook betrekking heeft op één of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen op de openbare weg, kan de burgemeester onverminderd het bepaalde in artikel 1:4 APV, daaraan tevens voorschriften en beperkingen verbinden met het oog op het doelmatig gebruik van de openbare ruimte, het uiterlijk aanzien van de gemeente, de veiligheid, en het onderhoud van de openbare weg en de zich daarop, daarin, daaronder of daarboven bevindende voorzieningen.

Artikel 2:29A Intrekkingsgronden

  • 1. De burgemeester trekt de exploitatievergunning in, indien:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt, waardoor op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

    • b.

      niet langer wordt voldaan aan de in artikel 2:29 lid 6 gestelde eisen;

    • c.

      voor het horecabedrijf een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet is vereist en deze is ingetrokken;

    • d.

      er een persoon leidinggevende is geworden en deze niet op grond van artikel 2:31A is gemeld;

    • e.

      zich in of vanuit het betrokken horecabedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de exploitatievergunning gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid;

    • f.

      de openbare orde, veiligheid of het woon - en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf op ontoelaatbare wijze wordt verstoord door de aanwezigheid van dat horecabedrijf.

    • g.

      de aard van het horecabedrijf is gewijzigd zonder daartoe strekkende vergunning als bedoeld in artikel 2:28 lid 2;

  • 2. De burgemeester kan een exploitatievergunning intrekken, indien:

    • a.

      gehandeld wordt in strijd met enig bij of krachtens deze verordening gegeven voorschrift of beperking;

    • b.

      de omstandigheden of inzichten zodanig zijn gewijzigd, dat de exploitatievergunning, indien zij thans was aangevraagd, zou zijn geweigerd.

    • c.

      de exploitant daarom verzoekt;

    • d.

      een vergunninghouder in een periode van twee jaar tenminste driemaal op grond van artikel 2:31A om bijschrijving van een persoon als leidinggevende op het aanhangsel bij de vergunning heeft verzocht en de burgemeester die wijziging van het aanhangsel tenminste driemaal heeft geweigerd op grond van artikel 2:31A, zesde lid.

Artikel 2:30 Openings- en sluitingstijden

  • 1. Een horecabedrijf mag, met uitzondering van een bijbehorend terras, dagelijks voor bezoekers geopend zijn van 06.00 uur tot 24.00 uur.

  • 2. Een bij het horecabedrijf behorend terras mag dagelijks voor het publiek geopend zijn van 09.00 uur tot 24.00 uur.

  • 3. De burgemeester kan bij vergunningvoorschrift een afwijkend sluitingstijdstip vaststellen.

  • 4. De burgemeester kan afwijkende openingstijden vaststellen voor een bij, één of meer categorieën horecabedrijven behorend terras, in een door hem aan te wijzen gebied en gedurende een bepaalde periode.

  • 5. De burgemeester kan, onverminderd het bepaalde in het derde lid, in het belang van de openbare orde, veiligheid, volksgezondheid of zedelijkheid of ter bescherming van het woon- en leefklimaat of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden, voor één of meer horecabedrijven of voor horecabedrijven in een bepaald gebied - in het kader van het door hem voor dat gebied gevoerde beleid - de openingstijden als bedoeld in het eerste, tweede en vierde lid al dan niet tijdelijk beperken of verruimen.

  • 6. De bepalingen van dit artikel gelden slechts voor een horecabedrijf voor zover daarvoor bij of krachtens de Winkeltijdenwet geen andere openingstijden zijn bepaald.

  • 7. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing voor zover op de Wet Milieubeheer gebaseerde voorschriften in het onderwerp van dit artikel is voorzien.

Artikel 2:30A Sluiting van een horecabedrijf

  • 1. De burgemeester kan een horecabedrijf sluiten, indien:

    • a.

      dat bedrijf wordt geëxploiteerd zonder geldige exploitatievergunning;

    • b.

      dat bedrijf wordt geëxploiteerd in strijd met de aan de exploitatievergunning verbonden voorschriften of beperkingen.

  • 2. De burgemeester kan één of meer horecabedrijven in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid, of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden, voor een bepaalde duur sluiten.

  • 3. De sluiting wordt geacht in het openbaar bekend te zijn gemaakt zodra een besluit tot sluiting op, in of nabij de toegang of toegangen van het horecabedrijf is aangebracht.

  • 4. Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbenden door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

  • 5. Het in het tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in het onderwerp van de regeling van het tweede lid wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:31 Aanwezigheid leidinggevende

Het is verboden een horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, indien niet in het horecabedrijf aanwezig is:

  • a.

    een leidinggevende die op het aanhangsel bij de exploitatievergunning is vermeld;

  • b.

    een persoon wiens bijschrijving als leidinggevende op grond van artikel 2:31A, eerste lid, is gemeld, mits de ontvangst van die melding is bevestigd, zolang nog niet op die melding is beslist.

Artikel 2:31A Melden leidinggevende

  • 1. De vergunninghouder meldt aan de burgemeester welke persoon hij verzoekt als leidinggevende bij of af te schrijven.

  • 2. De melding op grond van het eerste lid geldt als aanvraag tot wijziging van het aanhangsel.

  • 3. De aanvraag tot wijziging moet geschieden door middel van een door de burgemeester vastgesteld formulier of elektronische informatiedrager en moet van de benodigde bijlagen zijn voorzien.

  • 4. De burgemeester bevestigt schriftelijk of elektronisch onverwijld de ontvangst van de aanvraag.

  • 5. Direct na bevestiging van ontvangst van de melding mag de leidinggevende als zodanig werkzaam zijn.

  • 6. De burgemeester weigert de wijziging van het aanhangsel indien niet voldaan wordt aan het gestelde in artikel 2:29, lid 6.

  • 7. De burgemeester verwijdert de leidinggevende uit het aanhangsel indien:

    • a.

      de leidinggevende hier zelf om verzoekt;

    • b.

      de vergunninghouder hier om verzoekt;

    • c.

      de vergunninghouder ter verkrijging van het gewijzigde aanhangsel onjuiste dan wel onvolledige gegevens heeft verstrekt;

    • d.

      niet langer wordt voldaan aan het gestelde in artikel 2:29.

  • 8. De vergunninghouder ontvangt een gewijzigd aanhangsel.

Artikel 2:32 Aanwezigheid in een gesloten horecabedrijf

  • 1. Het is bezoekers verboden in een horecabedrijf aanwezig te zijn gedurende de tijd dat dit bedrijf bij of krachtens deze verordening gesloten is.

  • 2. Het is verboden een horecabedrijf geopend te hebben, daarin bezoekers te ontvangen, toe te laten of aanwezig te hebben, gedurende de tijd dat dit bedrijf bij of krachtens deze verordening gesloten is.

Artikel 2:33 Handel in horecabedrijven

  • 1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:34 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Afdeling 5 [gereserveerd]

Artikelen 2:34a tot en met 2:34f [gereserveerd]

Afdeling 6 Bijzondere bepalingen en toezicht op bedrijfsmatige activiteiten en gebouwen

Artikel 2:34g Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    exploitant: natuurlijke persoon of personen of de bestuurder(s) van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

  • b.

    beheerder: de exploitant of andere natuurlijke personen die de algemene of onmiddellijke leiding hebben over de bedrijfsmatige activiteiten;

  • c.

    bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor publiek toegankelijk gebouw, of een daarbij behorend perceel, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

Artikel 2:34h Tegengaan van onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

  • 1.

    De burgemeester kan gebouwen of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waarop het verbod uit artikel 2:34i, eerste lid, van toepassing is.

  • 2.

    Een gebouw wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat en kan zich tot een of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken.

  • 3.

    Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend aangewezen als de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.

Artikel 2:34i Vergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

    • a.

      in een door de burgemeester op grond van artikel 2:34h, tweede lid, aangewezen gebouw voor door de burgemeester genoemde bedrijfsmatige activiteiten; of

    • b.

      Als de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van artikel 2:34h, derde lid, aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

  • 2.

    De aanvraag om een vergunning geschiedt door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 3.

    De burgemeester kan een aanvraag om een vergunning weigeren:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

    • b.

      indien de beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • c.

      indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met de aanvraag in overeenstemming zal zijn;

    • d.

      indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • e.

      indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan;

    • f.

      indien de beheerder van het bedrijf binnen drie jaar vóór de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.

  • 4.

    Aan de vergunning wordt in ieder geval het voorschrift verbonden dat het bedrijf alleen geopend is voor bezoekers als een op de vergunning vermelde beheerder in het bedrijf aanwezig is.

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid geldt het verbod voor de beheerder die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties:

    • a.

      pas drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit; of

    • b.

      met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.

  • 6.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op aanvraag om de vergunning.

Artikel 2:34j Intrekking of wijziging vergunning

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het vorige artikel intrekken of wijzigen indien:

    • a.

      door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;

    • b.

      door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • c.

      de voorwaarden of de voorschriften uit de vergunning niet worden nageleefd;

    • d.

      de beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • e.

      de beheerder betrokken is of nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;

    • f.

      er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;

    • g.

      er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • h.

      de bedrijfsmatige activiteiten door de beheerder zijn beëindigd; of

    • i.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is.

  • 2.

    Indien er een voor de vergunningverlening relevante verandering van omstandigheden optreedt, dient de exploitant onverwijld een wijzigingsaanvraag in.

  • 3.

    Indien deze aanvraag niet binnen een maand na de verandering van omstandigheden is ingediend, kan de burgemeester de verleende vergunning intrekken op basis van de inmiddels gewijzigde omstandigheden.

Artikel 2:34k Sluiting van een gebouw

  • 1.

    De burgemeester kan de sluiting van een gebouw of gedeelte van een gebouw bevelen indien het daarin gevestigde bedrijf in strijd met het verbod uit artikel 2:34h, eerste lid, wordt geëxploiteerd of indien een van de situaties als bedoeld in artikel 2:34j, eerste lid onder a tot en met i., van toepassing is.

  • 2.

    Het is een ieder verboden een overeenkomstig het vorige lid gesloten gebouw te betreden of daarin te verblijven.

  • 3.

    De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

Afdeling 7 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 [vervallen]

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 8 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:38a Definities

In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen of de Verordening speelautomatenhal Veenendaal.

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen; en,

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als in artikel l, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning indien:

    • a.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of,

    • b.

      de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4. Op een aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

  • 1. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 2. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Afdeling 9. Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal of een daarbij behorend erf behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

    4. De burgemeester is bevoegd ontheffing te verlenen van de verboden.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

    4. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht deze aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

  • 5. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 6. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 7. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.

  • 8. [vervallen]

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:44A Vervoer geprepareerde voorwerpen

  • 1. Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2:45 [vervallen]

Artikel 2:46 [vervallen]

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden gebruik van drank en softdrugs

  • 1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden:

    • a.

      op speelruimteplekken, in winkelcentra, op scholen en in de directe omgeving daarvan, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben;

    • b.

      op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

  • 3. [vervallen]

    4. [vervallen]

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen of bromfietsen

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek; of,

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52A Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden zich op door het college aangewezen uren en plaatsen met een fiets of bromfiets te bevinden te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:52B [vervalt per 09-02-2024] Overlast van buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen geplaatste fiets, snorfiets of bromfiets

  • 1. Het is verboden om:

    • a.

      in door het college aangewezen gebieden een fiets, snorfiets of bromfiets buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan;

    • b.

      fietsen, snorfietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan;

    • c.

      in door het college aangewezen gebieden een fiets, snorfiets of bromfiets langer dan vier weken onbeheerd in een fietsenstalling achter te laten.

  • 2. Bij overtreding van het verbod zoals genoemd in het eerste lid kan de fiets, snorfiets of bromfiets weggehaald worden.

  • 3. Het verbod zoals genoemd in het eerste lid en de mogelijke gevolgen zoals bepaald in het tweede lid moeten duidelijk kenbaar zijn voor bezoekers van het aangewezen gebied.

Artikel 2:53 [vervallen]

Artikel 2:54 [vervallen]

Artikel 2:55 [vervallen]

Artikel 2:56 [vervallen]

Artikel 2:57 [vervalt per 09-02-2024] Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte speelruimteplek of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • b.

      binnen de bebouwde kom en een openbare plaats indien de hond niet is aangelijnd;

    • c.

      indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3. De verboden in het eerste lid aanhef en onder a en b zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond, sociale hulphond of gezelschapshond laat begeleiden; of,

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 [vervalt per 09-02-2024] Verontreiniging door honden

  • 1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht:

    • a.

      middelen bij zich te dragen om eventuele uitwerpselen van de hond te verwijderen en af te voeren;

    • b.

      ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond, sociale hulphond of gezelschapshond laat begeleiden en niet in staat is de middelen om eventuele uitwerpselen van de hond te verwijderen en af te voeren zoals genoemd is het eerste lid, onderdeel a, te hanteren; of,

    • b.

      die vanwege een blessure niet in staat is de middelen om eventuele uitwerpselen van de hond te verwijderen en af te voeren zoals genoemd is het eerste lid, onderdeel a, te hanteren.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op plaatsen die door het college zijn aangewezen op grond van artikel 2:57 lid 2.

  • 4. Het is verboden om zich met een hond te begeven in een door het college aangewezen gebied.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het vierde lid bedoelde verbod.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1. Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2. De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijngebod is opgelegd, is verplicht de hond kort aangelijnd te houden, met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3. De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd, is naast de verplichting bedoeld in het tweede lid verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en,

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:60 [vervalt per 09-02-2024] Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijzingsbesluit is aangegeven; of,

    • d.

      te voeren.

  • 2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

  • 3. [vervallen]

Artikel 2:61 [vervallen]

Artikel 2:62 [vervalt per 09-02-2024] Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende en eenhoevige dieren of varkens (vee) die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 [vervalt per 09-02-2024] Duiven

  • 1. De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het gebod in het eerste lid.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de provinciale ophokverordening.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:64 [vervalt per 09-02-2024] Bijen

  • 1. Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.

  • 4. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement.

  • 5. Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.

  • 6. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Afdeling 10 Bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Definitie

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en door de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, voor zover van toepassing daaronder begrepen soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en,

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3. Op de aanvraag om een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.

      van een verandering van de onder sub 1 bedoelde adressen;

    • 3.

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan.

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste zeven dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 [vervallen]

Artikel 2:70 [vervallen]

[Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8]

Afdeling 11 Consumentenvuurwerk

Artikel 2:71 Definitie

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit.

Artikel 2:72A Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

  • 2. De vergunningplicht is niet van toepassing op de verkoop van vuurwerk Categorie 1;

  • 3. Op een aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:72B Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:72C Verbod carbidschieten

  • 1.

    Het is verboden acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water, of een gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze te verbranden.

  • 2.

    Het college kan voor plaatsen buiten de bebouwde kom ontheffing verlenen van het verbod in de periode van 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daaropvolgende jaar.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, beslist het bevoegd bestuursorgaan op de aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2:72C, tweede lid, binnen twee weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of de Wet wapens en munitie of het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:73 Afsteken professioneel vuurwerk

  • 1. Het is verboden zonder verklaring van geen bezwaar of vergunning van Provincie professioneel vuurwerk af te steken.

  • 2. Onverlet het verlenen van de vereiste toestemming door de Provincie, is tevens een vergunning zoals bedoeld in artikel 2:25 vereist.

Afdeling 12 Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Afdeling 13 Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen in het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid, aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich gedurende ten hoogste 72 uur, al dan niet aaneengesloten, niet in één of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 2. Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in één of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 3. Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen twaalf maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

  • 4. De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

Afdeling 16 Overige bepalingen voor toezicht op voor publiek toegankelijke gebouwen

Artikel 2:79 Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen

  • 1. De burgemeester kan een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, of voor het publiek openstaande gebouwen of de daarbij behorende erven in een bepaald gebied, in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden voor een bepaalde duur geheel of gedeeltelijk sluiten.

  • 2. Onverminderd hetgeen in artikel 5:24 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald omtrent de bekendmaking, wordt het bevel tot sluiting tevens bekend gemaakt door een schrijven, waaruit van dat bevel tot sluiting blijkt, aan te brengen op of nabij de toegang(en) van het gebouw of het erf.

  • 3. Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbenden door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.

  • 4. Het is de rechthebbende op het gebouw of het erf, verboden om, nadat het bevel tot sluiting bekend is gemaakt op de in het tweede lid aangegeven wijze, daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven.

  • 5. Het is een ieder verboden om, nadat het bevel tot sluiting openbaar bekend gemaakt is op de in het tweede lid aangegeven wijze, een bij dit bevel gesloten gebouw, inrichting of ruimte te betreden of er te verblijven.

  • 6. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het onderwerp van de regeling van het eerste lid elders wordt voorzien in deze verordening of in artikel 13b van de Opiumwet.

Afdeling 17 Aanpak woonoverlast

Artikel 2:80 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

2. Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen.

Hoofdstuk 3 Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Artikel 3:1 Afbakening

De artikelen 1:2 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.

Artikel 3:2 Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. advertentie:

elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;

b. beheerder:

de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

c. bevoegd bestuursorgaan:

het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

d. escortbedrijf:

de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

e. exploitant:

de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, voor zover van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

f. klant:

degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

g. prostituee:

degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

h. prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

i. prostitutiebedrijf:

de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

j. seksbedrijf:

de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

k. seksinrichting:

voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

Afdeling 2. Vergunning seksbedrijf

Artikel 3:3 Vergunning

  • 1.

    Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.

  • 2.

    Op een aanvraag om een vergunning wordt binnen twaalf weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.

  • 3.

    Een vergunning kan mede voor een seksinrichting worden verleend.

  • 4.

    De vergunning wordt verleend aan de exploitant en op diens naam gesteld.

  • 5.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

Artikel 3:4 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om vergunning wordt ingediend middels een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • c.

      of in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag de exploitant een vergunning voor een seksbedrijf is geweigerd of een aan de exploitant verleende vergunning voor een seksbedrijf is ingetrokken;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het adres van een onder het seksbedrijf vallende seksinrichting;

    • f.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • g.

      een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van de exploitant;

    • h.

      voor zover van toepassing, de verblijfstitel van de exploitant;

    • i.

      een actuele verklaring betalingsgedrag nakoming fiscale verplichtingen, verstrekt door de Belastingdienst;

    • j.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimtes bestemd voor de uitoefening van het seksbedrijf;

    • k.

      voor zover van toepassing, de plaatselijke ligging van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een situatieschets met een noordpijl en schaalaanduiding;

    • l.

      voor zover van toepassing, de plattegrond van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een tekening met een schaalaanduiding.

  • 3.

    Als er een beheerder is aangesteld is het tweede lid, onder a tot en met c, g en h, van overeenkomstige toepassing op de beheerder.

  • 4.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

Artikel 3:5 Weigeringsgronden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, wordt een vergunning geweigerd als:

    • a.

      de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

    • b.

      de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

    • c.

      de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

    • d.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • e.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

    • f.

      er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

    • g.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

    • h.

      de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      1°. bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van deze verordening;

      2°. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

      3°. artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

      4°. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede de artikelen 6 juncto 8 en 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      5°. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of

      6°. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

    • i.

      de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd zal opleveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd of een beheersverordening.

  • 2.

    Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder g, wordt gelijkgesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt.

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

  • 3.

    De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder g en h, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 4.

    Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder g en h, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

  • 5.

    Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:

    • a.

      voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:5, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met h, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

    • b.

      als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3:6 gestelde eis met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen;

    • c.

      als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

    • d.

      als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

    • e.

      als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3:11, eerste en tweede lid;

    • f.

      als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:12 gestelde verplichtingen zal naleven.

Artikel 3:6 Eisen met betrekking tot vergunning

  • 1.

    De vergunning vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam van de exploitant;

    • b.

      voor zover van toepassing, die van de beheerder;

    • c.

      voor welke activiteit de vergunning is verleend;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het vaste telefoonnummer dat in advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • f.

      voor zover van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

    • g.

      de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

    • h.

      voor zover van toepassing, de geldigheidsduur van de vergunning;

    • i.

      het nummer van de vergunning.

  • 2.

    De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend, en tevens dat aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat hij over een vergunning voor die seksinrichting beschikt.

Artikel 3:7 Intrekkingsgronden

  • 1.

    De vergunning wordt ingetrokken als:

    • a.

      de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

    • b.

      de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

    • c.

      is gehandeld in strijd met de artikelen 3:10, 3:9, aanhef en onder a, 3:10, eerste of tweede lid, 3:11 en 3:12, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1;

    • d.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

    • e.

      zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid, onder a tot en met h;

    • f.

      de vergunninghouder dat verzoekt;

    • g.

      de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met een geldend bestemmingsplan of een beheersverordening.

  • 2.

    De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

    • a.

      is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

    • b.

      in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

    • c.

      een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

    • d.

      is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

    • e.

      is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

    • f.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van prostituees of klanten;

    • g.

      de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

    • h.

      er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel;

    • i.

      gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

Afdeling 3. Uitoefenen seksbedrijf

Paragraaf 3.1 Regels voor alle seksbedrijven

Artikel 3:8 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang
  • 1.

    Het is de exploitant en de beheerder verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven op:

    • a.

      zaterdag en zondag;

    • b.

      maandag tot en met vrijdag tussen 23.00 uur en 11.00 uur;

      tenzij bij vergunning anders is bepaald.

  • 2.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting gesloten dient te zijn voor bezoekers.

  • 3.

    Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

Artikel 3:9 Adverteren

Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

  • a.

    geen vermelding op te nemen van het telefoonnummer, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, onder e, van het nummer, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, onder i, en van de bedrijfsnaam;

  • b.

    vermelding op te nemen van een ander telefoonnummer dan bedoeld onder a; en

  • c.

    als het een prostitutiebedrijf betreft, onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat prostituees die voor of bij het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

Paragraaf 3.2 Regels voor alle prostitutiebedrijven en prostituees

Artikel 3:10 Leeftijd en verblijfstitel prostituees verbod werken voor onvergund prostitutiebedrijf
  • 1.

    Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

    • a.

      nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

    • b.

      in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

  • 2.

    Het is een prostituee verboden werkzaam te zijn voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

Artikel 3:11 Bedrijfsplan
  • 1.

    Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

    • a.

      op het gebied van hygiëne;

    • b.

      ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;

    • c.

      ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

    • d.

      ter voorkoming van strafbare feiten.

  • 2.

    De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

    • a.

      de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

    • b.

      inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

    • c.

      in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

    • d.

      in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

    • e.

      de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

    • f.

      de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

    • g.

      de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

    • h.

      de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dat voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

    • i.

      de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dat voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

    • j.

      aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

    • k.

      de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hij hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

    • l.

      de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

    • m.

      de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

    • n.

      de exploitant aan de voor of bij hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;

    • o.

      de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.

  • 3.

    Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

  • 4.

    De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.

Artikel 3:12 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf
  • 1.

    De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

  • 2.

    De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

    • a.

      de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen;

    • b.

      er een deugdelijke bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin de actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval:

      • 1.

        de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees;

      • 2.

        de verhuuradministratie;

      • 3.

        met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3:11, tweede lid, onder k;

      • 4.

        de werkroosters van de beheerders;

    • c.

      de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;

    • d.

      medewerkers van de gemeentelijke gezondheidsdienst en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;

    • e.

      onverwijld bij de politie wordt gemeld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting;

    • f.

      onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan wordt gemeld als gedurende ten minste één maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;

    • g.

      gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.

    • h.

      De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

    • i.

      In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

    In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

Artikel 3:13 Straatprostitutie
  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, zich op te houden met het kennelijke doel prostitutie of het verrichten van seksuele handelingen in het kader van prostitutie.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen wegen gedurende de door het college vastgestelde tijden.

Artikel 3:14 Handhaving straatprostitutie
  • 1.

    Met het oog op de naleving van het verbod, bedoeld in artikel 3:13, eerste lid, kan door een politieambtenaar of toezichthouder het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 2.

    Een politieambtenaar of toezichthouder kan een persoon die zich op een krachtens artikel 3:13, tweede lid, aangewezen weg bevindt, in het belang van de openbare orde, de woon- en leefomgeving, het voorkomen of beperken van overlast, de veiligheid, de zedelijkheid of de gezondheid van prostituees of klanten bevelen zich onmiddellijk in een door hem aangegeven richting te verwijderen.

  • 3.

    Met het oog op de in het tweede lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven een bevel geven zich gedurende een bepaalde termijn niet op te houden op krachtens artikel 3:13, tweede lid, aangewezen wegen.

  • 4.

    De burgemeester beperkt het in het derde lid bedoelde bevel, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene noodzakelijk oordeelt.

Afdeling 4. Overige bepalingen
Artikel 3:15 Verbodsbepalingen klanten
  • 1.

    Het is een klant verboden seksuele handelingen te verrichten met een prostituee van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij werkzaam is voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.

  • 2.

    Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in het tweede lid, geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend en op of aan de op grond van artikel 3:13, tweede lid, aangewezen wegen.

Artikel 3:16 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk tentoon te stellen, aan te bieden of aan te brengen als de burgemeester aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Artikel 3:17 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Voorkomen of beperken geluidhinder en hinder door verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a.Besluit:

het Besluit Activiteitenbesluit milieubeheer;

b.inrichting:

inrichting type A of type C als bedoeld in het Besluit;

c.houder van een inrichting:

degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

d.collectieve festiviteit:

festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

e.incidentele festiviteit:

festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

f.geluidsgevoelige gebouwen:

woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

g.geluidsgevoelige terreinen:

terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

h.geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten:

ruimten en verblijfsruimten die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen;

i.onversterkte muziek:

muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 [vervalt per 09-02-2024] Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer dagen of dagdelen.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 4:3 [vervalt per 09-02-2024] Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 4 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6. Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT en het maximale geluidsniveau LAmax veroorzaakt door de inrichting mag op de gevel van geluidgevoelige gebouwen 20 dB(A)hoger zijn dan de reguliere geluidsnorm die op de inrichting van toepassing is conform de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit.

  • 7. Burgemeester en wethouders kunnen geluidsnormen stellen die afwijken van de in lid 6 genoemde waarden.

  • 8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening – van zondag tot en met donderdag om uiterlijk 23.00 uur en op vrijdag en zaterdag om uiterlijk 24.00 uur beëindigd.

  • 9. De geluidsnorm als bedoeld in het zesde lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 10. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten [gereserveerd]

Artikel 4:5 [vervalt per 09-02-2024] Onversterkte muziek

  • 1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    • d.

      de beoordeling vindt plaats aan de hand van de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai (december 2004);

    • e.

      Tabel (LAr,LT staat voor langtijdgemiddelde beoordelingsniveau):

    7.00 – 19.00 uur

    19.00 – 23.00 uur

    23.00 – 7.00 uur

    LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

    55 dB(A)

    50 dB(A)

    40 dB(A)

    LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

    40 dB(A)

    35 dB(A)

    25 dB(A)

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen geluidsnormen stellen die afwijken van de in lid 1 genoemde waarden.

  • 3. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 4. Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Bij de beoordeling of er sprake is van geluidhinder gelden de geluidsnormen zoals aangegeven op de door burgemeester en wethouders vastgestelde geluidsnormeringskaart voor bedrijven. De beoordeling vindt plaats aan de hand de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai (december 2004).

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik van openbare sport- en speelvoorzieningen en terreinen voor zover het betreft de uitoefening van sport- en speelactiviteiten.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:6A Mosquito

  • 1. In dit artikel wordt onder een mosquito verstaan: een apparaat dat een slechts voor jongeren hoorbare, hinderlijke hoge pieptoon produceert, met als doel groepen jongeren weg te houden van plaatsen waar zij overlast veroorzaken.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 4:6 kan de burgemeester in het belang van de openbare orde besluiten op een openbare plaats een mosquito aan te brengen bij gebleken ernstige overlast door jongeren op die plaats.

  • 3. De aanwezigheid van een mosquito wordt duidelijk kenbaar gemaakt op de plaats waar deze is aangebracht.

  • 4. Een mosquito is alleen in werking op die tijdstippen dat overlast redelijkerwijs valt te verwachten.

  • 5. Een mosquito wordt aangebracht voor een periode van ten hoogste 6 maanden. De burgemeester kan die periode telkens met een periode van ten hoogste 6 maanden verlengen.

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 [vervallen]

Artikel 4:8 [vervalt per 09-02-2024] Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 [vervalt per 09-02-2024] Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 [vervalt per 09-02-2024] Definities

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

    • b.

      hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

  • 2. In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:11 [vervalt per 09-02-2024] Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1. Het college stelt een Bomenlijst vast waarop de monumentale en andere beschermenswaardige bomen in de gemeente worden vermeld.

  • 2. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      gemeentelijke houtopstanden te vellen;

    • b.

      de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de door het college vastgestelde Bomenlijst.

  • 3. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand; of,

    • f.

      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 4. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

  • 5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege [gereserveerd]

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, voor zover het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of,

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door of krachtens de Wet ruimtelijke ordening of de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2009.

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen [gereserveerd]

Artikel 4:15 [vervalt per 09-02-2024] Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Artikel 4:16 [vervalt per 09-02-2024] Vergunningplicht (licht)reclame

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een (verlicht) reclameobject, dat zichtbaar is vanaf de openbare weg, op of aan een bouwwerk te plaatsen of te wijzigen.

  • 2. Een vergunning kan ondermeer worden geweigerd indien niet wordt voldaan aan de redelijke eisen van welstand.

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Definitie

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      natuur en landschap; of,

    • b.

      een stadsgezicht.

  • 5. [vervallen]

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Artikel 4:18, eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 4:18, vierde lid.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen en stopverbod

Artikel 5:1 [vervallen]

Artikel 5:2 [vervalt per 09-02-2024] Voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; of

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden; of

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 35 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 [vervalt per 09-02-2024] Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 [vervalt per 09-02-2024] Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Bij overtreding van het verbod zoals genoemd in het eerste lid kan het voertuig door de gemeente weggehaald worden.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 [vervalt per 09-02-2024] Kampeermiddelen, aanhangwagens e.a.

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan drie achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

    • c.

      dit verbod is niet van toepassing op campers.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3. Bij overtreding van het verbod zoals genoemd in het eerste lid en indien geen ontheffing van het verbod is verleend zoals bedoeld in lid 2. kan het voertuig door of in opdracht van de gemeente weggehaald worden.

  • 4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

  • 5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 [vervalt per 09-02-2024] Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 [vervalt per 09-02-2024] Grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 4. Het tweede lid is voorts niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van de verboden.

  • 6. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9 [vervalt per 09-02-2024] Uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 [vervalt per 09-02-2024] Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan

  • 1.

    Het is verboden een voertuig te parkeren of te laten stilstaan op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

    • c.

      op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4. [vervallen]

Artikel 5:12 Overlast van fiets, snorfiets of bromfiets

[vervallen]

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- en donateurwerving

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 2. Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling of werving die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4. Op een aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Definitie

  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet of artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1. Het is verboden te venten:

    • a.

      indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt;

    • b.

      op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 20.00 uur en 06.00 uur;

    • c.

      zonder melding aan het college.

  • 2. De melding dient tenminste drie werkdagen voorafgaand aan het venten gedaan te zijn en bevat in ieder geval:

    • a.

      naam, adresgegevens en telefoonnummer;

    • b.

      goederen waarmee gevent wordt;

    • c.

      datum en tijden waarop gevent gaat worden.

  • 3. Het college kan besluiten het venten te verbieden indien er aanleiding is te vermoeden dat er sprake is van een situatie zoals bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

  • 1. Het verbod bedoeld in artikel 5:15, eerste lid is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet verboden:

    • a.

      op door het college aangewezen openbare plaatsen; of,

    • b.

      op door het college aangewezen dagen en uren.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het tweede lid.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:17 [vervalt per 09-02-2024] Definitie

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onderscheid kan worden gemaakt tussen standplaatsen die incidenteel worden ingenomen en standplaatsen die dagelijks of wekelijks worden ingenomen door dezelfde standplaatshouder.

  • 3. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 [vervalt per 09-02-2024] Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

    • a.

      de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

    • b.

      een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

  • 4. Op een aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:19 [vervalt per 09-02-2024] Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1. Het verbod van artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht [gereserveerd]

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:22 [vervallen]

Artikel 5:23 [vervallen]

Afdeling 6 Openbaar water en waterstaatswerken

Artikel 5:24 [vervalt per 09-02-2024] Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3. De melding bevat in ieder geval;

    • a.

      naam, adres en contactgegevens van de melder; en,

    • b.

      een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5:25 Ligplaats vaartuigen

  • 1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien doorde Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordening of de Provinciale landschapsverordening.

    4. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente.

    5. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

Artikel 5:26 [vervallen]

Artikel 5:27 [vervallen]

Artikel 5:28 [vervalt per 09-02-2024] Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Provinciale vaarwegenverordening.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5:30 [vervallen]

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

  • 1. Het is verboden zich zonder redelijk doel vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:31A [vervallen]

Artikel 5:32 [vervalt per 09-02-2024] Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit omgevingsrecht, de Zondagswet.

Artikel 5:33 [vervalt per 09-02-2024] Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een snorfiets, een fiets of een paard.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d. bedoelde personen.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 6. [vervallen]

Afdeling 8 Vuurverbod

Artikel 5:34 [vervalt per 09-02-2024] Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

  • 6. [vervallen]

Afdeling 9 Asverstrooiing

Artikel 5:35 Definitie

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaats met uitzondering van het uitstrooien op het strooiveld of in een eigen graf met toestemming van de rechthebbende van dat graf.

  • 2. Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het verbod, bedoeld in het eerste lid, onder a’.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6 Sanctie-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en op de daarbij op grond van artikel 1:4 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie. Bovendien kan bestraft worden met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:11, tweede lid, 2:12, eerste lid, en 4:11, eerste lid.

    3. In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast: opsporingsambtenaren zoals bedoeld in artikel 141 sub b en d Wetboek van Strafvordering.

  • 2. Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Intrekking oude verordening

  • 1. De Algemene Plaatselijke Verordening Veenendaal, zoals vastgesteld op 3 juni 2009, laatstelijk gewijzigd op 17 juni 2010, wordt ingetrokken op het moment dat de nieuwe verordening in werking treedt, zoals bepaald in lid 2.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op 5 juni 2013.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

  • 1. Vergunningen en ontheffingen – hoe ook genaamd – verleend krachtens de verordening als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid blijven – indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken – van kracht tot de termijn waarvoor zij werden verleend is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 2. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de verordening als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, blijven – indien en voor zover de bepalingen in gevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken – van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd, is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 3. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, eerste lid is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvrage is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 4. Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, is ingekomen binnen de voordien geldende termijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, eerste lid.

  • 5. In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.

  • 6. Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, zijn niet van toepassing:

    • a.

      gedurende 26 weken na het in werking treden van deze verordening;

    • b.

      ook na de onder a. bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 7. De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening Veenendaal.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 30 mei 2013,
de heer mr. E.J. Kruijswijk Jansen - raadsgriffier
de heer mr. A.W. Kolff - voorzitter