Nota integraal Horecabeleid 2002

Geldend van 01-01-2002 t/m heden

Intitulé

Nota integraal Horecabeleid 2002

De gemeente Zandvoort is een badplaats van internationale allure. De horeca vervult een belangrijke rol binnen de badplaats. De kwaliteit van de horeca is van grote invloed op de toeristische waarde van Zandvoort als geheel.

1. INLEIDING

De gemeente Zandvoort is een badplaats van internationale allure. De horeca vervult een belangrijke rol binnen de badplaats. De kwaliteit van de horeca is van grote invloed op de toeristische waarde van Zandvoort als geheel.

Naast het feit dat het toerisme een belangrijke pijler vormt van de economische bedrijvigheid in de gemeente Zandvoort, vervult het toerisme ook een belangrijke maatschappelijke functie voor een groot deel van Nederland. Het is om die reden dat continu aandacht bestaat voor de kwaliteit van de toeristisch economische sector. Politiek en bestuurlijk wordt dit belang onderkend. In het collegeprogramma 1998-2002 is gewezen op meerdere facetten van het gemeentelijk beleid en daarbij is aangegeven op welke wijze de toeristisch economische functie van Zandvoort kan worden verbeterd. In het beleidsplan zijn derhalve diverse acties opgenomen teneinde invulling aan de gewenste verbeteringen te geven.

Onder andere is aandacht gevraagd voor:

  • ·

    Een betere promotie van Zandvoort als badplaats;

  • ·

    Een betere invulling van de bedrijfscontactfunctie van de gemeente;

  • ·

    Veiligheid voor inwoners en bezoekers van Zandvoort en

  • ·

    Een intensivering van de handhaving.

Dit alles met de bedoeling een hoogwaardig toeristisch aanbod voor de korte en langere termijn te kunnen waarborgen.

Op 7 februari 2001 is de werkgroep uitvoering horeca opgericht (bestaande uit medewerkers van de afdelingen/werkeenheden Leefomgeving en Handhaving, Brandweer, Centrale Balie, Juridische Zaken en de afdeling bijzondere wetten van de politie. De werkgroep is in het leven geroepen om de Taskforce integraal vergunningenbeleid (verder: Taskforce) vanuit de praktijk te voeden. Zij beoogt te voorkomen dat er beleid wordt geformuleerd dat in de uitvoering op problemen stuit. De werkgroep stelt zich dan ook tot doel om door het doen van aanbevelingen aan de Taskforce een bijdrage te leveren aan het uit de weg ruimen van de in deze nota gesignaleerde knelpunten en te komen tot een integraal vergunningenbeleid horeca.

De nota integraal horecabeleid is zowel met de werkgroep uitvoering als met de leden van de Taskforce integraal vergunningen beleid horeca besproken. De opmerkingen van de werkgroep en de Taskforce zijn verwerkt en hebben ertoe geleid dat uiteindelijk onderstaand stuk namens zowel de Taskforce als de werkgroep uitvoering horeca aan u wordt aangeboden.

Doelstelling

Deze nota beoogt handvatten te geven ter intensivering en verbetering van de handhaving. Bovendien heeft de nota tot doel inzicht te geven in de economische horeca- infrastructuur van Zandvoort.

Hierbij wordt in eerste instantie aandacht geschonken aan het aspect brandveiligheid. Gelijkertijd zal worden aangegeven hoe het staat met de mate waarin, wat de horeca betreft, wordt voldaan aan de eisen die op grond van wet- en regelgeving aan deze bedrijfstak worden gesteld. Voorts wordt een eerste aanzet geven om te komen tot een integraal horecabeleid. Tevens wordt aandacht geschonken aan de wijze waarop de één loket functie (vergunningen) voor het bedrijfsleven kan worden ingericht. Uit de nota vallen doelstellingen die op korte termijn en doelstellingen die op lange termijn gerealiseerd dienen te worden te halen.

De doelstellingen luiden als volgt:

  • o

    Vergroten van de veiligheid van bedrijven en voor publiek toegankelijke ruimten;

  • o

    Verbetering en intensivering van de handhaving;

  • o

    Centrale (gedigitaliseerde) archivering van gegevens die betrekking hebben op een onderneming en de mogelijkheid tot het raadplegen voor alle organisatie-onderdelen;

  • o

    Beschrijven van werkprocessen

  • o

    Inzicht verkrijgen in het totale vergunningenbestand met betrekking tot de horecabedrijven binnen de gemeente

  • o

    Alle in Zandvoort gevestigde bedrijven moeten (gaan) voldoen aan de eisen die aan de bedrijven en instellingen mogen worden gesteld (volledigheid (vergunningen), juistheid en tijdigheid);

  • o

    De procedures met betrekking tot de vergunningen zijn gestructureerd, helder en transparant;

  • o

    De vergunningprocedures dienen op elkaar te zijn afgestemd;

  • o

    Komen tot een integrale benadering van de in dit kader voorliggende vraagstukken, waar handhaving onderdeel van uit maakt;

  • o

    De uitvoering van de door de gemeente in dit kader uit te voeren taken op een efficiënte en doelmatige wijze te doen plaatsvinden en derhalve komen tot een bedrijvenloket;

  • o

    Frequente handhaving van wet- en regelgeving;

  • o

    Ontwikkelen, vaststellen en implementeren van integraal beleid;

  • o

    Verbetering interne en externe communicatie;

  • o

    Afstemmen werkprocessen intern en extern.

In hoofdstuk 2 wordt de aanleiding om tot deze nota te komen gegeven.

Hoofdstuk 3 bevat een analyse van de huidige situatie. Deze zal met behulp van een tabel worden verduidelijkt.

Hoofdstuk 4 vermeldt de knelpunten bij het bereiken van de doelstellingen.

In hoofdstuk 5 is de gewenste situatie beschreven. De nota bevat drie bijlagen. Bijlage 1 bevat de risico-inventarisatie van de brandweer. Bijlage 2 bevat informatie over één loket. In de laatste bijlage zijn de uit te voeren acties opgenomen.

2. AANLEIDING

Zowel uit de maatschappij als van de landelijke overheid (commissie Alders) komt de roep om een goede veiligheidssituatie te creëren, ook in horecabedrijven. Het brandveiligheidsproject voor de overige gebouwen zal als uitvloeisel van deze visie versneld uitgevoerd moeten worden, hetgeen vanzelfsprekend financiële en personele gevolgen heeft.

De nieuwjaarsbrand in Edam/Volendam heeft nog eens onderstreept dat handhaving van vergunningen e.d. een belangrijke voorwaarde is voor het realiseren van een veilige samenleving. In Zandvoort wordt brandveiligheid al langere tijd als speerpunt van het veiligheidsbeleid beschouwd. Diverse kwaliteitsverbeteringstrajecten hebben reeds tot positieve resultaten geleid. Hierbij kan worden gewezen op het brandveiligheidsproject voor de logiesgebouwen (vanaf 1993) en de overige gebouwen (vanaf 1999) alsmede het op regionale leest geschoeide Project Versterking Brandweer (PVB).

De handhaving op de overige taakvelden is nog niet optimaal. De burger vraagt steeds vaker om handhaving van met name geluidsovertredingen. Om aan deze vraag tegemoet te kunnen komen zal de bevoegdheid tot het doen van geluidsmetingen aan meerdere personeelsleden worden gegeven. Daarnaast worden om de inzet van meerdere opsporingsambtenaren mogelijk te maken personeelsleden opgeleid tot bijzonder opsporingsambtenaar. Voorts zal om de afstemming te optimaliseren worden gewerkt aan een integraal handhavingsbeleid. Ter verbetering van de handhaving zullen integrale handhavingsprogramma’s worden opgesteld.

Van belang is ook de brief van de inspecteur Drankwetgeving inzake de uitvoering van de Drank- en Horecawet door de gemeente. De inspecteur is van mening dat de uitvoering door de gemeente dient te worden verbeterd. In het verlengde hiervan kan worden gesteld dat ook de uitvoering van de aan de Drank- en Horecawet gerelateerde vergunningen aandacht behoeven op functionaliteit en doelmatigheid. De vergunningverlening op de terreinen van de Brandveiligheid, Drank- en Horecawet, Wet milieubeheer en de Algemene Plaatselijke Verordening behoren immers tot de primaire taak van de gemeente.

Van belang zijn voorts de gerechtelijke procedures waarin de rechter aangeeft dat door de gemeente bij de toepassing van wet- en regelgeving zoals de Drank- en Horecawet en de Algemene Plaatselijke Verordening veel meer de Wet Milieubeheer dient te worden betrokken. Hierdoor is het noodzakelijk dat afdelingen/werkeenheden hun activiteiten beter op elkaar afstemmen. Bovendien krijgt de maatschappij/respectievelijk de leefomgeving steeds meer te maken met milieu-aspecten (zoals geluidshinder, stankoverlast en afval)

ten gevolgen van de aanwezigheid van horecabedrijven.

3. ANALYSE HUIDIGE SITUATIE

Teneinde een complete stand van zaken weer te geven, is gekeken naar de economische en maatschappelijke aspecten, de toepasselijke wet- en regelgeving alsmede de organisatorische werkwijze.

3.1 Economische en maatschappelijke aspecten

3.1.1 Economische aspecten

Om inzicht te krijgen in de huidige stand van zaken is een scan gemaakt van ondernemend Zandvoort waarbij onder meer gebruik is gemaakt van bestanden van de diverse gemeentelijke diensten en de Kamer van Koophandel. De gemeente beschikt blijkens de scan over 782 bedrijven. Hiervan vallen 251 bedrijven onder de categorie horeca en 531 onder overige bedrijven. Uit de scan kan worden opgemaakt dat nog niet alle inrichtingen beschikken over de vereiste vergunningen.

Gedurende het inventariseren is nog een economisch aspect duidelijk naar voren gekomen, te weten het verschijnsel dat het verloop binnen de horecabedrijven in verhouding met andere gemeenten in Zandvoort groot is. De ervaring leert ons dat ongeveer 1/3 van de horeca jaarlijks muteert. Dit heeft nogal gevolgen/consequenties voor de organisatie binnen de gemeente en de rest van de keten. Er zal worden onderzocht of het grote verloop een economische oorzaak heeft.

3.1.2 Maatschappelijke aspecten

De maatschappij vraagt voor wat betreft de (brand)veiligheid in uitgaansgelegenheden steeds meer om duidelijke regelgeving én handhaving. Op dit moment bestaat er nog geen inzicht in de gegevens met betrekking tot het aantal potentiële slachtoffers, de grootte van het bedrijf en de ligging van de bedrijven en de gevolgen welke deze gegevens voor de brandveiligheidhebben. Dit moet nog nader onderzocht worden.

Naast de economische aspecten is het voor de huidige situatie van belang te onderkennen dat de horeca een sociale en maatschappelijke functie vervult. De horecabedrijven fungeren niet alleen als toeristisch-recreatieve trekpleister, doch ook als ontmoetingsplaatsen voor de burgers van Zandvoort. De andere kant van de medaille is dat de maatschappij respectievelijk de leefomgeving te maken kan krijgen c.q. krijgt met aspecten als geluidshinder, verkeersoverlast, risico’s voor volksgezondheid (verslavingsproblematiek) en criminaliteit.

3.2 Wet- en regelgeving

Een horeca-ondernemer heeft te maken met een veelheid aan wet- en regelgeving, zowel van de nationale als van de lokale overheid. Genoemd kunnen worden de wet- en regelgeving op het gebied van:

  • o

    Brandveiligheid: gebruiksvergunning “Brandveilig gebruik” benodigd onder andere als er meer dan 25 personen tegelijk aanwezig kunnen zijn in het bedrijf;

  • o

    Drank- en Horeca: verlof alcoholvrij of bij het schenken van alcohol een Drank- en Horecavergunning (sociale hygiëne);

  • o

    Antecedentonderzoek in het kader van de Drank- en Horecawet en de Wet op de kansspelen.

  • o

    Milieu: Besluit Horeca Sport en Recreatie-inrichtingen Milieubeheer in verband met het voorkomen van geluidsoverlast, hinder door bezoekers, stankoverlast enz;

  • o

    Ruimtelijke ordening: de ruimtelijke spreiding van horecabedrijven binnen de gemeente ofwel: past het bedrijf in het betreffende bestemmingsplan;

  • o

    Algemene Plaatselijke Verordening: exploitatievergunning, verplichte sluitingstijden en terrasvergunning;

  • o

    Overige lokale regelgeving (verordeningen en beleid);

  • o

    Bouw- en woningtoezicht: technische voorschriften uit het landelijk geldende Bouwbesluit (veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid);

  • o

    Wet op de Kansspelen: exploitatie van speelautomaten;

3.3 Organisatie

Op dit moment vindt de uitvoering van taken plaats door diverse organisatieonderdelen. De afstemming tussen deze onderdelen moet verbeterd worden. Deze is nog niet optimaal. De disciplines hebben ieder op grond van de door hen te gebruiken wet- en regelgeving een eigen definitie van horeca hetgeen de afstemming bemoeilijkt. We moeten toe naar een organisatie waarbij een optimale afstemming tussen de diverse disciplines plaatsvindt. De informatieuitwisseling dient optimaal te zijn. Naast de versnippering van taken bestaat er ook een fysieke scheiding van de werkeenheden. De brandweer bijvoorbeeld is buiten het raadhuis gehuisvest. Dit vereist aandacht voor de informatie-uitwisseling.

De reactie van de afnemers van de producten op deze wijze van werken is dat:

  • o

    De procedures te lang zijn;

  • o

    Termijnen van orde worden overschreden;

  • o

    Te veel en te vaak wordt doorverwezen;

  • o

    Weinig steun wordt ervaren vanuit de ambtelijke organisatie;

  • o

    De verschillende vergunningprocedures in onvoldoende mate op elkaar zijn afgestemd.

Tevens zijn de afnemers van mening dat:

  • o

    De kosten van vergunningen (leges) te hoog zijn en1;

  • o

    Het college ad hoc beslissingen neemt.

De wijze waarop de gemeente Zandvoort de ondernemer op dit moment tegemoet treedt is (deels) reactief, dat wil zeggen dat het initiatief bij de ondernemer ligt. Een andere inrichting van de organisatie zou kunnen leiden tot een responsieve (meedenkende) of zelfs pro-actieve (initiërende) houding (zie bijlage 2).

4. KNELPUNTEN

De vraag die wordt opgeroepen is in hoeverre de economische structuur, de wet- en regelgeving en de huidige organisatiewijze bijdragen aan een effectieve en doelmatige kaderstelling.

4.1 Economische en maatschappelijke aspecten

Met betrekking tot de brandveiligheid dient opgemerkt te worden dat er vanaf 1999 een project loopt om de (niet-verblijfs-)gebouwen te toetsen. Dit project zal gezien de grote hoeveelheid gebouwen – waaronder horeca-inrichtingen – in Zandvoort nog tot medio 2004 doorlopen. Hierbij gaan wij uit van een tijdelijke formatie-uitbreiding van een halve fte. In deze planning zijn geen handhavingsacties meegenomen.

De brandweer heeft een risico-inventarisatie gemaakt van de panden die moeten voldoen aan de brandveiligheidseisen (zie bijlage 1). Deze inventarisatie geeft echter nog geen antwoord op de vraag op welke wijze het aantal slachtoffers, de grootte van het bedrijf en de ligging van het bedrijf de brandveiligheid en de gevolgen van een brand beïnvloeden. Uit genoemde inventarisatie kunnen de volgende conclusies worden getrokken.

  • o

    Er zijn per 1 januari 2002, 118 gebruiksvergunningen verleend. Er moeten nog 196 gebruiksvergunningen worden verleend, uitgaande van de huidige inventarisatie. Uit bijgevoegd Uitvoeringsplan gebruiksvergunningen 2001 blijkt dat cellengebouwen, horeca, gezondheidszorg, logiesgebouwen en campings de prioriteit 1 hebben gekregen.

  • o

    Uitgaande van de landelijke richtlijnen en rekening houdend met aanloopproblemen kan, indien de vergunningverlening versneld zal worden uitgevoerd, bij een gelijkblijvend aantal te verlenen vergunningen, de vergunningverlening medio 2004 zijn afgerond.

  • o

    Planning is afhankelijk van medewerking van de betrokken ondernemers. Geen medewerking van hen heeft invloed op termijn van afronding vergunningverlening.

  • o

    Wijziging van het beleid ten aanzien van de vergunningverlening qua uitvoering (vergunning met voorwaarden op nieuwbouwniveau) en controle (één maal per jaar, tenzij uit de naleving van de gebruiksvoorwaarden het tegenovergestelde blijkt) is niet noodzakelijk.

    Ook wijze van de aanpak (projectmatig per doelgroep) behoeft geen verandering.

Een economische factor die in beschouwing moet worden genomen is het reeds geconstateerde feit dat het verloop binnen de horecabedrijven groot is. Dit tezamen met de constatering dat de gemeente reactief handelt, leidt gemakkelijk tot de conclusie dat de communicatie tussen gemeente en bedrijfsleven niet altijd eenvoudig is en beter kan. Hier ligt een taak voor de bedrijfscontactfunctionaris.

Iedere horeca-ondernemer dient zich in te schrijven bij de Kamer van Koophandel. Gedurende het inventarisende onderzoek werd duidelijk dat ook de communicatie tussen de Kamer van Koophandel en de gemeente bemoeilijkt werd door het hanteren van een andere definitie voor “horeca”. Daarnaast wordt de gemeente niet op de hoogte gesteld van inschrijving c.q. ondernemerswisseling. Wij treden in overleg met de Kamer van Koophandel om hierin verbetering te brengen (zie hoofdstuk 5).

Een ander aspect is de sluitingstijd van de horecagelegenheden.

De Algemene Plaatselijke Verordening Zandvoort bepaalt dat de horeca-ondernemer (behalve de strandpaviljoenhouders die mogen tot uiterlijk 24.00 uur geopend zijn) die na 01.00 uur geopend wenst te zijn, dient te beschikken over een vergunning verruiming sluitingstijden. Deze tijd van 03.00 uur is voor iedere ondernemer die beschikt over deze vergunning hetzelfde. Dit betekent dat de bezoekers allen om dezelfde tijd de horeca-gelegenheden verlaten. Het gevolg is dat de leefomgeving geluidsoverlast ervaart en dat het openbaar vervoer op het nachtelijke tijdstip niet is ingericht op grote groepen. Op dit moment onderzoekt de werkgroep “Veilig Uitgaan” de verschillende mogelijkheden van spreiding sluitingstijden en wordt hierover met de portefeuillehouder overleg gevoerd.

Op het moment van schrijven van deze nota is de nota “Milieu en horeca” voor inspraak vrijgegeven. Deze nota richt zich voornamelijk op de uitvoering van de Wet milieubeheer en de daaruit voortvloeiende Algemene maatregelen van bestuur in het kader van de handhaving. Daarnaast zijn er maatregelen in voorbereiding om de handhaving op geluidsoverlast te intensiveren. Bovendien zijn er organisatorische aanpassingen in voorbereiding die moeten waarborgen dat de handhaving op geluidsoverlast stelselmatig kan plaatsvinden, zodat ook voor de burger een waarneembaar effect optreedt. Om stagnatie van het formuleren van beleid op het terrein van met name de Wet milieubeheer, de Drank- en Horecawet, de Wet op de kansspelen en beleid op het terrein van veilig uitgaan, sancties, terrassen en evenementen te voorkomen is er voor gekozen in afzonderlijke nota’s beleid rond genoemde onderwerpen gestalte te geven. Te zijner tijd zullen deze onderwerpen in één totaalnota worden samengevat.

4.2 Wijze van handhaven

Met betrekking tot milieucontroles

Er vinden gedurende het hele jaar reguliere controles plaats van zowel horeca als andere bedrijven. De frequentie van de controles is afhankelijk van de aard van het bedrijf. De controles richten zich op de naleving van de voorschriften zoals vermeld in de vergunning c.q. wet – en regelgeving. De eerste controle vindt plaats door de toezichthouder. Hercontroles vinden afhankelijk van de zwaarte van de overtreding gezamenlijk met de (enige) opsporingsambtenaar milieu plaats. Daarnaast worden er door de opsporingsambtenaar milieu surveillances uitgevoerd. Deze surveillances vinden veelal plaats buiten de reguliere werktijden. Tijdens genoemde surveillances wordt er gelet op geluidsovertredingen, geuroverlast en afval van met name horecabedrijven. Tevens wordt gecontroleerd op de naleving van de Algemene Plaatselijke Verordening Zandvoort (terrassen, sluitingstijden en evenementen). Meldingen gerelateerd aan genoemde zaken worden tijdens de surveillance meegenomen en waar mogelijk afgehandeld.

Frequentie controles

De controles vinden gedurende het gehele jaar plaats. In de periode oktober tot en met maart vindt gemiddeld één controledienst per maand buiten de reguliere werktijd plaats. Als de omstandigheden (grote feesten in bedrijven of meerdere klachten over één bedrijf) dit noodzakelijk maken worden er meer controles verricht. De controles richten zich met name op de horecabedrijven.

Rond Pasen tot Pinksteren wordt de frequentie van de controles opgevoerd. De controles worden voornamelijk in de weekeinden uitgevoerd (twee maal per maand). Bij mooi weer wordt de controlefrequentie geïntensiveerd. Vanaf juni tot half september vindt er ieder weekeind minimaal één controle door de opsporingsambtenaar milieu plaats. Ook hier wordt de controlefrequentie bij mooi weer geïntensiveerd. Vanwege de tijdstippen en de aard van decontroles vinden de controles in koppels van twee personen plaats. Naast genoemde controles worden alle op de evenementenkalender vermelde evenementen gecontroleerd.

knelpunten

Steeds vaker klaagt de burger over geluidsoverlast gerelateerd aan de exploitatie van horecabedrijven. Op dit moment beschikt de gemeente niet over voldoende personen die bevoegd zijn deze metingen te verrichten.

Vanwege capaciteitsgebrek vinden aanschrijvingen vaak geen vervolg.

Uit het voorgaande blijkt dat voor de handhaving van de 782 bedrijven op dit moment slechts één formatieplaats beschikbaar is. Dit belemmert een adequate handhaving. In het nog op te stellen handhavingsplan zal de frequentie van de controles en handhaving worden aangegeven. Hieruit zal kunnen worden opgemaakt hoeveel formatie uiteindelijk nodig is.

4.3 Wet- en regelgeving

Knelpunten op het gebied van wet- en regelgeving zijn er met name op lokaal terrein2:

  • a.

    De laatste jaren zijn in de genoemde wet- en regelgeving veel wijzigingen aangebracht. Deze wijzigingen zijn niet in alle gevallen overgenomen in de lokale regelgeving (verordeningen en beleid) en vergunningsaanvraagformulieren;

  • b.

    Daarnaast zijn in het verleden stappen genomen om te komen tot lokale regelgeving (beleid), doch deze is niet verder ontwikkeld of de status ervan is – door in de praktijk af te wijken – onduidelijk;

  • c.

    Ook is beleid uit het verleden niet opgesteld vanuit een integrale benadering waardoor incomplete regelgeving ontstaat en daardoor onduidelijkheid;

  • d.

    Tenslotte ontbreekt lokale regelgeving op diverse beleidsterreinen.

4.4 Organisatie

4.4.1 Afstemming

De voorgaande knelpunten laten zien dat een integrale benadering van werken nog niet is ingebed in de gemeentelijke organisatie. De werkwijzen en processen van diverse organisatieonderdelen zijn(nog) niet op elkaar afgestemd. Zo vinden taken versnipperd en ongecoördineerd plaats.Dit geldt niet alleen voor uitvoerende taken doch ook voor controle en handhaving. De communicatie met de ondernemers verdient extra aandacht.

4.4.2 automatisering

Op organisatorisch niveau zijn er, naast de afstemming, knelpunten ten aanzien van de kwaliteit van de uitvoering en een gebrek aan capaciteit voor een adequate uitvoering van de aan organisatieonderdelen opgedragen taken.

Op het gebied van automatisering is het van belang te onderkennen dat zowel de hardware als de software niet in alle gevallen op elkaar koppelbaar (compatible) zijn.

De conclusie is, dat de organisatieonderdelen met verschillende systemen werken die zij voeden met relevante gegevens. Door het niet koppelbaar zijn van de bestanden en het lage betrouwbaarheidsgehalte door (handmatige) invoer is een betrouwbaar totaaloverzicht niet te leveren, hetgeen de communicatie met de ondernemers bemoeilijkt.

Opgemerkt dient nog te worden dat, vóór het ingebruiknemen van een softwarepakket, het noodzakelijk is de toekomstige gebruikers een gedegen opleiding te verschaffen.

Tenslotte is het van belang aandacht te hebben voor het inboeken van poststukken, de (tijdige) afdoening van de stukken te volgen en het tijdig archiveren van de stukken gevolgd door een gedegen dossiervorming. Goede dossiervorming is bij juridische procedures van wezenlijk belang.

4.4.3. Gewenste situatie

In het volgende hoofdstuk doen wij verbetervoorstellen voor de gesignaleerde problemen.

5. GEWENSTE SITUATIE

Nadat in het voorgaande de huidige situatie is geschetst en de knelpunten zijn geïnventariseerd, zal in dit hoofdstuk worden ingegaan op de doelen die worden nagestreefd en op welke wijze tot deze doelen kan worden gekomen.

5.1 Algemene doelstellingen

De algemene doelstellingen luiden als volgt:

Brandveiligheid

  • o

    Vergroten van de veiligheid van bedrijven door controles en vergunningverlening.

  • o

    Versnellen procedures verlenen vergunningen door uitbreiding met halve formatieplaats ten behoeve van administratie (brandweer).

  • o

    Opstellen van een integrale risico-inventarisatie waarin de analyse van de gegevens is opgenomen.

Handhaving

  • o

    Intensiveren en verbeteren van de handhaving

  • o

    Intensivering van de geluidsmetingen bij horecabedrijven

Vergunningen

  • o

    Inzicht in het totale vergunningenbestand met betrekking tot de horecabedrijven binnen de gemeente

  • o

    Gestructureerde, klantvriendelijke, heldere en transparante procedures;

  • o

    Alle in Zandvoort gevestigde bedrijven moeten (gaan) voldoen aan de eisen die aan de bedrijven en instellingen mogen worden gesteld (volledigheid, juistheid en tijdigheid vergunningen);

  • o

    Versnellen procedures verlenen drankvergunningen door uitbreiding met één volledige formatieplaats.

Integrale samenwerking/afstemming

  • o

    Centrale (gedigitaliseerde) archivering van gegevens per adres met raadpleeg mogelijkheid voor alle daarbij betrokken organisatie-onderdelen;

  • o

    Uniformiteit in vergunningprocedures en processen;

  • o

    Ontwikkelen, vaststellen en implementeren van integraal beleid;

  • o

    Integrale benadering van de in dit kader voorliggende vraagstukken, waar handhaving onderdeel van uit maakt;

  • o

    Formatie-uitbreiding ten behoeve van de handhaving;

  • o

    Efficiënte en doelmatige wijze van uitvoering van de door de gemeente in dit kader uit te voeren taken en derhalve komen tot een bedrijvenloket;

  • o

    Frequente handhaving van wet- en regelgeving;

  • o

    Verbetering interne en externe communicatie (mogelijk als duidelijkheid bestaat over werkprocessen en realisatie.

  • o

    Synchronisatie van sofware.

  • o

    Integraal naar beleidsveld gericht sanctiebeleid.

5.2 Economische en maatschappelijke aspecten

Een eerste stap is het bereiken van de situatie waarin het de ondernemers – los van hun eigen verantwoordelijkheid daarin – duidelijk is aan welke eisen zij moeten voldoen. Hiertoe zijn goede communicatiemiddelen noodzakelijk, zoals het uitgeven van een brochure, het samenstellen van een informatiepakket, opstarten van overlegstructuren waaraan behalve ondernemers ook de Kamer van Koophandel deelneemt en het uitbouwen van de functie van bedrijfscontactfunctionaris. De overleggen moeten uitmonden in een communicatieprotocol. Deze functionaris moet als hoofdtaak hebben de contacten tussen de gemeente en de bedrijven te optimaliseren en de bedrijven te stimuleren om hun eigen verantwoordelijkheden te nemen en uit te breiden.

5.3 Wet- en regelgeving

Voor wat betreft de wet- en regelgeving is de gewenste situatie een geactualiseerde lokale regelgeving en nieuw beleid. Dit houdt werkzaamheden in met betrekking tot:

  • o

    Algemene Plaatselijke Verordening (exploitatievergunning, terrasvergunning en een onderzoek naar alternatieven voor de huidige regels voor sluitingstijden in vervolg op “Veilig Uitgaan”);

  • o

    Drank- en horecaverordening (ongewenste mededinging enz.);

  • o

    Speelautomatenverordening;

  • o

    Brandbeveiligingsverordening;

  • o

    Bouwverordening;

  • o

    Integrale horecanota waarin procedures, advisering in de voorfase, werkwijze, handhaving, sancties zijn opgenomen (van alle aan de horeca gerelateerde vergunningen dus ook brandveiligheid en milieu) om te komen tot een goede afstemming, de informatie- en communicatiefunctie te versterken en een toetsingskader voor vergunningen (zoals de exploitatievergunning en de vergunning verruiming sluitingstijd) te creëren;

  • o

    Invoering van de beleidsnotitie brandweer (tijdelijke uitbreiding halve formatieplaats);

  • o

    Evenementenbeleid m.b.t. horeca;

  • o

    Terrassenbeleid;

  • o

    Integraal Handhavingsplan waaruit de controlefrequentie, waarop wordt gecontroleerd, frequentie van geluidsmetingen enz. blijkt3.

5.4 Organisatie

Uit hoofdstuk 4 blijkt dat op het gebied van de Drank en Horeca geïntegreerd opgetreden moet worden om tot een doelmatige aanpak te komen.

Een eerste stap in de integraliteitsgedachte is het realiseren van afstemming tussen de afdelingen/werkeenheden alsmede andere betrokken partners. Daarom is het van belanginterne en externe werkafspraken te maken. Controleplannen van de diverse afdelingen/werkeenheden (inclusief de brandweer) en de politie dienen zoveel mogelijk op elkaar afgestemd te zijn. Aan de hand van de werkprocessen en functietyperingen kan bekeken worden welke taken door bepaalde afdelingen/werkeenheden behoren te worden gedaan.

Een tweede stap is het toewerken naar een pro-actieve houding (zie bijlage 2). Binnen de pro-actieve organisatie/gemeente past de één-loketfunctie en daarmee een organisatie die, rekeninghoudend met de maatschappelijke ontwikkelingen, streeft naar een integraal vergunningenbeleid c.q. aanpak.

In de gemeentelijke organisatie dient slechts één organisatieonderdeel eindverantwoordelijk te zijn voor het proces van de bedrijfsvergunningen. Hierbij dient een duidelijke scheiding te worden gemaakt ten aanzien van taken en verantwoordelijkheden van de front- en backoffice. Overeenkomstig de “planning en control”-gedachte hoort het vergunningverleningstraject thuis in een lijnafdeling aangezien het extern gerichte taken betreft. Inmiddels is een plan opgesteld om dit te realiseren. Analoog aan de klachtenregeling zou bij de Centrale Balie een bedrijvenloket kunnen worden ingericht.

De samenhangende diensten kunnen daar geïntegreerd aangeboden worden, zodat de ondernemer op één plaats terecht kan. Kortom integratie van het aanbod.

De vergunningen die binnen 15 minuten (korte cyclische handelingen) kunnen worden afgehandeld worden bij de frontoffice ondergebracht. De overige vergunningen kunnen door de front office worden ingenomen (intake) (zie bijlage 3). Uitwerking van taken en verantwoordelijkheden zal aan de hand van een speciaal daarvoor in het leven te roepen werkgroep vorm moeten worden gegeven.

De backoffice kan zich richten op de complexere vergunningen, de controle en de handhaving zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk. Slechts één organisatieonderdeel is verantwoordelijk voor het afgeven van de vergunningen.

5.5 Randvoorwaarden

5.5.1. Automatisering

Om te komen tot een pro-actieve gemeente is het van belang dat een geautomatiseerd vergunningensysteem wordt ingevoerd in de vorm van een netwerk, waarbij gegevensuitwisseling moet kunnen plaatsvinden tussen alle betrokkenen: een gecentraliseerd programma om data te raadplegen, te onderhouden en te beveiligen. Dit bestand moet gekoppeld worden aan een stamgegevensbestand zodat wijzigingen, binnen het bestemmingsplan e.d., automatisch worden doorgevoerd. Voorts moet het mogelijk zijn voor de politie en controlerende ambtenaren om het programma te raadplegen (ook in het weekend en de nachtelijke uren).

Het onderhoud van de gegevens over de vergunningen en ontheffingen wordt door de afdeling zelf gedaan. Hiertoe wordt één persoon benoemd (applicatiebeheerder) met een achtervang. Dit is in de huidige situatie al zo geregeld. De frontoffice heeft een raadpleegfunctie voor de vergunningen die bij de backoffice worden afgehandeld en een eigen systeem voor de vergunningen en ontheffingen die door de frontoffice worden afgehandeld. De afdelingen c.q. werkeenheden zijn zelf verantwoordelijk voor de juiste gegevensverwerking. Om controlessamen en gecoördineerd te kunnen laten plaatsvinden dient gebruikt te worden gemaakt van een centrale agenda (bijvoorbeeld het Outlooksysteem).

5.5.2 Formatie en opleidingen

Om de gewenste situatie te bereiken, is het noodzakelijk de beschikking te hebben over voldoende en gekwalificeerd personeel. Daarnaast is nodig:

Binnen de bestaande kaders middelen beschikbaar te stellen. Indien de middelen niet toereikend blijken te zijn zal hiertoe separaat een voorstel worden gedaan.

BIJLAGE 1 BRANDWEER INVENTARISATIE HORECA STAND VAN ZAKEN1.Wettelijk kader

1.1 lnleiding

In de bouwregelgeving bestaat er een groot verschil in regels voor bestaande bouwwerken en nieuwe bouwwerken. Op zich lijkt dit vreemd. Er kan immers maar één juist niveau van brandveiligheid zijn. Een brand zal geen rekening houden met het gegeven of deze woedt in een nieuw of in een bestaand bouwwerk. In dit hoofdstuk staat het verschil in regelgeving tussen bestaande bouw en nieuwbouw centraal. Ook wordt nader ingegaan op de mogelijkheden die de gemeente heeft om het brandveiligheidsniveau van bestaande bouwwerken in de gemeente te verbeteren.

1.2 Nieuwbouw

De voorschriften voor nieuwe bouwwerken zijn omschreven in:

  • o

    Woningwet: Bouwbesluit, (model-)Bouwverordening, Ministeriele Regelingen en NENnormen

  • o

    Brandweerwet 1985:

  • o

    (model-)Brandbeveiligingsverordening

  • o

    Wet milieubeheer

  • o

    Arbowet.

Daarnaast worden door gemeenten de volgende naslagwerken gehanteerd:

  • o

    Een brandveilig gebouw bouwen (uitgave Nederlandse Brandweer Federatie (NBF)).

  • o

    Een brandveilig gebouw installeren (uitgave NBF).

  • o

    De omgeving van een brandveilig gebouw (uitgave NBF).

  • o

    Brandbeveiligingsconcepten (uitgave ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties).

Met de eisen voor nieuw te bouwen bouwwerken is het minimumniveau van brandveiligheid vastgelegd. Met deze eisen wordt niet meer en niet minder beoogd dan dat:

  • o

    een brand niet snel zal uitbreken

  • o

    een eenmaal uitgebroken brand zich niet snel zal uitbreiden

  • o

    bij brand er zo min mogelijk ongevallen plaatsvinden

  • o

    de belendingen geen schade oplopen.

Het Bouwbesluit regelt het brandveilig bouwen van bouwwerken en stelt daartoe eisen voor zowel nieuwe als bestaande bouwwerken. Zoals gezegd is het hierbij opvallend dat de eisen die in het Bouwbesluit zijn omschreven voor bestaande bouwwerken van een lager niveau zijn dan de eisen die zijn beschreven voor nieuwbouw. In Nederland is dus sprake van twee niveaus van brandveiligheid. Hierbij moet worden opgemerkt dat het nieuwbouwniveau de minimaal noodzakelijke eisen omvat.

Met deze eisen geeft de overheid invulling aan haar zorgplicht voor de brandveiligheid. De overheid kan in beginsel geen hoger niveau afdwingen dan het in het Bouwbesluit vastgestelde niveau voor nieuw te bouwen bouwwerken. Het Bouwbesluit heeft geen anderdoel dan het realiseren van een maarschappelijk aanvaarde ondergrens voor brandveiligheid. Het realiseren van een hoger brandveiligheidsniveau is de verantwoordelijkheid van de eigenaar of de gebruiker van een bouwwerk.

Het Bouwbesluit geeft de mogelijkheid om af te wijken van de voor nieuwbouw omschreven eisen, mits de gekozen alternatieve oplossing een gelijkwaardig veiligheidsniveau biedt. De filosofie hierachter - vanuit de optiek van de regelgever - is dat de aanvrager van een bouwvergunning hierdoor de mogelijkheid heeft ook andere (innovatieve) oplossingen te bedenken.

Het Bouwbesluit geeft expliciet aan dat bij gehele of gedeeltelijke verbouwingen, voor die delen die verbouwd worden, in beginsel de eisen voor nieuw te bouwen bouwwerken toegepast moeten worden. Immers, nieuwbouweisen geven slechts het minimumniveau van brandveiligheid weer.

Ten aanzien van gebruiksvergunningen voor nieuwe bouwwerken kan gesteld worden dat de werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor het afgeven van een gebruiksvergunning relatief beperkt zijn. Immers, er mag worden aangenomen dat een dergelijk bouwwerk de noodzakelijke brandveiligheidsvoorzieningen bezit, en dus kan op eenvoudige wijze een gebruiksvergunning worden afgegeven. Dit is echter niet altijd het geval. Soms is een nieuw bouwwerk bouwkundig gereed, maar moet de inrichting nog plaatsvinden.

1.3 Bestaande bouw

Voor bestaande bouw is de situatie ingewikkelder. Hiervoor is vaak enige tijd geleden een bouwvergunning afgegeven. Bestaande bouwwerken voldoen op het gebied van brandveiligheid vaak niet aan de huidige wetgeving en inzichten voor nieuwbouw. Dit komt doordat bouwwerken gebouwd zijn in een tijd dat er andere of lagere brandveiligheidseisen werden gesteld of omdat in de loop der jaren er geen onderhoud is gepleegd aan de brandpreventieve voorzieningen. Het zijn dus met name de bestaande bouwwerken die in de praktijk een extra risico opleveren bij van brand. Welk niveau van brandveiligheid moet dan worden aangehouden?

Het brandveiligheidsniveau van bestaande bouwwerken, zoals omschreven in het Bouwbesluit, is heel laag en heeft weinig te maken met werkelijke brandveiligheid! Voor bestaande bouwwerken geeft de regelgeving een ondergrens die lager is dan het brandveiligheidsniveau voor nieuwbouw. Toen in 1992 het Bouwbesluit van kracht werd, was een van de uitgangspunten dat de nieuwe regelgeving niet mocht leiden tot een kostenverhoging. De vaststelling van het niveau voor bestaande bouw heeft louter betrekking gehad op economische motieven. Dit niveau is ongeveer het niveau waarop omstreeks 1930 gebouwd werd. Het is dus niet meer dan een geaccepteerd niveau en in veel gevallen allerminst een acceptabel niveau. Met andere woorden, de regelgeving die geldt voor bestaande bouwwerken is meer het gedogen vanuit de optiek van de wetgever4

De vraag wat de waarde van het niveau van bestaande bouw is en wat de mogelijkheden van de gemeente zijn om hier in de praktijk anders mee om te gaan, dringt zich nu op. Daarvoor moet eerst duidelijk zijn voor welke bouwwerken dit niveau bestemd is. Een bestaand bouwwerk is in dit kader een bouwwerk dat niet wordt verbouwd. Veelal zullen dit bouwwerken zijn die al wel in gebruik zijn, maar nog niet over de reeds genoemde gebruiksvergunning beschikken.

De Woningwet geeft in de artikelen 14 en 17 gemeenten de mogelijkheid om het niveau voor bestaande bouwwerken middels aanschrijving op te hogen naar maximaal het nieuwbouwniveau. Dit is de belangrijkste beleidsvrijheid die gemeenten hebben in de regelgeving brandveiligheid. Deze beleidsvrijheid geeft gemeenten de kans de brandveiligheid van bestaande bouwwerken op een acceptabel niveau te brengen. De gemeente moet de noodzaak van een hoger niveau wel kunnen aantonen.

Voor gebouwfuncties die nog niet zijn omschreven in het Bouwbesluit, mag een gemeente zelf de prestatie-eisen formuleren voor zowel nieuwbouw als bestaande bouw. De meeste gemeenten, waaronder Zandvoort, hanteren hiervoor de reeds eerder genoemde richtlijnen van de Nederlandse Brandweer Federatie en de Brandbeveiligingsconcepten.

Uit het onderzoek van de commissie Alders blijkt dat van de onderzochte gemeenten geen enkele gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om het brandveiligheids-niveau voor bestaande bouwwerken in de gemeente op te hogen. De onderzochte gemeenten gaan uit van het niveau bestaande bouw met in sommige gevallen ad-hocbeleid voor een eventuele ophoging van de eisen. Van de onderzochte gemeenten gaat er ook een aantal uit van het niveau nieuwbouw voor bestaande bouwwerken, waarbij het niveau naar beneden wordt bijgesteld tot een compromisniveau als de betrokkene tegensputtert.

Uit het genoemde onderzoek blijkt tevens dat gemeenten een aantal knelpunten ervaren inzake de toepassing van het Bouwbesluit (1992). Het Bouwbesluit wordt als moeilijk en ingewikkeld ervaren, waardoor gemeenten veel tijd kwijt zijn met het interpreteren van de prestatie-eisen en met ondersteuning van de bouwpraktijk door vooroverleg. Gemeenten zijn ook van mening dat er onvoldoende prestatie-eisen en te veel functionele eisen zijn omschreven in het Bouwbesluit. Hierdoor ontstaat vaak discussie met de marktsector. Het Bouwbesluit 2e fase (medio 2002 van kracht) zal hier verbetering in moeten brengen. Een derde probleem dat wordt geconstateerd, is dat het Bouwbesluit onvoldoende eisen stelt voor kamerverhuur. Dit type bouwwerken valt in het Bouwbesluit onder de categorie woningen. In de praktijk blijkt het gebruik van kamerverhuurbedrijven zodanig af te wijken, dat de relatief lichte bouwkundige eisen die het Bouwbesluit voor woningen geeft, onvoldoende zijn.

In enkele gemeenten in Nederland gelden voor kamerverhuurbedrijven specifieke eisen die uitstijgen boven het nieuwbouwniveau van het Bouwbesluit. Dit is door het aanbieden van een alternatief voor beperkt gebruik van het pand juridisch mogelijk (en tevens getoetst door de rechter).

1.4 Het vaststellen van het brandveiligheidsniveau voor bestaande bouwwerken

Zoals gezegd kan het gemeentebestuur het gewenste brandveiligheidsniveau voor bestaande bouw vaststellen en is het raadzaam dit niveau ook vast te leggen per type bouwwerk. Maar welke eisen moeten of kunnen redelijkerwijs worden gesteld? Het behoeft geen betoog dat hetlaten aanpassen van de hoofddraagconstructie van een bestaand bouwwerk niet of nauwelijks mogelijk is. Terwijl het aanpassen van de maximale loopafstanden door de rook, in verband met een veilige ontvluchting, relatief eenvoudig kan worden uitgevoerd.5

1.5 Gemeentelijk beleid bestaande bouw

Het op deze wijze ophogen van de eisen voor bestaande bouwwerken kan, als het niveau niet vastligt, leiden tot verschillende niveaus voor hetzelfde type bouwwerk. Ook de rechter vindt dat de gemeente dit beleid vastgelegd moet hebben om rechtsongelijkheid te voorkomen.

Het is raadzaam dat de brandweer een rapportage opstelt waarin alle knelpunten en mogelijke oplossingen zijn omschreven. Vervolgens zal, in overleg met alle betrokken gemeentelijke diensten (Bouw- en woningtoezicht, Welzijn, eventueel een afdeling Gebouwen, GGD) en het gemeentebestuur bepaald moeten worden wat het te hanteren brandveiligheidsbeleid moet zijn. Moet een bestaand bouwwerk voorzien zijn van een brandmeldinstallatie? Aan welke brandwerendheidseisen moeten materialen voldoen die zijn gebruikt voor de afwerking van wanden en plafonds in de gangen? Welke ruimte moet een nooduitgang hebben die rechtstreeks buiten uitkomt? Allemaal voorbeelden van vragen die beantwoord en vastgelegd kunnen worden in beleid. Het gemeentebestuur moet uiteindelijk een keuze maken. Het gemeentebestuur is eindverantwoordelijk voor het te voeren brandveiligheidsbeleid.

Nadat het te voeren brandveiligheidsbeleid van bestaande bouwwerken is vastgesteld, kan in samenwerking met de andere gemeentelijke diensten een handhavingstraject worden opgestart.

1.6 Aanschrijven

Wanneer een bouwwerk niet (meer) voldoet aan de eisen voor bestaande bouw, is de gemeente verplicht de eigenaar aan te schrijven, indien het een tot bewoning bestemd bouwwerk betreft. Bij een niet tot bewoning bestemd bouwwerk heeft de gemeente het recht (en dus een keuzemogelijkheid) een dergelijke aanschrijving wel of niet te plegen. (Woningwet, artikel 14 e.v.)

De eisen die in zo'n aanschrijving vermeld staan, hoeven niet louter tot doel te hebben dat het niveau bestaande bouw weer gerealiseerd wordt. Ze mogen verder gaan. Maximaal kunnen eisen gesteld worden tot het niveau nieuwbouw.

Het is dus mogelijk een bestaand bouwwerk aan nieuwbouwvoorschriften te laten voldoen. De enige restrictie die de regelgever heeft gesteld, is dat alle eisen die boven het niveau bestaande bouw uitstijgen, moeten worden gemotiveerd. Een methode om het gevoerde beleid te motiveren, is het beleidsmatig vastleggen van de voorwaarden voor bestaandebouwwerken. Daarbij kan onderscheid gemaakt worden per type bouwwerk. Een goede argumentatie waarom bepaalde eisen worden gesteld is hierbij een eerste vereiste. Begrippen als 'redelijkerwijs' moeten hierbij uitgangspunt zijn.

Het is ook mogelijk (dus niet verplicht) om zowel tot bewoning bestemde bouwwerken als niet tot bewoning bestemde bouwwerken aan te schrijven tot het treffen van brandveiligheidsvoorzieningen, wanneer deze bouwwerken nog wel voldoen aan het niveau bestaande bouw, maar niet meer aan het niveau nieuwbouw. Hier geldt eveneens dat al deze eisen gemotiveerd moeten worden.

In plaats van het formeel aanschrijven kiezen gemeenten vaak voor het sturen van een eisenbrief. De eisen die in deze brief staan moeten uitgevoerd worden om een gebruiksvergunning te krijgen. De eisen zijn echter niet op zichzelf afdwingbaar, zoals bij een aanschrijving. Als het alleen gaat om het verstrekken van een gebruiksvergunning en de gemeente het niet hebben van een gebruiksvergunning handhaaft, is er geen probleem. Echter, als dit niet gebeurt (tijdens het onderzoek van de commissie Alders bleek deze procedure van handhaven maar bij een gemeente), zijn de eisen in de eisenbrief niet adequaat te handhaven, zodat alsnog een aanschrijving gepleegd moet worden. Als de eisen niet uitgevoerd worden, kan de gemeente geen gebruiksvergunning verstrekken. Het niet hebben van een gebruiksvergunning is wel weer te handhaven. Diverse gemeenten stellen in een eisenbrief wel termijnen, maar na het verstrijken ervan vinden geen sancties plaats.

2.Uitvoering

Het aantal slachtoffers bij een brand is afhankelijk van een aantal factoren. Deze factoren zijn:

  • o

    Planologie. Van belang is bijv. of een object rondom bereikbaar is voor red- en blusvoertuigen van de brandweer, het aantal verdiepingen enz..

  • o

    Bouwkunde. Hier spelen de hoofddraagconstructie, rook- en brandcompartimenten, het aantal en de ligging van de vluchtwegen e.d. een rol.

  • o

    Installatietechniek. Van belang zijn (nood)verlichting, ventilatie, enz.

  • o

    Inventaris. De bijdrage van rookproductie en brandvoortplanting spelen hier een rol.

  • o

    Interne organisatie en gebruik. Is er een ontruimingsplan, wordt dit geoefend, zijn vluchtwegen vrij van obstakels e.d.

  • o

    Inzet brandweer. Is de brandweer plaatselijk bekend?

De ter beschikking staande literatuur geeft geen uitkomsten voor aantallen mogelijke slachtoffers bij een bepaalde brand.

3.Stand van zaken in Zandvoort

3.1 Nieuwbouw

Bij nieuwbouw worden de eisen conform het Bouwbesluit gesteld.

3.2 Bestaande bouwwerken

Voor de bestaande bouwwerken zijn de te stellen eisen, m.u.v. logiesgebouwen, niet vertaald naar gemeentelijk beleid. De brandweer maakt gebruik van de uitgaven van de Nederlandse Brandweer Federatie, een brandveilig gebouw bouwen en een brandveilig gebouw installeren, en de brandveiligheidsconcepten. Door het gebruik van de genoemde uitgaven worden aan bouwwerken eisen gesteld op nieuwbouwniveau. Tot juridische procedures hebben deze eisen slechts zeer incidenteel geleid, wellicht door de voorlichting en onderbouwing van de eisen aan de gebruikers. In de toekomst zal op dezelfde voet worden doorgegaan.

In Zandvoort is een situatie ontstaan die overeenkomsten vertoont met het onder 1.6, laatste alinea geschetste beeld; aan de gebruiker wordt een eisenbrief gezonden en het niet hebben van een gebruiksvergunning wordt gehandhaafd.

In het verleden zijn echter ook gebruikers aangeschreven. Aan aanschrijven zijn een aantal nadelen verbonden. Aanschrijven mag slechts 1 maal per 3 jaren en er kunnen geen legesgelden worden geheven. Wellicht beter is het gebruik te staken totdat de eisen zijn uitgevoerd. De gemeente heeft immers geen belang bij het wel of niet gebruiken van een enkel pand. Slechts de exploitant heeft belangen. In voorkomende gevallen zal per exploitant een beslissing aan het College worden voorgelegd, e.e.a. na overleg met juridische zaken.

Controle van de uit te voeren c.q. uitgevoerde werkzaamheden vindt plaats na mededeling van de klant, doch de termijnen worden door de brandweer bewaakt. Na vergunningverlening worden de bouwwerken jaarlijks 1 maal gecontroleerd in het kader van de handhaving. Tot op heden is niet gebleken dat intensievere controle op grond van overtreding van de vergunningsvoorwaarden noodzakelijk is.

Overigens worden de verschillende “doelgroepen” projectmatig uitgevoerd. Zoals in het verleden de pensions en horeca is benaderd, zullen in de nabije toekomst de strandtenten en campings worden afgehandeld. Door de projectmatige aanpak is de kans op verschillen in de zwaarte van de eisen bij onderling vergelijkbare objecten vrijwel nihil. Immers, per project worden de eisen geformuleerd, die dan voor de gehele categorie van toepassing zijn.

Door de projectmatige aanpak is het tevens mogelijk per project een prioriteit vast te stellen. In het verleden is reeds bepaald om de pensions, hotels e.d. als eerste van vergunningen te voorzien. Dit traject is afgerond op 3 bouwwerken na, die worden of recent zijn verbouwd. Vervolgens is prioriteit gegeven aan de overige horeca, waarvan nu de strandpaviljoens en campings voorrang krijgen. In hetzelfde jaar (2002) wordt overgegaan tot vergunningverlening voor de resterende 63 horecagelegenheden. Door de vergunningen alle in hetzelfde jaar te verlenen is geen sprake van willekeur en kan behandeling per postcode c.q. risicogebied uitblijven. In 2003 worden de overige 87 bouwwerken zoals bijeenkomstengebouwen en onderwijs-/ kinderopvanggebouwen (prioriteit 2) en fabrieken, kantoren e.d. (prioriteit 3) aangeschreven ter aanvraging van een gebruiksvergunning.

3.3 Inventarisatie

Volgens de gegevens van de brandweer komen 322 panden in aanmerking voor een gebruiksvergunning. 126 vergunningen zijn verleend, waarvan 81 voor logiesgebouwen en 35 voor horeca. Thans is een nieuwe inventarisatie gaande waaruit het definitieve aantal panden moet voortkomen. Uitgaande van het huidige beeld zullen op den duur – na verlening van alle vergunningen – op grond van ervaringscijfers uit het land 553 uren op jaarbasis noodzakelijk zijn voor controle/handhaving. Dit aantal uren rechtvaardigt geen aparte functionaris bij de brandweer, tenzij in combinatie met andere werkzaamheden, zoals aanvalskaarten e.d.

Bij het opstellen van de “beleidsnotitie handhaving brandveiligheid” in januari 2001 is gerekend met gemiddeld 20 uren om te komen tot de afgifte van een gemiddelde vergunning (voor 196 panden derhalve nog 3920 uren). De landelijke richtlijnen én de urenstaten van het voormalig personeel rechtvaardigen deze tijd geheel niet. Hantering van de landelijke richtlijnen leidt tot een benodigde tijd van 2370 uren, derhalve een reductie van ruim 1500 uren! Echter, niet uit het oog mag worden verloren dat de brandweer recent met een geheel gewijzigde beroepskern is gestart en dat daardoor niet kan worden teruggevallen op ervaringen opgedaan in Zandvoort (aanloopproblemen). Desalniettemin mag uitbreiding bij de brandweer niet aan de orde zijn, m.u.v. een tijdelijke administratieve kracht ten behoeve van de inhaalslag, waardoor de kerntaken van de brandweer affectiever kunnen wordenuitgevoerd. Verwacht wordt dat een combinatie van de landelijke richtlijnen met enige reserve tijd bepalend is voor het afgifte moment van de laatste vergunning.

Uitgaande van de landelijke richtlijnen en uitgezonderd onvoorzienbare omstandigheden kan, bij een gelijkblijvend aantal te verlenen vergunningen, de vergunningverlening medio 2004 zijn afgerond.

Daarnaast moet ook het integrale handhavingsbeleid tijdwinst opleveren.

BIJLAGE 2 EEN LOKET VOLGENS PROGRAMMABUREAU OVERHEIDSLOKET 2000

Soort dienstverlening

Wijze van afhandelen

informatie en advies

volledige frontoffice afhandeling (klaar terwijl u wacht)

Eenvoudige transacties;

besluitvorming over aanvraag kan op basis van vaste criteria (eenvoudige vergunningen)

volledige afhandeling (klaar terwijl u wacht) volledige afhandeling (met levertijd, berichtgeving product gereed)

complexe transacties

besluitvorming over aanvraag vraagt specialistische kennis en interpretatie

Coproductie tussen frontoffice en backoffice. Frontoffice zorgt voor intake.

backoffice zorgt voor besluitvorming en eventuele verstrekking (verstrekking kan ook door frontoffice gebeuren)

Organisatie van aanbod

voordeel

nadeel

Fragmentatie

·Extra distributiekanaal

·Serviceverbetering ten aanzien van afstand, tijd en plaats

·Eenvoudig te beheren

Erg minimaal

Weinig mogelijkheden Geen verlaging werkdruk

Concentratie

·Een portaal

·Vollediger aanbod

·Redelijk eenvoudig beheer

Relevante informatie is niet gegarandeerd

Burger moet zelf zoeken

Integratie

·Relevantie is verzekerd

·Het aanbod is volledig

·vraaggericht

·Afspraken met organisatie

·Niet eenvoudig te beheren

Het aanbod van informatie kan op drie verschillende manieren worden georganiseerd:

  • o

    Fragmentatie = hiermee wordt bedoeld dat (overheidsinformatie over vele organisaties verspreid is. Dit betekent dat een burger voor een antwoord op een (complexe) vraag, langs vele loketten en organisaties moet. Bij fragmentatie staat de logica van de organisatie centraal (elke organisatie heeft een eigen loket).

  • o

    Concentratie = de verschillende loketten en organisaties worden onder een dak gebracht.

  • o

    Integratie = bij integratie worden vanuit het perspectief van de burger samenhangende diensten geïntegreerd aangeboden. De dienstverlening en informatievoorziening wordt georganiseerd op basis van vraagpatronen. De burger kan op een plaats terecht.

Bijlage 3 ACTIES NAAR AANLEIDING VAN NOTA INTEGRAAL HORECABELEID

Acties in 2002

Acties:

Door:

Gereed:

Plan van aanpak inhaalslag lacunes vergunningen

Brandweer en Juridische Zaken/ Leefomgeving en handhaving Milieu

April 2002

Uitleg/instructies over standaardinformatiepakket en toetsingscriteria

Leefomgeving en Handhaving en Juridische Zaken

November 2002

Maken van standaard informatiepakket

Leefomgeving en Handhaving, Brandweer en Juridische Zaken

September 2002

Eendagscursus relevante wet- en regelgeving

Extern of Intern

Augustus/September 2002

Opzetten routing vergunningtoetsing

Leefomgeving en Handhaving, Brandweer en Juridische Zaken

November 2002

Afspraken maken omtrent hantering van zelfde typologie

Leefomgeving en Handhaving, Brandweer en Juridische Zaken

September 2002

Aanwijzen medewerker voor start werkgroepen (met uitzondering van de werkgroep bedrijvenloket)

Mei 2002

Maken Horecafolder

Juridische Zaken

September 2002

Opstarten overleg met vertegenwoordigers horeca

Project en strategie

Twee keer per jaar te binnen met maart 2002

Evenementenbeleid

Juridische Zaken

Juli 2002

Afspraken maken met Kamer van Koophandel omtrent

informatieverstrekking

Juridische Zaken

Maart 2002

BOA Opleiding Brandweer

Brandweer

1 januari 2003

Speelautomatenverordening

Juridische Zaken

Juli 2002

Terrassenbeleid

Leefomgeving en Handhaving en Juridische Zaken (aanvullend)

December 2002

Tussentijdse evaluatie integraal horecabeleid

Juridische Zaken

December 2002

Acties in 2003

Acties:

Door:

Gereed:

Controles brandveiligheid

Brandweer

2003 en verder jaarlijks

Inventariseren en aanpassen vergunningen

Leefomgeving en Handhaving en Juridische

Mei 2003

Centrale Balie

Zaken

Toetsingscriteria vergunningen aanpassen aan gewijzigde wet- en regelgeving

Leefomgeving en Handhaving, Brandweer en Juridische Zaken

Maart 2003

(Bouwen na wetswijziging Woningwet in april 2002)

Maken integralecontroleplannen

Leefomgeving en Handhaving, Brandweer en Juridische Zaken

Maart 2003 en daarna jaarlijks

Plan van aanpak voor de organisatiebrede automatisering

Facilitaire Zaken en Informatica/Leefomgeving en Handhaving/JZ

September 2003

Beschrijven en afstemmen werkprocessen. Te beginnen met aan horeca gerelateerde vergunningen.

Betrokken afdelingen en werkeenheden

Maart 2003

(Integraal) Handhavingsplan

Leefomgeving en Handhaving, Brandweer en Juridische Zaken

Maart 2003 en daarna jaarlijks

In nota Sanctiebeleid paragraaf met sancties door Brandweer en

Leefomgeving en Handhaving milieu

opnemen en nota aanpassen aan gewijzigde wet- en regelgeving

Brandweer, Leefomgeving en Handhaving en Juridische Zaken

September 2003

Werkgroep bedrijvenloket opstarten

Projecten en Strategie

Januari 2003

Werkgroep handhavers opstarten

Leefomgeving en Handhaving

Maart 2003

Reguliere controles door Leefomgeving en Brandweer laten plaatsvinden

Brandweer en

Leefomgeving en Handhaving

September 2003

Integraal inschakelen opsporingsambtenaren bij handhaving

Leefomgeving en Handhaving, Brandweer en Politie

Januari 2003 (na scholing BOA)

Drank- en horecaverordening aanpassen

Juridische Zaken

Maart 2003

Tussentijdse evaluatie integraal horecabeleid

Juridische Zaken

December 2003

Acties in 2004

Acties:

Door:

Gereed:

Controles brandveiligheid

Brandweer

2004 en verder jaarlijks

Bouwverordening

Leefomgeving en Handhaving Bouwen

1 januari 2004

Horecanota met procedures

Juridische Zaken

September 2004

Plan van aanpak communicatie gemeente met externen

Communicatie/Juridische Zaken, bedrijfscontactfunctionaris en Leefomgeving en Handhaving

Januari 2004

Tussentijdse evaluatie integraal horecabeleid

Juridische Zaken

December 2004

Acties in 2005

Acties:

Door:

Gereed:

Versnelde uitgifte gebruikersvergunning

Brandweer

2005

Risico-inventarisatie en analyse brandveiligheid

Brandweer

2005

Versnelde uitgifte drankvergunning

Juridische zaken

2005

Samenstellen document beleidslijnen

Juridische Zaken

2005

Controles brandveiligheid

Brandweer

2005 en verder jaarlijks

Eind evaluatie integraal horecabeleid

Leefomgeving en handhaving en Brandweer

September 2005

1 Deze informatie is afkomstig van vertegenwoordigers van horeca-ondernemers.

2 Voorbeelden 4.3:

Ad. A. handhavingnotitie voor de horeca, drank en horecaverordening in relatie tot de vernieuwde Drank en Horecawet, Speelautomatenverordening in relatie tot Wet op de Kansspelen, Brandveiligheidverordening in relatie tot vernieuwde Woningwet; op dit moment maken de brandweer en milieu hier nog geen onderdeel van uit.

Ad.B. horecasanctiebeleid: omvat alleen stappenplan voor overtreding van artikelen APV, status beleid aangaande milieueisen m.b.t. door horecabedrijven georganiseerde evenementen onduidelijk; de oplossing ligt in het opstellen van een integraal handhavinsprogramma.

Ad.C. horecasanctiebeleid: overige wetten zoals Wet milieubeheer, Woningwet enz. zijn hier niet in opgenomen;

Ad.D. er is geen beleid op het gebied van ongewenste mededinging (paracommercialisme), aantal en soort horecabedrijven in relatie tot woon- en leefklimaat en speelautomaten.

3 Controles vinden zoveel mogelijk integraal plaats. Dit betekent dat van iedere discipline er één persoon bij de controle aanwezig moet zijn (brandweer, milieu en bouwen). Dit is alleen mogelijk indien alle daarbij betrokken partners het primaat m.b.t. de te nemen maatregelen behouden voor zover het hun discipline betreft. Een nadeel kan zijn dat de gecombineerde controles door de integrale aanpak meer tijd in beslag nemen omdat men op elkaar moet wachten. Echter, afstemming hoeft vervolgens niet meer apart plaats te vinden.

De controlerende ambtenaren beschikken over ruime controlerende bevoegdheden. Die bevoegdheden moeten zich uitstrekken tot alle door hen te controleren regelgeving. Nadere eisen o.g.v. milieuwetgeving aan daarvoor in aanmerking komende horeca-inrichtingen worden opgelegd; koppeling van de toezichthouder bij hercontrole aan een opsporingsambtenaar.

4 Een voorbeeld is de onderverdeling van een kantoorgebouw in brandcompartimenten. De nieuwbouweis is dat zo’n compartiment niet groter is dan 1000m2 en dat de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van de scheidingsconstructies van een dergelijk compartiment minimaal 60 minuten bedraagt. Deze waarden zijn gerelateerd aan het beheersbaar kunnen houden van een brand door de brandweer en de tijd die de brandweer nodig heeft om de brand te kunnen blussen. Bij een bestaand kantoorgebouw is de compartimentsgrootte verdubbeld en is de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag verlaagd naar 20 minuten. Elke relatie met beheersbaarheid en inzettijd is dus volledig zoek. In de praktijk is er dan ook een reële kans dat een brand zelfs niet tot 2000m2 beperkt blijft

5 Voor een in een oud schoolgebouw te vestigen kinderdagverblijf betekent dit bijvoorbeeld dat er geen eisen gesteld kunnen worden aan de hoofddraagconstructie. De in elke ruimte aanwezige buitendeur moet uitgevoerd worden als nooduitgang. In de verkeersruimte aanwezige brandgevaarlijke materialen moeten vervangen worden door niet brandgevaarlijke materialen en het bouwwerk moet zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met directe doormelding naar de alarmcentrale van de brandweer. Tevens is één van de voorwaarden in de nog af te geven gebruikersvergunning dat er een ontruimingsplan wordt opgesteld en dat het aanwezige personeel een instructie heeft gehad over hoe zij bij brand moet handelen. De gemeente is van mening dat op deze wijze verzekerd is dat de gebruikers veilig en snel buiten kunnen zijn ingeval van brand en dat ook de brandweer tijdig gewaarschuwd wordt om de ontruiming te kunnen ondersteunen en, indien noodzakelijk, personen nog te kunnen redden.