Regeling vervallen per 01-01-2024

ERFGOEDVERORDENING GEMEENTE DOETINCHEM 2013

Geldend van 06-06-2013 t/m 31-12-2023

Intitulé

ERFGOEDVERORDENING GEMEENTE DOETINCHEM 2013

De raad van de gemeente Doetinchem;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 mei 2013;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende Erfgoedverordening gemeente Doetinchem 2013

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen:

    • 1.

      onroerende zaak, die van algemeen belang is wegens zijn beeldbepalende kwaliteiten, cultuur-historische waarde of betekenis voor de wetenschap. Dit kan een gebouw zijn, maar ook een solitaire boom, een grafsteen, herdenkingssteen of iets dergelijks;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens zijn beeldbepalende kwaliteiten, cultuurhistorische waarde of betekenis voor de wetenschap. Dit kan een locatie zijn met archeologische waarden in de bodem, maar bijvoorbeeld ook een erf, park, tuin, laan, watergang of iets dergelijks;

  • b.

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen onroerende zaken of terreinen zijn geregistreerd als bedoeld in onderdeel a;

  • c.

    rijksmonument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, niet zijnde een gemeentelijk of provinciaal monument;

  • d.

    cultuurhistorische waarde: de aan een onroerende zaak of terrein toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van die onroerende zaak of dat terrein;

  • e.

    beeldbepalende kwaliteiten: kwaliteiten van een onroerende zaak of terrein die van betekenis zijn voor de directe omgeving van betreffende onroerende zaak of terrein;

  • f.

    beeldbepalend pand: een pand binnen de gemeente Doetinchem met beeldbepalende kwaliteiten of overige cultuurhistorische waarden, niet zijnde een boerderij en overeenkomstig deze verordening als zodanig aangewezen door het college;

  • g.

    karakteristieke boerderij: een boerderij binnen of buiten de bebouwde kom van Doetinchem, Gaanderen of Wehl met beeldbepalende kwaliteiten en/of overige cultuurhistorische waarden, zijnde een boerderij, niet noodzakelijk in functie als zodanig en overeenkomstig deze verordening als zodanig aangewezen door het college;

  • h.

    terrein met cultuurhistorische waarden: een op de kaart weergegeven afgebakend gebied met in de context van de gemeente Doetinchem meer dan gemiddelde cultuurhistorische waarden en overeenkomstig deze verordening als zodanig aangewezen door het college;

  • i.

    commissie welstand en monumenten: de op basis van de Woningwet en Monumentenwet 1988 ingestelde commissie die als taak heeft integrale adviezen te geven aan het gemeentebestuur op het gebied van welstand en monumenten voor het afhandelen van aanvragen om omgevingsvergunningen;

  • j.

    gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingenkaart: meest actuele versie van de topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied of delen van het grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven. Deze kaart wordt periodiek geactualiseerd;

  • k.

    gemeentelijke archeologische beleidskaart: meest actuele versie van de topografische kaart van het gemeentelijk grondgebied waarop aangegeven welke uitgangspunten gelden voor het archeologiebeleid en wat dit betekent voor de onderzoeksverplichting. Deze kaart wordt periodiek geactualiseerd en dient vertaald te worden naar het bestemmingsplan;

  • l.

    archeologisch verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart- en verwachtingenkaart, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen te verwachten zijn;

  • m.

    archeologisch waardevolle gebieden (awb): gebieden als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart waarvoor uitgangspunten van het archeologiebeleid zijn geformuleerd;

  • n.

    archeologisch waardevolle verwachtingsgebieden (awv): gebieden als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart waarvoor uitgangspunten van het archeologiebeleid zijn geformuleerd;

  • o.

    programma van eisen: programma dat door het college wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek; het programma van eisen moet voldoen aan de kwaliteiteisen uit het vastgestelde Afwegingskader voor archeologiebeleid in de Regio Achterhoek;

  • p.

    plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden; het plan van aanpak moet voldoen aan de kwaliteitseisen uit het vastgestelde Afwegingskader voor archeologiebeleid in de Regio Achterhoek;

  • q.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • r.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem;

  • s.

    vergunning: een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, of 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • t.

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • u.

    redengevende beschrijving: door een vakspecialist opgestelde tekst aan de hand van het selectiekader waarin wordt aangegeven waarom een onroerende zaak of terrein de status van gemeentelijk monument verdient of is te kwalificeren als karakteristieke boerderij of beeldbepalend pand en die van kracht wordt na goedkeuring door de beleidsadviseur cultuurhistorie en monumenten;

  • v.

    quick scan: door een vakspecialist opgestelde tekst aan de hand van het selectiekader waarin wordt aangegeven waarom een onroerende zaak of terrein een potentieel monument is en op basis daarvan nader onderzocht moet worden en/of waarom een onroerende zaak of terrein bepaalde cultuurhistorische waarden bezit, al dan niet voorzien van status;

  • w.

    vakspecialist: gekwalificeerde onderzoeker op het terrein van cultuurhistorie en/of monumenten, die opgenomen is in de kaartenbak van de gemeente;

  • x.

    kaartenbak: de lijst met namen van specialisten en onderzoeksbureaus die in de afgelopen periode producten van hoge kwaliteit aan de gemeente hebben geleverd;

  • y.

    selectiekader: document waarin opgenomen de waarderings- en selectiecriteria, die worden gebruikt bij de beschrijving van cultuurhistorisch waardevolle objecten en gebieden en bij de advisering over al of niet toekenning van status van deze objecten en gebieden.

Hoofdstuk 2. Aanwijzing gemeentelijke monumenten en overige onroerende zaken en terreinen met beeldbepalende kwaliteiten of cultuurhistorische waarden

Artikel 2 De aanwijzing tot gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een onroerende zaak of terrein als bedoeld in 1a. sub 1 en sub 2 geheel of gedeeltelijk aanwijzen als gemeentelijk monument. Het besluit van het college moet vergezeld gaan van een plattegrond en waar nodig aanvullende tekeningen waaruit blijkt of het gaat om volledige of gedeeltelijke bescherming van betreffende onroerende zaak of terrein.

  • 2. Het verdient de voorkeur om voorafgaand aan de aanwijzing de rechthebbende mondeling in te lichten over de ophanden zijnde aanwijzing en de consequenties, al dan niet tijdens een groepsbijeenkomst.

  • 3. Voordat het college over de aanwijzing tot gemeentelijk monument een besluit neemt, wint het college advies in bij een vakspecialist en toetst het college dit advies aan de hand van het selectiekader.

  • 4. In geval van twijfel over de aanwijzing tot gemeentelijk monument kan het college besluiten om advies in te winnen bij een tweede vakspecialist.

  • 5. Voordat het college een onroerende zaak of terrein met een religieuze bestemming als gemeentelijk monument aanwijst, dat uitsluitend of in overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst, voert hij overleg met de eigenaar.

  • 6. De aanwijzing kan geen onroerende zaak of terrein betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de Monumentenverordening van de provincie Gelderland.

Artikel 3 De aanwijzing tot beeldbepalend pand, karakteristieke boerderij of terrein met cultuurhistorische waarden

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een onroerende zaak of terrein aanwijzen als beeldbepalend pand, karakteristieke boerderij of terrein met cultuurhistorische waarden. Het besluit van het college moet vergezeld gaan van een plattegrond en waar nodig aanvullende tekeningen waaruit blijkt of het gaat om volledige of gedeeltelijke bescherming van betreffende onroerende zaak of terrein.

  • 2. Voordat het college over de aanwijzing tot beeldbepalend pand, karakteristieke boerderij of terrein met cultuurhistorische waarden een besluit neemt, wint het college advies in bij een vakspecialist en toetst het college dit advies aan de hand van het selectiekader.

  • 3. In geval van twijfel over de aanwijzing tot beeldbepalend pand, karakteristieke boerderij of terrein met cultuurhistorische waarden kan het college besluiten om advies in te winnen bij een tweede vakspecialist.

  • 4. Het verdient de voorkeur om voorafgaand aan de aanwijzing de rechthebbende mondeling in te lichten over de ophanden zijnde aanwijzing en de consequenties, al dan niet tijdens een groepsbijeenkomst.

Artikel 4 Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een potentieel gemeentelijk monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt, tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat de onroerende zaak of het terrein niet als gemeentelijk monument wordt geregistreerd, zijn de artikelen 10 tot en met 14 van overeenkomstige toepassing. Er kan door het college worden overgegaan tot voorbescherming als er bijvoorbeeld dreiging is van sloop of als er destructieve werkzaamheden of wijzigingen plaatsvinden of dreigen te gaan plaatsvinden. Een gemeente moet gegronde redenen kunnen aanvoeren voor het inroepen van de voorbescherming en deze in haar besluit kenbaar maken.

Artikel 5 Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. Een gekwalificeerde vakspecialist adviseert schriftelijk binnen 12 weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2. Het college beslist binnen 12 weken na ontvangst van het advies van een vakspecialist, maar in ieder geval binnen 14 weken na de adviesaanvraag.

Artikel 6 Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 2, eerste lid en artikel 3 eerste lid, wordt meegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 7 Registratie onroerende zaken en terreinen met status

  • 1. Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, en de beschrijving van het gemeentelijke monument.

  • 3. Het college registreert de onroerende zaken en terreinen met door het college vastgestelde beeldbepalende kwaliteiten en cultuurhistorische waarden en maakt het registratiedocument inzichtelijk voor de burger.

Artikel 8 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2. Artikel 2, tweede, derde en vierde lid, alsmede de artikelen 4, 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft van overeen-komstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst en/of registratie-document voor onroerende zaken en terreinen met beeldbepalende kwaliteiten en cultuurhistorische waarden aangetekend.

Artikel 9 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikel 2, derde lid, artikel 3, tweede lid en artikel 5 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst en/of het registratiedocument voor onroerende zaken en terreinen met beeldbepalende kwaliteiten en cultuurhistorische waarden aangetekend.

Hoofdstuk 3 - Instandhouding van gemeentelijke monumenten

Artikel 10 Instandhoudingbepaling

  • 1. Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1 en sub 2, te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden een gemeentelijk monument als bedoeld in artikel 1, onder a, sub I en sub 2 door verwaarlozing en gebrek aan onderhoud in een dusdanige staat te brengen dat de monumentale kwaliteiten worden aangetast.

  • 3. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag:

    • a.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1 en sub 2, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1 en sub 2, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 4. Het verbod en de vergunningplicht als bedoeld in het derde lid gelden niet:

    • a.

      indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd;

    • b.

      indien dit uit het aanwijzingsbesluit blijkt.

  • 5. Het bevoegd gezag verleent met betrekking tot een monument met een religieuze bestemming uitsluitend een vergunning als bedoeld in het vierde lid, als dit in overeenstemming gebeurt met de eigenaar en het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.

Artikel 11 De schriftelijke aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2. Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 10 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in viervoud ingediend. De commissie welstand en monumenten behandelt de aanvraag conform de wettelijke termijnen en procedures.

Artikel 12 Weigeringsgronden

Een vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

Artikel 13 Intrekken van de vergunning

De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen.

Hoofdstuk 5. Instandhouding van beeldbepalende panden, karakteristieke boerderijen en terreinen met cultuurhistorische waarden

Artikel 14 Instandhoudingbepaling

  • 1. Het is verboden een onroerende zaak of terrein als bedoeld in artikel 1, onder h, i, en j te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden een onroerende zaak of terrein als bedoeld in artikel 1, onder h, i en j door verwaarlozing en gebrek aan onderhoud in een dusdanige staat te brengen dat de beeldbepalende kwaliteiten worden aangetast.

  • 3. Het is verboden een onroerende zaak als bedoeld in artikel 1, onder h, i en j te slopen.

  • 4. Het verbod in lid 3 is niet van toepassing indien:

    • a.

      een bouwhistorisch rapport is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag terecht blijkt dat er onvoldoende sprake is van beeldbepalende kwaliteiten en cultuurhistorische waarden om te behouden;

    • b.

      een bouwtechnisch rapport is overgelegd waaruit naar oordeel van het bevoegd gezag terecht blijkt dat er onvoldoende mogelijkheden zijn om de onroerende zaak te behouden.

Hoofdstuk 6. Instandhouding van archeologische terreinen

Artikel 15 Instandhoudingbepaling

  • 1. Het is verboden om in een archeologisch monument, bedoeld in artikel 1, onder a, sub 2 of in een archeologisch verwachtingsgebied, bedoeld in artikel 1, onder l, m en n de bodem dieper te verstoren dan is toegestaan volgens de uitgangspunten van het archeologisch beleid, als weergegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart.

  • 2. Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien:

    • a.

      in het bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg en dit bestemmingsplan is vastgesteld na vaststelling van deze verordening en van de archeologische beleidskaart;

    • b.

      sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.12, eerste en tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hierin voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

    • c.

      het college nadere regels stelt met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidskaart;

    • d.

      een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt

      • -

        dat het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd;

      • -

        of de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad;

      • -

        of in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 16 Opgravingen en begeleiding

  • 1. Indien binnen het grondgebied van de gemeente Doetinchem onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    • a.

      het college een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1, onder o, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek;

    • b.

      de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1, onder p van deze verordening ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te overleggen.

  • 2. In de nadere regels neemt het college bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

  • 3. Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vraagt het bevoegd gezag advies aan een deskundige, zoals omschreven in de Wet op de archeologische monumentenzorg.

Artikel 17 Procedure

De bepalingen uit artikel 11, 12 en 13 zijn van overeenkomstige toepassing op de bepalingen uit artikel 14, vierde lid onder a en b, artikel 15, tweede lid, onder d, en artikel 6, eerste lid, onder b.

Hoofdstuk 7. Overige bepalingen

Artikel 18 Tegemoetkoming in schade

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot:

  • a.

    de weigering van het bevoegd gezag een vergunning als bedoeld in artikel 10 te verlenen;

  • b.

    de voorschriften door het bevoegd gezag verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 10;

  • c.

    de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 10, vijfde lid;

  • d.

    de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 15, tweede lid, onder c;

  • e.

    een aanwijzing als bedoeld in artikel 16, tweede lid, tweede volzin.

Artikel 19 Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 10, artikel 14 met uitzondering van het bepaalde in het vierde lid onder a en b en artikel 15 met uitzondering van het bepaalde in het tweede lid, onder d, van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 20 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn de toezichthouders van de gemeente Doetinchem belast.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Artikel 21 Intrekken oude regeling

De Erfgoedverordening Doetinchem, zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 30 november 2011 wordt ingetrokken.

Artikel 22 Overgangsrecht

  • 1. De op grond van de onder artikel 21 ingetrokken Erfgoedverordening gemeente Doetinchem 2011 aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Aanvragen om vergunning die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de in artikel 21 ingetrokken verordening.

Artikel 23 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van bekendmaking.

Artikel 24 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Erfgoedverordening 2013gemeenteDoetinchem.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering

van 30 mei 2013,

griffier voorzitter