Beleidsnota plattelandswoningen

Geldend van 20-10-2015 t/m heden

Intitulé

Beleidsnota plattelandswoningen

Beleid met betrekking tot aanwijzing van plattelandswoningen in de gemeente Wijchen

1. Aanleiding

Op 10 juli 2012 is het wetsvoorstel ten aanzien van de plattelandswoning aangenomen door de eerste kamer [1]. Dit wetsvoorstel treedt per 1 januari 2013 in werking. Om op een goede wijze uitvoering te geven aan dit wetsvoorstel heeft de gemeente Wijchen beleid opgesteld wanneer zij zal overgaan tot aanwijzing van een plattelandswoning.

2. Achtergrond

Bijna alle agrarische bedrijven in Wijchen beschikken over één of twee (soms zelfs drie) bedrijfswoningen. Deze woningen zijn in het verleden planologisch mogelijk gemaakt om te voorzien in de behoefte van eigenaren en medewerkers om in de directe nabijheid van het agrarisch bedrijf te verblijven. Als gevolg van automatisering en modernisering in de agrarische sector worden bedrijfswoningen (met name tweede bedrijfswoningen) in een aantal gevallen overbodig. Deze woningen worden vervolgens verkocht aan personen die niet functioneel verbonden zijn aan het agrarisch bedrijf. Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “rustende boeren”. Dit zijn voormalige agrariërs die hun bedrijf verkocht hebben, maar zelf nog wel in de bedrijfswoning willen blijven wonen. In beide gevallen zou er binnen het huidige juridische kader sprake zijn van strijdig gebruik. Immers een derde/burger bewoont een bedrijfswoning, die eigenlijk alleen door eigenaren/ werknemers (zij die functioneel verbonden zijn) van het bedrijf mag worden bewoond. In beginsel is de gemeente verplicht hiertegen handhavend op te treden, hetgeen in het verleden in Wijchen ook is gebeurd.

Naast strijdig gebruik is er meestal ook sprake van beperking van de bedrijfsvoering van het achterblijvende agrarisch bedrijf. Immers tot op heden wordt bij de beoordeling van milieutechnische ontwikkelingsmogelijkheden gekeken naar het feitelijk gebruik en niet naar hetgeen planologisch is toegestaan. Dus op het moment dat een derde in een bedrijfswoning woont, is er niet alleen sprake van een “illegale” situatie, maar wordt ook het bedrijf waar de bedrijfswoning bij hoort én omliggende bedrijven beperkt in de ontwikkelingsmogelijkheden.

In het kader van de milieuvergunningverlening de woning immers als burgerwoning (het feitelijk gebruik ) aangemerkt en als zodanig beschermd. De wetgever heeft beoogd hier een einde aan te maken.

3. Het wetsvoorstel

Het wetsvoorstel (of eigenlijk een wijziging van de Wabo en een aantal aanverwante milieuwetten en regelingen) voorziet in de mogelijkheid om voormalige agrarische bedrijfswoningen door derden te laten bewonen. Om dit te regelen bevat het voorstel twee elementen. Het belangrijkste element is dat voormalige agrarische bedrijfswoningen niet langer worden beschermd tegen milieugevolgen van het (voormalige) bijbehorende bedrijf. Ook is voortaan het planologisch regime bepalend voor de bescherming tegen negatieve milieueffecten en niet langer het feitelijke gebruik.

De wet maakt het mogelijk om de voormalige bedrijfswoning specifiek als plattelandswoning aan te wijzen en deze vervolgens een lager beschermingsregime dan een reguliere burgerwoning toe te kennen, gelijk aan dat van een bedrijfswoning. De woning blijft juridisch gezien onderdeel van de inrichting (het agrarisch bedrijf) waardoor ook omliggende bedrijven niet extra belemmerd worden door de aanwijzing.

4. Het feitelijke gevolg

De oplettende lezer heeft wellicht al in de gaten dat hier eigenlijk sprake is van een “juridisch trucje”. De wetgever wil voorkomen dat toetsing aan het feitelijke gebruik leidt tot beperking van ontwikkelingsmogelijkheden van het eigen- en omliggende bedrijven. Daarom is bepaald dat voortaan de planologische status de basis is voor de milieutechnische toetsing. Tegelijk geeft de wetgever de gemeente een handvat om een voormalige agrarische bedrijfswoning een status te geven die burgerbewoning mogelijk maakt zonder dat deze de eigenen omliggende bedrijven in de ontwikkelingsmogelijkheden beperkt.

Planologisch blijft er sprake van een bedrijfswoning.

Concreet betekent dit dat de voormalige bedrijfswoning door derden bewoond kan worden of blijven, zonder dat hierdoor omliggende bedrijven worden beperkt. Maar tegelijk betekent dat dus ook dat die woningen te maken kunnen krijgen met hogere milieuhinder dan reguliere burgerwoningen!

5. Het beleid van de gemeente Wijchen

De gemeente Wijchen heeft een goed woon- en leefklimaat van haar inwoners hoog in het vaandel staan. Dit is één van de belangrijkste uitgangspunten van haar structuurvisie. Daarom willen we niet overal zomaar plattelandswoningen toestaan. Bewoners en kopers van een plattelandswoning verdienen immers ook een goed woon- en leefklimaat.

Dit woon- en leefklimaat wordt onder andere bepaald door de mate van blootstelling aan:

  • Geurhinder

  • Stofhinder

  • Geluidhinder

  • Gevaarlijke stoffen

Ook speelt nadrukkelijk het aspect van dierziektes (zogenaamde zoönoses)

Voorkomen moet worden dat er onleefbare situaties ontstaan, of situaties die niet passen bij het beoogde gebruik van de plattelandswoning.

Een bedrijfsvoerder heeft de mate van hinderproductie veelal zelf in de hand en kan sturen in de bedrijfsvoering. De bewoner van de plattelandswoning kan dat niet. En wat als er een dierziekte uitbreekt en een bedrijf moet in quarantaine? Hoe gaat dat dan met de plattelandswoning en het welzijn van haar bewoners? Om een goed woon- en leefklimaat te borgen heeft de gemeente Wijchen in haar geur- en geluidbeleid gekozen om de wettelijk geldende normen over te nemen. Dit betekent een maximale geurbelasting van 8 odeureenheden bij intensieve veehouderijen, een vaste afstand van minimaal 50 m bij overige agrarische bedrijven en een maximale geluidbelasting van 50 dBa (etmaalwaarde). Deze normen gelden ook voor plattelandswoningen.

We dienen ons daarnaast goed te realiseren dat het wetsvoorstel in feite alleen de “juridische” hinder wegneemt, niet de feitelijke hinder.

Indien de verstandhouding tussen bedrijfsvoerder en plattelandswoningbewoner verslechtert, kan niet worden voorkomen dat er weerstand ontstaat tegen de bedrijfsvoering of verdere bedrijfsontwikkeling van zowel het achterblijvende bedrijf als omliggende bedrijven. Het veroorzaken van hinder kan immers nog steeds privaatrechtelijk worden aangevochten als zijnde onrechtmatige daad. Bij veelvuldige aanwijzig van plattelandswoningen is een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheid van de agrarische sector dus niet uitgesloten. Zorgvuldigheid is derhalve geboden.

5.1 Bescherming tegen milieuhinder

Het uitgangspunt van het beleid van de gemeente Wijchen is dat de plattelandswoningen dezelfde bescherming verdienen als reguliere burgerwoningen. Een aanvraag om een plattelandswoning zal hier als eerste aan getoetst worden. Het ligt in de lijn der verwachting dat een voormalige bedrijfswoning bij een akkerbouwbedrijf eerder voor het predicaat plattelandswoning in aanmerking komt dan een woning op 10 meter van een varkensstal.

De concrete toetsingskaders kunnen zijn:

  • Om wat voor type agrarisch bedrijf gaat het (akkerbouw of veeteelt, intensief of niet intensief, soort dieren)?

  • Wat is de afstand tot bedrijfsactiviteiten en bedrijfsbebouwing (opslagloods op 50 meter of varkensschuur op 10 meter) en hoe is deze geborgd (aanpassing bouwblok)?

  • Hoe ziet de fysieke relatie er uit, wat zijn de mogelijkheden tot afscheiding/afscherming en is er sprake van autonomie in gebruik (haag, sloot, eigen (calamiteiten)ontsluiting e.d.)?

  • Wat is de leeftijd en technische staat van het bedrijf (modern bedrijf met best beschikbare technieken of oude open stallen)?

5.2 Ruimtelijke inpassing

Niet alleen milieutechnische aspecten spelen een rol bij de afweging om een plattelandswoning toe te staan. Ook ruimtelijke ordening, landschappelijke inpassing en duurzaam toekomstig gebruik spelen een belangrijke rol.

Een van de belangrijkste aandachtspunten is dat agrarische erven waarop niet gewoond wordt, vaak een minder fraaie ruimtelijke uitstraling hebben dan huiskavels.

Huiskavels (dus een agrarisch bedrijf waarbij ook gewoond wordt) moeten voor de gebruiker ook een prettige woonomgeving vormen.

Beheer, onderhoud en uitstraling van het erf heeft hier vaak een hogere prioriteit dan bij bedrijfskavels zonder woning. Bovendien is er op huiskavels meer toezicht, bijvoorbeeld tegen vandalisme of criminaliteit.

5.3 Andere beleidsmatige aspecten

Een ander aspect dat speelt bij de aanwijzing van een plattelandswoning is de vraag wat er gebeurd als er in de toekomst opnieuw behoefte of noodzaak voor een (of een tweede) bedrijfswoning ontstaat.

We willen niet een ongebreidelde groei van woningen in het buitengebied.

Dus als we weten dat een (tweede) bedrijfswoning noodzakelijk is, dan zal er niet snel overgegaan worden tot aanwijzing van een plattelandswoning. Het gevaar van een vicieuze cirkel van afsplitsen-aanvragen-afsplitsen ligt dan bovendien op de loer.

Daarnaast speelt de verhouding tot het functieveranderingbeleid.

Momenteel kent het bestemmingsplan buitengebied een regeling om op het moment dat er sprake is van bedrijfsbeëindiging, de bestemming van een agrarisch perceel te wijzigen naar woondoeleinden. Indien sanering van VAB’s aan de orde is, kan er verevening plaatsvinden, bijvoorbeeld door een grotere oppervlakte aan bijgebouwen toe te staan, of de mogelijkheid voor de realisatie van een extra woning.

In iedergeval verdwijnt er een agrarisch bouwblok en vindt er een landschappelijke verbetering plaats door sanering van de VAB’s. Bij toewijzing van een plattelandswoning is dat niet het geval. Wellicht wordt een agrarisch bedrijf tegen beter weten in, in stand gehouden in plaats van gesaneerd. We zullen ons er derhalve van moeten vergewissen dat er een levensvatbaar bedrijf achterblijft bij toewijzing van een plattelandswoning. Zo niet, dan ligt functieverandering meer voor de hand.

6. Verankering van de plattelandswoning.

Aanwijzing van een plattelandswoning vindt plaats door middel van een bestemmingsplanwijziging. De plattelandswoning blijft een agrarische bestemming behouden maar krijgt een specifieke aanduiding.

Door te kiezen voor dit instrument in plaats van omgevingsvergunning/projectafwijkingsbesluit (art 2.12 lid 1 sub a-3 Wabo), wordt een plattelandswoning ook echt geduid op de plankaart. Er kan geen misverstand over de aanwijzing ontstaan. Bovendien kunnen eventuele andere maatregelen/aanpassingen direct meegenomen worden. Denk bijvoorbeeld aan de aanpassing van een bouwblok om voldoende afstand tot de plattelandswoning te borgen, of het opnemen van een afschermde voorziening. Bovendien zijn de leges voor een wijzigingsbevoegdheid lager dan een projectafwijkingsbesluit.

7. Concreet toetsingskader

Het kader voor de aanwijzing van de plattelandswoning ziet er als volgt uit:

De gemeenteraad kan ten behoeve van de aanwijzing van een plattelandswoning het bestemmingsplan wijzigen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    Er dient sprake te zijn van een goed woon- en leefmilieu. Deze dient in iedergeval niet minderwaardig te zijn dan die van reguliere burgerwoningen in het buitengebied. Van een goed woon- en leefklimaat is in ieder geval sprake indien:

    • i.

      De geurbelasting lager is dan 8 odeureenheden in geval van intensieve agrarische bedrijven;

    • ii.

      De afstand tot de agrarische bedrijfsactiviteiten groter is dan 50 m in geval van niet overige agrarische bedrijven;

    • iii.

      Een maximale geluidbelasting van 50 dBa (etmaalwaarde) van bedrijfslawaai.

  • b.

    Het achterblijvende bedrijf dient een economisch levensvatbaar bedrijf te zijn, hetzij zelfstandig, hetzij al onderdeel van een ander agrarisch bedrijf;

  • c.

    Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van zowel de plattelandswoning als van het bedrijfsperceel;

  • d.

    De aanwijzing mag niet leiden tot aanvraag van nieuwe 1e, 2e of 3e bedrijfswoning op enige termijn. De plattelandswoning behoud zijn agrarische bestemming;

  • e.

    Indien bedrijfsbeëindiging meer voor de hand ligt dan aanwijzing van een plattelandswoning, moet er gebruik gemaakt worden van de wijzigingsbevoegdheid in de bestemming Wonen.

8. Hardheidsclausule

Het gemeentebestuur kan hetgeen bepaald in deze beleidsnotitie buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze regeling beoogd te beschermen, zal leiden tot onbillijkheid van overwegende aard.

De in deze beleidsnota genoemde criteria geven aan in welke gevallen er in ieder geval sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Indien deze normen niet gehaald worden, maar er toch argumenten bestaan om een verzoek niet af te wijzen, kan afgeweken worden van deze normen indien het niet aannemelijk is dat er gezondheidsrisico’s te verwachten zijn en er dus sprake is van een (minimaal) aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit zal per geval worden beoordeeld aan de hand van de specifieke omstandigheden van het geval.

Voetnoot

[1]

Wet 'wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen (plattelandswoningen)' (kamerstukken II, 2011-2012, 33 078).