Regeling vervallen per 08-06-2023

Keur Waterschap Rijn en IJssel 2009

Geldend van 22-12-2009 t/m 07-06-2023

Intitulé

Keur Waterschap Rijn en IJssel 2009

Volledige tekst van de Keur Waterschap Rijn en IJssel 2009

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze keur en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

a. bergingsgebied: een krachtens de Wet ruimtelijke ordening voor waterstaatkundige doeleinden bestemd gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat dient ter verruiming van de bergingscapaciteit van een of meer watersystemen en ook als bergingsgebied op de legger is opgenomen;

b. bestuur: het college van dijkgraaf en heemraden van waterschap Rijn en IJssel;

c. bronbemaling: het onttrekken van grondwater ten behoeve van het uitvoeren van bouwactiviteiten of ontgravingen;

d. grondwater: water dat vrij onder het aardoppervlak voorkomt met de daarin aanwezige stoffen, voor zover het waterschap door de Wet met het beheer over dat grondwater is belast;

e. infiltreren van water: water in de bodem brengen ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

f. kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone: de zone behorend tot-, onderscheidenlijk langs waterstaatswerken, onderscheidenlijk langs de beschermingszone, die als zodanig in de legger is aangegeven, waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens deze keur van toepassing zijn;

g. kunstwerk: (waterstaatkundig) bouwwerk dat van belang is voor de functie die waterstaatswerken hebben, dan wel uit anderen hoofde behoort tot of gelegen is in, op, over of onder een waterstaatswerk;

h. legger: legger bedoeld in artikel 5.1 van de Wet en/of in artikel 78 tweede lid van de Waterschapswet;

i. lozen: het door middel van een werk brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam;

j. onttrekken: onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of van grondwater door middel van een onttrekkingsinrichting;

k. onttrekkingsinrichting: werk, bestemd voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam of van grondwater, waarbij onttrekkingsinrichtingen die een samenhangend geheel vormen, als één onttrekkingsinrichting worden aangemerkt;

l. oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water met de daarin aanwezige stoffen, alsmede de bijbehorende waterbodem en oevers, flora en fauna;

m. profiel van vrije ruimte: de ruimte ter weerszijden van en boven een primaire of regionale waterkering die naar het oordeel van de beheerder nodig is voor toekomstige verbeteringen aan de waterkering en als zodanig in de legger is aangegeven;

n. watergang: oppervlaktewaterlichaam met bijbehorende onderhoudsstroken, kaden en kunstwerken in de legger en keurkaart, bedoeld in artikel 5.2 ook genoemd: waterstaatswerk/kernzone

o. waterkering: kunstmatige hoogte, (gedeelten van) natuurlijke hoogten of hoge gronden met kunstwerken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben, te onderscheiden in:

1. primaire waterkeringen: de primaire waterkeringen, bedoeld in artikel 1.1 van de Wet;

2. regionale waterkeringen: de waterkeringen aangewezen ingevolge artikel 2.1 van de Waterverordening waterschap Rijn en IJssel;

3. zomerkaden: de kaden als zodanig aangeduid op de kaart, bedoeld in artikel 5.2;

p. watersysteem: samenhangend geheel van één of meer oppervlaktewaterlichamen met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken en grondwaterlichamen;

q. waterstaatswerk: oppervlaktewaterlichaam en bergingsgebied met bijbehorende kaden, waterkering, kunstwerk en bijbehorende onderhoudsstroken, dat als zodanig of als kernzone in de legger is aangegeven, tenzij dat werk is vrijgesteld van de opneming in de legger als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet, dan wel dat, als de vaststelling van de legger nog niet heeft plaatsgevonden, op de in artikel 5.2 bedoelde kaart is aangegeven;

r. watervergunning: vergunning als bedoeld in de Wet;

s. werken: alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies met toebehoren;

t. Wet: Waterwet.

Artikel 1.2 Hoofdelijke aansprakelijkheid

1. De verplichtingen ingevolge deze keur berusten op de eigenaar van gronden.

2. Wanneer die gronden met een beperkt recht zijn bezwaard, dan wel krachtens persoonlijk recht in gebruik zijn gegeven, berusten de verplichtingen ingevolge deze Keur ook op de beperkt gerechtigden en in geval sprake is van een persoonlijk gebruiksrecht op de gebruikers.

3. Voor de nakoming van de in deze keur aan de eigenaar opgelegde verplichtingen is ieder van de in het tweede lid genoemde gerechtigden, alsmede de eigenaar hoofdelijk aansprakelijk.

Hoofdstuk 2 Beheer van Waterstaatswerken

Gebodsbepalingen

Artikel 2.1 Afrasteringen

1.De eigenaren van gronden, die gebruikt worden voor het houden van dieren, welke gronden zijn gelegen aan waterstaatswerken, kunnen door het bestuur verplicht worden langs hun gronden een voldoende kerende afrastering aan te brengen.

2. Het bestuur kan algemene regels stellen omtrent afrasteringconstructies en wijze van plaatsing.

Artikel 2.2 Waterkerende afsluitmiddelen

1. De eigenaren van in waterkeringen voorkomende waterkerende afsluitmiddelen kunnen door het bestuur verplicht worden deze terstond te sluiten.

2. De middelen bestemd tot afsluiting van waterkerende afsluitmiddelen in waterkeringen dienen door de eigenaren in goede staat te worden gehouden en zo vaak als dat door het bestuur nodig wordt geacht, te worden getoond en bij wijze van proef te worden aangebracht.

Onderhoud aan waterstaatswerken

Artikel 2.3 Onderhoudsplicht

Onderhoudsplichtig zijn diegenen, die in de legger tot het plegen van gewoon en / of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken zijn aangewezen.

Onderhoud aan waterkeringen

Artikel 2.4 Gewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van waterkeringen dragen zorg voor een goede toestand van de waterkeringen door het bestrijden van schadelijk wild, het herstellen van geringe beschadigingen en het in stand houden van de grasmat, andere bekleding en constructies, dienstig aan de waterkering.

Artikel 2.5 Buitengewoon onderhoud

1. De onderhoudsplichtigen van waterkeringen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

2. Buitengewoon onderhoud mag niet worden uitgevoerd in de periode van 15 oktober tot 15 maart.

Artikel 2.6 Kunstwerken en werken

De onderhoudsplichtigen van kunstwerken en / of werken die in, op, aan of boven de kernzone van waterkeringen of de beschermingszone zijn aangebracht en (mede) een waterkerende functie hebben, zijn verplicht deze waterkerend te houden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

Onderhoud aan watergangen

Artikel 2.7 Gewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van watergangen zijn verplicht tot:

a. het in stand houden van die watergangen;

b. het onderhouden van begroeiingen, dienstig aan de waterhuishoudkundige functies die aan die oppervlaktewaterlichamen zijn toegekend;

c. het maaien van overbodige begroeiing,het verwijderen van afval en bestrijden van schadelijk wild.

Artikel 2.8 Buitengewoon onderhoud

De onderhoudsplichtigen van watergangen zijn verplicht tot instandhouding daarvan overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

Artikel 2.9 Kunstwerken en werken

De onderhoudsplichtigen van kunstwerken en/of werken die in, op, aan of boven watergangen of de beschermingszone zijn aangebracht en (mede) dienstig zijn aan de waterhuishoudkundige functies, die aan die oppervlaktewaterlichamen zijn toegekend, zijn verplicht deze werken te onderhouden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

Onderhoud aan kaden langs bergingsgebieden

Artikel 2.10 Kaden langs bergingsgebieden

De onderhoudsplichtigen van kaden langs bergingsgebieden en van kunstwerken en/of werken die in, op, aan of boven die kaden zijn aangebracht zijn verplicht de kaden en werken te onderhouden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie.

Hoofdstuk 3. Handelingen in het watersysteem

Artikel 3.1 Watervergunning kernzone, beschermingszone, buiten-beschermingszone en profiel van vrije ruimte van waterstaatswerken

Kernzone waterstaatswerken

1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de kernzone van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder:

a. werken aan te brengen, te hebben of te verwijderen;

b. opgaande (hout)beplantingen aan te brengen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te beschadigen of te verwijderen;

c. werkzaamheden te verrichten;

d. stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben op andere dan de daarvoor bestemde plaatsen;

e. activiteiten te houden op andere dan daarvoor aangewezen plaatsen;

f. buiten verharde wegen met rij- en voertuigen, dan wel met een rij- of lastdier te rijden dan wel vee te drijven;

g. zich anders dan als rechthebbende te bevinden indien dat vanwege het bestuur op een voor het publiek kenbare wijze is aangegeven.

Kernzone waterstaatswerk bestaande uit watergang

2. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de kernzone van een watergang:

a. de waterstand op een peil te brengen of te houden, anders dan het peil dat door het waterschap voor het betreffende peilgebied is vastgesteld of dat normaal wordt aangehouden;

b. anders dan op daartoe kennelijk ingerichte plaatsen vaartuigen of vlotten af te meren, te laden, te lossen of daarmee ligplaats te nemen of te hebben, tenzij in verband met door het bestuur toegestane activiteiten en handelingen;

c. te varen met voer- of vaartuigen die door mechanische middelen worden aangedreven.

Kernzone waterstaatswerk bestaande uit waterkering

3. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in de kernzone van een waterkering:

a. bemesting toe te passen;

b. dijkbekledingen te beschadigen;

c. dieren anders dan schapen te brengen en te hebben op andere dan daarvoor bestemde plaatsen.

Beschermingszone waterstaatswerken

4. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van de beschermingszone van een waterstaatswerk door anders dan in overeenstemming met de functie daarin of daarop:

a. werken aan te brengen, te hebben of te verwijderen;

b. opgaande (hout)beplantingen aan te brengen of te behouden, dan wel aanwezige (hout)beplantingen te verwijderen;

c. werkzaamheden te verrichten.

Buitenbeschermingszone waterstaatswerk bestaande uit waterkering

5. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in, op, onder of boven de buitenbeschermingszone:

a. afgravingen en seismische onderzoeken te verrichten;

b. werken met een overdruk te plaatsen en te hebben;

c. explosiegevaarlijk materiaal of explosiegevaarlijke inrichtingen te hebben.

Profiel van vrije ruimte waterstaatswerk bestaande uit waterkering

6. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur in, op, boven of onder het profiel van vrije ruimte:

a. werken aan te brengen of te behouden;

b. (opgaande hout)beplantingen aan te brengen of te behouden.

Artikel 3.2 Algeheel verbod bij calamiteiten

1. In geval van grote schaarste of overvloed aan water, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in ongerede raken van een waterstaatswerk, dan wel indien zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het bestuur zo nodig in afwijking van verleende vergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:

a. water te lozen in of te ontrekken aan oppervlaktewaterlichamen;

b. grondwater te onttrekken of water te infiltreren.

2. Zodra het bestuur het verbod krachtens het eerste lid niet langer noodzakelijk acht, maakt het onverwijld de intrekking van het verbod bekend.

Artikel 3.3 Watervergunning lozen van water in een oppervlaktewaterlichaam

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur water te lozen in een oppervlaktewaterlichaam, indien:

a. de hoeveelheid water meer dan 250 m3 per uur bedraagt;

b. de hoeveelheid water meer dan 25% bedraagt van de ontwerpcapaciteit van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam, met dien verstande dat geen vergunning is vereist, indien de hoeveelheid water minder bedraagt dan 10 m3 per uur;

Artikel 3.4 Meldplicht lozen van water in een oppervlaktewaterlichaam

Voor zover er geen vergunningplicht geldt ingevolge artikel 3.3 doet degene, die water loost in een oppervlaktewaterlichaam, daarvan melding aan het bestuur, indien de hoeveelheid te verplaatsen water meer dan 1 m³ per uur bedraagt.

Artikel 3.5 Watervergunning onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur meer dan 1 m³ per uur water te onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.6 Watervergunning onttrekken van grondwater en infiltreren van water

1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuur:

a. grondwater te onttrekken;

b. water in de bodem te infiltreren.

2. Geen vergunning krachtens het vorige lid is vereist, indien het betreft het onttrekken van grondwater uitsluitend voor:

a. grondwatersanering, indien de pompcapaciteit niet meer bedraagt dan 1 m³ per uur;

b. beheersmaatregelen voor een grondwaterverontreiniging, indien de pompcapaciteit niet meer bedraagt dan 5 m³ per uur;

c. overige doeleinden, indien de pompcapaciteit niet meer bedraagt dan 10 m³ per uur.

3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid bestaat wel een vergunningplicht ten aanzien van de in dat lid aangeduide onttrekkingen, ongeacht de te onttrekken hoeveelheid grondwater, die plaatsvinden op een diepte van meer dan 50 meter beneden het maaiveld in het gebied van het waterschap dat gelegen is binnen de grenzen van de gemeente Deventer.

Artikel 3.7 Meldplicht onttrekken grondwater

1. Voor zover er geen vergunningplicht geldt ingevolge artikel 3.6 doet degene die grondwater onttrekt, daarvan melding aan het bestuur indien de onttrokken hoeveelheid water meer dan 50.000 m³ per kalenderjaar bedraagt.

2. Artikel 6.11, eerste lid van het Waterbesluit is slechts van toepassing, voor zover deze voortvloeit uit het eerste lid en uit artikel 3.13, tweede lid.

Artikel 3.8 Nadere regels met betrekking tot meldplichten

Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de meldplicht ingevolge artikel 3.4, 3.7 en 3.13, tweede lid.

Artikel 3.9 Meet- en registratieplicht

1. Het bestuur kan de meldplichtige krachtens artikel 3.4, 3.7 en 3.13, tweede lid de verplichting opleggen de waterhoeveelheden te meten, gegevens daarover te registreren en daarvan opgave te doen.

2. Het bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze van meten, registreren en het doen van opgave.

3. De verplichtingen ingevolge artikel 6.11, tweede en vierde lid van het Waterbesluit, zijn slechts van toepassing voor zover de onttrekking van grondwater of de infiltratie van water vergunningplichtig is dan wel voor zover het bestuur de verplichting heeft opgelegd de waterhoeveelheden te meten, gegevens daarover te registreren en daarvan opgave te doen, door toepassing van het eerste lid.

Artikel 3.10 Watervergunning drainage

Het is verboden zonder vergunning van het bestuur drainage aan te leggen met het oog op de ontwatering van gronden met dien verstande dat geen vergunningplicht geldt voor gemeenten bij de uitoefening van de gemeentelijke taak ingevolge artikel 3.5 en artikel 3.6 van de Wet.

Artikel 3.11 Vrijstelling watervergunningplicht voor beheershandelingen

Geen vergunning krachtens artikel 3.1, 3.3, 3.5, 3.6, eerste lid of 3.10 is vereist voor handelingen die plaats hebben door of in opdracht van het bestuur ten behoeve van het aan het waterschap op grond van artikel 2 van de Waterschapswet opgedragen taken.

Artikel 3.12 Zorgplicht

1. Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan inbreuk kan worden gemaakt op door het waterschap in het kader van zijn beheer uitgevoerde maatregelen in het watersysteem, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem verwacht mogen worden, ten einde die inbreuk te voorkomen, dan wel indien daarvan reeds sprake is, al het mogelijke te doen om de gevolgen daarvan zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de inbreuk het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.

2. Degene die handelingen verricht als bedoeld in het vorige lid en daarbij kennis neemt van een inbreuk die door die handelingen wordt veroorzaakt, meldt die inbreuk en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen, zo spoedig mogelijk aan het de bestuur. 3. Het bestuur kan aanwijzingen geven over die maatregelen.

Artikel 3.13 Algemene regels

1.Het bestuur kan voor het verrichten van handelingen als bedoeld in artikel 3.1, 3.3, 3.5, 3.6, eerste lid of 3.10 algemene regels vaststellen, welke kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht, dan wel een algeheel verbod voor het verrichten van die handelingen.

2. Bij regeling krachtens het voorgaande lid, kan de verplichting worden opgelegd handelingen te melden, metingen uit te voeren, gegevens te registreren en daarvan opgave te doen aan het bestuur.

Hoofdstuk 4 Toezicht en handhaving

Artikel 4.1 Schouw

1. Door of namens het bestuur kan schouw worden gevoerd over de waterstaatswerken volgens een door dat bestuur vast te stellen schema.

2. Het bestuur kan indien het zulks nodig acht besluiten een extra schouw te voeren.

3. Het bestuur stelt de datum van de schouw vast en maakt die tenminste twee weken tevoren bekend door kennisgeving ervan in een dag-, nieuws- of huis aan huisblad, dan wel op andere geschikte wijze.

4. De in het derde lid voorgeschreven bekendmaking kan in spoedeisende gevallen voor de aanvang van een extra schouw worden vervangen door een persoonlijke mededeling. Daarbij kan met een kortere termijn dan genoemd in het derde lid worden volstaan.

Artikel 4.2 Aanwijzing toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze Keur zijn belast de daartoe door het bestuur aangewezen ambtenaren of andere personen.

Artikel 4.3 Strafbepalingen

1. Overtreding van de bepalingen van deze Keur en de daarop gebaseerde regelgeving wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als genoemd in artikel 23 Wetboek van strafrecht, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

2. Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de overtreder wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5.1 Vergunningen

1. Een vergunning of ontheffing verleend vóór inwerkingtreding van deze Keur voor een ingevolge deze keur vergunningplichtig handelen, wordt geacht ingevolge deze Keur te zijn verleend.

2. Voor al hetgeen vóór de inwerkingtreding van deze keur rechtmatig tot stand is gebracht, wordt geacht vergunning ingevolge deze Keur te zijn verleend.

Artikel 5.2 Keurkaart

1. Voor waterstaatswerken waarvoor krachtens artikel 5.1 van de Wet de vaststelling van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, worden de ligging en indien mogelijk vorm, afmetingen en constructie van de betrokken waterstaatswerken aangegeven op een kaart, voor zover het betreft de watergangen met bijbehorende dwarsprofielen.

2. De daarbij aangegeven grenzen bepalen de toepassing van de verbodsbepalingen bedoeld in deze Keur.

Artikel 5.3 Onderhoud aan waterstaatswerken

1. Voor waterstaatswerken, waarvoor bij of krachtens artikel 78, tweede lid, Waterschapswet, het vaststellen van een legger is voorgeschreven, maar waarvoor vaststelling nog niet heeft plaatsgehad, is de onderhoudsplicht als volgt geregeld:

Voor primaire waterkeringen en de regionale waterkering die Tuindorp (gemeente Rijnwaarden) beschermt en de daarbij behorende waterkerende kunstwerken, berust het gewoon onderhoud en het buitengewoon onderhoud bij het waterschap; voor de overige regionale waterkeringen en zomerkaden berust het gewoon onderhoud bij de eigenaren van de (gedeelten van) waterkeringen en het buitengewoon onderhoud bij het waterschap;

Voor watergangen die vermeld staan op de kaart ingevolge artikel 5.2, eerste lid en kaden langs bergingsgebieden berust het gewoon en buitengewoon onderhoud bij het waterschap met uitzondering van de onderhoudsstroken die niet bij het waterschap in eigendom zijn; Voor de overige watergangen berust het gewoon en buitengewoon onderhoud bij de aangrenzende eigenaren;

Voor overige in waterstaatswerken gelegen kunstwerken en/of werken rust de verplichting tot onderhoud op diegene, die daartoe wettelijk of krachtens overeenkomst verplicht is, op degene die het kunstwerk heeft aangelegd, op degene die vanouds in het onderhoud heeft voorzien, of op de eigenaar en wel in deze volgorde steeds op de volgende bij gebreken van de voorgaande.

2. De onderhoudsplichtigen bedoeld in het eerste lid, zijn verplicht tot instandhouding van de waterstaatswerken en kunstwerken overeenkomstig hun functie.

Artikel 5.4 Inwerkingtreding

Deze keur treedt in werking op 22 december 2009. Op die datum worden de tot dan toe geldende keur voor de watergangen/waterhuishouding en de keur op de waterkeringen van Waterschap Rijn en IJssel ingetrokken.

Artikel 5.5 Citeertitel

Deze keur wordt aangehaald als: Keur Waterschap Rijn en IJssel 2009.

Toelichting op de Keur Waterschap Rijn en IJssel 2009

Toelichting - wettelijke achtergrond

Inleiding

Deze keur is gebaseerd op de Waterschapswet, de Waterwet, het Waterbesluit, de Waterregeling en de provinciale Waterverordening. De nieuwe keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet in 2009. Door de invoering van de Waterwet verschuiven de bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder verandert het juridisch instrumentarium van de waterbeheerders.

De Waterschapswet (artikel 78) verleent de waterschappen de bevoegdheid om verordeningen vast te stellen. De keur is een verordening opgesteld ten behoeve van het uitoefenen van waterschapstaken in het regionale waterbeheer. De Waterwet gaat er vanuit dat waterschappen in hun verordeningen ook gaan werken met algemene regels die een algeheel verbod dan wel vrijstellingen van de verboden inhouden. De keur ziet op de uitoefening van het regionale waterbeheer. In deze keur wordt er van uitgegaan dat in provinciale verordeningen geen gebods-en verbodsbepalingen voorkomen betreffende de waterstaatswerken in beheer bij het waterschap. Het waterschap streeft overeenkomstig de geldende visie van alle overheden naar minder regels en minder administratieve lasten voor burgers en bedrijven. Dit krijgt in de keur vorm door een vereenvoudiging van regelgeving en het werken met meer algemene regels, waarbij vergunningverlening indien mogelijk vermeden wordt.

De waterkwaliteitszorg is in deze keur geen onderwerp van regeling waar het betreft de regulering van lozingen van schadelijke of verontreinigende stoffen op een oppervlaktewaterlichaam met het oog op de bescherming van de fysisch/chemische waterkwaliteit. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Waterwet regelen dit nagenoeg uitputtend en laten derhalve weinig ruimte voor aanvullende regeling op decentraal niveau.

Waterschappen worden met de inwerkingtreding van de Waterwet op het terrein van het grondwater bevoegd, behoudens de onttrekkingen van grondwater ten behoeve van industriële toepassingen, als de onttrokken hoeveelheid water meer dan 150.000 m3 per jaar bedraagt, onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening en bodemenergiesystemen. De regulering van die onttrekkingen blijft een bevoegdheid van de provincies.

Uitgangspunt is dat de waterstaatswerken (kernzones) en de beschermingszones qua omvang zijn aangegeven in de legger, dan wel in ieder geval op kaarten (artikel 5.1 van de Waterwet).

Nieuwe systematiek van de keur als gevolg van de Waterwet

De verbodsbepalingen zijn algemeen geformuleerd. Aan het bestuur (het college van dijkgraaf en heemraden) wordt de bevoegdheid gegeven regels te stellen (artikel 3.13), met als gevolg dat keurbepalingen geen toepassing vinden (vrijstellingen) dan wel dat algehele verboden gelden, in die zin dat waar een absoluut verbod geldt, er geen mogelijkheid is een vergunning te verlenen (artikel 3.13 van de keur). Aan de houder van een vergunning kan ingevolge de Waterwet de verplichting worden opgelegd financiële zekerheid te stellen voor de bekostiging van de verwijdering van het op grond van de vergunning aangebrachte werk na de beëindiging van het gebruik daarvan. Voorts bestaat de mogelijkheid een voorschrift aan de vergunning te verbinden op grond waarvan de houder van een vergunning een financiële zekerheid stelt met het oog op het compenseren van de nadelige gevolgen van het vergunde handelen voor het watersysteem.

Bepalingen die dat mogelijk maken, behoeven nu niet meer in de keur zelf te worden opgenomen, omdat artikel 6.16 van de Waterwet daarin voorziet. Hetzelfde geldt voor het verzoek om schadevergoeding door een derde (artikel 7.11) van de Waterwet).

Beleid en beleidsregels voor toepassing van de keur

De bepalingen in de keur dienen te worden toegepast met inachtneming van het geldende beleid. Het in het beheerplan van het waterschap verwoorde beleid is gericht op een verscheidenheid van functies (ecologie, landbouw, cultuurhistorie etc.) en is bepalend bij de uitvoering van de keur door het waterschap. In concreto betekent dit dat als een beek ingevolge het beheerplan een ecologische functie heeft, een vergunningaanvraag die bij inwilliging daarvan tot gevolg heeft dat die functie verdwijnt dan wel wordt ondermijnd, geweigerd zal worden. De waterstaatkundige functie van de beek (in dit voorbeeld de ecologische) verzet zich tegen de inwilliging van de aanvraag. Voor de toepassing van de keur kan het waterschapsbestuur beleidsregels vaststellen die richting gevend zijn voor de vergunningverlening en waarnaar ter motivering van de besluiten kan worden verwezen en waarvan slechts gemotiveerd kan worden afgeweken (Titel 4.3 Awb).

Niet langer een vergunning voor de eigen dienst

In die gevallen waarin het waterschap optreedt als een ‘derde’ (bijvoorbeeld als het een nieuw kantoorgebouw aanlegt in de beschermingszone van een primaire waterkering), heeft het voor de uitvoering van verboden handelingen een vergunning nodig, net zoals die derde. De in de keur vermelde verboden zijn echter niet van toepassing op handelingen, werken, werkzaamheden en gedragingen ten behoeve van het herstel van, onderhoud of buitengewoon onderhoud aan waterstaatswerken, die door het waterschap als beheerder worden verricht. De in de keur gestelde bepalingen over het brengen van en onttrekken van water uit oppervlaktewater of onttrekken van grondwater ter uitvoering van de Waterwet (hoofdstuk 6) zijn eveneens normale beheersactiviteiten van de beheerder. Een beheerder verricht dergelijke activiteiten. Indien het waterschap als beheerder evenwel nieuwe werken uitvoert of wijzigingen aanbrengt in bestaande waterstaatswerken, waardoor de legger wijzigt, stelt het bestuur een projectplan vast, als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet. Het heeft geen vergunning nodig van zichzelf, zie artikel 3.11 van de keur. Zo’n projectplan doorloopt één van de procedures van tot stand komen uit de Algemene wet bestuursrecht, zodat de rechtsbescherming van derden is gewaarborgd. Op genoemde besluiten is bovendien ingevolge artikel 79 Waterschapwet de Inspraakverordening van het waterschap van toepassing. Het projectplan moet zodanig concreet zijn dat voor belanghebbenden duidelijk is wat voor hen de gevolgen zijn.

Keur en legger

Artikel 5.1 van de Waterwet vereist van de waterbeheerders dat zij voor hun waterstaatswerken leggers hebben, waarin de begrenzingen van die werken en de beschermingszones zijn vastgelegd. Hierdoor zijn de begrenzingen van de waterstaatswerken niet direct uit de keur af te lezen.

Naast de hierboven beschreven legger op grond van de Waterwet, schrijft de Waterschapswet de vaststelling van een zogenaamde onderhoudslegger voor, waarin onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen worden vermeld. Volgens de Memorie van Toelichting op de Waterwet bestaat de mogelijkheid tot het integreren van de beide leggers in één document / digitaal bestand. De leggerplicht van artikel 78 Waterschapswet is van een andere aard dan die van de Waterwet.

In de eerstgenoemde wet gaat het om de zgn. onderhoudslegger, dat wil zeggen een register van onderhoudsplichtigen of onderhoudsverplichtingen. De materie van de onderhoudslegger hoort niet thuis in de Waterwet, omdat het bij die leggerplicht gaat om de relatie van het waterschap met zijn ingezetenen/ingelanden. De onderhoudslegger registreert voor welke onderdelen van het watersysteem onderhoudsverplichtingen van kracht zijn, dat wil zeggen voor welke rechthebbenden (met private rechten op onroerende zaken die grenzen aan die onderdelen) deze verplichtingen gelden. Deze verplichtingen tot betaling in natura maken van oudsher onderdeel uit van het waterschapsbestel. Voor de goede orde zij vermeld, dat in waterschap Rijn en IJssel de onderhoudsplicht van watergangen die naar het oordeel van het waterschap moeten worden onderhouden, bij het waterschap berust en niet bij aangelande eigenaren. Ook het onderhoud van de primaire waterkeringen berust bij het waterschap.

Voor de vaststelling of wijziging van de keur is in de artikelen 79 en 80 Waterschapswet een aantal specifieke procedurevoorschriften gesteld dat op de vaststelling van de leggers op overeenkomstige wijze dient te worden toegepast. Dit komt de rechtsbescherming ten goede. Tegen het integreren van de leggers tot één legger-document bestaan geen bezwaren.

Watervergunning

Het systeem van watervergunningen vloeit voort uit de Waterwet. Deze wet biedt de mogelijkheid voor de waterbeheerder bij verordening nadere regels te stellen. Indien en voor zover de keur van het waterschap regulering bij beschikking (vergunning) introduceert, is ook sprake van een watervergunning. In geval van watervergunningen voor verschillende samenhangende handelingen (behorend bij hetzelfde initiatief) vindt samenloop van vergunningen plaats en wordt er één watervergunning afgegeven. De Waterwet voorziet bij samenloop in het gezag dat bevoegd is tot vergunningverlening, zie artikel 6.15 van de Waterwet. In principe wordt de vergunning dan verleend door het hoogste gezag.

Conserverende werking van de keur en profiel van vrije ruimte

Het is mogelijk om in de legger een profiel van vrije ruimte op te nemen hiermee wordt een toekomstig tracé van een waterstaatwerk beschermd. Dit is vooral voor primaire waterkeringen van belang. De Rechtbank Middelburg (Awb 07/3891, 29 januari 2008) oordeelde inzake de Keur van Waterschap Zeeuws Vlaanderen met een Nota begrenzingen, waarin keurzones en bebouwingscontouren waren aangeduid, dat de in de Wet op de ruimtelijke ordening aan provincie Zeeland gegeven bevoegdheid, onverlet laat de aan een waterschap gegeven bevoegdheid om in het belang van de waterstaatszorg voorzieningen te treffen. Deze voorzieningen betroffen het aangeven van bebouwingscontouren, contouren langs waterkeringen waarbinnen vooralsnog niet mag worden gebouwd. Deze contouren waren bepaald door uit te gaan van toekomstige klimaatscenario’s. De Rechtbank nam daarbij in aanmerking dat de conserverende werking kon worden opgeheven na belangenafweging in het concrete geval van een aanvraag om ontheffing door betreffende bedrijven. Deze uitspraak is van groot belang voor waterschappen die hun belangen bij een mogelijk toekomstig grondgebruik voor het verbeteren van hun watersystemen voor de (lange) toekomst veilig willen stellen.

Toelichting - keur Waterschap Rijn en IJssel, algemeen

Inleiding

Als op 22 december 2009 de Waterwet in werking treedt, moet ook de daarop afgestemde keur van waterschap Rijn en IJssel in werking treden. Naast de keur moeten voor een goede werking van de keur ook de zones langs de watergangen en waterkeringen, waarin de verbodsbepalingen van de keur gelden (opnieuw) worden vastgesteld. Dit gebeurt door het vaststellen van:

1. de legger van de primaire waterkeringen;

2. kaarten waarop de waterkeringen zijn aangegeven waarvoor (nog) geen legger wordt vastgesteld (met name regionale waterkeringen en zomerkades) als overgangsmaatregel;

3. geactualiseerde en verbeterde kaarten en dwarsprofielen van de watergangen als overgangsmaatregel;

4. algemene en nadere regels en regels inhoudende verplichtingen.

Waterstaatswerken

De keur is van toepassing op de waterstaatswerken. De term waterstaatswerk is gedefinieerd als ‘oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering, ondersteunend kunstwerk en bijbehorende onderhoudsstroken, dat als zodanig of als kernzone in de legger is aangegeven’. Het begrip ‘oppervlaktewaterlichaam’ heeft in de waterwet en de keur een andere betekenis dan die we gewend zijn te hanteren bij de kaderrichtlijn water. In de keur verstaan wij onder het begrip oppervlaktewaterlichaam al het oppervlaktewater inclusief de waterbodem, de oevers, de flora en de fauna.

Keur

Het waterschap heeft op dit moment twee keuren. De ‘keur voor de watergangen’ en de ‘keur op de waterkeringen’. Daarnaast heeft het waterschap nog de verordening: Nadere regels vaarwegbeheer Oude IJssel. De keuren zijn bijna 9 jaar geleden vastgesteld. De voorliggende keur komt in de plaats van de keur voor de watergangen/waterhuishouding en de keur op de waterkeringen van 21 september 2000 onderscheidenlijk 2 november 2000. Deze keuren zijn als gevolg van de introductie van de Waterwet niet meer goed bruikbaar. De inhoud en opbouw van de nieuwe keur zijn anders dan die van de keuren van 2000.

De opbouw van de keur is als volgt:

-hoofdstuk 1: begripsomschrijvingen en hoofdelijke aansprakelijkheid;

-hoofdstuk 2: gebodsbepalingen en onderhoudsverplichtingen (gedoogplichten zijn niet langer opgenomen, omdat de Waterwet nu in een gemoderniseerde redactie van alle gedoogplichten voorziet, die noodzakelijk zijn om als beheerder de regionale waterbeheertaken te kunnen uitvoeren);

-hoofdstuk 3: watervergunning en algemene regels voor het gebruik van waterstaatswerken, het lozen van water en ontrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen en het onttrekken en infiltreren van grondwater. Ook staan hier algehele verboden, meldplichten, meet- en registratieplichten en vrijstellingen;

-hoofdstuk 4: schouw, toezicht en handhaving;

-hoofdstuk 5: overgangs- en slotbepalingen.

De keur bevat kortweg gezegd verboden, geboden en strafbepalingen. De geboden hebben vooral betrekking op wat het onderhoud inhoudt.

De verboden hebben betrekking op handelingen in en om de watergangen en waterkeringen en op waterlozingen en -onttrekkingen. Voor handelingen die verboden zijn kan bij het waterschap een vergunning worden aangevraagd. Het woord ‘ontheffing’ verdwijnt in gevolge van de Waterwet. De strafbepalingen zijn geldboetes en hechtenis die kunnen worden opgelegd als de bepalingen van de keur worden overtreden.

Modelkeur van de Unie van Waterschappen

De Unie van waterschappen heeft in samenwerking met juridisch medewerkers van een aantal waterschappen een modelkeur opgesteld. Deze is in december 2008 door de Unie aangeboden aan de waterschappen, met de aanbeveling om hiervan alleen af te wijken als regionale omstandigheden daartoe aanleiding geven, volgens het credo: ‘uniformering waar dat kan en regionale afwijking waar dat moet’. De modelkeur waterschappen is als uitgangspunt gehanteerd.

Legger

Op grond van artikel 78 van de Waterschapswet dient - zoals hiervoor al vermeld is - het waterschap een legger vast te stellen waarin is vastgelegd wie, welk deel van het onderhoud van watergangen en waterkeringen uitvoert. Daarnaast dient op grond van artikel 5.1 van de Waterwet een legger vastgesteld te worden waarin de ligging, vorm, afmeting en constructie van de waterstaatswerken worden aangegeven. Onderdeel van deze legger zijn de zones waarin de verboden uit de keur gelden. De invoeringswet van de Waterwet geeft de waterschappen uitstel om te voldoen aan de leggerplicht. Als overgangsmaatregel kan gebruik gemaakt worden van keurkaarten. De provinciale waterverordening Rijn en IJssel die geldt voor het waterschap (in 2009 vastgesteld door twee provincie Gelderland en Overijssel), stelt enkele aanvullende eisen aan de inhoud van de legger. De stand van zaken betreffende de legger waterkeringen en watergangen is als volgt:

Legger waterkeringen

De leggers van de primaire waterkeringen (5 dijkringen) zijn gereed en worden tegelijkertijd met de keur vastgesteld. Een klein gedeelte van de primaire waterkeringen (Kleefse Waard en kade langs kanaal van Hackfort) is nog niet opgenomen in de legger omdat er nog verbeteringswerken worden uitgevoerd, of omdat de normen nog niet zijn vastgesteld door het Rijk.

De verschillende zones waarvoor de keurbepalingen gelden, zijn voor ieder traject gedetailleerd bepaald en vastgelegd in de legger (bescherming op maat). Met de vaststelling van deze leggers verandert in veel gevallen de grens van vooral de beschermingszones. In de huidige keur op de waterkeringen zijn de grenzen van de zones namelijk nog gedefinieerd als vaste afstanden ten opzichte van de teen van dijk. De beschermingszone wordt op sommige plaatsen groter, op andere plaatsen kleiner.

In de leggers is ook vastgelegd wie verantwoordelijk is voor het onderhoud van de kunstwerken, de waterkerende constructies en de harde taludbescherming.

Voor de regionale waterkeringen en zomerkaden zijn (nog) geen leggers opgesteld. Voor een gedeelte van de regionale waterkeringen moet dat nog wel gebeuren op basis van de provinciale waterverordening.

Legger watergangen

De legger voor de watergangen is thans nog niet gereed. De afgelopen jaren zijn de leggers van de voormalige waterschappen samengevoegd en aangevuld. In het huidige project ‘opstellen legger’ wordt de legger zo gemaakt dat hij voldoet aan de waterwet en aan de eisen die er aan worden gesteld vanuit het waterbeheer.

Overgangsbepalingen, kaarten en dwarsprofielen

De keur bevat overgangsbepalingen in de artikelen 5.2 en 5.3 die, zolang de leggers niet compleet zijn, het onderhoud en de verboden regelen.

Voor de primaire waterkeringen staat in de legger wie de onderhoudsplichtige zijn van de kunstwerken, de waterkerende constructies en de harde taludbescherming. Voor het overige onderhoud (kunstwerken en werken in waterstaatswerken) zijn de onderhoudsplichtigen in de overgangsbepalingen van de keur aangegeven. Overigens is het waterschap zowel voor watergangen als voor waterkeringen, in de meeste gevallen zelf de onderhoudsplichtige. Voor een aantal regionale waterkeringen en de zomerkaden zijn echter de eigenaren van de gronden verplicht het ‘gewone onderhoud’ (het jaarlijkse onderhoud) uit te voeren. Dit is conform de huidige en historische praktijk, maar wel een correctie op de huidige keur, die nog is gebaseerd op een voormalige provinciaal reglement.

In de overgangsbepalingen is ook vastgelegd, dat voor zover de leggers niet zijn vastgesteld, de zones worden aangegeven op kaarten, die tegelijkertijd met de keur worden vastgesteld. Voor de watergangen hoort daar een tekening bij waarop de dwarsprofielen zijn getekend die in het waterschap voorkomen. Op de kaarten (104 stuks) staan bij alle watergangen verwijzingen naar deze dwarsprofielen, waarbij de breedte van de onderhoudstrook is aangegeven. Door de kaarten en dwarsprofielen te combineren, kan voor elke watergang de kernzone en de beschermingszone in het veld worden bepaald. Deze kaarten en profielen zijn een geactualiseerde en gecorrigeerde versie van de huidige keurkaarten en keurprofielen.

Voor de regionale waterkeringen, zomerkaden en de gedeelten van primaire waterkeringen waarvoor nog geen legger is vastgesteld, zijn ook kaarten gemaakt. Hierop is in woorden toegelicht hoe breed de verschillende zones zijn.

Globale beschrijving van de zones en de verboden die gelden Er zijn verschillende zones waarvoor de keurbepalingen gelden:

- de kernzone (komt overeen met het waterstaatswerk);

- de beschermingszone (aansluitend aan de kernzone);

- de buitenbeschermingszone (alleen bij waterkeringen, aansluitend aan de beschermingszone);

- het profiel van vrije ruimte (alleen bij waterkeringen).

Voor de kernzone bevat de keur de meeste verbodsbepalingen. De kernzone van een watergang bestaat globaal gezegd uit de watergang, de strook waar vanaf het onderhoud plaatsvindt en eventuele kades. De kernzone van een waterkering bestaat globaal gezegd uit de waterkering zelf.

Voor de beschermingszone gelden minder verboden. Vooral het graven, bouwen en het planten van bomen en struiken zijn in deze zone verboden. Bij watergangen is er globaal gezegd alleen een beschermingszone langs kades en in sommige gevallen langs de onderhoudsstroken (zie ook de toelichting op pagina 10 onder punt c deregulering). Bij waterkeringen is er altijd een beschermingszone. De breedte is afhankelijk van de locatie, maar minimaal 5 meter, aansluitend aan de kernzone. Daarbuiten loopt de zone schuin weg in de ondergrond.

In de buitenbeschermingszone gelden alleen nog verboden voor explosiegevaarlijke materialen/inrichtingen en werken met overdruk en dergelijke. Dit is een zone van 100 meter (primaire waterkering) of 50 m (overige waterkeringen) langs de waterkeringen.

Het profiel van vrije ruimte is de ruimte langs en boven waterkeringen die nodig is voor toekomstige verbeteringen van de waterkeringen. Globaal wordt hier uitgegaan van de dijkverzwaring die nodig is bij een dijkverhoging van 1 meter. In deze zone is het alleen verboden om bouwwerken te plaatsen.

Algemene en nadere regels en verplichtingen

In de keur geeft het algemeen bestuur aan het college van dijkgraaf en heemraden de bevoegdheid om algemene regels en nadere regels vast te stellen en verplichtingen op te leggen. De algemene en nadere regels en regels met verplichtingen volgen verder dezelfde vaststellingsprocedure als de keur. Ze moeten bijvoorkeur gelijktijdig met de keur ter inzage worden gelegd en worden vastgesteld.

Algemene regels kunnen absolute verboden of vrijstellingen van de vergunningplicht zijn. Absolute verboden zijn verboden waarvoor geen vergunning mogelijk is. Deze absolute verboden bestaan bij ons waterschap tot nog toe niet. In geval van een vrijstelling van een vergunningplicht kan in de algemene regel staan dat er wel een meldplicht is en mogelijk aanvullend dat er een meet- en registratieplicht is. De meet- en registratieplicht heeft met name betrekking op grondwateronttrekkingen.

Nadere regels zijn gedetailleerde uitwerkingen van voorschriften uit de keur. Bijvoorbeeld over afrasteringen (waar moeten ze worden geplaatst en waar moeten ze aan voldoen) en omtrent de meldplicht (welke gegevens moet men het waterschap toesturen) en omtrent de meet- en registratieplicht (op welke wijze men moet meten, registreren en opgave doen).

Verplichtingen bestaan uit het opleggen van een plicht tot afrastering, een meldplicht en meet -en registratieplicht

Ter uitvoering van de bevoegdheid tot het geven van algemene regels, nadere regels en het opleggen van verplichtingen zijn door het college regels gesteld omtrent:

- de verplichting tot afrastering en wijze van plaatsing van afrasteringen;

- de vrijstelling voor handelingen in bergingsgebieden;

- de vrijstelling voor het leggen van kabels en leidingen door middel van gestuurde boring in kern- en beschermingszone van watergangen;

- de vrijstelling voor agrarische werkzaamheden in kern- en beschermingszone van watergangen;

- de vrijstelling voor een aantal handelingen in kern- en beschermingszone van waterkeringen;

- de vrijstelling voor het aanbrengen van werken met een overdruk in de buitenbeschermingszone van waterkeringen;

- vrijstelling voor het varen met vaar- of voertuigen die door mechanische middelen worden aangedreven op de Oude IJssel;

- de vrijstelling voor onttrekken van grondwater ten behoeve van : bronbemaling, proeven, grondsanering, beregening, bevloeiing en veedrenking, industriële toepassing, en noodvoorziening;

- de instelling van meet- en registratieplicht;

- de meldplicht;

- de wijze van meten, registreren en het doen van opgave.

Deze regels zijn opgenomen in de ‘Bijlage bij keur Waterschap Rijn en IJssel 2009’, hierna te noemen: de Bijlage.

Beleidsregels vergunningverlening

Het waterschap kent tot nog toe geen beleidsregels voor de vergunningverlening. Deze regels worden nu wel voorbereid. Er wordt hierbij gebruik gemaakt van de resultaten van de landelijke werkgroep ‘professionalisering vergunningverlening’ en het daarop gebaseerde voorbeeld dat door de Unie van Waterschappen beschikbaar is gesteld. Zodra de beleidsregels door het bestuur zijn vastgesteld kan het waterschap alleen gemotiveerd van de beleidsregels afwijken.

Uitwerking uitgangspunten nieuwe keur waterschap

Bij de voorbereiding van de keur en de aanpassingen van de zonering zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd.

a. De keur baseren op de modelkeur van de Unie;

b. Streven naar eenvoud en toegankelijkheid;

c. Deregulering waar mogelijk en zinvol;

d. Inhoudelijke veranderingen, alleen op basis van vastgesteld beleid

a. Het credo van de Unie van Waterschappen: ‘uniformering waar dat kan en regionale afwijking waar dat moet’ is goed verdedigbaar. Als het kan moeten de regels voor de burger niet veranderen op de grens tussen twee waterschappen, als daar geen goede reden voor is. Ook is afstemming van de keuren in praktische zin belangrijk omdat er uiteindelijk 1 loket komt voor watervergunningaanvragen en meldingen. Hoe meer de keuren verschillen, hoe moeilijker, of onmogelijker, het wordt om dit loket goed in te richten (bijvoorbeeld om een formulier te ontwikkelen voor een vergunningaanvraag). Ook voor de afstemming van de keuren van de Rijn-Oost waterschappen is het op zijn minst handig om uit te gaan van dezelfde basis. Dit is gebeurd door in Rijn-Oost uit te gaan van de modelkeur van de Unie.

b. Er wordt gestreefd naar eenvoud in de regelgeving door twee keuren en een deel van de grondwaterverordening van de provincie in één keur te integreren waarin zowel de regelgeving voor de watergangen, de waterkeringen en het grondwater is geregeld. Sommige bepalingen hebben zowel betrekking op de watergangen als op de waterkeringen, andere bepalingen hebben zowel betrekking op grondwateronttrekkingen als op oppervlaktewateronttrekkingen.

c. Deregulering is een landelijk aandachtspunt, ook bij de waterschappen. Onnodige regelgeving moet zoveel mogelijk worden geschrapt. Door de aanpassing van de keur en de zonering is in een aantal gevallen de vergunningplicht vervallen. Langs de watergangen is in de meeste gevallen de beschermingszone vervallen. In de praktijk gaf het waterschap altijd vergunning voor activiteiten in deze zone. De beschermingszone is alleen gehandhaafd langs kades, zodat werkzaamheden die de kades kunnen ondermijnen verboden blijven. Ook langs smalle onderhoudsstroken (in veel gevallen tweezijdig 1,80 m) zijn de beschermingszones niet opgeheven, om de mogelijkheid te behouden om in de toekomst over te gaan op een bredere eenzijdige onderhoudsstrook. In zekere zin is hier sprake van een soort ‘profiel van vrije ruimte’. Het werken met algemene regels (pagina 8 algemene regels) bevordert ook de deregulering omdat vergunningplichten vervallen. Andere vergunningplichten blijven bestaan, omdat in de praktijk blijkt dat hiervoor toch een individuele beoordeling nodig is en specifieke vergunningvoorwaarden moeten worden opgesteld. Ook in de vergunningverlening zelf zijn er mogelijkheden om te dereguleren. Zo nodig kunnen paraplu-vergunningen worden afgegeven, en voor jaarlijks terugkomende recreatieve festiviteiten kunnen vergunningen worden afgegeven die meerdere jaren geldig zijn.

d. De wijziging van de keur is vooral een technische operatie, om de keur af te stemmen op de Waterwet, Waterbesluit en waterregeling. Inhoudelijk verandert er niet veel aan de regelgeving. Veranderingen die wel doorgevoerd worden, volgen het vastgestelde beleid.

Nieuw is dat de keur ook regels stelt voor de bergingsgebieden die op de kaart behorende bij de keur zijn aangegeven. Op de kaart zijn alleen de bergingsgebieden opgenomen die al vastgelegd zijn in bestemmingsplannen, en de bergingsgebieden waarvoor het waterschap een overeenkomst met de eigenaren van de gronden heeft gesloten. Er zijn meer gebieden die een bergende functie hebben in perioden met extreme neerslag. Deze gebieden worden alleen op de kaart opgenomen (en vallen dus pas onder de voorwaarden van de keur) na een bestuurlijk besluit tot aanwijzing als bergingsgebied.

Bij de vaststelling van het beleid van het waterschap voor het recreatief medegebruik is opgemerkt dat de Keur zou worden afgestemd op dit beleid. Op basis van de nieuwe keur is:

- georganiseerd recreatief medegebruik vergunningplichtig;

- het toegestaan te wandelen op onderhoudspaden van watergangen en op waterkeringen, zolang er niet is aangegeven dat dit niet mag (met een bordje);

- het toegestaan om te varen met een boot die niet mechanisch wordt aangedreven;

- het toegestaan om te zwemmen;

- het toegestaan om op verharde wegen, (alleen aan de orde op waterkeringen) met rij- en voertuigen en paarden te rijden en vee te drijven.

In de algemene regels Afdeling I, artikel 6 zijn vrijstellingen opgenomen van het verbod op varen met een mechanisch aangedreven boot.

De grondwatertaak

Waterschappen worden met de inwerkingtreding van de Waterwet deels bevoegd om de grondwateronttrekkingen en daarmee samenhangende infiltratie van water in de bodem te reguleren. Dit is een taak die overgenomen wordt van de provincies. De provincies blijven nog verantwoordelijk voor de industriële onttrekkingen vanaf een hoeveelheid van 150.000 m3 per jaar, voor drinkwateronttrekkingen en voor koude-warmte opslagsystemen. In de provinciale waterverordening zijn op verzoek van het waterschap nagenoeg geen instructiebepalingen voor deze taak opgenomen.

Bij de regelgeving van het grondwaterbeheer gaat het waterschap in de komende jaren zoveel mogelijk uit van de huidige provinciale regelgeving. In de keur en algemene regels is grotendeels de regelgeving van de provincie Gelderland overgenomen. Voor de Gelderse grondwateronttrekkers verandert er dus vooralsnog niets. Voor het beperkte aantal Overijsselse grondwateronttrekkers in het beheergebied worden de regels over het algemeen iets soepeler. Er wordt wel gekozen voor één regelgeving die voor het grondgebied in beide provincies geldig wordt. De komende jaren worden gebruikt om ervaring op te doen met de voor het waterschap nieuwe taak, en wordt de bestaande regelgeving geëvalueerd. Over enkele jaren moeten de keur en de algemene regels waarschijnlijk worden geactualiseerd omdat de provincie dan ook het vaarwegbeheer gaat regelen via de Waterverordening. Dan kan zonodig tegelijkertijd de regelgeving voor grondwateronttrekkingen worden aangepast.

Omdat er twijfels zijn over het effect op de bestrijding van de verdroging, van de door Gelderland voorgeschreven beregeningsplanner, en omdat de verplichting om de beregeningsplanner te gebruiken bij de volgende aanpassing van de regels voor grondwateronttrekking mogelijk vervalt, wordt in de algemene regels voor de grondwateronttrekking ten behoeve beregening, bevloeiing en veedrenking de beregeningsplanner niet verplicht gesteld voor het Overijsselse gebied.

De provincie Overijssel gebruikt voor de verdrogingsbestrijding het instrument van een ‘beregeningsstop’ in droge perioden. In de keur staat een algemene calamiteitenregeling, op basis waarvan het dagelijks bestuur de mogelijkheid heeft om bij grote droogte een beregeningsstop in te stellen. Het instrument ‘beregeningsstop’ is derhalve niet meer nodig. De provincie Overijssel heeft in haar beleid het grondwater in het diepe pakket van Salland gereserveerd voor hoogwaardig gebruik (drinkwater of voedselbereiding), en heeft het waterschap verzocht het beleid te continueren dat grondwateronttrekkingen uit dit pakket (op een diepte van meer dan 50 meter) altijd vergunningplichtig zijn, en alleen vergunningen af te geven voor hoogwaardig gebruik. Het betreft het waterschapsgebied dat in de gemeente Deventer is gelegen.

Vaarwegbeheer

Het vaarwegbeheer over de Oude IJssel vindt in deze keur geen regeling. Voor zover nog aanvullende bepalingen nodig zijn, zijn deze neergelegd in het Besluit nadere regels vaarwegbeheer Oude IJssel. Op grond van de Waterwet kan de provincie het vaarweg-beheer regelen in de waterverordening. De invoeringswet van de Waterwet geeft de provincie hiervoor drie jaar uitstel. De komende jaren blijft de huidige regelgeving van de provincie en het waterschap van kracht. Over enkele jaren zal de waterverordening worden aangepast en kan het waterschap zo nodig ook de regelgeving voor het vaarwegbeheer aanpassen en in de keur opnemen.

Afstemming keuren waterschappen in Rijn-Oost

Bij de voorbereiding van het waterbeheerplan in samenwerking met Rijn-Oost is bestuurlijk uitgesproken dat de waterschappen de keuren zoveel mogelijk op elkaar afstemmen. Deze afstemming heeft ook plaatsgevonden en zal ook na 2009 nog voortgezet worden. Naast de keur wordt dan ook gekeken naar de Algemene en Nadere regels en de Beleidsregels voor de vergunningverlening.

Toelichting - artikelsgewijs

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In de keur is er voor gekozen in de lijst met begripsomschrijvingen de meest essentiële begrippen een plaats te geven. Daarmee wordt beoogd van de keur van het waterschap een zelfstandig leesbaar document te maken, zij het dat de lijst niet uitputtend is. De volgende begrippen zijn opgenomen:

a. bergingsgebied: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, waarbij de relatie met de Wet ruimtelijke ordening is gelegd;

b. bestuur: het bevoegde bestuursorgaan voor het nemen van besluiten krachtens deze keur is het college van dijkgraaf en heemraden van het waterschap;

c. bronbemaling: het betreft het onttrekken van grondwater met het oog op het in den droge uitvoeren van bouwactiviteiten of ontgravingen;

d. grondwater: de omschrijving van dit begrip is uit de Waterwet overgenomen, met de toevoeging dat het in deze keur om een onderdeel van het grondwater gaat. Het gaat om dat grondwater, voor zover het waterschap door de Waterwet belast is met het beheer van dat onderdeel van het grondwater;

e. infiltreren van water: dit is geheel overgenomen uit de Waterwet. Er is een relatie met een onttrekking van grondwater;

f. kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone: deze begrippen zijn deels overgenomen uit de Waterwet, met de toevoeging dat de zones in de legger zijn vermeld en dat het betreffende waterstaatswerk wordt beschermd door voorschriften krachtens deze keur. In deze omschrijving wordt de relatie gelegd tussen de legger met de ligging, vorm, afmetingen en constructie van dat waterstaatswerk en de keur met het instrumentarium om die waterstaatswerken daadwerkelijk te beschermen tegen ingrepen van derden;

g. kunstwerk: dit begrip geeft aan dat het behoort tot het waterstaatswerk en zich onderscheidt van andere werken (zie onder s). Voorbeelden van kunstwerken zijn o.a. gemalen, stuwen, sluizen, duikers, keermuren, damwanden etc.;

h. legger: dit begrip is voor de waterbeheerder van groot belang. Zeker nu artikel 5.1 van de Wet verplicht stelt dat de beheerder zijn waterstaatswerken vastlegt in de zgn. Waterwet legger. Daarnaast is er al sinds lange tijd de Waterschapswet legger, bedoeld in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet. Daarin wordt de lijst van onderhoudsplichtigen voor waterstaatswerken en kunstwerken vermeld. Er is geen enkel beletsel om deze twee verschillende leggers te integreren tot 1 waterschapslegger. De leggers zijn verschillend in die zin dat zij hun grondslag vinden in verschillende wetten met een andere strekking. Belangrijk bij het integreren van die beide leggers is dat de strekking van beide leggerartikelen overeind blijft;

i. lozen: het gaat om brengen van water in een oppervlaktewaterlichaam met een werk;

j. onttrekken: dit begrip is deels overgenomen uit de Waterwet en gaat in op zowel het onttrekken van grondwater, als ook op het onttrekken van water aan het oppervlaktewaterlichaam. In artikel 1 derde lid van de voormalige Grondwaterwet was opgenomen dat ontwaterings- en afwateringsactiviteiten zijn uitgezonderd van het onttrekkingsbegrip. Dat geldt ook voor het hier opgenomen begrip ‘onttrekken van grondwater’. De artikelen 3.6 en 3.7 van de keur zien dus niet op ont- en afwateren. In hoofdstuk 3 van deze keur is een instrumentarium opgenomen voor de regulering van onttrekkingen aan oppervlaktewaterlichamen en voor het onttrekken van grondwater in combinatie met infiltraties. Zeker nu de waterschappen deels de taak hebben tot regulering van het kwantitatieve grondwaterbeheer, is dat hoofdstuk van groot belang voor de beheerspraktijk van de waterschappen;

k. onttrekkingsinrichting: samenhangende inrichtingen worden als één inrichting aangemerkt;

l. oppervlaktewaterlichaam: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet. Het betreft oppervlaktewater met de daarin aanwezige stoffen, de waterbodem, de oevers , flora en fauna. Het begrip oppervlaktewaterlichaam gaat verder dan de op grond van de Kaderrichtlijn Water door de waterbeheerders als oppervlaktewaterlichamen bestempelde wateren. Deze ruime omschrijving gaat ook verder dan de omschrijving van het begrip ‘oppervlaktewater’, zoals dat door de jurisprudentie in de jaren ’80 en ’90 is gevormd. Het gaat hierbij om oppervlaktewater, zoals de sloot, de wetering, de beek, de rivier, het meer; kortom het gaat om de bak waarin het water zit. Daarnaast kunnen we niet om het begrip ‘water’ heen, omdat daarmee wordt bedoeld de substantie in de formule H2O. Dat begrip komt voor in hoofdstuk 3, waarin het brengen van water of het onttrekken van water aan het grondwater is gereguleerd. Het begrip ‘oppervlaktewaterlichaam’ komt in de plaats van de in het verleden veel gehanteerde begrippen ‘watergangen of waterlopen’. Het begrip is opgenomen omdat de regionale waterbeheerder zijn beheertaken uitvoert in en om oppervlaktewater. Het begrip oppervlaktewaterlichaam is onderdeel van het meer omvattende begrip waterstaatswerk, welk begrip op zijn beurt weer deel uitmaakt van het brede begrip watersysteem. In voorkomende gevallen wordt oppervlaktewaterlichaam ook aangeduid als watergang;

m. profiel van vrije ruimte: dit begrip is gevormd door jurisprudentie. Het profiel is noodzakelijk om voor de toekomst nodige gronden te vrijwaren van onomkeerbare ingrepen;

n. watergang: oppervlaktewaterlichaam met onderhoudsstrook, kunstwerken en in voorkomende gevallen met bijbehorende kaden;

o. waterkering: deze begripsomschrijving komt in de Waterwet niet voor. De omschrijving is nodig om aan te geven wanneer het waterschap een object als waterkering aanduidt. In de keur worden de waterkeringen onderscheiden in primaire en regionale waterkeringen en zomerkaden;

p. watersysteem: dit begrip is overgenomen uit de Waterwet, met de opmerking dat de zinsnede ‘en grondwaterlichamen’ hier achteraan is gezet, omdat die geen waterkeringen en ondersteunende kunstwerken behoeven;

q. waterstaatswerk: overgenomen uit de Waterwet, met daaraan toegevoegd de onderhoudsstroken en voorts dat het werk als zodanig in de (Waterwet)legger is aangegeven, tenzij dat van de leggerplicht is vrijgesteld of op een overzichtskaart als bedoeld in artikel 5.2 staat aangegeven. De relatie met de legger komt hier tot uitdrukking;

r. watervergunning: het gaat om de vergunning die de Waterwet introduceert voor bepaalde handelingen in het watersysteem en die de keur voor het beheergebied van het waterschap concretiseert. We spreken dus niet langer van een keurontheffing of -vergunning, maar van een watervergunning;

s. werken: dit begrip komt niet voor in de Waterwet. Het is nodig omdat het realiseren van dergelijke werken in watersystemen afbreuk kan doen aan de functies die aan die watersystemen of onderdelen daarvan, zijn toegekend. De regionale waterbeheerder kan daartoe zijn keurinstrumentarium inzetten om dergelijke ingrepen van derden te voorkómen door de handeling te verbieden, dan wel de realisatie van voorschriften te voorzien via een watervergunning. Als het werk voldoet aan de criteria van de algemene regels van het waterschap kan de aspirant-bouwer van het werk, afhankelijk van de aard van zijn constructie en de locatie, ook volstaan met het doen van een melding aan het waterschap;

t. Wet: dit is de Waterwet, waarop het keurinstrumentarium inhoudelijk is gestoeld.

Artikel 1.2 Hoofdelijke aansprakelijkheid

De gebruikers zijn verplicht de ingevolge de keur op de eigenaar rustende verplichtingen na te komen ingeval er sprake is van een zakelijk of persoonlijk gebruiksrecht. Eigenaren, overige zakelijk gerechtigden tot en gebruikers van de grond zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van verplichtingen, die ingevolge de Keur op de eigenaar van de grond rusten. Veelal is immers niet de eigenaar, maar de feitelijke gebruiker van de grond degene die bij machte is aan die verplichtingen te voldoen of die bij de voldoening aan die verplichtingen is gebaat.

Hoofdstuk 2 Beheer van Waterstaatswerken

Gebodsbepalingen

Artikel 2.1 Afrasteringen

Deze bepaling geeft het bestuursorgaan de mogelijkheid aan te geven welke waterstaatswerken beschermd moeten worden tegen aftrap door dieren. De bepaling geeft het bestuursorgaan tevens de mogelijkheid algemene regels te stellen omtrent afrasteringconstructies en wijzen van plaatsing. Ook deze regels moeten worden beschouwd als een onderdeel van de keur. Dit betekent dat voor de vaststelling van de algemene regels omtrent de afrasteringconstructies en wijzen van plaatsing de procedure voor de vaststelling nodig is. Dit betekent dat de reguliere procedurebepalingen voor vaststelling of wijziging van de keur moeten worden gevolgd (artikel 83, vierde lid Waterschapswet). Aan bepaalde in het eerste lid is uitvoering gegeven, in de vorm van het opleggen van afrasteringsplicht aan eigenaren van gronden, die gebruikt worden voor het houden van dieren en welke gronden gelegen zijn langs watergangen en langs waterkeringen. Aan het bepaalde in het tweede lid is uitvoering gegeven door het stellen van algemene regels omtrent de wijze van plaatsing van de afrasteringen (zie de Bijlage).

Artikel 2.2 Waterkerende afsluitmiddelen

De eigenaren van coupures, sluizen, uitwateringen en andere doorgangen in waterkeringen, zijn verplicht deze op eerste aanzegging door of namens het bestuursorgaan te sluiten met het oog op het voorkomen van overstroming van achter de waterkering gelegen gronden. Verder voorziet dit artikel in controle op de middelen

Onderhoud aan waterstaatswerken

Artikel 2.3 Onderhoudsplicht

Onderhoudsplichtigen worden ingevolge artikel 78, tweede lid, Waterschapswet aangewezen in de legger. De keur sluit hierop aan door als onderhoudsplichtigen aan te wijzen degenen die in de legger tot het plegen van gewoon of buitengewoon onderhoud zijn vermeld. De aanwijzing geschiedt in de regel naar categorie bijvoorbeeld eigenaren of vergunninghouders. Door het bepaalde in dit artikel geeft de legger de reikwijdte van de bepalingen van de keur aan. Keur en legger doorlopen ingevolge de Waterschapswet een vaststellingsprocedure van overeenkomstige aard, zodat ook bij de onderhavige wijze van aanwijzing van onderhoudsplichtigen een voldoende rechtsbescherming van belanghebbenden is verzekerd.

Voor onderhoudsactiviteiten ten behoeve van de waterstaatszorg is een Gedragscode voor het waterschap opgesteld. Hierin is omschreven hoe te voldoen aan het vereiste van zorgvuldig handelen ingevolge artikel 2 van de Flora- en faunawet. Door te werken volgens die Gedragscode is een vrijstelling op basis van de Flora- en Faunawet gegeven. De aanwijzing van de onderhoudsplichtigen vindt in deze keur hoofdzakelijk plaats in hoofdstuk 5 Overgangsrecht (artikel 5.3).

Onderhoud aan waterkeringen

Artikel 2.4 Gewoon onderhoud

In deze bepaling wordt omschreven waartoe onderhoudsplichtigen bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan waterkeringen gehouden zijn. De bestrijding van muskusratten op waterkeringen gebeurt, met uitsluiting van derden, door het waterschap.

Artikel 2.5 Buitengewoon onderhoud

In deze bepaling wordt omschreven waartoe onderhoudsplichtigen gehouden zijn bij de uitvoering van het buitengewoon onderhoud aan waterkeringen. Als buitengewoon onderhoud wordt in de keur aangemerkt het in stand houden van de waterkering overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie. Dit onderhoud aan waterkeringen wordt waar het ‘primaire waterkeringen’ betreft, maar ook bij overige waterkeringen, door het waterschap, uitgevoerd.

Artikel 2.6 Kunstwerken en werken

Het bepaalde in dit artikel richt zich in principe tot onderhoudsplichtigen van in, op, aan of over waterkeringen of beschermingszones van waterkeringen gelegen werken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben, en die anders dan met vergunning zijn aangebracht. Immers voor met vergunning aangebrachte werken zullen bepalingen met een strekking als die van artikel 2.6 in de vergunningsvoorschriften zijn opgenomen.

Onderhoud aan watergangen

Artikel 2.7 Gewoon onderhoud

In deze bepaling wordt omschreven waartoe de onderhoudsplichtige (in het waterschap Rijn en IJssel het waterschap zelve) bij de uitvoering van het gewone onderhoud aan watergangen gehouden zijn. De onderhoudsplichtige is gehouden tot het in stand houden van de watergang, het onderhouden van begroeiing en maaien van overbodige begroeiing en verwijderen van afval. (Zie voor de bestrijding van muskusrattenbestrijding: toelichting bij artikel 2.4).

Artikel 2.8 Buitengewoon onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen

Als buitengewoon onderhoud wordt in de keur aangemerkt het in stand houden van de watergangen overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie.

Artikel 2.9 Kunstwerken en werken

Dit artikel regelt de onderhoudsplicht van kunstwerken die een functie hebben in het kader van de waterhuishouding.

Onderhoud aan bergingsgebieden

Artikel 2.10 Kaden langs bergingsgebieden

Dit artikel voorziet erin dat bergingsgebieden hun functie behouden.

Hoofdstuk 3 Handelingen in het watersysteem

Algemeen

De Waterwet heeft in hoofdstuk 6 de regulering van handelingen van derden in het watersteem opgenomen. Dat reguleringsstelsel voorziet in de introductie van de watervergunning en algemene regels. Centraal daarbij staan de doelmatige bescherming van het watersysteem en een efficiënte dienstverlening voor burgers en bedrijven. Zo komt er voor samenhangende activiteiten in het watersysteem één watervergunning. Voorts vallen meer handelingen in het watersysteem onder algemene regels. Dit leidt tot lastenvermindering voor burgers en bedrijven. Voor de waterbeheerder is deze introductie op een andere manier van groot belang: tegenstrijdigheden tussen verschillende waterwetten behoren tot het verleden. Tot slot is de afstemming met andere vergunningstelsels geborgd door het instellen van één loket voor de uitvoering van het behandelen van vergunningaanvragen. De reglementaire bevoegdheid van de waterschappen om bij keur regels te stellen, blijft bestaan. Een dergelijke benadering past ook bij het aan de Waterwet ten grondslag liggende uitgangspunt van ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’.

Wat centraal moet, is te vinden in hoofdstuk 6 van de Waterwet. Dat wordt ingegeven door internationale verplichtingen of bovenregionale belangen. Het is dan wenselijk of zelfs noodzakelijk om bepaalde handelingen voor alle watersystemen op uniforme wijze te regelen. Een voorbeeld van dergelijke handelingen zijn de voorheen op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren gereguleerde lozingen van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen. Voor zover derhalve het Rijk een bepaald onderwerp heeft geregeld, zijn waterschappen niet langer onverkort bevoegd om daarin nog zelfstandig bij verordening te voorzien, mede ook op grond van artikel 59 van de Waterschapswet. De bevoegdheid van waterschappen om bij verordening (bedoeld wordt: de keur) regels te stellen inzake handelingen in de onder hun beheer vallende watersystemen, is neergelegd in artikel 56 van de Waterschapswet. In dat kader staat het de waterschappen ook vrij om naast de reeds op grond van de artikelen van de Waterwet vergunningplichtige handelingen, nog andere handelingen vergunningplichtig te stellen. Het gevolg daarvan is dat zodra een waterschap ervoor kiest om nog andere handelingen vergunningplichtig te maken of anderszins aan een toestemmingsvereiste te binden, die handelingen automatisch onder de watervergunning vallen. De waterschappen creëren dus geen zelfstandige vergunningstelsels meer. Bedoeling daarvan is dat de uitgangsgedachte van één watervergunning daarmee overeind blijft en nog belangrijker dat de integrale afweging van de bij het waterbeheer betrokken belangen blijft gewaarborgd.

Artikel 3.1 Watervergunning kernzone, beschermingzone, buitenbeschermingszone en profiel van vrije ruimte van waterstaatswerken

Ingevolge dit artikel worden waterstaatswerken en zones beschermd. In deze keur wordt beoogd met een meer globale regeling die bescherming te bieden. Het streven naar verdere vermindering van regels en naar vereenvoudiging van regelgeving dat aan deze keur ten grondslag ligt, brengt mee dat in deze keur dan ook een meer algemene verbodsregeling is opgenomen, die voldoende bescherming kan bieden.

Het verbod in artikel 3.1, eerste lid, sub a en vierde lid sub a betreft het aanbrengen van werken. Deze zijn omschreven in artikel 1, sub s.

Het verbod in artikel 3.1, eerste lid, onder c en vierde lid sub c betreft het verrichten van werkzaamheden. Bij het begrip, ‘werkzaamheden' moet een verband gelegd worden met verrichten van handelingen. Onder werkzaamheden vallen o.a. aanleg-, bagger-, boor-, bouw-, graaf-, demping-, herstel-, onderhoud-, plant-reparatie-, revisie-, sloop-, uitbreiding-, verbouw en herbouwwerkzaamheden.

Werkzaamheden betreffen zowel werkzaamheden die tot doel hebben verandering te brengen in de staat van waterstaatswerken, als werkzaamheden die dat niet tot doel hebben maar waarvan onbedoeld effect is dat verandering wordt gebracht in de staat van die waterstaatswerken. Onder dit verbod valt bijvoorbeeld het dempen van een sloot. Voor agrarische werkzaamheden geldt deels een vrijstelling (zie de Bijlage).

Het verbod in artikel 3.1, eerste lid sub e betreft activiteiten, die in georganiseerd verband worden gedaan. Het kan gaan om voettochten, georganiseerde kanotochten, viswedstrijden etc. Het bepaalde in artikel 3.1, eerste lid sub g, laat onverlet dat de particuliere eigenaar tot een toegangsverbod voor derden overgaat.

Het verbod in artikel 3.1, tweede lid sub a tot en met c betreft aparte verboden in de kernzone van de watergang. Het bepaalde sub b beoogt de omschreven handelingen te reguleren door deze alleen toe te staan op plaatsen, die zodanig zijn ingericht dat oevers en taluds niet te zeer worden beschadigd. De bepaling geldt niet in geval van door het bestuur toegestane recreatieve activiteiten op grond van artikel 3.1, eerste lid, sub e. Varen in de kernzone is niet toegestaan als er sprake is van aandrijving door mechanische hulpmiddelen. In de vorm van algemene regels zijn vrijstellingen opgenomen (zie de Bijlage).

De verboden in het derde lid van artikel 3.1 betreffen specifieke verboden in de kernzone behorend tot de waterkering. Het verbod tot bemesting strekt ertoe te voorkomen dat door bemesting de begroeiing van de waterkering wordt aangetast. Dijkbekleding bestaat veelal uit een grasmat. Andere materialen (steenbekleding) vallen ook onder dit begrip. Het is verboden de dijkbekleding aan te tasten. Het bepaalde sub c houdt in dat in de kernzone dieren alleen gehouden kunnen worden op daarvoor bestemde plaatsen. Het hebben van schapen in de kernzone is niet verboden. Het waterschap is eigenaar van de primaire waterkeringen. In de pachtcontracten wordt geregeld welk aantal schapen per hectare mag worden gehouden.

Het vierde lid van artikel 3.1 behelst een drietal verboden in de beschermingszone langs waterstaatswerken. In deze zone gelden regels voor het aanbrengen van werken en houtbeplantingen en het verrichten van werkzaamheden. In de vorm van algemene regels zijn er vrijstellingen voor agrarische werkzaamheden (zie de Bijlage). Er zijn ook vrijstellingen voor verboden handelingen bij regionale waterkeringen en zomerkaden (zie de Bijlage).

Artikel 3.1, vijfde lid heeft betrekking op de buitenbeschermingszone bij een waterkering. Deze zone ligt naast de beschermingszone en is op de legger waterkeringen aangegeven. In deze zone gelden verboden voor handelingen die de stabiliteit van de waterkeringen kunnen aantasten. Het betreft alleen de primaire waterkeringen. De algemene regels geven vrijstellingen (zie de Bijlage)

Het zesde lid van artikel 3.1 verbiedt het brengen van werken en houtbeplantingen in het profiel van de vrije ruimte (artikel 1, sub m). De strekking is toekomstige verbetering van de waterkering veilig te stellen.

Artikel 3.2 Algeheel verbod bij calamiteiten

In artikel 3.2 worden regels gesteld in geval zich calamiteiten voordoen. Het bestuur kan dan bijvoorbeeld verbieden water te lozen in of water te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen. Er wordt dan afgeweken van de normaal geldende regels. Verleende vergunningen verliezen tijdelijk hun werking. De Waterwet (artikelen 5.28 tot en met 5.31) stelt regels omtrent het gevaar voor waterstaatswerken. Deze artikelen geven de waterbeheerder ruime bevoegdheden.

Artikel 3.3 Watervergunning lozen van water in een oppervlaktewaterlichaam

Het bepaalde sub a is gelijk aan de regeling van de oude keur.

In sub b is de grens voor de vergunningplicht voor het lozen van 5% gebracht op 25% van de ontwerpcapaciteit van de watergang. Dit, omdat gebleken is dat bij lozing tot 25% van de ontwerpcapaciteit van de watergang geen risico wordt gelopen.

Artikel 3.4 Meldplicht lozen van water in een oppervlaktewaterlichaam

De meldplicht ingevolge dit artikel geldt niet als er een vergunningplicht bestaat voor de lozing. De meldplicht gaat in bij een lozing van meer dan 1 m³ water per uur. Deze regeling is conform de geldende keur.

Artikel 3.5 Watervergunning onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam

De regeling is conform de huidige keur. Onttrekkingen van water, met name aan kleine watergangen hebben invloed op het beheer en het peil. Daar komt nog bij dat in periodes van droogte de kans aanwezig is dat meerdere belanghebbenden tegelijkertijd zullen willen onttrekken. In die situatie kan onttrekking van water leiden tot problemen voor het beheer. Dit noopt ertoe de vergunningplicht voor onttrekking van water laag te houden en al in te laten gaan bij een onttrekking van meer dan 1 m³ per uur.

Artikel 3.6 Watervergunning onttrekken van grondwater en infiltreren van water

De regeling van dit onderwerp is bijna geheel geënt op de tot nog toe geldende provinciale regelgeving in de provincie Gelderland.

Het eerste lid behelst een algemeen verbod om grondwater te onttrekken en water in de bodem te brengen zonder vergunning. Het tweede lid sluit de vergunningplicht uit voor grondwatersanering, beheersmaatregelen voor een grondwaterverontreiniging en overige doeleinden indien en voor zover een bepaalde pompcapaciteit niet wordt overschreden. Het derde lid is - zoals hiervoor al is aangegeven - op verzoek van de provincie Overijssel opgenomen om het diepe grondwater in het Sallands pakket te reserveren voor hoogwaardig gebruik. Het diepe pakket in Salland bevat water van zeer hoge kwaliteit. Het pakket is kwetsbaar voor verzilting en verontreiniging. In de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel wordt dit grondwater aangemerkt als strategische voorraad voor de drinkwatervoorziening. Onttrekkingen uit dit pakket worden om deze reden alleen toegestaan voor drinkwater en voor hoogwaardige industriële toepassingen. Daarbij moet worden aangetoond dat een onttrekking uit het ondiepe pakket of op een andere locatie geen goed alternatief is. In algemene regels (zie Bijlage) zijn vrijstellingen onder nadere voorschriften opgenomen voor onttrekken van grondwater ten behoeve van bronbemaling, proeven, grondwatersanering, beregening, bevloeiing en veedrenking, industriële toepassing en noodvoorziening.

Artikel 3.7 Meldplicht onttrekken grondwater

Artikel 6.11, eerste lid van het Waterbesluit bevat een meldplicht voor alle grondwateronttrekkingen en infiltratie van water waarvoor geen vergunningplicht geldt. Het vijfde lid van dit artikel geeft het waterschap de bevoegdheid gevallen aan te wijzen waarvoor deze meldplicht niet geldt. In het eerste lid en tweede lid van artikel 3.7 van de keur is toepassing gegeven aan het vijfde lid van artikel 6.11 van het Waterbesluit door de meldplicht te beperken tot de in de keur (artikel 3.7, eerste lid) en algemene regels (op grond van artikel 3.13 tweede lid) bedoelde gevallen. De meldplicht gaat in bij een onttrekking van meer dan 50.000 m³ per kalenderjaar indien en voor zover er geen vergunningplicht bestaat. Deze bepaling vloeit voor uit de waterverordening Rijn en IJssel. De bepaling houdt verband met de door de provincie op te leggen grondwaterheffing. Daarnaast zijn in de algemene regels (zie Bijlage, afdeling III) vrijstellingen van de vergunningplicht gekoppeld aan een meldplicht. De nadere regels (zie Bijlage, afdeling V) bepalen dat de meldplichtige de waterhoeveelheden dient te meten, te registreren en daarvan opgave te doen.

Artikel 3.8 Nadere regels met betrekking tot de meldplichten

Het artikel geldt voor alle meldingen. De nadere regels zijn opgenomen in de Bijlage.

Artikel 3.9 Meet- en registratieplicht

Het eerste lid van artikel 3.9 geeft aan het college van dijkgraaf en heemraden de bevoegdheid om voor meldplichtige grondwateronttrekkingen en oppervlaktewaterlozingen een verplichting op te leggen om te meten, registreren en daarvan opgave te doen.

Artikel 6.11, tweede en vierde lid van het Waterbesluit schrijft voor alle grondwateronttrekkingen de meet- en registratieplicht voor. Het vijfde lid van dit artikel geeft het waterschap de bevoegdheid gevallen aan te wijzen waarin deze plicht niet geldt. In navolging hiervan wordt in het derde lid van artikel 3.9 van de keur de meet- en registratieplicht beperkt tot de vergunningplichtige gevallen en de door het college van dijkgraaf en heemraden opgelegde meet- en registratieplichten voor meldplichtige grondwateronttrekkingen.

Het tweede lid geeft het college van dijkgraaf en heemraden de bevoegdheid nadere regels op te stellen voor de meet- en registratieplicht. De nadere regels zijn in de Bijlage opgenomen.

Artikel 3.10 Watervergunning drainage

In de huidige keur is het verboden zonder vergunning water te lozen in oppervlaktewater indien de lozing plaatsvindt door middel van drainagemiddelen met het oog op de ontwatering van gronden. In het kader van de vergunningverlening is echter niet zozeer de lozing doorslaggevend maar veeleer de grondwaterstand en grondwaterstroming, die weer van invloed zijn op de functies die voor het gebied gelden. Tegen die achtergrond is een betere regeling van drainage gewenst in die zin dat er een zelfstandig verbod komt om gronden te ontwateren. Indien een vergunning wordt verleend kunnen daaraan voorschriften worden verbonden met het oog te beschermen functies (natuur), bijvoorbeeld door voorschriften omtrent hoogte, diameter of onderlinge afstand van de buizen. De drainage kan bestaan niet alleen uit de aanleg van buizen maar ook in de vorm van het graven van greppels. De gemeenten vallen niet onder vergunningplicht bij het treffen van maatregelen op grond van artikel 3.5 en artikel 3.6 van de Waterwet (afvoer hemelwater en voorkomen grondwateroverlast).

Artikel 3.11 Vrijstelling watervergunningplicht voor beheershandelingen

In het algemeen deel (pagina 2 en 3) is al een toelichting gegeven.

Artikel 3.12 Zorgplicht

Artikel 3.12 betreft de zorgplicht die ieder moet betrachten als het gaat om de maatregelen die het waterschap heeft getroffen in watersystemen met het oog op het bereiken van de waterhuishoudkundige doelstellingen die aan die onderdelen van watersystemen zijn verbonden. De formulering is geënt op de artikelen 6.8 en 6.9 van de Waterwet. Verder is ook gekeken naar titel 17.2 van de Wet milieubeheer. Het artikel zoals dat nu in deze Keur is opgenomen, voorziet er in dat derden die schade toebrengen aan watersystemen voor die schade daadwerkelijk zullen moeten opdraaien. In dit geval toegespitst op de schade aan werken die het waterschap in het kader van zijn beheertaak heeft uitgevoerd.

Dit artikel draagt er toe bij dat het waterschap maatregelen van de derde kan eisen of alvast zelf maatregelen kan treffen bij (dreigende) schade, als omschreven in dit artikel. De kosten kan het waterschap verhalen op die derde, indien en voor zover die schade aan die derde is toe te rekenen. Het waterschap voorkomt hiermee dat investeringen die zijn gedaan om aan zijn verschillende wateropgaven te voldoen, weer teniet worden gedaan. Het waterschap moet er immers alles aan doen om die wateropgaven te halen, mede in het licht van de straks geldende Wet Naleving Europese regelgeving door mede overheden. Dat betekent dat het waterschap alle instrumenten waarover het beschikt, inzet om Europese verplichtingen na te komen. Het waterschap dient dan ook te voorkómen dat anderen het werk van het waterschap frustreren. Naast een goed toezicht op de naleving van regels waarvoor het waterschap het bevoegde gezag is, is het nuttig dat het waterschap ook de zorgplicht die burger en bedrijf hebben ten aanzien van watersystemen, afdwingt.

Artikel 3.13 Algemene regels

Artikel 3.13 biedt de mogelijkheid van het vaststellen van algemene regels door het college van dijkgraaf en heemraden. Het gaat dan om de handelingen die ingevolge hoofdstuk 3 vergunningplichtig zijn. Die regels kunnen inhouden een vrijstelling van de vergunningplicht of juist een algeheel verbod op het verrichten van die handelingen. Voordeel van zo’n bepaling is dat het waterschap maatwerk kan verrichten. De algemene regels vormen een onderdeel van de keur (zie de Bijlage).

Hoofdstuk 4 Toezicht en handhaving

Artikel 4.1 Schouw

Het aantal malen dat per jaar de schouw wordt gevoerd, is niet ingevuld. Dat wordt ter nadere vaststelling aan het bestuur overgelaten. Daarnaast biedt de keur de mogelijkheid dat het bestuur kan besluiten een extra schouw te voeren.

Artikel 4.2 Aanwijzing toezichthouders

Aanwijzing van toezichthoudende ambtenaren geschiedt krachtens het bepaalde in artikel 4.2 van de Keur door het bestuur (art. 5.11 Algemene wet bestuursrecht). Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat bepalingen omtrent de bevoegdheden van toezichthoudende ambtenaren.

Artikel 4.3 Strafbepalingen

In artikel 81 Waterschapswet is bepaald welke maximum straf op overtreding van de Keur kan worden gesteld. In deze Keur is deze maximum straf opgenomen (drie maanden hechtenis of een geldboete van de tweede categorie als genoemd in artikel 23, Wetboek van strafrecht). De opsporingsambtenaar kan de overtreder van een keurvoorschrift een schikkingsvoorstel doen om strafvervolging te voorkomen (artikel 85, derde lid, Waterschapswet). Deze strafbepalingen staan los van het bestuursrechtelijk instrumentarium - bestuursdwang en last onder dwangsom - waarover het bestuursorgaan ingeval van overtreding kan beschikken.

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 5.1 Vergunningen

Het eerste lid van dit artikel beoogt voor handelingen en werken die vóór inwerkingtreding van de keur met vergunning of ontheffing zijn verricht c.q. zijn aangebracht en ook ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn de status te geven van handelingen en werken die met een vergunning ingevolge de keur worden verricht c.q. zijn aangebracht. Ingevolge het tweede lid worden werken, die vóór inwerkingtreding van de keur zonder vergunning of ontheffing legaal konden worden aangelegd en ingevolge de geldende keur vergunningplichtig zijn, aangemerkt als met vergunning ingevolge de geldende keur aangebracht.

Artikel 5.2 Keurkaart

In het geval dat leggers ontbreken voor waterstaatswerken die door de provincie in haar Waterverordening niet zijn vrijgesteld van de leggerplicht van artikel 5.1 Waterwet, kan het waterschap de ligging van die werken aangeven op een kaart als overgangsmaatregel. Die kaart geldt niet als een legger. Dat zou in strijd zijn met het bepaalde in artikel 5.1 Waterwet Op de kaart worden kern- en beschermingszones aangeduid.

Artikel 5.3 Onderhoud aan waterstaatswerken

Het bepaalde in dit artikel beoogt te bewerkstelligen dat bij het nog ontbreken van een legger en een keurkaart het onderhoud aan waterstaatswerken wordt geregeld.