Treasurystatuut van Waterschap Rijn en IJssel

Geldend van 01-01-2002 t/m heden

Intitulé

Treasurystatuut van Waterschap Rijn en IJssel

Volledige tekst Treasurystatuut van Waterschap Rijn en IJssel

Begripsbepalingen

Artikel 1

De in dit statuut en de daartoe behorende toelichting voorkomende begrippen moeten worden geïnterpreteerd overeenkomstig de in de bijlage van dit statuut opgenomen begripsbepalingen.

Aandachtsgebied treasuryfunctie

Artikel 2

  • 1 De treasuryfunctie ondersteunt alleen activiteiten die worden ontplooid in het kader van de taken die in het reglement aan het waterschap zijn opgedragen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde taken zijn:

    • a

      Waterkeringszorg;

    • b

      Vaarwegbeheer;

    • c

      Waterkwantiteitsbeheer;

    • d

      Waterkwaliteitsbeheer.

Doelstellingen treasuryfunctie

Artikel 3

  • Vanuit de verantwoordelijkheid voor de treasuryfunctie wordt nagestreefd:

  • a continue toegang tot de financiële markten;

  • b het beheersen van de volgende financiële risico’s: renterisico’s, kredietrisico’s, interne liquiditeitsrisico’s, koersrisico’s en valutarisico’s;

  • c het minimaliseren van de rentekosten van leningen;

  • d het optimaliseren van het rendement van de beschikbare middelen;

  • e het bijdragen aan het bereiken van een financiële balansstructuur die dienstbaar is aan de doelstellingen van het waterschap;

  • f het opzetten en onderhouden van een goed en efficiënt functionerende infrastructuur voor het beheer van de geldstromen en posities;

  • g het registreren van transacties in de administratie;

  • h het vormen van adequate dossiers van plannen, nota’s, besluiten, transacties, handelingen e.d.;

  • i een goede interne en externe informatievoorziening over de uitvoering van de treasuryfunctie.

Artikel 4

  • Vanuit de verantwoordelijkheid voor de deelfunctie ‘risicobeheer’ wordt nagestreefd:

  • a het formuleren en realiseren van het risicobeleid waarbij de door het algemeen bestuur in dit statuut opgenomen risiconormen niet worden overschreden;

  • b het inzichtelijk maken van de renterisico’s, kredietrisico’s, interne liquiditeitsrisico’s, koersrisico’s en valutarisico’s die het waterschap op korte en langere termijn loopt;

  • c het optimaliseren van het beheer en de beheersing van ingenomen posities in het kader van het risicobeleid;

  • d het bijdragen aan het bereiken van een financiële balansstructuur die dienstbaar is aan de doelstellingen van het waterschap;

  • e het vormen van adequate dossiers van plannen, nota’s, besluiten, handelingen e.d.;

  • f faciliteiten die een flexibele uitvoering van het risicobeleid mogelijk maken.

Artikel 5

  • Vanuit de verantwoordelijkheid voor de deelfunctie ‘kasbeheer’ wordt nagestreefd:

  • a het opzetten, onderhouden en evalueren van goede rekening-courantfaciliteiten tegen zo gunstig mogelijke tarieven en met de hoogst mogelijke flexibiliteit bij 2 banken;

  • b het opzetten, onderhouden en evalueren van kasgeldfaciliteiten tegen zo gunstig mogelijke tarieven en met de hoogst mogelijke flexibiliteit;

  • c het opzetten, onderhouden en evalueren van een efficiënt betalingsverkeer;

  • d het opzetten, onderhouden en evalueren van vlottende beleggingsfaciliteiten, gegeven de richtlijnen en limieten van dit statuut;

  • e het bijdragen aan het bereiken van een financiële balansstructuur die dienstbaar is aan de doelstellingen van het waterschap;

  • f het registreren van transacties in de administratie;

  • g het vormen van adequate dossiers van plannen, nota’s, besluiten, transacties e.d.

Artikel 6

  • Vanuit de verantwoordelijkheid voor de deelfunctie ‘waterschapsfinanciering’ wordt nagestreefd:

  • a het voorzien in de toekomstige behoefte aan vast vreemd vermogen tegen zo laag mogelijke kosten en binnen de in dit statuut gestelde risicogrenzen;

  • b het voorzien in de toekomstige financieringsbehoefte bij voorkeur door het intern aanwenden van het eigen vermogen;

  • c het opzetten, onderhouden en evalueren van vaste beleggingsfaciliteiten, gegeven de richtlijnen en limieten van dit statuut;

  • d het bijdragen aan het bereiken van een financiële balansstructuur die dienstbaar is aan de doelstellingen van het waterschap;

  • e het registreren van transacties in de administratie;

  • f het vormen van adequate dossiers van plannen, nota’s, besluiten, transacties e.d.

Artikel 7

  • Vanuit de verantwoordelijkheid voor de deelfunctie ‘relatiebeheer’ wordt nagestreefd:

  • a het door middel van een goede toegang tot de (Europese) geld- en kapitaalmarkten veilig stellen van de financierbaarheid van het waterschap zodat op elk gewenst moment middelen kunnen worden aangetrokken;

  • b faciliteiten die een flexibele invulling van de financieringsbehoefte mogelijk maken;

  • c het vormen van adequate dossiers van plannen, nota’s, besluiten, handelingen e.d.

Risico–attitude

Artikel 8

  • Het risicobeheer van het waterschap wordt gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

  • a ten opzichte van de taken die in het reglement aan het waterschap zijn opgedragen heeft de tre-asuryfunctie een ondersteunende rol. Treasury volgt en is dienstbaar aan deze taken (service-centrum);

  • b de uitvoering van de treasuryfunctie voegt geen financiële risico’s toe aan degene die zijn verbonden aan de uitvoering van de taken die in het reglement aan het waterschap zijn opgedragen, maar is er op gericht toekomstige risico’s te verminderen of te verschuiven;

  • c bij de uitvoering van de treasuryfunctie worden financiële risico’s zo veel mogelijk vermeden;

  • d het wettelijk kader van de Wet Fido wordt als uitgangspunt voor het beheersen van renterisico’s gehanteerd.

Richtlijnen en limieten

Artikel 9

  • 1 Wat betreft de toekomstige omvang en samenstelling van de portefeuille vaste opgenomen en verstrekte leningen wordt de kasgeldlimiet van de Wet Fido in acht genomen.

  • 2 Wat betreft de toekomstige omvang en samenstelling van de portefeuille vlottende opgenomen en verstrekte leningen wordt de renterisiconorm van de Wet Fido in acht genomen.

  • 3 Afwijkingen van deze genoemde limieten worden in de treasuryparagraaf gemotiveerd opgenomen.

Artikel 10

  • 1 Middelen worden uitsluitend aangetrokken op basis van een recente liquiditeitsprognose en de actuele rentevisie.

  • 2 Bij het aantrekken van vaste middelen worden minimaal drie offertes aangevraagd.

  • 3 De hoofdsom van een aan te trekken lening is niet onderhevig aan indexatie.

  • 4 Er worden uitsluitend leningen aangetrokken waarvan de betalingsverplichtingen zijn uitgedrukt in euro’s of de munteenheid van een lidstaat die deelneemt aan de Economische en Monetaire Unie.

Artikel 11

  • 1 Er worden uitsluitend middelen uitgezet die tijdelijk overtollig zijn.

  • 2 Middelen worden uitsluitend uitgezet op basis van een recente liquiditeitsprognose en de actuele rentevisie.

  • 3 Omvang en looptijd van de uitzettingen worden bepaald door de omvang van de overtollige middelen en de periode gedurende welke deze beschikbaar zijn.

  • 4 Middelen worden uitsluitend uitgezet bij tegenpartijen die voldoen aan één van de volgende criteria:

    • a

      het is een financiële instelling of het betreft waardepapier van een financiële instelling met een door een gezaghebbend ratingagency afgegeven rating van A of hoger en die is ge-vestigd in een lidstaat die deelneemt aan de Economische en Monetaire Unie;

    • b

      het is een instelling aan wiens waardepapier door een bancaire toezichthouder in een lidstaat van de Europese Unie de solvabiliteitsvrije status is toegekend.

  • 5 Middelen worden uitsluitend uitgezet in producten waarbij minimaal de hoofdsom aan het einde van de looptijd gegarandeerd wordt.

  • 6 Middelen worden uitsluitend uitgezet in de vorm van de volgende instrumenten:

    • a

      callgeld, kasgeld, deposito’s en rekening-courant;

    • b

      onderhandse leningen en beleggingen;

    • c

      Medium Term Notes;

    • d

      obligaties;

    • e

      beleggingsfondsen met een hoofdsomgarantie zoals bedoeld in de ‘Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden’;

    • f

      andere internationale financieringsprogramma’s.

  • 7 De hoofdsom van een verstrekte lening is niet onderhevig aan indexatie.

  • 8 Er worden uitsluitend leningen verstrekt waarvan de betalingsverplichtingen zijn uitgedrukt in euro’s of de munteenheid van een lidstaat die deelneemt aan de Economische en Monetaire Unie.

  • 9 Aandelen worden niet gekocht tenzij dit gebeurt in het kader van de uitvoering van de in artikel 2, tweede lid genoemde publieke taken.

Artikel 12

  • 1 Derivaten worden alleen gebruikt om financiële risico’s te mitigeren.

  • 2 Bij derivaten worden geen open posities ingenomen.

  • 3 Derivaten worden uitsluitend afgesloten met partijen die voldoen aan één van de volgende criteria:

    • a

      het is een financiële instelling of het betreft waardepapier van een financiële instelling met een door een gezaghebbende ratingagency afgegeven rating van A of hoger en die is gevestigd in een lidstaat die deelneemt aan de Economische en Monetaire Unie;

    • b

      het is een instelling aan wiens waardepapier door een bancaire toezichthouder in een lidstaat van de Europese Unie de solvabiliteitsvrije status is toegekend.

Rol van de treasuryfunctie in de beleids- en beheercyclus

Artikel 13

  • Als onderdeel van de beleids- en beheercyclus worden jaarlijks de volgende documenten opgesteld:

  • a een onderdeel ‘financiering’ van de meerjarenraming;

  • b de treasuryparagraaf van de begroting;

  • c rapportages over de uitvoering van het treasurybeleid, die deel uitmaken van de periodieke verslaglegging;

  • d de treasuryparagraaf van de jaarrekening.

Artikel 14

  • In het in artikel 13 onder a genoemde onderdeel ‘financiering’ van de meerjarenraming worden opgenomen:

  • a een vermogensbehoefteplanning;

  • b een beschouwing over de rente-ontwikkeling;

  • c een rentegevoeligheidsanalyse.

Artikel 15

  • 1 De treasuryparagraaf van de begroting wordt gebaseerd op een specifiek plan met betrekking tot het treasurybeleid dat in het begrotingsjaar zal worden uitgevoerd.

  • 2 In de treasuryparagaaf van de begroting wordt vanuit het perspectief van het algemeen bestuur ingegaan op:

  • a algemene interne en externe ontwikkelingen die van invloed zijn op de treasuryfunctie;

  • b de relatie met de meerjarenraming;

  • c de ontwikkeling van de rente (rentevisie);

  • d de liquiditeitsprognose;

  • e de plannen inzake het risicobeheer, inclusief de eventuele inzet van derivaten;

  • f de plannen voor de deelfunctie waterschapsfinanciering;

  • g de plannen inzake het kasbeheer.

Artikel 16

In de in artikel 13 onder c bedoelde periodieke rapportages over de uitvoering van het treasurybeleid wordt een verschillenanalyse opgenomen indien de realisatie van het treasurybeleid in betekenende mate afwijkt van de treasuryplannen uit de begroting.

Artikel 17

  • 1 De treasuryparagraaf van de jaarrekening wordt gebaseerd op een specifieke rapportage over de wijze waarop het treasurybeleid in het begrotingsjaar is uitgevoerd.

  • 2 In de treasuryparagraaf van de jaarrekening wordt vanuit het perspectief van het algemeen bestuur ingegaan op:

  • a algemene interne en externe ontwikkelingen die van invloed zijn geweest op de treasuryfunctie, waarbij wordt ingegaan op de ontwikkeling van de rente;

  • b de gevolgen van het uitgevoerde beleid voor het meerjarenbeleid met betrekking tot treasury;

  • c de realisatie van het beleid inzake het risicobeheer;

  • d de realisatie van het beleid inzake de deelfunctie waterschapsfinanciering;

  • e de realisatie van het beleid inzake het kasbeheer.

  • 3 In de treasuryparagraaf van de jaarrekening wordt een verschillenanalyse opgenomen indien de realisatie van het treasurybeleid in betekende mate afwijkt van de treasuryplannen uit de begro-ting.

Opdrachtverlening uitvoering treasurybeleid

Artikel 18

  • 1 Met het vaststellen van de begroting krijgt het college van D&H de bevoegdheid leningen aan te trekken c.q. middelen uit te zetten conform datgene wat daarover in de treasuryparagraaf is gesteld.

  • 2 Het college van D&H kan de organisatie mandateren om op basis van de treasuryparagraaf, de daaronder liggende informatie alsmede het geregelde in en op grond van artikel 19 de daadwerkelijke transacties te doen ter uitvoering van het treasurybeleid.

Procedures treasuryfunctie

Artikel 19

  • 1 Als onderdeel van de ‘Verordening op de organisatie van het financieel beheer” van waterschap Rijn en IJssel bedoelde Regeling van het financieel beheer worden procedurebeschrijvingen vastgesteld voor:

  • a het op- en vaststellen alsmede wijzigen van het in en bij dit statuut opgenomen beleidskader;

  • b het opstellen van de rentevisie;

  • c het opstellen van de liquiditeitsprognose;

  • d de belangrijkste treasurytransacties.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde procedures worden zodanig ontworpen dat:

  • a wordt voldaan aan het principe van functiescheiding alsmede aan het vier ogen-principe;

  • b de met de treasuryfunctie belaste functionaris wordt voorzien van die informatie die van belang is voor zijn functioneren;

  • c alle medewerkers alsmede de bestuursorganen vanuit de treasuryfunctie worden voorzien van die informatie die zij ten behoeve van hun functioneren nodig hebben.

  • 3 Voor iedere functionaris die voorkomt in de in het eerste lid bedoelde procedures wordt in de Regeling van het financieel beheer een vervanger aangewezen.

  • 4 De in het eerste lid onder a bedoelde voorstellen voor opname in en wijziging van het treasurystatuut worden door de met de treasuryfunctie belaste functionaris volgens de gebruikelijke procedure voorgelegd aan het college van D&H.

  • 5 De in het eerste lid onder b bedoelde rentevisie van het waterschap wordt gebaseerd op de rentevisie van enkele financiële instellingen en ten minste eenmaal per halfjaar geactualiseerd.

  • 6 De in het eerste lid onder c bedoelde liquiditeitsprognose wordt regelmatig gedurende het jaar geactualiseerd en bestrijkt het komende jaar.

Verantwoordingsinformatie aan de toezichthouders

Artikel 20

De functionaris die belast is met de treasuryfunctie draagt zorg voor de in of op grond van de Wet Fi-nanciering decentrale overheden voorgeschreven informatieverstrekking aan de toezichthouder en het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Interne en externe controle

Artikel 21

  • 1 De maatregelen van interne controle op de uitvoering van de treasuryfunctie maken onderdeel uit van de in de ‘Verordening op de organisatie van het financieel beheer van waterschap Rijn en IJssel‘ bedoelde Regeling van het financieel beheer.

  • 2 Indien tijdens de in het eerste lid bedoelde interne controlemaatregelen materiële afwijkingen van dit statuut worden geconstateerd waarvoor geen toestemming is verleend, wordt hiervan melding gemaakt in een controlerapportage aan een binnen het waterschap aangewezen functionaris die niet direct bij de uitvoering van de treasuryfunctie betrokken is.

Artikel 22

De uitvoering van de treasuryfunctie is object van de reguliere controle van de accountant.

Slotbepalingen

Artikel 23

  • 1 Dit statuut treedt in werking met ingang van 01-01-2002.

  • 2 Dit statuut kan worden aangehaald als ‘Treasurystatuut van Waterschap Rijn en IJssel‘.

Bijlage bij het Treasurystatuut van Waterschap Rijn en IJssel

Definities begrippen treasurystatuut

De begrippen die in het treasurystatuut en zijn toelichting zijn opgenomen dienen overeenkomstig de in deze bijlage opgenomen begripsbepalingen te worden geïnterpreteerd.

Treasury

Treasury:

alle activiteiten die zich richten op het bepalen van het beleid ten aanzien van, het uitvoeren en beheersen van de activiteiten met betrekking tot, het sturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s.

De treasuryfunctie wordt onderscheiden in de volgende vier deelfuncties:

- risicobeheer;

- kasbeheer;

- waterschapsfinanciering;

- relatiebeheer.

Deelfuncties treasury

Risicobeheer:

deelfunctie van treasury die alle activiteiten omvat die zich richten op het beheersen van financiële risico’s waar een waterschap mee te maken kan krijgen. Deze risico’s zijn renterisico’s, kredietrisico’s, koersrisico’s, interne liquiditeitsrisico’s en valutarisico’s.

De deelfunctie wordt onderscheiden in de volgende treasury-activiteiten:

- renterisicobeheer;

- kredietrisicobeheer;

- koersrisicobeheer;

- intern liquiditeitsrisicobeheer;

- valutarisicobeheer.

Kasbeheer:

deelfunctie van treasury die omvat het beheer van de geldstromen en daaruit voortvloeiende saldi en liquiditeitsposities tot één jaar.

De deelfunctie wordt in de volgende treasury-activiteiten onderscheiden:

- geldstromenbeheer;

- saldobeheer;

- liquiditeitenbeheer.

Waterschapsfinanciering:

deelfunctie van treasury die de activiteiten omvat die gericht zijn op het beheren van de posities voor een termijn van één jaar en langer en het voorzien in de benodigde middelen met een looptijd van minimaal één jaar voor de realisatie van voorgenomen investeringen en activiteiten.

De deelfunctie wordt onderscheiden in de treasury-activiteiten:

- financiering;

- uitzetting.

Relatiebeheer:

deelfunctie van treasury die de activiteiten omvat die gericht zijn op het onderhouden van de relaties met financiële instellingen.

Treasury-activiteiten

Renterisicobeheer:

het beheersen van risico’s die voortvloeien uit de mogelijkheid dat in de toekomst de rentelasten van het vreemd vermogen hoger respectievelijk dat de rente-opbrengsten van activa lager zullen zijn dan een bestuurlijk wenselijk geacht niveau c.q. het in meerjarenraming en begroting geraamde niveau.

Kredietrisicobeheer:

het beheersen van de risico’s die voortvloeien uit de mogelijkheid op een waardedaling van de vorderingspositie ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij.

Koersrisicobeheer:

het beheersen van de risico’s die voortvloeien uit de mogelijkheid dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen.

Intern liquiditeitsrisicobeheer:

het beheersen van de risico’s van mogelijke wijzigingen in de liquiditeitsprognose en meerjareninvesteringsplanning als gevolg waarvan de financieringskosten hoger kunnen uitvallen.

Valutarisicobeheer:

het beheersen van risico’s die voortvloeien uit de mogelijkheid dat op een bepaald moment de waarde van de vreemde valutastromen, uitgedrukt in eigen valuta, afwijkt van hetgeen verwacht werd op het beslissingsmoment.

Geldstromenbeheer:

al die activiteiten die nodig zijn om liquiditeiten te transfereren zowel binnen de organisatie zelf als tussen de organisatie en derden (betalingsverkeer).

Saldobeheer:

het beheer van de dagelijkse saldi.

Liquiditeitenbeheer:

het aantrekken en uitzetten van middelen voor een periode tot één jaar.

Financiering:

het aantrekken van de benodigde financiële middelen (eigen en/of vreemd vermogen) voor een periode van één jaar of langer.

Uitzetting:

het beheren van het eigen vermogen en andere financiële middelen voor een periode van minimaal één jaar.

Begrippen Wet Financiering decentrale overheden

Openbare lichamen:

provincies, gemeenten, waterschappen, regio’s bedoeld in artikel 21 (eerste lid) van de Politiewet 1993, lichamen ingesteld met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen die bevoegd zijn tot het aangaan, garanderen en verstrekken van geldleningen en door de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën aan te wijzen andere bij wet ingestelde lichamen en organen.

Rentetypische looptijd:

het tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening waarin op basis van de leningenvoorwaarden van de geldlening sprake is van een door de verstrekker van de geldlening niet beïnvloedbare constante rentevergoeding.

Financiële derivaten:

financiële instrumenten belichaamd in contracten waarin de voorwaarden zijn vastgelegd waartegen een transactie op een bepaald moment zal of kan plaatsvinden en waarvan de waarde afhankelijk is van één of meer onderliggende activa, referentieprijzen of indices.

Vaste schuld:

het gezamenlijk bedrag van:

- de schuld uit hoofde van geldleningen met een oorspronkelijke rentetypische looptijd van één jaar of langer, en

- de voor een termijn van één jaar of langer ontvangen waarborgsommen.

Netto-vlottende schuld:

het gezamenlijk bedrag van:

- de opgenomen gelden met een oorspronkelijke rentetypische looptijd van korter dan één jaar;

- de schuld in rekening-courant;

- de voor een termijn van korter dan één jaar ter bewaring in de kas gestorte gelden van derden, en

- overige geldleningen die geen onderdeel uitmaken van de vaste schuld;

verminderd met het gezamenlijk bedrag van:

- de contante gelden in kas;

- de tegoeden in rekening-courant, en

- de overige uitstaande gelden met een rentetypische looptijd van korter dan één jaar.

Gemiddelde netto-vlottende schuld per kwartaal:

het gemiddelde van de netto-vlottende schuld op de eerste dag van iedere maand in het desbetreffende kwartaal.

Kasgeldlimiet:

bedrag ter grootte van een percentage van het totaal van de jaarbegroting van het waterschap bij aanvang van het jaar.

Renterisiconorm:

bedrag ter grootte van een percentage van het totaal van de vaste schuld van het waterschap bij aanvang van het jaar.

3%-norm voor het EMU-saldo van de overheid:

de referentiewaarde voor het vorderingensaldo van de overheid zoals vastgelegd in artikel 104C en Protocol nr. 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

Toezichthouder:

de provincie(s) die op grond van het reglement van het waterschap is (zijn) belast met het toezicht op de begroting.

Overige begrippen treasuryfunctie

Treasurystatuut:

op grond van artikel 108, vierde lid van de Waterschapswet door het algemeen bestuur vast te stellen regeling waarin (de hoofdlijnen met betrekking tot) de uitgangspunten, doelstellingen, richtlijnen en limieten, de organisatorische en administratieve kaders, de informatievoorziening en de overige aspecten van de administratieve organisatie met betrekking tot de treasuryfunctie worden vastgelegd.

Treasurybeleid:

de specifieke beleidsvoornemens met betrekking tot de uitvoering van de treasuryfunctie voor een bepaalde periode binnen de kaders van het treasurystatuut.

Treasurybeheer:

de daadwerkelijke uitvoering van het treasurybeleid, omvattende onder meer het afsluiten en vastleggen van transacties, en de beheersing daarvan.

Treasuryverantwoording:

lopende de beleidsuitvoering alsmede na afloop van de uitvoering voor een bepaald jaar intern en extern uitgebrachte rapportages over de vraag of het gerealiseerde en het geplande treasurybeheer met elkaar in overeenstemming zijn.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 (begripsbepalingen)

Iedereen binnen het waterschap die in de praktijk met de treasuryfunctie te maken heeft of krijgt moet hetzelfde verstaan onder de begrippen die in het treasurystatuut en deze toelichting aan de orde komen. Daarom is een definitie van de belangrijkste begrippen en termen in het statuut opgenomen. Er is voor gekozen de begripsbepalingen niet in de hoofdtekst, maar in de bijlage van het statuut op te nemen. Dit is gedaan om de aandacht niet te veel af te leiden van de andere belangrijke aspecten die in het statuut aan de orde komen.

In het treasurystatuut worden verschillende bepalingen van de Wet Fido vertaald naar de situatie van het waterschap. Begrippen uit de wet komen dan ook in het treasurystatuut voor. Ook wat betreft deze begrippen is het van belang dat iedereen binnen en buiten het waterschap die daarmee te maken krijgt er hetzelfde onder verstaat. Dit is de reden dat de omschrijvingen van de belangrijkste begrippen uit de wet deel uitmaken van de bijlage van dit statuut.

Uiteraard is zoveel mogelijk aangesloten op de begrippen en begripsbepalingen van de Wet Fido. Op één punt wordt echter van de wet afgeweken. In de Wet Fido wordt namelijk gesproken over financieringsstatuut en financieringsparagrafen, terwijl dit statuut spreekt over treasurystatuut en treasuryparagrafen. Dit gebeurt omdat het begrip treasury in de praktijk en in de vakliteratuur een ruimere betekenis heeft dan financiering (in de vakliteratuur is financiering zelfs een onderdeel van de treasuryfunctie). Alhoewel beide begrippen vanuit de regelgeving een zelfde betekenis hebben, wordt in deze handreiking aangesloten op de praktijk en de vakliteratuur en wordt dus het begrip treasury gebruikt.

Artikel 2 (aandachtsgebied treasuryfunctie)

Als onderdeel van het financieel beleid en beheer zal de treasuryfunctie een zo goed mogelijke bijdrage moeten leveren aan de uitvoering van de taken die aan het waterschap zijn opgedragen. Dit geeft aan dat de treasuryfunctie een ondersteunende rol heeft ten opzichte van de taken waarvoor het waterschap is opgericht. Artikel 2, eerste lid van de Wet Fido verwoordt deze ondersteunende rol als volgt: openbare lichamen gaan leningen aan, zetten middelen uit of verlenen garanties uitsluitend ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak.

Het waterschap mag dus alleen treasury-activiteiten verrichten met betrekking tot zaken die tot de publieke taak worden gerekend. De toelichting op dit onderdeel van de wet geeft aan dat er bewust voor is gekozen om het begrip publieke taak niet nader te definiëren en dat het aan de besturen van de individuele overheden zelf wordt overgelaten om, op basis van de wettelijke taakomschrijving, vorm te geven aan de afbakening van het begrip publieke taak.

Voor een waterschap betekent dit dat de invulling van de publieke taak door het algemeen bestuur moet plaatsvinden. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met het tweede lid van artikel 2 van de Wet Fido, waarin aan het begrip publieke taak een negatieve invulling wordt gegeven. Daar wordt namelijk bepaald dat bankachtige activiteiten – zoals het aantrekken en uitzetten van middelen met als doel het genereren van inkomen – in elk geval niet tot de publieke taak worden gerekend en daarom uitdrukkelijk verboden zijn.

Artikel 2 van dit statuut geeft aan dat Waterschap Rijn en IJssel het begrip publieke taak zo invult dat hiertoe de ta(a)k(en) die in het provinciaal reglement aan het waterschap zijn (is) opgedragen behoort (behoren).

De inhoud van de in artikel 2 genoemde taken is vastgelegd in de betreffende beleidsplannen. De treasuryfunctie ondersteunt alleen activiteiten die voortvloeien uit die beleidsplannen. Dit wordt in het eerste lid vastgelegd.

Alle handelingen en financiële verplichtingen aangegaan in het kader van de uitvoering van de publieke taak vallen buiten de bepalingen van controle en toezicht van de Wet Fido en dus ook van dit statuut. Hiervoor gelden andere wettelijke (toezichts)kaders. De financiële stromen en risico’s die optreden als gevolg van de uitvoering van de publieke taak dienen echter wel door de treasuryfunctie gestuurd en beheerst te worden. De beheersing van deze geldstromen valt onder het toezicht zoals in de Wet Fido bedoeld en komt dus in dit statuut aan de orde.

Het is de relevante beleidssector en niet de treasury-afdeling die het besluit van het algemeen bestuur voor investeringen, het verstrekken van garanties en leningen aan derden voorbereidt. De betrokken beleidssector is dan ook verantwoordelijk voor de budgettaire gevolgen en risico’s van het beleid. De treasury-afdeling dient overigens wel functioneel betrokken te worden bij die besluitvorming.

Artikelen 3 t/m 7 (doelstellingen treasuryfunctie en treasurydeelfuncties)

In deze artikelen is aangegeven welke doelstellingen met de treasuryfunctie en zijn deelfuncties moeten worden gerealiseerd. De opgenomen doelstellingen zijn gebaseerd op de algemene missie van het waterschap. Immers, de hoofddoelstelling van de treasuryfunctie is het ondersteunen van de taken waarvoor het waterschap is opgericht. De in de artikelen 3 tot en met 7 opgenomen doelstellingen vormen het vertrekpunt voor de werkzaamheden van de functionarissen die verantwoordelijk zijn voor een treasurydeelfunctie of de algehele verantwoordelijkheid voor de treasuryfunctie dragen.

In artikel 3 zijn de algemene doelstellingen voor de treasuryfunctie opgenomen. In de artikelen 4 tot en met 7 zijn deze vertaald naar het meer operationele niveau van de treasurydeelfuncties.

In de artikelen komt één gemeenschappelijke bepaling voor die een nadere toelichting verdient. Het gaat hier om het bereiken van een bepaalde balansstructuur. Het kan zijn namelijk voorkomen dat het waterschap zich tot doel heeft gesteld in een bepaalde periode te komen tot bepaalde verhoudingen op de balans. Voorbeelden zijn de verhouding ‘eigen vermogen/vreemd vermogen’ of ‘vlottende schuld/vaste schuld’. Wanneer dit soort doelstellingen zijn geformuleerd zal de treasuryfunctie, en de treasurydeelfuncties als onderdelen daarvan, een bijdrage moeten leveren aan het bereiken hiervan.

Artikel 8 (risico-attitude)

De uitvoering van de reglementaire taken brengt financiële risico’s voor het waterschap met zich mee. De wetgever beoogt met de Wet Fido een kader aan te reiken waarmee deze risico’s kunnen worden beheerst. Uiteraard zal een waterschap iets met dit kader moeten, maar ook binnen het wettelijk kader kan een waterschap er voor kiezen om hogere dan wel lagere risico’s te lopen. Door middel van een zogenaamde risico-attitude geeft een waterschap aan wat zij op dit punt aanvaardbaar vindt. De risico-attitude geeft in feite de opvattingen van het waterschap weer ten aanzien van de aard van de risico’s die men wil lopen bij de uitvoering van de treasuryfunctie.

In artikel 8 is de risico-attitude van het waterschap opgenomen. Deze is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

a ten opzichte van de reglementaire taken heeft de treasuryfunctie een ondergeschikte rol. Treasury volgt en is dus dienstbaar aan de publieke taken. Het is een servicecentrum;

b de activiteiten die in het kader van de treasuryfunctie worden ondernomen worden risicomijdend (maar daardoor nog niet passief) uitgevoerd;

c de uitvoering van de treasuryfunctie voegt geen risico’s toe aan de financiële risico’s die nu eenmaal verbonden zijn aan het uitvoeren van de reglementaire taken;

d de treasuryfunctie is er op gericht toekomstige risico’s te verminderen of te verschuiven;

e het wettelijk kader van de Wet Fido wordt als basis voor de beheersing van renterisico’s gehanteerd.

In bepaalde situaties kan het noodzakelijk zijn dat gedurende een bepaalde periode wordt afgeweken van het in artikel 8 opgenomen risicoprofiel. Wanneer een dergelijke situatie zich voordoet zal het algemeen bestuur hiervan zo spoedig mogelijk op de hoogte worden gesteld.

Ad e Wettelijke bepalingen omtrent risico’s

In de Wet Fido zijn de volgende bepalingen opgenomen die iets over risico’s zeggen.

- Ondanks de bepaling in artikel 2, eerste lid van de wet dat in principe alleen middelen mogen worden uitgezet ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak, biedt het tweede lid van hetzelfde artikel ruimte voor uitzettingen anders dan ten behoeve van de publieke taak mits de uitzettingen een prudent karakter hebben en niet zijn gericht op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico. In artikel 11 van dit statuut wordt een nadere invulling gegeven aan het begrip ‘prudent karakter’.

- Ter beheersing van de renterisico’s die (kunnen) voortvloeien uit vlottende schulden introduceert artikel 3 van de Wet Fido de kasgeldlimiet. Artikel 9, eerste lid van dit statuut geeft aan dat het waterschap deze norm ook voor het interne beheer hanteert.

- Om de mogelijke renterisico’s van vaste schulden te kunnen beheersen wordt in artikel 5 van de Wet Fido de renterisiconorm opgevoerd. Dat het waterschap deze norm accepteert blijkt uit artikel 9, tweede lid van dit statuut.

- De Wet Fido zegt dat derivaten 1 op zich mogen worden gehanteerd maar dat deze een prudent karakter moeten hebben en niet gericht mogen zijn op het genereren van inkomen door het lopen van overmatig risico (Wet Fido artikel 2, tweede lid). In artikel 12 van dit statuut wordt aangegeven wat het waterschap in het kader van het gebruik van derivaten verstaat onder het begrip ‘prudent karakter’.

- Artikel 2, derde lid van de Wet Fido bepaalt dat aan te trekken en te verstrekken leningen alsmede te verlenen garanties van geldleningen aan in een algemene maatregel van bestuur te stellen regels moeten voldoen. In de artikelen 10 en 11 van dit statuut zijn de bedoelde regels overgenomen.

Artikelen 9 t/m 12 (richtlijnen en limieten, algemeen)

De wettelijke verplichtingen bepalen dat het algemeen bestuur in het treasurystatuut moet aangeven binnen welke richtlijnen en limieten de doelstellingen van de treasuryfunctie moeten worden gerealiseerd. Een richtlijn is een bindend voorschrift c.q. een aanwijzing voor een handelwijze. Een limiet is een type richtlijn die een uiterste grens aangeeft voor een bepaalde handeling, verantwoordelijkheid en/of bevoegdheid.

Het in artikel 8 opgenomen risicoprofiel van het waterschap bepaalt in belangrijke mate op welke wijze de treasuryfunctie moet worden uitgevoerd en wat daarbij wel en wat niet kan/mag worden gedaan. Omdat het waterschap zich wat dit soort zaken betreft vrijwel volledig aan de Wet Fido conformeert, wordt de uitvoering van de treasuryfunctie in belangrijke mate door de Wet Fido gestuurd. Dit heeft weer tot gevolg dat een belangrijk deel van de in het statuut opgenomen richtlijnen en limieten van het waterschap afkomstig is uit de Wet Fido. Veel voorschriften uit de wet en zijn uitvoeringsregelingen komen daarom in het treasurystatuut voor. Voor sommige aspecten zijn, in aanvulling op de wettelijke bepalingen, eigen richtlijnen en limieten opgenomen.

Net zoals voor het risicoprofiel geldt ook voor de richtlijnen en limieten dat bepaalde situaties kunnen dwingen dat van het in dit statuut opgenomen algemene kader wordt afgeweken. In dergelijke situaties moet in de regel, gelet op de vaak turbulente ontwikkelingen op de financiële markten, snel kunnen worden gehandeld. Het college van dijkgraaf en heemraden (D&H) zal het algemeen bestuur daar zo spoedig mogelijk over informeren.

Artikel 9 (kasgeldlimiet en renterisiconorm)

De Wet Fido bevat concrete richtlijnen voor de wijze waarop de provincie (als toezichthouder) zal toetsen op korte- en langetermijnrenterisico’s. De instrumenten hiervoor zijn respectievelijk de kasgeldlimiet en de renterisiconorm. In het vervolg van deze toelichting wordt een nadere uitleg gegeven over de werking van deze instrumenten.

De kasgeldlimiet

Wat betreft de renterisico’s van vlottende schulden bepaalt artikel 4, eerste lid van de Wet Fido dat de gemiddelde netto vlottende schuld per kwartaal van een openbaar lichaam de kasgeldlimiet niet mag overschrijden.

De kasgeldlimiet wordt berekend als een percentage van het begrotingstotaal. Het begrip begrotingstotaal houdt in het totaal van de bruto-lasten (de som van de kostensoorten) volgens de begroting per 1 januari van het betreffende jaar.

In de ‘Uitvoeringsregeling Financiering decentrale overheden’ wordt de omvang van de kasgeldlimiet vastgesteld. Conform waarvoor de Unie heeft gepleit geeft deze regeling aan dat de kasgeldlimiet van de waterschappen 23% is. Dit percentage is aanzienlijk hoger dan voor andere decentrale overheden (ter vergelijking, voor gemeenten is 8,2% opgenomen en voor provincies 6,8%). De kasgeldlimiet kent als minimumbedrag f 661.113,- (= € 300.000).

De positie ten opzichte van de limiet wordt berekend als het gemiddelde van de netto-vlottende schuld over een kwartaal. De netto-vlottende schuld bestaat uit het saldo van alle leningen, beleggingen en saldi met een rentetypische looptijd van minder dan één jaar. De rentetypische looptijd van een instrument is de periode waarover de rente van het betreffende instrument vast staat.

Bij het bepalen van de positie ten opzichte van de kasgeldlimiet moet rekening gehouden worden met ingenomen posities in derivaten.

Bepalend is de rentetypische looptijd van de combinatie van de onderliggende waarde en het derivaat. In het geval de rentetypische looptijd van de combinatie korter is dan één jaar dient het bedrag van de hoofdsom (van het resultaat van de combinatie derivaat/onderliggende waarde) meegenomen te worden voor de bepaling van de netto-vlottende schuld.

Toezicht

De toetsing van het voldoen aan de kasgeldlimiet vindt eenmaal per kwartaal (op basis van het gemiddelde aan het begin van de drie maanden van het betreffende kwartaal) door de provincie plaats. Wanneer een waterschap de kasgeldlimiet overschrijdt, gaat de wet er vanuit dat de provincie het waterschap hierop aanspreekt. Bij ‘structurele overschrijding’, waarbij volgens de Wet Fido sprake is indien gedurende twee achtereenvolgende kwartalen overschrijding van de kasgeldlimiet plaatsvindt, verplicht de toezichthouder het waterschap om maatregelen te nemen. Deze kunnen bestaan uit consolideren dan wel het beperken van het aangaan van vlottende leningen. Bij langere overschrijding verplicht de provincie het waterschap een plan op te stellen dat aan moet geven op welke wijze aan de kasgeldlimiet gaat worden voldaan. Zolang het plan niet is goedgekeurd dan wel niet wordt uitgevoerd heeft de toezichthouder de mogelijkheid voorafgaand toezicht voor het aangaan van vlottende leningen af te kondigen alsmede een plafond te verbinden aan de schuld in rekening-courant. Het toezicht vervalt als de toezichthouder van mening is dat het plan voldoende is uitgevoerd.

De wet kent de mogelijkheid voor de toezichthouder om bij incidentele wijzigingen van het inkomsten- en uitgavenpatroon gedurende twee kwartalen ontheffing te verlenen voor het voldoen aan de kasgeldlimiet.

De renterisiconorm

Wat betreft de renterisico’s die verbonden zijn aan het gebruik van vaste leningen bepaalt artikel 6, eerste lid van de Wet Fido dat deze risico’s de renterisiconorm niet mogen overschrijden. De renterisiconorm is een percentage van de vaste schuld per 1 januari van het begrotingsjaar. Dit percentage bedraagt voor waterschappen, net zoals voor de andere decentrale overheden, 20%. De renterisiconorm kent als minimumbedrag f 5.509.275,- (ofwel € 2.500.000).

De positie ten opzichte van de renterisiconorm wordt bepaald door alle vaste leningen en beleggingen te salderen die in het jaar vervallen en geherfinancierd moeten worden dan wel waarover een renteherziening zal plaatsvinden en dit totaal te delen door de omvang van de totale vaste portefeuille aan het begin van het jaar.

Bij het bepalen van de positie ten opzichte van de renterisiconorm moet ook rekening gehouden worden met ingenomen posities in derivaten. Bepalend is de rentetypische looptijd (waarvan zojuist onder kasgeldlimiet een definitie is gegeven) van de combinatie van de onderliggende waarde en het derivaat. Indien de rentetypische looptijd van deze combinatie één jaar of langer is, dan moet het bedrag van de hoofdsom (van het resultaat van de combinatie derivaat/onderliggende waarde) meegenomen worden voor de bepaling van de positie ten opzichte van de renterisiconorm.

Toezicht

De renterisiconorm mag niet door waterschappen worden overschreden. De provincie ziet toe op het voldoen aan de norm. Zij doet dit door het beoordelen van de betreffende passages uit de treasuryparagraaf van de jaarrekening. Als de provincie constateert dat de norm is overschreden, dient zij het waterschap te verplichten tot herstructurering van de leningenportefeuille. Wanneer in het volgende jaar weer niet wordt voldaan dient de provincie het waterschap te verplichten een plan op te stellen waarin wordt aangegeven op welke wijze wel aan de norm gaat worden voldaan.

Zolang het plan niet is goedgekeurd dan wel dit niet wordt uitgevoerd heeft de toezichthouder de mogelijkheid voorafgaand toezicht voor het aangaan van vaste leningen af te kondigen. Het voorafgaand toezicht vervalt als de toezichthouder van mening is dat het plan voldoende is uitgevoerd.

De wet kent de mogelijkheid voor de toezichthouder om ontheffing te verlenen voor het voldoen aan de renterisiconorm.

Artikel 10 (richtlijnen en limieten aantrekken van middelen)

In dit artikel zijn de richtlijnen en limieten opgenomen die bij het aantrekken van middelen in acht genomen moeten worden. Deze zijn deels van administratief-organisatorische (lid 1 en 2) en deels van inhoudelijke aard (lid 3 en 4).

De in het tweede lid genoemde offertes kunnen ook telefonische aanbiedingen zijn.

De in het derde en vierde lid opgenomen inhoudelijke eisen die aan leningen worden gesteld zijn afkomstig uit het ‘Besluit Leningvoorwaarden decentrale overheden’ (BLDO) en bedoeld om risico’s te beperken. Overigens stelt het BLDO dat de in lid 3 en lid 4 opgenomen bepalingen niet van toepassing zijn op opgenomen leningen met een gemiddelde looptijd korter dan tien jaar die zijn aangegaan voor het in werking treden van de Wet Fido (1 januari 2001) en waarvan de hoofdsom onderhevig is aan indexatie.

Artikel 11 (richtlijnen en limieten uitzettingen)

De in dit artikel opgenomen richtlijnen en limieten voor het uitzetten van middelen zijn voornamelijk inhoudelijk van aard. Daarnaast zijn in de eerste drie artikelonderdelen administratief-organisatorische eisen opgenomen.

De inhoudelijke eisen die aan uitzettingen worden gesteld zijn ontleend aan de ‘Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden’ en het ‘Besluit Leningvoorwaarden decentrale overheden’ (BLDO). Beide regelingen hebben als doel de risico’s van uitzettingen (en derivaten) te beperken.

In de ‘Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden’ geeft de Minister van Financiën een aantal nadere richtlijnen voor een prudent uitzettingsbeleid. De regeling bepaalt dat:

a. partijen waarmee dit soort transacties worden afgesloten aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen (samengevat houden deze voorwaarden in dat de tegenpartijen voldoende kredietwaardigheid moeten bezitten);

b. uitzettingen een beperkt marktrisico mogen hebben (de belangrijkste bepalingen zijn dat alleen uitzettingen mogen worden gedaan waarbij de hoofdsom in tact blijft en dat deze een vastrentende waarde moeten kennen).

Ad a Kredietrisico tegenpartijen

De als eerste genoemde bepaling wordt in het vierde lid van artikel 11 geconcretiseerd. De bepaling houdt in dat alleen gelden mogen worden uitgezet bij of financiële instellingen (kredietinstellingen, beleggingsinstellingen, effecteninstellingen, verzekeraars en pensioenfondsen) die minimaal een A-rating hebben van ten minste één erkend ratingbureau, zoals Moody’s, Standard&Poor’s of Fitch IBCA 2, en bij instellingen aan wier waardepapier door een bancaire toezichthouder in een EU–lidstaat de solvabiliteitsvrije status is toegekend.

Deze laatste status houdt in dat een bank voor een desbetreffend papier geen (0%) reserves behoeft aan te houden. Dit betekent in de praktijk dat het waterschap onder meer middelen kan uitzetten bij andere Nederlandse overheden en door deze overheden gegarandeerde organisaties.

Ad b Marktrisico uitzettingen: instrumenten

Samengevat komen de bepalingen die het marktrisico van uitzettingen proberen te beperken er op neer dat de waarde van financiële activa zo min mogelijk gevoelig dient te zijn voor marktbewegingen. Concrete voorwaarde is dat in beginsel de hoofdsom van de uitzetting intact moet blijven. Hiervan is sprake bij de soorten uitzettingen die in het zesde lid worden genoemd.

De in het zevende en achtste lid opgenomen bepalingen ten aanzien van verstrekte leningen zijn afkomstig uit het ‘Besluit Leningvoorwaarden decentrale overheden’. Dit besluit geeft verder aan dat de voorwaarden niet van toepassing zijn op:

- garanties die zijn verleend op leningen met een gemiddelde looptijd korter dan tien jaar die zijn aangegaan voor het in werking treden van de Wet Fido en waarvan de hoofdsom onderhevig is aan indexatie;

- geldleningen die zijn verstrekt voor het in werking treden van de Wet Fido.

In het laatste lid van dit artikel wordt bepaald dat uitzettingen in de vorm van aandelen in principe niet zijn toegestaan, tenzij het om aandelen gaat van ondernemingen uit hoofde van de publieke taak. Deze laatste passage is analoog aan de eerder in deze toelichting geschetste gedragslijn voor leningen en garanties.

Artikel 12 (richtlijnen en limieten derivaten)

De eisen waaraan bij het toepassen van derivaten moet worden voldaan zijn in artikel 12 opgenomen. Net zoals in de twee voorgaande artikelen gaat het hier om een mix van eisen waaraan vanuit de optiek van een goede administratieve organisatie moet worden voldaan en eisen die inhoudelijk aan de betreffende instrumenten worden gesteld.

Vanuit de optiek van de administratieve organisatie van de treasuryfunctie geldt dat derivaten een waardevolle rol kunnen vervullen bij het risicobeheer. Dan is het wel noodzakelijk dat voldoende deskundig-heid bij het waterschap aanwezig is. De derivatenproducten en hun (risico)effecten kunnen namelijk uitermate complex zijn. Zonder de vereiste adequate kennis kan het gebruik van derivaten tot traumatische (bestuurlijke) ervaringen leiden. Wanneer het college van D&H een voorstel voorgelegd krijgt een derivatentransactie af te sluiten zal zij een bestuurlijke toets op de deskundigheid op dit terrein binnen de ambtelijke organisatie uitvoeren.

De inhoudelijke eisen ten aanzien van derivaten zijn afkomstig uit de ‘Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden’. Artikel 4 van deze regeling geeft aan dat het prudent gebruik van derivaten in ieder geval het volgende inhoudt:

- derivaten zijn alleen toegestaan voor het afdekken of het in de tijd verschuiven van financiële risico’s (hedgen);

- het moet gaan om een gesloten positie. Dit betekent dat de onderliggende waarde waarop het derivaat betrekking heeft gelijke modaliteiten (in omvang en looptijd) als de bijbehorende financieringsbehoefte of overtollige middelen moet hebben;

- tegenpartijen moeten aan bepaalde voorwaarden voldoen.

Van belang is verder dat het derivaat 3geen groter risico met zich meebrengt dan het risico dat ermee wordt afgedekt. Van het laatste kan sprake zijn indien onzekerheid bestaat over de modaliteiten van een toekomstige financieringsbehoefte of overschot. Indien van een dergelijke situatie sprake is, gaat de voorkeur uit naar derivaten waarbij geen verplichting bestaat tot uitoefening van het derivaat (zoals wel het geval is bij een FRA, future of een swap), maar slechts de mogelijkheid daartoe (zoals bij het kopen van een optie). Indien redelijke zekerheid bestaat over de toekomstige financiële stroom, kunnen zowel FRA’s, swaps als opties adequate instrumenten zijn in het renterisicomanagement van decentrale overheden.

Het schrijven van opties is niet toegestaan, aangezien de verkoper van een optie de plicht heeft om de afgesproken transactie uit te voeren als de koper zijn recht uitoefent. Daarmee loopt de verkoper van een optie in beginsel een onbeperkt risico.

Artikelen 13 t/m 17 (rol van de treasuryfunctie in de beleids- en beheercyclus, algemeen)

Bij de voorbereiding, vaststelling, uitvoering, beheersing, verantwoording en evaluatie van het beleid wordt bij het waterschap jaarlijks een beleids- en beheercyclus doorlopen. Deze cyclus wordt ondersteund door verschillende instrumenten (plannen en rapportages).

De treasuryfunctie is een ondersteunende activiteit voor de primaire taken van het waterschap.

In de eerste plaats betekent dit dat treasury ook een ondersteunende rol speelt in de beleids- en beheercyclus en in de verschillende plannen en rapportages die deze cyclus ondersteunen. Deze ondersteunende rol is tweeledig:

- het leveren van een bijdrage aan de diverse instrumenten;

- het aandragen van informatie op grond waarvan andere actoren in de cyclus beslissingen kunnen nemen.

Op het verstrekken van informatie door de treasury wordt in een volgend onderdeel van dit statuut nader ingegaan. In de artikelen 13 tot en met 17 wordt de bijdrage vanuit de treasuryfunctie aan de instrumenten van de beleids- en beheercyclus geconcretiseerd.

Een tweede aspect van het ondersteunende karakter van de treasuryfunctie dat raakvlakken heeft met de beleids- en beheercyclus is dat treasury een ten opzichte van de primaire taken volgende activiteit is. Dit betekent dat het treasurybeleid voor een bepaalde periode voortvloeit uit de meerjarenplannen en het jaarlijkse beleid met betrekking tot de primaire taken. Dit brengt met zich mee dat met name in de plannings- en uitvoeringsfasen van de beleids- en beheercyclus goede communicatie moet plaatsvinden richting de treasury over geplande en uitgevoerde zaken (verplichtingen, investeringen en activiteiten). Om dit te waarborgen zijn in de beleidscyclus van het waterschap diverse interfaces ingebouwd waardoor treasury de informatie krijgt om onder meer vermogensbehoefteplanningen en liquiditeitsprognoses te kunnen maken en tijdig de juiste transacties te kunnen doen.

Artikel 13 (instrumenten waaraan vanuit de treasuryfunctie een bijdrage wordt geleverd)

De belangrijkste instrumenten van de beleids- en beheercyclus van het waterschap, die achtereenvolgens tot stand komen, zijn:

a de meerjarenraming, inclusief investeringsplanning, voor de komende vijf jaar;

b de begroting, het beleidsplan voor het volgend jaar van het gehele waterschap, die is gebaseerd op onderliggende, gedetailleerdere plannen;

c tussentijdse rapportages waarmee enkele malen lopende het jaar verantwoording wordt afgelegd over de uitvoering;

d de jaarrekening, waarmee verantwoording wordt afgelegd over de uitvoering in het gehele voorgaande jaar.

Artikel 13 geeft aan dat vanuit de treasuryfunctie aan al deze instrumenten een bijdrage moet worden geleverd. Wat deze bijdrage precies behelst wordt in de artikelen 14 tot en met 17 uitgewerkt.

Artikel 14 (bijdrage treasuryfunctie aan de meerjarenraming)

Ten behoeve van het opstellen van de meerjarenraming worden alle langetermijnontwikkelingen geanalyseerd. Op basis hiervan wordt het langetermijnbeleid van het waterschap uitgestippeld, in de tijd uitgezet en doorgerekend. Dit zal voor de hieruit voortvloeiende vermogensbehoefte ook moeten gebeuren.

Om de rentekosten als onderdeel van de exploitatielasten te kunnen ramen moet het waterschap inschatten op welke wijze de rente zich in de toekomst zal ontwikkelen. Op grond van letter b van dit artikel wordt een beschouwing over dit aspect in de meerjarenraming opgenomen.

Omdat rente een belangrijke kostenpost van het waterschap kan vormen wordt in de meerjarenraming eveneens uiteengezet welke invloed veranderingen van rentepercentages en rentekosten heeft op de exploitatielasten en de tarieven.

Het opstellen van de vermogensbehoefteplanning, de beschouwing over de rente-ontwikkeling en de rentegevoeligheidsanalyse is werk dat onderdeel uitmaakt van de treasuryfunctie en daarom in dit statuut opgenomen.

Artikel 15 (bijdrage treasuryfunctie aan de begroting)

Op het moment dat de meerjarenraming in grote lijnen gereed is, start de voorbereiding van de begroting. Binnen het waterschap gebeurt dit doordat alle organisatie-onderdelen gaan aangeven hoe zij het volgende jaar invulling denken te gaan geven aan het in de meerjarenraming opgenomen beleid. Dit geldt ook voor de treasury-organisatie.

De optelling van (de bestuurlijke relevante aspecten uit) alle onderliggende plannen vormt de begroting. De begroting kan ook worden gezien als een beleidsmatige samenvatting van alle onderliggende werkplannen. In lijn met dit laatste vormt de treasuryparagraaf van de begroting de bestuurlijke samenvatting van de onderliggende plannen met betrekking tot de treasuryfunctie. Het tweede lid van artikel 15 geeft de onderwerpen aan die in de treasuryparagraaf aan de orde moeten komen. Uiteraard geldt dat indien over een bepaald onderwerp geen bestuurlijk relevante informatie te melden is, dit niet behoeft te worden opgenomen in de treasuryparagraaf.

Artikel 16 (bijdrage treasuryfunctie aan de periodieke rapportages over de uitvoering)

Tijdens de beleidsuitvoering gedurende het jaar verschijnen er rapportages waarin wordt ingegaan op de vraag of de uitvoering verloopt volgens het afgesproken plan. Ook over de treasuryfunctie wordt op deze wijze gerapporteerd aan het hiërarchische hogere echelon. Ten behoeve van het management en de bestuursorganen worden waterschapsbrede rapportages opgesteld (management- en bestuursrapportages), waarvan de treasury-activiteiten een onderdeel uitmaken. Naar aanleiding van deze rapportages kan de beleidsuitvoering (indien nodig) bijgesteld worden en wordt eventueel de omvang van mandaten aangepast.

Artikel 17 (bijdrage treasuryfunctie aan de verantwoording over een jaar)

Na afloop van een jaar wordt verantwoording afgelegd over de uitvoering in het gehele voorafgaande jaar. In de eerste plaats gebeurt dit door de verschillende organisatie-onderdelen. Dit geldt ook voor de treasury-afdeling die een rapportage uitbrengt. In de regel is deze rapportage de laatste van de periodieke rapportages die in artikel 16 worden bedoeld.

Ten behoeve van de ambtelijke leiding en de bestuursorganen worden waterschapsbrede rapportages opgesteld waarin de treasury-activiteiten een plaats krijgen. Wat betreft treasury geldt dat de bestuurlijk relevante aspecten uit de onderliggende rapportage uiteindelijk als treasuryparagraaf in de jaarrekening worden opgenomen.

De inhoud van de treasuryparagraaf van de jaarrekening wordt in het tweede lid van artikel 17 bepaald. Ook hier geldt dat indien over een bepaald onderwerp geen bestuurlijk relevante informatie te melden is, dit niet behoeft te worden opgenomen in de treasuryparagraaf.

In de treasuryparagraaf wordt het voorgenomen beleid, zoals is opgenomen in de treasuryparagraaf van de begroting, getoetst aan het daadwerkelijk uitgevoerde beleid. Het laatste lid van artikel 17 geeft aan dat eventuele verschillen geanalyseerd en verklaard moeten worden.

Beleidsevaluatie

De ambtelijke en bestuurlijke behandeling van de jaarrekening is input voor de evaluatie van het meerjarenbeleid van het waterschap. Indien noodzakelijk wordt dit meerjarenbeleid bijgesteld en als zodanig opgenomen in de nieuwe meerjarenraming. Hiermee is de beleids- en beheercyclus rond.

Artikel 18 (opdrachtverlening uitvoering treasurybeleid)

Het algemeen bestuur bepaalt niet alleen de inhoud maar ook het budgettaire kader voor de uitoefening van de publieke taak. De begroting en de begrotingswijzigingen bevatten zowel inhoud als dit budgettaire kader. Met het vaststellen van de begroting (en begrotingswijzigingen) door het algemeen bestuur wordt in eerste instantie het college van D&H belast met de uitvoering van het in de begroting(swijzigingen) opgenomen beleid en krijgt dit orgaan, conform de geldende delegatiebepalingen, de bevoegdheden om zaken zelfstandig af te doen. In principe verleent het college van D&H medewerkers binnen het ambtelijk apparaat via mandateringsafspraken bevoegdheden om op basis van de begroting en de daaronder liggende plannen om invulling te geven aan hun deel van de beleidsuitvoering. Dit geldt ook voor de treasuryfunctie die op basis van de treasuryparagraaf en het onderliggende plan bevoegdheden krijgt (mandaat) om de daadwerkelijke transacties te gaan uitvoeren. Degene die binnen het waterschap als eerstverantwoordelijke voor de treasuryfunctie is aangewezen krijgt het betreffende mandaat. De grenzen van het mandaat worden door de treasuryparagraaf en het daaronder liggende plan bepaald. De uitvoering van het mandaat wordt door het college van D&H getoetst en vervolgens gerapporteerd aan het algemeen bestuur. Deze taakverdeling is in de Waterschapswet vastgelegd.

Artikel 19 (procedures treasuryfunctie)

De zojuist beschreven ‘taakverdeling’ tussen college van D&H en ambtelijke organisatie betekent dat het college van D&H een organisatorische infrastructuur moet hebben om de treasuryfunctie te kunnen uitvoeren, beheersen en te zorgen dat daarbij de interne, organisatorische risico’s worden geminimaliseerd. Deze infrastructuur bestaat uit mensen, systemen en processen.

Wat betreft de mensen geldt dat er binnen het waterschap één functionaris wordt aangewezen die een sleutelrol heeft ten aanzien van de treasuryfunctie. Binnen zijn afdeling zullen medewerkers worden aangewezen om de taken die aan de treasuryfunctie verbonden zijn voor te bereiden. In de artikelen 3 tot en met 7 is op hoofdlijnen aangegeven waaruit deze taken bestaan. Een volgend belangrijk aspect is de verdeling van de verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Een randvoorwaarde die hierbij moet worden ingevuld is dat de interne, organisatorische risico’s moeten worden geminimaliseerd.

De drie elementen taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden hangen nauw met elkaar samen. Dit betekent dat de onderlinge verhouding tussen deze drie elementen in evenwicht moet zijn; grote (kleine) verantwoordelijkheden en beperkte (grote) bevoegdheden gaan immers moeilijk samen.

Het vastleggen van de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden start vanuit het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur is bevoegd tot het aangaan van privaatrechtelijke overeenkomsten. Het algemeen bestuur kan deze bevoegdheid overdragen aan het college van D&H en daarbij regels vaststellen. Vervolgens kan het college van D&H een ambtenaar machtigen een beslissing te nemen over het aangaan en verstrekken van geldleningen en daaraan in een uitvoeringsbesluit nadere regels verbinden.

Vooral gezien de omvang van de transacties en de hiermee samenhangende risico’s geldt voor de toedeling van taken, bevoegd- en verantwoordelijkheden een aantal specifieke aandachtspunten:

- een transparante functiescheiding tussen beleidsbepaling en de beleidsuitvoering en, wat betreft concrete transacties (= beleidsuitvoering), tussen het beschikken (beslissen), uitvoeren, het administreren, het controleren en het betalen. Hierbij is ook belangrijk dat het principe van ‘vier ogen’ wordt gehanteerd;

- vormen van belangenverstrengeling dienen vermeden te worden;

- voor een afwijking van het treasurystatuut moet expliciete toestemming aan het management of het college van D&H gevraagd worden;

- elke overtreding van de richtlijnen en limieten waarvoor geen toestemming is verkregen dient te worden gerapporteerd.

Het middel om dit soort zaken afdoende te regelen is het op- en vaststellen van sluitende procedurebeschrijvingen. De lijn die ten aanzien van deze beschrijvingen in dit statuut wordt gevolgd is dat het statuut op hoofdlijnen aangeeft aan welke eisen de beschrijvingen moeten voldoen en dat de eigenlijke beschrijvingen worden opgenomen in de door het college van D&H vast te stellen ‘Regeling van het financieel beheer’. Deze regeling vindt haar oorsprong in de ‘Verordening op de organisatie van het financieel beheer van Waterschap Rijn en IJssel‘.

Op grond van het eerste lid van artikel 19 zullen binnen het waterschap in ieder geval procedurebeschrijvingen worden ontworpen en vastgesteld voor:

a het ontwikkelen, vaststellen en wijzigen van het treasurystatuut;

b het opstellen van de rentevisie;

c het opstellen van de liquiditeitsprognose;

d de belangrijkste transacties bij de uitvoering van het treasurybeleid, zoals het aantrekken van leningen en het uitzetten van middelen.

Ad a Opstellen en wijzigen van het treasurystatuut

In een procedurebeschrijving zal worden aangegeven wie het beleid opstelt en voorbereidt, welke hiërarchische weg het beleidsvoorstel zal afleggen binnen de organisatie en dat het beleid uiteindelijk door het algemeen bestuur zal worden vastgesteld. Hierbij wordt voldaan aan de noodzakelijke functiescheiding dat de functionaris die belast is met de voorbereiding en eventueel uitvoering van het treasurybe-leid niet degene is die de vaststelling voor zijn rekening neemt.

De procedure zal eveneens voorzien in het kunnen wijzigen van het beleid gedurende een lopend jaar. Op deze wijze wordt het gewijzigde beleid ook kenbaar gemaakt aan dagelijks en algemeen bestuur en kunnen deze organen expliciet aangeven dat zij het gewijzigde beleid accepteren. Op basis van het nieuwe beleid kunnen zij eventueel nieuwe mandaten verlenen voor de uitvoering.

Een bijstelling van het beleid kan bijvoorbeeld worden veroorzaakt door een verschuiving van de onderliggende vermogensbehoefte die op zijn beurt veroorzaakt wordt door het uitstellen van een investering. De verschuiving van de investering in de tijd kan aanleiding zijn een ander mandaat te vragen aan het college van D&H of eventueel een begrotingswijziging voor te stellen aan het algemeen bestuur.

Ad b Opstellen van de rentevisie

Door middel van de rentevisie geeft het waterschap aan hoe wordt verwacht dat de rente zich in de toekomst gaat ontwikkelen. Een rentevisie is onder meer van belang bij het ramen van de financiële gevolgen van investeringen en bepaalt samen met de liquiditeitsprognose op de kortere termijn welke acties op welk moment in het kader van de treasuryfunctie moeten plaatsvinden.

Gelet op de turbulente ontwikkelingen die zich op de financiële markten voordoen, moet de rentevisie regelmatig worden geactualiseerd. Het vijfde lid van dit artikel bepaalt dat dit eenmaal per halfjaar of zoveel eerder als de situatie daartoe aanleiding geeft moet gebeuren. Het hebben van een rentevisie die voldoet aan dit criterium ontslaat de organisatie niet van de verplichting om bij iedere transactie na te gaan of de rentevisie nog wel voldoende actueel is.

Ad c Opstellen van de liquiditeitsprognose

Een liquiditeitsprognose is een overzicht van de toekomstige geldstromen qua timing en omvang op basis waarvan een organisatie inzicht krijgt in de te verwachten overschotten dan wel tekorten aan liquide middelen alsmede in de renterisico’s die op de korte termijn actueel zullen worden.

De liquiditeitsprognose is een instrument dat met name bedoeld is ter ondersteuning van treasury-activiteiten zoals het aantrekken van vaste en vlottende leningen en het vast en vlottend uitzetten van middelen die tijdelijk overtollig zijn. Voor deze toepassing is het van belang dat de liquiditeitsprognose minimaal een jaar vooruit kijkt en voortschrijdend wordt geactualiseerd. Het zesde lid van artikel bepaalt dat dit als zodanig binnen het waterschap wordt aangehouden.

Een andere toepassing van de liquiditeitsprognose is dat de resultaten van de op dat moment actuele prognose worden opgenomen in de treasuryparagraaf van de begroting.

In de procedurebeschrijving inzake het opstellen van de liquiditeitsprognose zullen de volgende aspecten aan de orde komen.

Voor een belangrijk deel van de informatie die nodig is voor een goede liquiditeitsprognose is degene die dit instrument opstelt afhankelijk van anderen in de organisatie. Daarom staat of valt de liquiditeitsprognose met de kwaliteit van de planningen (in tijd en geld) van andere medewerkers van het waterschap en de informatie die zij aanleveren.

Er moet dus voor worden gezorgd dat degene die de liquiditeitsprognose opstelt tijdig wordt voorzien van actuele en betrouwbare informatie over betalingen en ontvangsten in de toekomst. Door het opnemen van zogenaamde interfaces in de diverse procedures binnen het waterschap zal hiervoor worden gezorgd.Procedures alleen zijn geen waarborg dat vanuit alle onderdelen van de organisatie de juiste informatie ten behoeve van de liquiditeitsprognose wordt aangeleverd. Degene die deze prognose opstelt kan hier ook zelf het nodige aan doen bijvoorbeeld door een regelmatig contact te hebben met de relevante organisatie-onderdelen en andere systemen binnen het waterschap te raadplegen.

Belangrijke informatie om tot steeds betere liquiditeitsprognose te komen zal voorts worden ontleend aan de confrontatie tussen het werkelijk verloop van de kasstromen en het verloop zoals dat in de prognose was voorzien. Door te analyseren waardoor werkelijkheid en prognose van elkaar verschillen zul-len toekomstige liquiditeitsprognoses een hogere kwaliteit krijgen.

Ad d Treasurytransacties

In procedures die betrekking hebben op transacties zal duidelijk worden vastgelegd bij wie de uiteindelijke bevoegdheid tot uitvoering van de transacties ligt. Hierbij zal expliciet aandacht worden besteed aan de volgende functiescheiding: de beslissing over, de uitvoering van, de administratieve afhandeling van een transactie, de controle op een juiste uitvoering en de betalingen die uit de transactie voortvloei-en worden zoveel mogelijk bij verschillende medewerkers gelegd. Voorts zal geregeld worden dat bij de feitelijke afsluiting van transacties minimaal twee medewerkers betrokken zijn. Met dit laatste wordt voldaan aan het vier ogen-principe.

Informatievoorziening aan en over de treasuryfunctie

Bij de behandeling van de beleids- en beheercyclus eerder in deze toelichting is aangegeven dat de treasuryfunctie:

- vanuit de gehele organisatie moet worden voorzien van die informatie die zij voor een goed functioneren nodig heeft;

- in alle fasen van de cyclus informatie zal moeten aandragen op grond waarvan andere actoren in de cyclus beslissingen kunnen nemen.

In het tweede lid van artikel 19 wordt onder b en c aangegeven dat deze informatiestromen via de procedures voor de treasury-activiteiten zullen worden gewaarborgd. De aspecten die daarbij zullen worden betrokken worden in het vervolg kort beschreven.

Informatievoorziening aan de treasuryfunctie

In de beleids- en beheercyclus alsmede de relevante procedures zijn interfaces ingebouwd waardoor er voor wordt gezorgd dat de met de treasury(deel)functie(s) belaste medewerkers worden voorzien van die informatie die zij voor een goed functioneren nodig hebben. In de eerste plaats gaat het hier om bestuursbesluiten die gevolgen hebben voor de uitvoering van de treasuryfunctie. Daarnaast zal de treasuryfunctie zowel ten behoeve van de beleidsvoorbereiding (werkplannen en begroting) als de -uitvoering (verrichten van daadwerkelijke transacties) tijdig moeten worden voorzien van gegevens op grond waarvan zij op het juiste moment de juiste beslissingen c.q. acties kan (onder)nemen. De verantwoordelijkheid voor het verstrekken van deze gegevens ligt bij een ieder binnen het waterschap.

Informatievoorziening over de treasuryfunctie

Vanuit bestuurlijke optiek zijn de kernaspecten van de treasuryfunctie, zoals al eerder aangegeven, beleid maken, uitvoeren, beheersen, verantwoorden en toezicht houden. Al deze aspecten zullen met informatie vanuit de treasuryfunctie moeten worden ondersteund. Bij de eerste twee aspecten gaat het met name om beleidsmatige en operationele informatie. Voor de aspecten beheersen, verantwoorden en toezicht houden is verantwoordingsinformatie belangrijk. Wat betreft verantwoordingsinformatie kan onderscheid worden gemaakt in informatie die aan interne organen wordt verstrekt en informatie die aan toezichthouders dient te worden geleverd. In het vervolg worden al deze vormen van informatieverstrekking nader uitgewerkt.

Beleidsmatige en operationele informatie

Bij de voorbereiding en vaststelling van beleid is beleidsmatige informatie belangrijk. Deze informatie bestaat vooral uit de beleidskaders zoals deze zijn vervat in het treasurystatuut en uit de concrete beleidsplannen die hun weerslag hebben in (uiteindelijk) de treasuryparagraaf van de begroting. De beleidsmatige informatie beoogt een transparant besluitvormingsproces mogelijk te maken.

Operationele informatie is nodig ter ondersteuning van de uitvoering van de treasury-activiteiten. Bij operationele informatie moet worden gedacht aan:

- de vermogensbehoefteplanning en liquiditeitsprognose op lange respectievelijk korte termijn;

- financieringsstructuur: eigen–vreemd vermogen en vlottende–vaste schuld;

- analyse leningen- en uitzettingsportefeuille;

- analyse risicoprofiel;

- rentevisie;

- koersinformatie en overige marktinformatie.

Hieronder is opgenomen op welke wijze de verstrekking van operationele informatie over de treasuryfunctie is geregeld.

Tabel

Operationele informatie

Bron

Informatieverstrekker

Informatie–ontvanger

(Middel)Lange termijn

Rentevisie lange termijn

Financiële tijdschriften banken

Treasurer

Directeur Middelen, directie, D&H en AB

Rentegevoeligheidsanalyse

Meerjarenplannen en rentevisie

Treasurer

Directeur Middelen, directie, D&H en AB

Analyse leningen- en beleggingsportefeuille

Leningen- en beleggingenadministratie(s)

Treasurer

Directeur Middelen, directie, D&H en AB

Vermogensbehoefteplanning lange termijn

Meerjarenplannen

Treasurer

Directeur Middelen, directie, D&H en AB

Analyse risicoprofiel

Liquiditeitsprognose envermogensbehoefteplanning

Treasurer

Directeur Middelen, directie, D&H en AB

Liquiditeitsprognose lange termijn

Liquiditeitsplanningen sectoren

Treasurer

Directeur Middelen, directie, D&H en AB

Korte termijn

Vermogensbehoefteplanning korte termijn

Werkplannen, begroting en periodieke rapportages

Treasurer

Directeur Middelen, directie en D&H

Liquiditeitsprognose korte termijn

Werkplannen, begroting en periodieke rapportages, liquiditeitsplanningen sectoren

Treasurer

Directeur Middelen, directie en D&H

Betalingen en ontvangsten onderweg

Elektronisch betalingssysteem en financiële administratie

Medewerker financieel beheer

Treasurer

Verantwoordingsinformatie aan interne organen

Om de beleids- en beheercyclus rond te krijgen dient zowel tijdens als na de uitvoering van het beleid voor een bepaalde periode te worden gerapporteerd middels verantwoordingsinformatie. De voorziening van juiste, tijdige, volledige en relevante verantwoordingsinformatie moet gerekend worden tot de belangrijkste voorwaarden voor het kunnen beheersen van de financiële en interne risico’s die met de uitvoering van de treasuryfunctie samenhangen.

Verantwoordingsinformatie is met name de informatie die aangeeft of de gestelde doelen gerealiseerd zijn en of de uitvoering van de treasuryfunctie heeft plaatsgevonden binnen de kaders van het treasurystatuut. In het laatste geval is ook de rechtmatigheid van de uitvoering van de treasuryfunctie aan de orde. De verantwoordingsinformatie speelt op elk niveau van de organisatie en volgt in grote lijnen de mandaterings- en delegatiepatronen.

De verantwoordingsinformatie en de eisen waaraan deze moet voldoen is bij de behandeling van de beleids- en beheercyclus van de treasuryfunctie eerder in dit statuut reeds aan de orde geweest. Daarbij is aangegeven dat tot deze informatie in ieder geval behoren de periodiek rapportages over de uitvoering van het treasurybeleid en de treasuryparagraaf van de jaarrekening. Dit laatste instrument bevat de verantwoordingsinformatie voor het algemeen bestuur.

Vervangingsregeling

In het derde lid van artikel 19 wordt de basis gelegd voor een vervangingsregeling. Hiermee wordt gewaarborgd dat bij afwezigheid van medewerkers de vastgestelde gang van zaken doorgang kan vinden. De vervangingsregeling moet worden opgenomen in ‘Regeling van het financieel beheer’, die op grond van de ‘Verordening op de organisatie van het financieel beheer van Waterschap Rijn en IJssel ‘ is opgesteld.

Artikel 20 (verantwoordingsinformatie aan de toezichthouders)

Als gevolg van het in werking treden van de Wet Fido moeten waterschappen op een aantal momenten gedurende het jaar informatie aan externe organen (met name de provincies als toezichthouder) gaan verstrekken. Dit wordt in de ‘Uitvoeringsregeling Financiering decentrale overheden’ uitgewerkt. In het vervolg worden de betreffende verplichtingen kort toegelicht.

Informatie over de kasgeldlimiet per kwartaal aan de provincie

Aan het eind van ieder kwartaal moet het waterschap ten behoeve van het toezicht op de kasgeldlimiet bepaalde gegevens aan de provincie sturen. De betreffende gegevens moeten overeenkomstig een bijlage van de zojuist genoemde regeling worden verstrekt.

Informatie over de EMU–norm per kwartaal aan het CBS

Om de Minister van Financiën voldoende inzicht te bieden in de ontwikkeling van het EMU-saldo bepaalt de Wet Fido dat decentrale overheden eenmaal per kwartaal moeten gaan rapporteren aan de minister. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) fungeert hierbij als intermediair. Op grond van deze verplichting moeten waterschappen ieder kwartaal de begin- en eindstanden van een groot aantal gegevens aan het CBS gaan verstrekken. Dit dient op het daartoe door het CBS ontwikkelde formulier te gebeuren.

Informatie over de renterisiconorm jaarlijks aan de provincie

Jaarlijks moeten tegelijk met het inzenden van de jaarrekening gegevens over het voorgaande jaar aan de provincie worden verstrekt zodat dit orgaan provincie kan toetsen of het waterschap aan de renterisiconorm heeft voldaan.

In de eerder in deze paragraaf genoemde uitvoeringsregeling is een modelstaat opgenomen die aangeeft op welke wijze de gegevens moeten worden verstrekt.

Artikel 21 (interne controle)

Een veel gebruikte definitie van het begrip administratieve organisatie luidt: ‘het geheel van regels en procedures dat waarborgen schept voor een juiste, tijdige, volledige en relevante informatievoorziening in en omtrent het waterschap’. In de vorige onderdelen van dit statuut zijn de hoofdlijnen met betrekking tot belangrijke onderdelen van de administratieve organisatie van de treasuryfunctie ingevuld. Immers, aan de orde zijn geweest: de richtlijnen en limieten, de verdeling van de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden, de delegatie en mandateringen, procedurebeschrijvingen met betrekking tot de treasury-activiteiten en de wijze waarop (adequate) beleids-, operationele en verantwoordingsinformatie wordt geleverd aan degenen die bij de treasuryfunctie betrokken zijn.

Artikel 21 gaat in op een belangrijk onderdeel van de administratieve organisatie dat nog niet aan de orde is geweest, namelijk de maatregelen van interne controle. Deze hebben als doel te bewerkstelligen en te bevestigen dat de uitvoering van de treasuryfunctie conform de gestelde regels gebeurt. Dit betekent concreet het waarborgen dat:

- de uitvoering rechtmatig en doelmatig is;

- de treasury-activiteiten adequaat worden uitgevoerd en bijgestuurd;

- de risico’s worden beheerst;

- de juistheid, tijdigheid, volledigheid en relevantie van de informatie verzekerd is.

In artikel 21, eerste lid wordt bepaald dat de maatregelen van interne controle moeten worden opgenomen in de Regeling van het financieel beheer. Hiermee wordt benadrukt dat de interne controlemaatregelen geen zelfstandige plaats binnen de administratieve organisatie hebben, maar geïntegreerd zijn in de overige onderdelen daarvan.

Bij het verder vormgeven van dit onderdeel zal met name worden getracht de controle op de uitvoering van het beleid door middel van en tijdens de beleidscyclus te laten plaatsvinden. De volgende aspecten zullen worden betrokken:

- informatie omtrent het te voeren beleid wordt vastgelegd in een specifiek plan voor de treasury-functie en in de treasuryparagraaf van de begroting. Direct hieraan gekoppeld wordt het mandaat voor het komende begrotingsjaar opgesteld. Met het vaststellen van de begroting door het algemeen bestuur wordt ook het mandaat vastgesteld. Het algemeen bestuur geeft mandaat aan het college van D&H. Het college van D&H mandateert vervolgens door aan degene die binnen het waterschap als eerstverantwoordelijke voor de treasuryfunctie is aangewezen;

- de uitvoering van het beleid en van de mandaten wordt getoetst en verantwoord in de periodieke rapportages en de jaarrekening;

- controles op de uitvoering van de transacties door de treasurer en de administratieve afhandeling van de transacties door de Financiële Administratie worden uitgevoerd door de afdeling Interne Controle;

- de afdeling Financieel Beleid zal van alle plannen, nota’s en besluiten zorgvuldig dossiers aanleggen. Daarnaast legt de afdeling Financieel Beleid een genummerd dossier aan van alle afgesloten transacties. Alle dossiers staan op verzoek ter beschikking aan de controlerend medewer-ker van de afdeling Interne Controle. Tevens krijgt de medewerker die belast is met deze controle inzicht in de berekeningen die ten grondslag liggen aan de genomen beslissingen;

- om een correcte wijze van interne controle zeker te stellen zullen de medewerkers van de afdeling Financieel Beleid nooit betrokken zijn bij het feitelijk administratief vastleggen van transacties en posities;

- opdrachtgever voor de interne controle is het college van D&H. Zij is ook bevoegd maatregelen te treffen naar aanleiding van de uitkomsten van de interne controle.

Artikel 22 (externe controle)

Gelet op de aard en omvang van de transacties en kasstromen die voortvloeien uit de uitvoering van de treasuryfunctie is deze functie als onderdeel van de reguliere controlewerkzaamheden op het financieel beheer object van de controle door de externe accountant.


Noot
1

[Toelichting: Derivaten zijn zogenaamde afgeleide financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een onderliggende waarde. Deze onderliggende waarde kan een fysiek product zijn of een financieel product zoals een aandeel of een lening. Derivaten kunnen worden gebruikt om financieringskosten te verminderen, valuta- en renterisico’s te sturen en vooral om financiële risico’s af te dekken, te verminderen of in de tijd te verschuiven]

Noot
2

[Toelichting: Bij rating onderscheidt men in de regel 3 klassen, die veelal worden aangeduid met A, B en C. Deze letters staan respectievelijk voor (globaal aangeduid) goede, matige en slechte kredietwaardigheid. De ratings zijn verder onder te verdelen in ratings die geldig zijn voor de korte termijn en ratings die geldig zijn voor de lange termijn. De zojuist genoemde indeling in A, B en C heeft betrekking op de lange termijn]

Noot
3

[Toelichting: Derivaten zijn in twee hoofdgroepen te onderscheiden. De eerste groep zijn derivaten met een verplichtend karakter. Bij deze derivaten staan de prijs en de datum voor koper en verkoper vast. Er geldt voor beide een uitvoeringsplicht. Voorbeelden zijn: futures, renteswaps en FRA’s. De tweede groep derivaten wordt gevormd door derivaten met een optiekarakter. Het kenmerkende verschil met derivaten met een verplichtend karakter is dat de koper van een optie het recht krijgt tot het doen van een transactie tegen een in het contract vastgestelde uitoefenprijs. Daartegenover is de verkoper, de schrijver van de optie, verplicht de transactie uit te voeren wanneer de koper dat wenst. Voor het verkrijgen van het recht moet een premie betaald worden. Het waterschap mag geen opties schrijven]