Regeling vervallen per 01-01-2015

Gemeenschappelijke Regeling Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers

Geldend van 01-02-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Gemeenschappelijke Regeling Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers

Gemeenschappelijke Regeling 'Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers'

Hoofdstuk 1: Algemene Bepalingen 4

Hoofdstuk 2: Sturing, beleid en producten 4

Hoofdstuk 3: Inrichting 5

Hoofdstuk 4: Het Algemeen Bestuur 5

Hoofdstuk 5: Het Dagelijks Bestuur 7

Hoofdstuk 6: Inlichtingen en verantwoording 9

Hoofdstuk 7: De voorzitter 10

Hoofdstuk 8: Commissies 10

Hoofdstuk 9: De directeur 11

Hoofdstuk 10: Het personeel 12

Hoofdstuk 11: Financiële bepalingen 12

Hoofdstuk 12: Vergoedingen 15

Hoofdstuk 13: Het archief 15

Hoofdstuk 14: Toetreding, uittreding, wijziging, geschillen en opheffing 15

Hoofdstuk 15 Externe klachtvoorziening 16

Hoofdstuk 16: Overgangs- en slotbepalingen 17

De gemeenteraden en colleges van Heusden, Loon op Zand en Waalwijk, ieder voor zover zij bevoegd zijn;

Overwegende:

dat de voorgenomen invoering van de Wet Werken naar Vermogen gemeenten en de kerntaak van beide organisaties de mogelijkheid biedt om vanuit één organisatie effectief en efficiënt richting te geven aan de uitvoering van deze wet;

dat werken vanuit één organisatie gemeenten in staat stelt om de regio Midden Langstraat, en daarmee de deelnemende gemeenten, op sociaaleconomisch terrein te versterken;

dat de gemeenteraden in principe besloten hebben tot een gefuseerde organisatie te komen;

dat deze organisatie vanaf 1 januari 2013 onder de naam ‘Baanbrekers’ actief is op het terrein van werk en inkomen;

besluiten:

  • 1.

    De Gemeenschappelijke Regeling Intergemeentelijke Sociale Dienst Midden-Langstraat in te trekken ……….

  • 2.

    Gemeenschappelijke regeling ‘Regeling voor de Dienst Werkbedrijf voor gesubsidieerde arbeid, activering en trajecten Midden-Langstraat’ te wijzigen en dat deze komt te luiden als volgt: trekken.

Hoofdstuk 1: Algemene Bepalingen

Artikel 1: Begripsbepalingen

Deze regeling verstaat onder:

  • 1.

    a. De dienst: het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2;

  • b.

    De deelnemende gemeenten: de bij de regeling aangesloten gemeenten Heusden, Loon op Zand en Waalwijk;

  • c.

    Gemeentebesturen: de raden en de colleges, ieder voor zover zij bevoegd zijn;

  • d.

    Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant;

  • e.

    De regeling: de gemeenschappelijke regeling ‘Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers’.

  • 2.

    Waar in deze regeling artikelen en bepalingen van enige wet of andere regeling vanovereenkomstige toepassing worden verklaard, worden in die artikelen in plaats van ‘de gemeente’, ‘de raad’, ‘het college’ en ‘de burgemeester’ gelezen onderscheidenlijk: ‘de dienst’, ‘het Algemeen Bestuur’, ‘het Dagelijks Bestuur’ en ‘de voorzitter’.

Artikel 2: Openbaar lichaam

  • 1.

    Er is een openbaar lichaam ‘Uitvoeringsorganisatie‘Baanbrekers’ als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, dat is gevestigd te Waalwijk.

  • 2.

    Het rechtsgebied van de dienst omvat het grondgebied van de deelnemende gemeenten.

Hoofdstuk 2: Sturing, beleid en producten

Artikel 3: Doel / missie

  • 1.

    De dienst streeft naar een zo hoog mogelijke maatschappelijke participatie van de inwoners van de gemeenten Heusden, Loon op Zand en Waalwijk.

  • 2.

    De focus ligt vooral op het zoveel mogelijk aan een reguliere baan helpen van mensen met een afstand tot op de arbeidsmarkt.

  • 3.

    Belangrijke waarden voor de uitvoeringsorganisatie zijn zelfredzaamheid, duurzame samenwerking en sociale innovatie.

Artikel 4: Werkterrein

De dienst is primair werkzaam op het terrein van Werk & Inkomen.

Artikel 5: Sturing, beleid en producten

  • 1.

    De deelnemende gemeenten zijn verantwoordelijk voor een integraal beleid op de terreinen participatie, activering en re-integratie.

  • 2.

    De deelnemende gemeenten vertalen de beleidsvisie genoemd in lid 1 in een opdracht aan de dienst en zodanig tijdig dat deze in de begroting van de dienst meegenomen kan worden.

  • 3.

    De dienst stelt op basis hiervan een meerjarenplan vast.

  • 4.

    Ter verdere uitwerking van het meerjarenplan stelt de dienst elk jaar een jaarplan op dat onderdeel uitmaakt van de begroting.

Artikel 6: Taken en bevoegdheden

1.Aan de bestuursorganen van de dienst worden de bevoegdheden tot regeling en bestuurovergedragen met betrekking tot de uitvoering van:

  • a.

    de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (BBZ 2004);

  • c.

    de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werklozewerknemers (IOAW);

  • d.

    de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezenzelfstandigen (IOAZ);

  • e.

    de Wet Sociale Werkvoorziening (Wsw) en de daarop gebaseerde (uitvoerings)regelingen, voor zover die uitvoering aan de gemeenten is opgedragen, dit met uitzondering van het vaststellen van de verordening wachtlijst (artikel 12, lid 2 Wsw), de verordening persoonsgebonden budget (artikel 7, lid 10 Wsw) en de verordening cliëntenparticipatie (artikel 2, lid 3 Wsw ).

  • f.

    het oprichten, exploiteren en in stand houden van activiteiten voor industriële werkzaamheden, facilitaire dienstverlening, detacheringen en trajectbegeleiding, welke gericht zijn op het behouden dan wel het bevorderen van de arbeidsbekwaamheid van de werknemer mede met het oog op het kunnen gaan verrichten van arbeid onder normale omstandigheden.

    of zoals deze wetten thans luiden of gaan luiden in de toekomst.

Hoofdstuk 3: Inrichting

Artikel 7: Bestuursorganen

Het openbaar lichaam ‘Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers’ kent de volgende bestuursorganen:

  • a.

    het Algemeen Bestuur;

  • b.

    het Dagelijks Bestuur;

  • c.

    de voorzitter.

Hoofdstuk 4: Het Algemeen Bestuur

Artikel 8: Samenstelling, plaatsvervanging en zittingsduur

  • 1.

    Het Algemeen Bestuur bestaat uit 12 leden, te weten:

  • a.

    De drie leden van het Dagelijks Bestuur, niet zijnde de externe ter zake deskundigen;

  • b.

    Drie wethouders niet lid zijnde van het Dagelijks Bestuur;

  • c.

    Zes raadsleden.

  • 2.

    Ieder college van de deelnemende gemeenten draagt een lid voor evenals hun plaatsvervanger, niet zijnde lid van het Dagelijks Bestuur. De voordracht moet door de gemeenteraad worden bekrachtigd.

  • 3.

    Iedere raad van de deelnemende gemeente wijst twee leden aan evenals hun plaatsvervangers.

  • 4.

    Het Algemeen Bestuur wijst uit zijn midden de voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter aan.

  • 5.

    De leden en de plaatsvervangend leden worden benoemd voor een periode, gelijk aan die van de zittingsduur van de gemeenteraden.

  • 6.

    De benoeming geschiedt zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen dertien weken na installatie van de nieuwe gemeenteraad. Voor de eerste maal geschiedt de benoeming binnen acht weken na het besluit tot instelling van de dienst. Aftredende leden en plaatsvervangende leden kunnen opnieuw worden benoemd.

  • 7.

    De leden kunnen te allen tijde schriftelijk ontslag nemen.

  • 8.

    De betrokken gemeenteraad voorziet zo spoedig mogelijk in de tussentijdse vacatures doch uiterlijk binnen acht weken na het ontstaan daarvan.

  • 9.

    Het lidmaatschap van het Algemeen Bestuur is onverenigbaar met:

    • a.

      een dienstverband als personeelslid van de dienst;

    • b.

      de betrekking van medewerker die werkzaam is in het kader van het besluit arbeidsinpassing en begeleiding sociale werkvoorziening (KB van 6 oktober 1997 Stb. 1997, 467) en waarvoor de dienst is aangewezen als de begeleidingsorganisatie als bedoeld in artikel 7, eerste lid sub b van de Wet sociale werkvoorziening;

    • c.

      medewerkers in dienst van de Stichting Bevordering Werkgelegenheid Midden-Langstraat, medewerkers in dienst bij de Stichting Fidant en medewerkers in dienst bij de Stichting Pijler Midden-Langstraat;

    • d.

      een dienstverband als personeelslid/ambtenaar van een aan de regeling deelnemende gemeente.

  • 10.

    De bepalingen voor de leden van het Algemeen Bestuur zijn van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervanger.

Artikel 9: Einde lidmaatschap

  • 1.

    Het lidmaatschap van het Algemeen Bestuur eindigt:

  • a.

    doordat een lid zijn ontslag indient;

  • b.

    door ontslag door het orgaan dat hem heeft aangewezen;

  • c.

    van rechtswege doordat het lid geen deel meer uitmaakt van het gemeentelijke orgaan van waaruit hij door de raad is aangewezen;

  • d.

    op het moment dat de zittingsperiode van de gemeenteraad afloopt.

  • 2.

    Het lid van het Algemeen Bestuur, wiens lidmaatschap eindigt op de grond genoemd in het vorig lid onder a, stelt de voorzitter van het Algemeen Bestuur alsmede de raad die hem heeft aangewezen hiervan op de hoogte. Het lidmaatschap eindigt niet eerder dan nadat in de opvolging is voorzien.

  • 3.

    Het lid dat ter vervulling van een tussentijdse vacature als lid van het Algemeen Bestuur wordt benoemd, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens of wier plaats dit lid is benoemd, zou hebben moeten aftreden.

Atikel 10: Bevoegdheden van het Algemeen Bestuur

  • 1.

    Aan het Algemeen Bestuur komen in het kader van deze regeling alle bevoegdheden toe, die niet aan een ander orgaan zoals bedoeld in deze regeling zijn opgedragen.

  • 2.

    Het Algemeen Bestuur kan binnen het kader van het in artikel 3 omschreven doel besluiten tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen. Voordat zij daartoe besluiten is het nodig om een zienswijze te verkrijgen van alle gemeenteraden van de deelnemende gemeenten.

Artikel 11: Werkwijze

  • 1.

    Het Algemeen Bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen vast.

  • 2.

    Voor alle besluiten van het Algemeen Bestuur is meer dan de helft van het aantal stemmen vereist, waaronder van elke gemeente minimaal een stem. Als de stemmen staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

  • 3.

    Het Algemeen Bestuur vergadert zo vaak als hij daartoe heeft besloten, maar minimaal drie keer per jaar en verder zo dikwijls als de voorzitter dit nodig acht of ten minste vier leden van het Algemeen Bestuur dit verzoeken (onder schriftelijke opgave van de te behandelen onderwerpen). In het laatste geval vindt de vergadering binnen twee weken na het gedane verzoek plaats.

  • 4.

    De voorzitter roept de leden schriftelijk tot de vergadering op.

  • 5.

    In de vergadering heeft elk lid van het Algemeen Bestuur één stem.

  • 6.

    Tegelijkertijd met de oproep brengt de voorzitter dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij behorende voorstellen – met uitzondering van de in artikel 25, tweede lid Gemeentewet (stukken waaromtrent geheimhouding is opgelegd) bedoelde stukken – worden tegelijkertijd met de oproep en op een bij de openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd.

  • 7.

    De vergaderingen van het Algemeen Bestuur zijn openbaar.

  • 8.

    De deuren worden gesloten wanneer minimaal twee van de aanwezige leden daarom verzoeken of de voorzitter het nodig oordeelt.

  • 9.

    Het Algemeen Bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren wordt vergaderd.

  • 10.

    Uit de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing de bepalingen in artikel 20 (quorum voor opening van vergadering), artikel 22 (onschendbaarheid, verschoningsrecht), artikel 26 (handhaving orde vergadering), artikel 28 (niet-deelname aan de stemming), artikel 29 (quorum voor geldige stemming), artikel 30 (totstandkoming besluit), artikel 31 (geheime stembriefjes), artikel 32 (overige stemmingen) en artikel 33 (ambtelijke bijstand leden van het bestuur).

Artikel 12: Besloten vergadering

  • 1.

    Het Algemeen Bestuur kan in een besloten vergadering, op grond van de belangen, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken welke aan het Algemeen Bestuur worden overgelegd, geheimhouding opleggen.

  • 2.

    In een besloten vergadering van het Algemeen Bestuur worden geen beslissingen genomen over:

  • a.

    meerjarenplan, het jaarplan, de begroting, de rekening en het liquidatieplan;

  • b.

    verordeningen;

  • c.

    het oprichten van en het deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen dan wel het ontbinden daarvan of het beëindigen van de deelneming.

Hoofdstuk 5: Het Dagelijks Bestuur

Artikel 13: Samenstelling, plaatsvervanging en zittingsduur

  • 1.

    Het Dagelijks Bestuur bestaat uit drie wethouders en twee onafhankelijke externen ter zake deskundig, meer specifiek:

  • a.

    de voorzitter en twee leden met dien verstande dat in het Dagelijks Bestuur elk van de deelnemende gemeenten vertegenwoordigd is;

  • b.

    twee externe deelnemers. Deze leden moeten op grond van hun deskundigheid geacht worden de geschiktheid te hebben, die nodig is om uitvoering te geven aan de taakstelling van het Dagelijks Bestuur.

  • 2.

    De leden van het Dagelijks Bestuur zoals verwoord in lid 1 sub a en sub b worden aangewezen door en uit het Algemeen Bestuur. Zij worden aangewezen in de eerste vergadering van het Algemeen Bestuur nadat overeenkomstig artikel 8 de leden van het Algemeen Bestuur zijn aangewezen.

  • 3.

    De in lid 1, onder a, bedoelde leden van het Dagelijks Bestuur worden aangewezen uit de leden van de colleges van de deelnemende gemeenten.

  • 4.

    De voorzitter wordt uit het midden van het Dagelijks Bestuur benoemd, niet zijnde een extern lid van het Dagelijks Bestuur.

  • 5.

    De aanwijzing van leden van het Dagelijks Bestuur ter vervulling van plaatsen die openvallen, vindt plaats binnen twee maanden na de melding van de opengevallen plaats.

  • 6.

    In geval van afwezigheid kan een lid van het Dagelijks Bestuur worden vervangen door een ander lid van het Dagelijks Bestuur of lid van het college van B&W, niet zijnde lid van het Algemeen Bestuur.

  • 7.

    Het lidmaatschap van het Dagelijks Bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, door of vanwege het bestuur van de dienst aangesteld of daaraan ondergeschikt. Met ambtenaar worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld Wsw-werknemers en gesubsidieerde werknemers in dienst van de uitvoeringsorganisatie, d, Stichting Bevordering Werkgelegenheid Midden-Langstraat , medewerkers in dienst van de Stichting Fidant en medewerkers in dienst van de Stichting Pijler Midden-Langstraat.

Artikel 14: Einde lidmaatschap

  • 1.

    Het lidmaatschap van het Dagelijks Bestuur van de in artikel 13 lid 1 sub a, bedoelde leden, eindigt indien het lid ophoudt lid te zijn van het Algemeen Bestuur.

  • 2.

    De leden van het Dagelijks Bestuur treden af op de dag waarop de zittingsperiode van de gemeenteraad afloopt. Zij blijven hun functie waarnemen tot het moment dat het Algemeen Bestuur in nieuwe samenstelling nieuwe leden voor het Dagelijks Bestuur heeft aangewezen.

  • 3.

    Een lid van het Dagelijks Bestuur kan door het Algemeen Bestuur worden ontslagen, als dit lid niet meer het vertrouwen van het Algemeen Bestuur geniet. In dit geval is het bepaalde in artikel 49 en 50 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing. Op het ontslagbesluit is artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 15: Bevoegdheden Dagelijks Bestuur

    • 1.

      Het Dagelijks Bestuur wordt met de volgende taken en bevoegdheden belast:

    • a.

      het voorbereiden van al hetgeen aan het Algemeen Bestuur ter overweging en beslissing zal worden voorgelegd, voor zover die voorbereiding niet aan anderen is opgedragen;

    • b.

      het uitvoeren van beslissingen van het Algemeen Bestuur;

    • c.

      het beheer van de eigendommen en geldmiddelen van de dienst;

    • d.

      het nemen van alle conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van verjaring en het verlies van recht of bezit;

    • e.

      het houden van een voortdurend toezicht op het beheer en de exploitatie van de dienst, alsmede op al wat de dienst aangaat, waaronder de zorg voor de archiefbescheiden;

    • f.

      het behartigen van de belangen van de dienst bij andere overheidslichamen en instellingen, diensten of personen, waarmee contact voor de dienst van belang is;

    • g.

      het, desgevraagd of uit eigen beweging, adviseren van het Algemeen Bestuur in alle zaken de doelstelling van de dienst betreffende;

    • h.

      het zorg dragen voor het vormen van praktische samenwerking op technisch,commercieel c.q. bedrijfseconomisch terrein met andere daarvoor buiten de dienst in aanmerking komende instituten van de sociale werkvoorziening;

    • i.

      het samenwerken met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als bedoeld in artikel 4 van de Wsw;

    • j.

      het beheer van de inkomsten en de uitgaven van de dienst voor zover dat niet bij of krachtens deze regeling aan anderen is opgedragen;

    • k.

      de zorg voor zover deze van het Dagelijks Bestuur afhangt voor de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding van de met deze werkzaamheden belaste functionaris;

    • l.

      het in dienst nemen, schorsen en ontslaan van de gesubsidieerde werknemers, die niet krachtens deze regeling door het Algemeen Bestuur worden in dienst genomen, geschorst of ontslagen;

    • m.

      het beheren van een wachtlijst als bedoeld in artikel 12 van de Wsw;

    • n.

      het toezien op het beheer en het onderhoud van de gebouwen, werken en inrichtingen, die de dienst bezit of op enigerlei wijze onder zich heeft;

    • o.

      het voorstaan van belangen van de dienst;

    • p.

      het houden van gedurig toezicht op al wat de dienst aangaat.

    • 2.

      Het Dagelijks Bestuur oefent voorts, indien het Algemeen Bestuur daartoe besluit en naar door dit bestuur te stellen regels, de aan het Algemeen Bestuur toekomende bevoegdheden uit, met uitzondering van:

      • a.

        het aanwijzen van de voorzitter, plaatsvervangend voorzitter, alsmede de overige leden van het Dagelijks Bestuur;

      • b.

        het benoemen, schorsen en ontslaan van de directeur en diens plaatsvervanger;

      • c.

        het vaststellen van een reglement van orde;

      • d.

        het vaststellen van de begroting, respectievelijk begrotingswijzingen en de rekening;

      • e.

        het vaststellen van een regeling voor het financiële en administratieve beheer;

      • f.

        het doen van voorstellen tot wijziging, toetreding, uittreding en opheffing van deze gemeenschappelijke regeling;

      • g.

        het vaststellen van een directiestatuut;

      • h.

        het nemen van besluiten over het instellen van commissies, als bedoeld in hoofdstuk 8 van deze Regeling.

Artikel 16: Werkwijze

  • 1.

    Het Dagelijks Bestuur vergadert zo dikwijls, maar in ieder geval 4 keer per jaar, als de voorzitter of een ander lid van het Dagelijks Bestuur dit nodig acht, zulks onder opgave van de te behandelen onderwerpen. De vergadering vindt plaats binnen twee weken nadat het verzoek is ingekomen.

  • 2.

    In het Dagelijks Bestuur kan alleen worden beraadslaagd of besloten, indien ten minste de helft van het aantal zitting hebbende leden aanwezig is.

  • 3.

    Besluiten worden genomen met gewone meerderheid van stemmen. Als de stemmen staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

  • 4.

    Voor de besluitvorming in het Dagelijks Bestuur en de verplichting tot geheimhouding zijn de overeenkomstige bepalingen zoals die zijn opgenomen in de Gemeentewet voor het college van toepassing.

  • 5.

    Voor zover deze regeling niet anders bepaalt, kan het Dagelijks Bestuur zijn werkzaamheden verdelen over zijn leden. Het Dagelijks Bestuur deelt zijn beslissingen daarover mee aan het Algemeen Bestuur.

  • 6.

    Het Dagelijks Bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast, dat aan het Algemeen Bestuur ter kennisneming wordt overgelegd.

Hoofdstuk 6: Inlichtingen en verantwoording

Artikel 17: Interne informatieverstrekking door het Dagelijks Bestuur

  • 1.

    De leden van het Dagelijks Bestuur zijn, samen en ieder afzonderlijk, aan het Algemeen Bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2.

    Zij verstrekken het Algemeen Bestuur de door een of meer leden van het Algemeen Bestuur gevraagde inlichtingen op de in het reglement van orde aangegeven wijze.

  • 3.

    Een lid van het Dagelijks Bestuur kan door het Algemeen Bestuur worden ontslagen, als dit lid niet meer het vertrouwen van het Algemeen Bestuur bezit. In dit geval is het bepaalde in artikel 49 en verder van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    De leden 1 tot en met 3 zijn van overeenkomstige toepassing op de voorzitter voor het door hem gevoerde bestuur.

Artikel 18: Externe informatieverstrekking door het Algemeen en Dagelijks Bestuur

  • 1.

    Het Algemeen en Dagelijks Bestuur geven aan de raden en aan de colleges van de gemeenten desgevraagd de informatie die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig is.

  • 2.

    Het Algemeen en het Dagelijks Bestuur verstrekken aan de raden van de deelnemende gemeenten alle inlichtingen die door één of meer leden van die raden worden verlangd.

  • 3.

    De inlichtingen worden schriftelijk gevraagd en ingediend bij de voorzitter van het Algemeen Bestuur.

  • 4.

    De inlichtingen worden zo spoedig mogelijk schriftelijk gezonden aan de voorzitters van de raden.

Artikel 19: Externe informatieverstrekking door individuele leden van het Algemeen bestuur

Een lid of plaatsvervangend lid van het Algemeen Bestuur verschaft de raad waardoor hij is aangewezen alle inlichtingen die door de raad of door één of meer leden van de raad worden verlangd en wel op de in het reglement van orde voor de vergaderingen van de desbetreffende raad aangegeven wijze en met inachtneming van artikel 16 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 20: Interne verantwoording

  • 1.

    Een of meer leden van het Algemeen Bestuur kunnen het Dagelijks Bestuur, of een of meer leden daarvan, ter verantwoording roepen voor het door hem in het Dagelijks Bestuur gevoerde beleid.

  • 2.

    De verantwoording wordt mondeling afgelegd in een vergadering van het Algemeen Bestuur. Het reglement van orde van het Algemeen Bestuur geeft voorschriften over de wijze waarop de verantwoording wordt afgelegd.

Artikel 21: Externe verantwoording

  • 1.

    Een lid of plaatsvervangend lid van het Algemeen Bestuur kan door de raad die het lid heeft aangewezen ter verantwoording worden geroepen voor het door hem in dat bestuur gevoerde beleid. Het afleggen van verantwoording geschiedt volgens door de betrokken gemeenteraad nader te stellen regels.

  • 2.

    De raad kan dit lid uitnodigen in zijn vergadering te verschijnen met het doel deze verantwoording af te leggen.

  • 3.

    De raad van een deelnemende gemeente kan een door haar aangewezen lid van het Algemeen Bestuur ontslag verlenen indien dit lid niet meer het vertrouwen van de raad geniet.

Hoofdstuk 7: De voorzitter

Artikel 22: De voorzitter

1.De voorzitter wordt in de eerste vergadering van elke zittingsperiode door het AlgemeenBestuur uit zijn midden aangewezen.

  • 2.

    Slechts een lid van het college van een van de deelnemende gemeenten kan als voorzitter worden aangewezen.

  • 3.

    Het Algemeen Bestuur kan de voorzitter ontslag verlenen, indien deze het vertrouwen van het Algemeen Bestuur niet meer bezit.

  • 4.

    Bij verhindering of ontstentenis van de voorzitter wordt deze vervangen door een lid van het Dagelijks Bestuur, niet zijnde een extern lid van het Dagelijks Bestuur.

Artikel 23: Taken en bevoegdheden

  • 1.

    De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur.

  • 2.

    De voorzitter tekent de stukken die van het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur uitgaan.

  • 3.

    De voorzitter vertegenwoordigt de dienst in en buiten rechte. De voorzitter kan de vertegenwoordiging opdragen aan een door deze aan te wijzen gemachtigde. Indien de voorzitter behoort tot het bestuur van een gemeente, die partij is in een geding waarbij de dienst is betrokken, wordt het samenwerkingsverband door een ander, door het Dagelijks Bestuur aan te wijzen, lid vertegenwoordigd.

  • 4.

    De voorzitter is belast met het toezicht op de uitvoering van de besluiten van het Algemeen en Dagelijks Bestuur.

  • 5.

    De voorzitter heeft de zorg voor het doen instellen van voorlopig onderzoek in zaken met een spoedeisend karakter.

Hoofdstuk 8: Commissies

Artikel 24: Commissie van advies

  • 1.

    De onderscheiden bestuursorganen van de dienst kunnen commissies van advies instellen, zulks overeenkomstig het bepaalde in artikel 24 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 2.

    Het Algemeen Bestuur kan daarvoor in aanmerking komende leden van commissies als bedoeld in dit artikel een vergoeding voor hun werkzaamheden vaststellen, alsmede een tegemoetkoming in de kosten.

Artikel 25: Commissies ex artikel 25 Wet Gemeenschappelijke Regeling

  • 1.

    Het Algemeen Bestuur kan met het oog op de behartiging van een bepaald belang een commissie instellen, zulks overeenkomstig het bepaalde in artikel 25 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 2.

    Het Algemeen Bestuur kan voor de leden van de in dit artikel bedoelde commissies een vergoeding voor hun werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten vaststellen.

Hoofdstuk 9: De directeur

Artikel 26: Directeur

  • 1.

    De dienst heeft een ambtelijk apparaat, aan het hoofd waarvan een directeur staat.

  • 2.

    Het Algemeen Bestuur beslist omtrent benoeming, schorsing en ontslag van de directeur. Voor elke benoeming dient het Dagelijks Bestuur een aanbeveling in. Onverminderd het gestelde in de eerste volzin kan de directeur door het Algemeen Bestuur op basis van een detacheringsovereenkomst worden aangetrokken van de Stichting Bevordering Werkgelegenheid Midden-Langstraat, waar hij op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst zal zijn. De arbeidsvoorwaarden en salaris van deze directeur worden door het bestuur van de Stichting Bevordering Werkgelegenheid Midden-Langstraat vastgesteld.

  • 3.

    De directeur wordt bij ziekte, afwezigheid of schorsing vervangen door een daartoe door het Algemeen Bestuur aangewezen medewerker van de dienst.

Artikel 27: Taak

  • 1.

    De bestuursorganen en de commissies van de dienst worden bijgestaan door een directeur, aan wie in het Dagelijks Bestuur een adviserende stem toekomt. Hij kan medewerkers van de dienst aanwijzen, die hem daarin bijstaan.

  • 2.

    De directeur is secretaris van het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur.

  • 3.

    De directeur is belast met de dagelijkse leiding van de dienst.

  • 4.

    De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de directeur worden vastgelegd in een directiestatuut.

  • 5.

    De directeur is bestuurder in de zin van de Wet op de Ondernemingsraden.

  • 6.

    De directeur is verantwoording schuldig aan het Dagelijks Bestuur.

Artikel 28: Machtiging en mandaat

1.Het Dagelijks Bestuur draagt de bedrijfsvoering en de hem opgedragen uitvoering vanwettelijke voorschriften in mandaat op aan de directeur.

  • 2.

    In het door het Algemeen Bestuur vast te stellen directiestatuut zoals bedoeld in artikel 27 lid 4 worden de bevoegdheden van de directeur evenals de wijze waarop het Dagelijks Bestuur toeziet op de uitvoering daarvan, nader omschreven.

  • 3.

    Het Dagelijks Bestuur stelt met in achtneming van het directiestatuut, uit een oogpunt van doelmatig en doeltreffend bestuur en de uitoefening van bevoegdheden binnen de organisatie, een mandaat-en volmachtbesluit vast.

  • 4.

    Het in het eerste lid bedoelde mandaat kan zich niet uitstrekken tot het beschikken op bezwaarschriften en tot het instellen van beroep.

  • 5.

    Ten aanzien van de mandatering is het bepaalde in hoofdstuk 10 Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Hoofdstuk 10: Het personeel

Artikel 29: Onderscheid personeel

De dienst kent de volgende medewerkers:

  • 1.

    Werknemers, met wie ingevolge de Wsw en de daarbij behorende regelgeving een dienstbetrekking krachtens arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is aangegaan, genoemd Wsw-werknemers.

  • 2.

    Werknemers die door of vanwege de dienst zijn aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn alsmede zij met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is aangegaan, genoemd ambtelijk personeel.

  • 3.

    Werknemers, met wie een dienstbetrekking krachtens arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is aangegaan en die tot 1 januari 2004 in het kader van de Wet inschakeling werkzoekenden werkzaam zijn, genoemd gesubsidieerde werknemers.

  • 4.

    Werknemers in dienst van de Stichting Bevordering Werkgelegenheid Midden-Langstraat, die zijn gedetacheerd bij de dienst, genoemd SBW-medewerkers.

  • 5.

    Werknemers in dienst van de Stichting Fidant, die zijn gedetacheerd bij de dienst, genoemd Fidant-medewerkers.

  • 6.

    Werknemers in dienst van de Stichting Pijler Midden-Langstraat, die zijn gedetacheerd bij de dienst, genoemd Pijler-medewerkers.

Artikel 30: Ambtelijk personeel

  • 1.

    De bezoldiging en overige rechtspositie van het ambtelijk personeel worden door het Algemeen Bestuur geregeld overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 125 en 134 van de Ambtenarenwet.

  • 2.

    Het Dagelijks Bestuur is belast met de aanstelling, de schorsing en het ontslag van het ambtelijk personeel.

  • 3.

    Het Dagelijks Bestuur draagt deze bevoegdheid in mandaat op aan de directeur.

Hoofdstuk 11: Financiële bepalingen

Artikel 31: Organisatie administratie

  • 1.

    De geldmiddelen van de dienst worden afzonderlijk beheerd.

  • 2.

    Het Algemeen Bestuur stelt bij verordening regels vast met betrekking tot de organisatie van de administratie en het beheer van de vermogenswaarden van de dienst. De regels dienen te waarborgen dat aan de eisen van doelmatigheid en controle wordt voldaan.

  • 3.

    De administratie en het beheer, bedoeld in het tweede lid, worden verricht door de bij de in dat lid bedoelde regels aan te wijzen medewerkers. Zij kunnen niet tevens directeur zijn.

  • 4.

    De verordening, bedoeld in het tweede lid, wordt binnen twee weken na vaststelling door het Dagelijks Bestuur toegezonden aan Gedeputeerde Staten.

  • 5.

    Na afloop van elk kwartaal verstrekt het Dagelijks Bestuur de colleges een bestuursrapportage binnen 6 weken.

Artikel 32: Controle administratie

  • 1.

    Het Algemeen Bestuur stelt bij verordening regels vast met betrekking tot de controle op de administratie en op het beheer van de vermogenswaarden van de dienst. Deze regels dienen ondermeer te waarborgen dat de rechtmatigheid en de doelmatigheid van de administratie en het beheer worden getoetst.

  • 2.

    De regels bedoeld in het eerste lid, voorzien in de aanwijzing van 1 of meer accountants als bedoeld in artikel 393, eerste lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, belast met het onderzoek van de in artikel 38 van deze regeling bedoelde jaarrekening, en met het ter zake uitbrengen van een verslag dat behalve bij de verklaring bij de jaarrekening bevindingen bevat over de vraag of de administratie en het beheer voldoen aan eisen van rechtmatigheid en doelmatigheid.

  • 3.

    De verordening als bedoeld in het eerste lid wordt binnen twee weken na vaststelling door het Dagelijks Bestuur toegezonden aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 33: Begrotingsprocedure

  • 1.

    Het begrotingsjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 2.

    Het Algemeen Bestuur stelt -vóór 1 juli -de werkbegroting voor het volgende jaar vast.

  • 3.

    Het Dagelijks Bestuur stelt de ontwerpbegroting, vergezeld van een memorie van toelichting, evenals de financiële beleidsuitgangspunten voor de komende jaren (meerjarenraming) op en zendt deze aan de raden van de deelnemende gemeenten uiterlijk negen weken voordat zij aan het Algemeen Bestuur wordt aangeboden.

4. a. De gemeentebesturen leggen de ontwerpbegroting twee weken ter inzage en stellen haar tegen betaling van de kosten verkrijgbaar;

  • b.

    Van de terinzagelegging en verkrijgbaarstelling geschiedt van gemeentewege openbare kennisgeving;

  • c.

    Behandeling in de gemeenteraad kan niet eerder plaatsvinden dan na verloop van twee weken na de onder a genoemde periode.

  • 5.

    Indien de raad van een deelnemende gemeente omtrent de ontwerpbegroting aan het Dagelijks Bestuur van zijn gevoelen heeft doen blijken, hetgeen dient te geschieden vóór eind juni, voegt dit bestuur de ontvangen commentaren waarin dit gevoelen is vervat bij de ontwerpbegroting zoals deze aan het Algemeen Bestuur wordt aangeboden.

  • 6.

    Indien de begroting wordt vastgesteld in afwijking van de ontwerpbegroting zendt het Algemeen Bestuur de vastgestelde begroting naar de raden der deelnemende gemeenten, die ter zake Gedeputeerde Staten van hun gevoelen kunnen doen blijken.

  • 7.

    Indien de begroting wordt vastgesteld overeenkomstig de ontwerpbegroting, doet het Algemeen Bestuur daarvan mededeling aan de raden der deelnemende gemeenten, die ter zake Gedeputeerde Staten van hun gevoelen kunnen doen blijken.

  • 8.

    Het Dagelijks Bestuur zendt de vastgestelde begroting toe aan Gedeputeerde Staten binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient.

  • 9.

    Indien de begroting ingevolge artikel 203 van de Gemeentewet goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft, wordt na ontvangst van het bericht van goedkeuring of onthouding van goedkeuring de raden der deelnemende gemeenten hiervan in kennis gesteld.

  • 10.

    Met betrekking tot wijzigingen van de begroting is het bepaalde in de voorafgaande leden van dit artikel voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

  • 11.

    De artikelen 189 en 208 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 12.

    Af- en overschrijvingen op de posten der begroting van uitgaven kunnen geschieden voor zover daartoe bij de vaststelling of bij een afzonderlijk besluit door het Algemeen Bestuur machtiging is verleend.

  • 13.

    De in dit artikel neergelegde procedure is niet van toepassing op die wijzigingen van de begroting, welke niet leiden tot een verhoging van de bijdrage der deelnemende gemeenten.

  • 14.

    Jaarlijks worden, uiterlijk 1 maart, in overleg met de deelnemende gemeenten de termijnen vastgesteld voor de indiening en toezending van de stukken. De directeur van de dienst neemt hiertoe het initiatief.

Artikel 34: Bijdragen van de gemeenten

  • 1.

    In de begroting staat welke bijdrage elke gemeente verschuldigd is ter dekking van alle kosten van de dienst.

  • 2.

    De dienst ontvangt het volledige Wsw-budget, de uitkeringskosten, kosten van leningen en andere verstrekkingen die voortvloeien uit toepassing van wet en regelgeving, als bedoeld in artikel 6 van deze regeling onder aftrek van ontvangsten uit vorderingen. en het re-integratiedeel uit de Wet Participatiebudget exclusief de budgetten voor educatie en inburgering.

  • 3.

    De deelnemende gemeenten betalen maandelijks na ontvangst van de Rijksbijdrage (voorschot) deze onverkort door aan de dienst.

Artikel 35: Garantstelling

  • 1.

    De deelnemende gemeenten zullen er steeds zorg voor dragen dat de dienst te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 2.

    Ingeval uit een deelnemende gemeente in enig kalenderjaar geen Wsw-werknemers bij de dienst werkzaam zijn geweest, is die gemeente niettemin gehouden een nader door het Algemeen Bestuur vast te stellen bedrag bij te dragen.

  • 3.

    Het Algemeen Bestuur stelt met betrekking tot de in de vorige leden bedoelde bijdragen nadere regels vast.

  • 4.

    Indien het Algemeen Bestuur dit nodig oordeelt, dient het bestuur van elke deelnemende gemeente een voorschot op de bijdrage te verstrekken.

  • 5.

    Indien aan het Algemeen Bestuur blijkt dat een raad van een deelnemende gemeente weigert de in lid 1 bedoelde uitgaven op de begroting te zetten, doet het Algemeen Bestuur onverwijld aan Gedeputeerde Staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet.

Artikel 36 Verdeelsleutel

  • 1.

    De deelnemende gemeenten dragen op basis van inwonerspercentage per 1 januari van het betreffende begrotingsjaar bij aan de kosten van de dienst. Het percentage per deelnemende gemeente wordt bepaald door het totaal aantal inwoners van de eigen gemeente te delen door het totaal aantal inwoners van de drie deelnemende gemeenten.

  • 2.

    De directe kosten bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag en alle extra uitvoeringskosten van de dienst, die worden veroorzaakt door gemeentelijk bijstandsbeleid dat afwijkt van het gemeenschappelijke beleid dat is beschreven in het meerjarenplan wordt rechtstreeks toegerekend aan de gemeente waarvoor de kosten zijn gemaakt.

  • 3.

    Zij verbinden zich eerst financieel bij te dragen indien het eigen vermogen van de dienst daalt tot onder de 1.2 miljoen euro indien daartoe vanuit bedrijfseconomisch standpunt aanleiding toe is.

  • 4.

    Indien het eigen vermogen structureel stijgt boven het bedrag genoemd in lid 3 kan het Algemeen Bestuur besluiten:

  • a.

    dat aan dat bedrag een specifieke bestemming binnen de dienst wordt gegeven voor geoormerkte activiteiten;

  • b.

    dat het overschot wordt verdeeld onder de deelnemende gemeenten volgens deverdeelsleutel zoals bepaald in lid 1.

    5.De verdeelsleutel wordt vijf jaar na inwerkingtreding van deze regeling geëvalueerd.

Artikel 37: Jaarrekening

1.Het Dagelijks Bestuur biedt het ontwerp van de rekening van inkomsten en uitgaven, alsmede een berekening van de door de deelnemende gemeenten te betalen bijdragen, vóór 1 juni van het jaar volgende op het jaar waarop de rekening betrekking heeft, ter vaststelling aan het Algemeen Bestuur aan.

Het Dagelijks Bestuur voegt daarbij een verslag van het getrouwheidsonderzoek van de jaarrekening en het onderzoek betreffende de rechtmatigheid, ingesteld door de overeenkomstig artikel 32 aangewezen deskundige, en verder hetgeen het Dagelijks Bestuur te zijner verantwoording dienstig acht.

  • 2.

    Het Algemeen Bestuur onderzoekt de rekening zonder uitstel en stelt het bedrag der inkomsten en uitgaven, alsmede de berekening van de door de deelnemende gemeenten te betalen bijdragen, vóór 1 juli daaropvolgend vast.

  • 3.

    De vaststelling van de rekening strekt het Dagelijks Bestuur tot decharge, behoudens later in rechte gebleken valsheid in geschrifte of andere onregelmatigheden.

  • 4.

    Een exemplaar van de vastgestelde rekening wordt onder vermelding van de vastgestelde bijdragen van de deelnemende gemeenten aan de besturen van de deelnemende gemeenten toegezonden.

  • 5.

    Het Dagelijks Bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan Gedeputeerde Staten.

Hoofdstuk 12: Vergoedingen

Artikel 38: Vergoeding leden Dagelijks Bestuur

  • 1.

    De leden van het Dagelijks Bestuur ontvangen op declaratiebasis een tegemoetkoming in de ten behoeve van de dienst gemaakte onkosten met inachtneming van artikel 21 Wet Gemeenschappelijke Regeling.

  • 2.

    Het Algemeen Bestuur stelt hiertoe een vergoedingsregeling vast, waarin de tegemoetkoming in de kosten, resp. presentiegelden nader wordt bepaald.

Hoofdstuk 13: Het archief

Artikel 39: Archief

  • 1.

    Het Dagelijks Bestuur is belast met de zorg, het toezicht op de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden van de dienst.

  • 2.

    De directeur is belast met het beheer van de archiefbescheiden van de dienst.

  • 3.

    Bij opheffing van de regeling worden de archiefbescheiden geplaatst in het door het Dagelijks Bestuur aan te wijzen archiefbewaarplaats.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten oefenen het toezicht uit op de zorg voor de archiefbescheiden.

Hoofdstuk 14: Toetreding, uittreding, wijziging, geschillen en opheffing

Artikel 40: Toetreding, uittreding

  • 1.

    Het bestuur van de gemeente die wenst toe te treden, richt het verzoek ter zake aan het Algemeen Bestuur.

  • 2.

    Het Algemeen Bestuur zendt het verzoek als bedoeld in lid 1 binnen drie maanden door aan de besturen van de deelnemende gemeenten onder overlegging van zijn advies over de toetreding en de eventueel daaraan te verbinden voorwaarden.

  • 3.

    Toetreding vindt plaats indien twee derde van de raden van de deelnemende gemeenten daarmee instemmen.

  • 4.

    Elke gemeente kan bij besluit van de raad bepalen dat de deelneming aan de regeling wordt opgezegd.

  • 5.

    Van het besluit als bedoeld in het voorgaande lid wordt uiterlijk drie kalendermaanden vóór het einde van het kalenderjaar kennisgegeven aan het Algemeen Bestuur.

  • 6.

    Het Algemeen Bestuur regelt de financiële verplichtingen evenals de overige gevolgen van de uittreding.

  • 7.

    Van elk besluit tot toe- of uittreding van een gemeente wordt direct kennis gegeven aan de deelnemende gemeenten en Gedeputeerde Staten.

  • 8.

    De uittreding vindt niet eerder plaats dan op 31 december van het jaar volgend op het jaar waarin het Algemeen Bestuur van het besluit genoemd in lid 6 en 7 in kennis is gesteld.

  • 9.

    De financiële verplichting, die door de uittreding is ontstaan wordt, inclusief de hierdoor ontstane wachtgeldverplichtingen, aan de uittredende gemeente in rekening gebracht.

Artikel 41: Wijziging

  • 1.

    De regeling kan worden gewijzigd indien twee derde van de raden van de deelnemende gemeenten daartoe besluiten.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in lid 1 van dit artikel is voor het wijzigen van de artikelen 6, 33, 34, 35, 36 en 40 van deze Regeling unanimiteit vereist.

  • 3.

    Voorstellen tot wijziging van de regeling kunnen worden gedaan door het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur of één of meer van de deelnemende gemeenten.

  • 4.

    Voorstellen uitgaande van het Algemeen Bestuur worden toegezonden aan de deelnemende gemeenten, die binnen dertien weken na ontvangst ter zake een besluit nemen en dat direct aan het Algemeen Bestuur mededelen.

  • 5.

    Voorstellen uitgaande van één of meer deelnemende gemeenten worden toegezonden aan het Algemeen Bestuur, dat het voorstel met zijn beschouwingen ter zake binnen acht weken aan de deelnemende gemeenten doet toekomen, waarna deze deelnemende gemeenten en het Algemeen Bestuur verder handelen conform het bepaalde in het vorige lid van dit artikel.

  • 6.

    Het college van de gemeente Waalwijk draagt zorg voor de bij wet voorgeschreven toezending van de wijziging aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 42: Geschillen

  • 1.

    Voordat over een geschil als bedoeld in artikel 28 Wet Gemeenschappelijke Regeling de beslissing van Gedeputeerde Staten wordt ingeroepen, legt het Algemeen Bestuur het geschil voor aan een geschillencommissie.

  • 2.

    De geschillencommissie bestaat uit drie leden. Een lid wordt aangewezen door het Algemeen Bestuur en een lid wordt aangewezen door de betrokken gemeente(n). Deze twee leden wijzen gezamenlijk een derde lid aan dat tevens als voorzitter van de commissie optreedt.

  • 3.

    De geschillencommissie hoort de bij het geschil betrokken besturen.

  • 4.

    De geschillencommissie brengt advies uit over de mogelijkheden partijen tot overeenstemming te brengen.

Artikel 43: Opheffing en liquidatie

  • 1.

    De regeling kan worden opgeheven bij een daartoe strekkende beslissing van de raden van ten minste twee derde van de deelnemende gemeenten.

  • 2.

    Ingeval van opheffing van de regeling besluit het Algemeen Bestuur tot liquidatie en stelt daarvoor de noodzakelijke regels op, vastgelegd in een liquidatieplan.

  • 3.

    Het liquidatieplan wordt door het Algemeen Bestuur, de raden van de deelnemende gemeenten gehoord, vastgesteld.

  • 4.

    Het liquidatieplan voorziet in de verplichtingen van de deelnemende gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing en het vereffenen van alle schulden van de regeling.

  • 5.

    Het liquidatieplan voorziet in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel.

  • 6.

    Het Dagelijks Bestuur is belast met de uitvoering van de liquidatie.

  • 7.

    Van elk besluit tot opheffing of tot wijziging van deze regeling wordt direct bericht gezonden aan de gemeenten en Gedeputeerde Staten.

  • 8.

    De organen van de gemeenschappelijke regeling blijven ook na het tijdstip van opheffing in functie totdat de liquidatie is voltooid conform artikel 9 lid 3 Wgr.

Hoofdstuk 15 Externe klachtvoorziening

Artikel 44: Externe klachtvoorziening

De Nationale ombudsman is bevoegd tot de behandeling van verzoekschriften als bedoeld in

artikel 9:18 eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 16: Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 45: Overgangsbepaling

  • 1.

    Het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur en de voorzitter van het openbaar lichaam blijven hun functies vervullen tot de zittingsperiode van de gemeenteraden is beëindigd en in de opvolging is voorzien.

  • 2.

    Bij lid 1 moet in acht genomen worden de herijking van de bezetting van het Dagelijks Bestuur en het Algemeen Bestuur.

Artikel 46: Inwerkingtreding

  • 1.

    Het college van de gemeente Waalwijk draagt zorg voor de toezending van besluiten tot wijziging, of opheffing van de regeling aan Gedeputeerde Staten.

  • 2.

    Het college van de gemeente Waalwijk doet hiervan mededeling aan de overige deelnemende gemeenten.

  • 3.

    Binnen tien dagen na ontvangst van de mededeling zoals bedoeld in het tweede lid, dragen de deelnemende gemeenten zorg voor inschrijving in het register, als bedoeld in artikel 27, eerste lid Wet Gemeenschappelijke Regeling.

  • 4.

    Het college van de gemeente Waalwijk draagt namens alle deelnemende gemeenten zorg voor bekendmaking in een regionaal dagblad. De kosten daarvan komen ten laste van de dienst.

  • 5.

    Wijzigingen van de regeling treden in werking op de dag volgende op die waarop alle deelnemende gemeenten de wijziging hebben opgenomen in het register, bedoeld in artikel 27, eerste lid Wgr.

Artikel 47: Duur van de regeling

De regeling wordt voortgezet voor onbepaalde tijd.

Artikel 48: Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als Gemeenschappelijke Regeling ‘Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers’.

Artikel 49: Slotbepaling

In alle gevallen waarin de regeling niet voorziet, beslist het Algemeen Bestuur.

Aldus vastgesteld:

Het college van Heusden in zijn vergadering van: 18 december 2012

de burgemeester, de secretaris,

Het college van Loon op Zand in zijn vergadering van: 13 december 2012

de burgemeester, de secretaris,

Het college van Waalwijk in zijn vergadering van: 13 december 2012

de burgemeester, de secretaris,

Memorie van Toelichting Gemeenschappelijke Regeling 'Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers'

  • Algemeen

    Aanleiding fusie

    De gemeenten Waalwijk, Heusden en Loon op Zand hebben begin 2011 besloten tot het voornemen om de ISD-ML en de WML zowel bestuurlijk als organisatorisch te fuseren. Met de fusie wordt een nieuwe uitvoeringsorganisatie beoogd die:

    • ·

      Vanuit 1 loket effectief richting geeft aan de uitvoering van de beoogde Wet Werken naar Vermogen;

    • ·

      Zodanig efficiënt is dat de Rijksbezuinigingen (zo veel als mogelijk) opgevangen kunnen worden en er op termijn een sluitende meerjarenbegroting is;

    • ·

      Maximaal inzicht biedt in de output op lokaal en regionaal niveau, zodat accenten voor de regio Midden Langstraat gezet kunnen worden, maar ook lokale verantwoording mogelijk blijft.

    Wijziging Gemeenschappelijke Regeling

    De fusie tussen de ISD-ML en de WML vereist een nieuwe Gr of een aangepaste Gemeenschappelijke Regeling van de WML en een liquidatie van de GR van de ISD. Voor de laatste variant is gekozen vanwege administratieve redenen. Hiervoor is advies ingewonnen bij Deloitte.

    Bijstelling Gemeenschappelijke Regeling

    Eind 2012 is de evaluatie van het Sociaal Economisch Team (SET) gepland met de gemeenteraden. Dat is ook het moment om de Gemeenschappelijke Regeling die 1 januari 2013 van kracht is in technische zin te wijzigingen. Dit zal ook het geval zijn als de opvolger van de huidige, in artikel 6 van de regeling genoemde wetten door het parlement is bekrachtigd. Dit heeft gevolgen voor o.a. artikel 6 en het financiële hoofdstuk van de Gemeenschappelijke Regeling. In artikel 6 is er sprake van een zogenaamde gemengde regeling. Dat wil zeggen dat zowel college- als raadsbevoegdheden overgedragen worden. Dit staat ook in relatie tot de regierol van de gemeenten. Bij de evaluatie van het SET is het dus nodig om te bezien welke regelingen niet alleen technisch gewijzigd worden, maar ook welke regelingen niet overgedragen worden aan de nieuwe uitvoeringsorganisatie omwille van de gewenste regierol door de gemeenten. De huidige wetten genoemd in de Gemeenschappelijke Regeling vervallen dan (deels). Anderzijds kan dan ook de nieuwe naam van de

    uitvoeringsorganisatie opgenomen worden.

    Toch is ervoor gekozen om al een Gemeenschappelijke Regeling te presenteren. Reden is dat in de Gemeenschappelijke Regeling alle fundamenten voor de fusie en de toekomst van de nieuwe uitvoeringsorganisatie zijn opgenomen. Dit maakt integraal onderdeel uit van het fusiebesluit samen met de meerjarenbegroting, visiedocument en hoofdstructuur.

    Hoofdstuk 2

    In dit hoofdstuk zijn missie, doel, werkterrein aangegeven. In dit hoofdstuk blijkt duidelijk dat de gemeenten de regie voeren en dat er sprake is van opdrachtgever- en opdrachtnemerschap. Belangrijk is dan ook dat de uitvoeringsorganisatie een duidelijke opdracht van de gemeenten meekrijgt. Onder andere om dit goed vorm te geven, hebben de deelnemende gemeenten het Sociaal Economisch Team (SET) opgericht. Primair wordt ingezet op werk & inkomen. Niet uitgesloten is dat gemeenten vanuit hun regierol in de toekomst de uitvoeringsorganisatie voor meer zaken gaan inzetten.

    Duidelijk is ook dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor een integraal beleid op het terrein van participatie, re-integratie en activering. Dit betekent dat de gemeenten minder bevoegdheden overdragen aan de nieuwe uitvoeringsorganisatie.

    De gemeenten zijn anders geformuleerd verantwoordelijk voor het strategische beleid op het terrein van WWNV, jeugd en de AWBZ. Ook hier speelt het SET een nadrukkelijke rol. Belangrijk is om hier ook nadrukkelijk verbinding te zoeken met partners in het onderwijs, bedrijfsleven en overheid in de regio (regionaal arbeidsmarkt).

    Uit het bovenstaande blijkt evident de ambitie die de Langstraatgemeenten hebben om meer met elkaar op te trekken op het gebied van sociaaleconomisch beleid.

    De opdrachtformulering richting de nieuwe uitvoeringsorganisatie vindt jaarlijks zijn weerslag in een begroting en (meerjaren)plan en een jaarrekening achteraf. Dit biedt de mogelijkheid aan de raden van de drie gemeenten om zowel hun kaderstellende als controlerende uit te oefenen.

    Hoofdstukken 3, 4, 5, 6, 7

    Artikel 8

    Op 7 maart 2002 is de “Wet dualisering gemeentebestuur” in werking getreden. Kern van deze wet is de ontvlechting – in samenstelling, posities en bevoegdheden – van de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders. De “Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden”, die op 8 maart 2006 in werking is getreden, betreft de tweede stap in het dualiseringsproces. Deze wet strekt er toe de bevoegdheidsverdeling in medebewindswetgeving in overeenstemming te brengen met de uitgangspunten van de Wet dualisering gemeentebestuur. Doorgaans betreft het de overheveling van bestuursbevoegdheden van de Gemeenteraad of het gemeentebestuur naar het college van burgemeester en wethouders.

    Om die reden wordt voorgesteld om het AB te bemensen vooral met leden van het dagelijks bestuur van de deelnemende gemeenten. Dit doet recht aan het duale uitgangspunt. Door zes raadsleden op te nemen, ontstaat een gemengd model. Vanwege de sociaal-maatschappelijke en economische impact is toch gekozen om raadsleden deel te laten in het Algemeen Bestuur.

    Daarnaast is gekozen om in het Dagelijks Bestuur te werken met twee onafhankelijk externen die ter zake deskundig zijn. Het idee is dat signalen uit de praktijk sneller en beter opgepakt kunnen worden.

    Artikelen 10 en 15

    Het Algemeen Bestuur is het hoogste orgaan van de Gemeenschappelijke Regeling. Het AB kan bevoegdheden delegeren of mandateren aan het Dagelijks Bestuur. Deze methodiek sluit aan bij het duale stelsel en het systeem van de Gemeentewet.

    Artikelen 17 tot en met 21

    De leden van de gemeenteraad die zitting hebben in het AB hebben de taak om hun raden goed te informeren, zodat deze hun kaderstellende en controlerende taak goed kunnen uitoefenen. De leden van het AB dienen dan ook in de gelegenheid gesteld te worden om trainingen, opleidingen, etc. te kunnen volgen om deze taak op een adequate wijze te kunnen vervullen.

    Hoofdstuk 9

    In dit hoofdstuk is opgenomen, dat de directeur de “secretariaatsfunctie” voor het algemeen en dagelijks bestuur vervult. Hiermee wordt bedoeld, dat de directeur zorgt voor de voorbereidingen van de vergaderingen, de verslaglegging e.d. Hiervoor kan hij uiteraard ander personeel inzetten, bijvoorbeeld voor de verslaglegging. De combinatie van deze functies ligt voor de hand, omdat de directeur als adviseur van het algemeen en het dagelijks bestuur deelneemt aan de vergaderingen. Daarmee is de directeur geen lid van het algemeen, noch dagelijks bestuur en draagt geen bestuurlijke verantwoordelijkheid

    Ten aanzien van de ondertekening van stukken van het bestuur kan mogelijk door ondertekening door ‘de voorzitter’ en ‘de secretaris’ het beeld ontstaan dat wanneer de directeur (mede)ondertekent als ‘secretaris’ het een bestuurlijke verantwoordelijkheid betreft. Dit is niet het geval.

    Er is gekozen voor een zo ruim mogelijke overdracht van bevoegdheden aan de directeur ten aanzien van de bedrijfsvoering en de uitvoering van wettelijke voorschriften. Uitwerking hiervan vindt plaats op basis van een directiestatuut, vast te stellen door het algemeen bestuur en een mandaat-en volmachtbesluit, vast te stellen door het dagelijks bestuur.

    Hoofdstuk 10

    Op basis van dit artikel heeft de directeur als integraal manager en eindverantwoordelijke voor de uitvoeringsorganisatie de bevoegdheid tot aanstelling, schorsing en ontslag van medewerkers. Deel van de overweging hierbij is de gewenste afstand tussen bestuur en uitvoeringsorganisatie. Omdat deze bevoegdheid in mandaat verstrekt is aan de directeur kan het dagelijks bestuur zich het recht voorbehouden uitzonderingen te maken.

    Hoofdstuk 11

    Budget Wet Werken Naar Vermogen

    In artikel 34, lid 2 is vastgelegd welke budgetten ter beschikking staan van de uitvoeringsorganisatie. Bij de besluitvorming over de fusie is uitgangspunt en als zodanig ook vastgelegd dat de uitvoeringsorganisatie het volledige beschikbare budget voor de uitvoering van de beoogde Wet Werken naar Vermogen ontvangt. De deelnemende gemeenten storten het Rijksbudget gemoeid met de Wet Werken Naar Vermogen, exclusief de budgetten voor Educatie en Inburgering, door naar de nieuwe uitvoeringsorganisatie. Mocht de uitvoeringsorganisatie tot (nog meer) efficiency komen in enig boekjaar dan kan via de methode van de verdeelsleutel deze efficiency ten bate komen van de deelnemende gemeenten. Daarmee wordt ook recht gedaan aan het budgetrecht en de controlerende taak van de gemeenteraad.

    Eigen vermogen

    In dit hoofdstuk is bepaald dat de uitvoeringsorganisatie mag beschikken over een eigen vermogen van 1.2 miljoen euro. Dit wordt gezien als noodzakelijk om zo lopende zaken te kunnen regelen. Wanneer in enig boekjaar een groter eigen vermogen ontstaat, kan dit bestemd worden om eventuele toekomstige tekorten (deels) te dichten. Ook kan besloten worden het geld niet te bestemmen en aan de gemeenten uit te keren.

    Verdeelsleutel

    Daarnaast is de verdeelsleutel bepaald. De verdeelsleutel is bedoeld om eventuele tekorten of overschotten te verdelen over deelnemende gemeenten (zie ook de toelichting onder het kopje Eigen Vermogen).

    Evaluatie en stelselwijziging

    De methode voor de verdeelsleutel wordt 5 jaar na inwerkingtreding van de Gemeenschappelijke Regeling geëvalueerd. Mocht evenwel binnen deze periode blijken dat het Rijk een nieuwe stelselwijziging invoert, dan kan dit aanleiding zijn om sneller te evalueren.