Verordening bodemsanering Tilburg

Geldend van 29-09-2006 t/m heden

Intitulé

Verordening bodemsanering Tilburg

Hoofdstuk 1 Uitvoering bodemsanering

Algemeen

Artikel 1

Deze verordening en daarop berustende bepalingen verstaan onder:

Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg;

Initiatiefnemer: degene die een melding als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet bodembescherming heeft ingediend bij het college, dan wel zijn gemachtigde;

Nader onderzoek:een nader onderzoek als bedoeld in artikel 29, eerste lid onder a. van de Wet bodembescherming;

Saneringsplan: een saneringsplan als bedoeld in de artikelen 39, eerste lid, en 40 van de Wet bodembescherming;

Evaluatieverslag: een schriftelijk verslag als bedoeld in artikel 39c, eerste lid van de Wet bodembescherming.

Nazorgplan: een nazorgplan als bedoeld in artikel 39d, eerste lid van de Wet bodembescherming;

Aanvraag:het doen van een melding als bedoeld in artikel 28, eerste lid van de Wet bodembescherming evenals de indiening van een nader onderzoek of een separaat saneringsplan.

Artikel 2

In aanvulling op titel 4.1 van hoofdstuk 4 van de Algemene wet bestuursrecht worden belanghebbenden tot twee weken na de bekendmaking van het voornemen tot saneren als bedoeld in artikel 28 Wet bodembescherming in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen.

Indiening van bescheiden

Artikel 3

  • 1.

    De initiatiefnemer moet voor een aanvraag een door het college vastgesteld formulier gebruiken.

  • 2.

    De aanvraag en de daaraan ten grondslag liggende stukken, moeten in viervoud bij het college worden ingediend.

Het saneringsplan

Artikel 4

  • 1.

    Het saneringsplan gaat vergezeld van eerder, met betrekking tot het geval van bodemverontreiniging, uitgevoerde onderzoek(en), inclusief risicobeoordeling.

  • 2.

    Onverminderd de eisen die op grond van artikel 39, eerste lid van de Wet bodembescherming aan een saneringsplan worden gesteld, dienen in het saneringsplan de volgende gegevens te worden vermeld:

    • a.

      Algemene gegevens:

    • 1° het adres, de kadastrale aanduiding (incl. datum) en een topografische kaart waarop de ligging van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt is aangegeven;

      2° een kadastrale kaart (incl. datum en noordpijl), waarop het geval van (ernstige) bodemverontreiniging is aangegeven, die ten hoogste dertien weken voor de indiening van het saneringsplan door het kadaster is afgegeven;

      3° een uittreksel van het kadaster waaruit de huidige eigendomssituatie blijkt, dat ten hoogste dertien weken voor de indiening van het saneringsplan door het kadaster is afgegeven;

      4° de naam en het adres van degene die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft op het grondgebied, bedoeld in artikel 4, lid 2, onder a, sub 1°, alsmede van de gebruiker daarvan;

      5° een op de ligging van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt betrekking hebbende uitsnede uit de plankaart van het vigerende bestemmingsplan, alsmede de daarbij behorende bestemmingsplanvoorschriften;

      6° het huidig en eventueel toekomstig gebruik van de locatie;

      7° een beschrijving van de bodemkundige opbouw en geohydrologische situatie;

      8° een beschrijving van de wijze waarop de milieukundige begeleiding en controle van de sanering plaatsvindt;

      9° de te verwachten hoeveelheid af te graven grond en/of te onttrekken hoeveelheid grondwater;

      10° de grootte van het totale oppervlak waarbij de interventiewaarde in grond en/of grondwater wordt overschreden;

      11° de grootte van het totale volume waarbij de interventiewaarde in grond en/of grondwater wordt overschreden;

      12° een ontgravingskaart en een grondwateronttrekkingskaart met noordpijl en grondwaterstromingsrichting en de invloed van de onttrekking op omgeving (isohypsen).

      13° een tijdschema met een eventuele fasering, waarbij in ieder geval zijn aangegeven de datum waarop met de sanering zal worden begonnen, en de datum waarop de sanering naar verwachting zal zijn afgerond.

      14° een beschrijving van de te treffen (geo)hydrologische en andere technische voorzieningen met de gekozen dimensionering en de invloed hiervan op de omgeving;

      15° de gegevens over de hoeveelheid, kwaliteit en herkomst van de eventueel te gebruiken aanvulgrond;

      16° een beschrijving van de wijze waarop de verschillende categorieën vrijkomende grond in depot worden gezet, inclusief een tekening waarop de plaats van het depot/ de depots staat aangegeven alsmede de beschermende voorzieningen.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 39, eerste lid, van de Wet bodembescherming, kan het vermelden in het saneringsplan van gegevens, als bedoeld in lid 1 en 2, achterwege blijven indien:

    • a.

      bij indiening van het plan wordt aangegeven welke gegevens ontbreken, inclusief de reden waarom de gegevens ontbreken, of;

    • b.

      die gegevens naar het oordeel van het college niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het saneringsplan.

Wijziging saneringsplan

Artikel 5

Bij een melding tot wijziging van het saneringsplan als bedoeld in artikel 39, vierde lid van de Wet bodembescherming dienen alle gegevens te worden verstrekt die afwijken van de eerder overeenkomstig artikel 4 van de verordening en artikel 39, eerste lid van de Wet bodembescherming verstrekte gegevens. Tevens dient inzichtelijk gemaakt te worden wat de reden voor de afwijking is, wat de inhoud van de afwijking is en wat de gevolgen zijn voor de oorspronkelijk beoogde saneringsdoelstelling en/of -maatregelen.

Evaluatieverslag

Artikel 6

[Zie artikel 14]

  • 1.

    Onverminderd de eisen die op grond van artikel 39c, eerste lid van de Wet bodembescherming aan een evaluatieverslag worden gesteld, dienen in het evaluatieverslag de volgende gegevens te worden vermeld:

    • a.

      het adres, de kadastrale aanduiding (incl. datum) en een kadastrale kaart waarop de ligging van het grondgebied waarop de bodemverontreiniging zich bevindt is aangegeven;

    • b.

      een omschrijving van de bodemverontreinigingsituatie voor de uitvoering van de sanering;

    • c.

      de doelstelling van de sanering voor grond en/of grondwater met een verwijzing naar het goedgekeurde saneringsplan;

    • d.

      de gegevens over het verloop van de sanering zoals de data van de uitvoering;

    • e.

      de ingevolge artikel 39, vierde lid van de Wet bodembescherming gemelde en goedgekeurde afwijkingen ten opzichte van het saneringsplan, waarmee is ingestemd, met een beschrijving van de aangetroffen afwijking dan wel een beschrijving van de afgeweken uitvoering van de sanering;

    • f.

      een bespreking van de analyseresultaten van de controlemonsters, alsmede een bespreking van de consequenties;

    • g.

      de grootte van het totale gesaneerde oppervlak waarbij de interventiewaarde voor grond en/of grondwater wordt overschreden;

    • h.

      de grootte van het totale gesaneerde volume waarbij de interventiewaarde voor grond en/ of grondwater wordt overschreden;

    • i.

      de verwerkingswijze van de gesaneerde grond;

    • j.

      de daadwerkelijk gemaakte saneringskosten waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de kosten van onderzoek en de kosten van sanering.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 39c, eerste lid, van de Wet bodembescherming, kan het vermelden in het evaluatieverslag van gegevens, als bedoeld in het eerste lid, achterwege blijven indien:

    • a.

      bij indiening van het verslag wordt aangegeven welke gegevens ontbreken, inclusief de reden waarom de gegevens ontbreken, of;

    • b.

      die gegevens naar het oordeel van het college niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het evaluatieverslag.

Nazorgplan

Artikel 7

[Zie artikel 14]

  • 1.

    Onverminderd de eisen, die op grond van artikel 39d van de Wet bodembescherming aan het nazorgplan worden gesteld, dienen in het nazorgplan de volgende gegevens te worden vermeld:

    • a.

      Algemene gegevens:

    • 1° een overzicht van betrokken personen en/of instanties, zoals naam- en adresgegevens, taken en verantwoordelijkheden;

    • 2° het adres, de kadastrale aanduiding (incl. datum) en een kadastrale kaart waarop de ligging van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt is aangegeven;

    • 3° het huidig en toekomstig gebruik van de locatie (inclusief bestemming).

    • b.

      Aanvangssituatie

    • 1° een globale beschrijving van de sanering en de reden voor de achtergebleven bodemverontreiniging;

    • 2° een beschrijving inclusief kaartmateriaal van de soort, omvang, mate en situering van de restverontreiniging in de grond en/of het grondwater;

    • 3° een beschrijving van de locatie en omgeving, waaronder de bodemopbouw, geohydrologie en aanwezigheid van kwetsbare objecten en activiteiten in de omgeving.

    • c.

      Nazorgmaatregelen

    • 1° de doelstelling van de nazorg;

    • 2° een beschrijving van de nazorgmaatregelen en nazorgvoorzieningen met de verwachte levensduur daarvan, inclusief een:

      • -

        kaart met daarop de ligging van de nazorgvoorzieningen inclusief doorsneden;

      • -

        grondwateronttrekkingenkaart met noordpijl en grondwater-stromingsrichting en de invloed van de onttrekking op omgeving (isohypsen).

    • 3° als de restverontreiniging wordt geïsoleerd, ook:

      • -

        de wijze waarop instandhouding van de isolerende voorzieningen wordt gewaarborgd en gecontroleerd;

      • -

        de wijze waarop het betrokken grondgebied in verband met het isoleren van de verontreiniging wordt beheerd;

      • -

        de relatie tussen de restverontreiniging en eventuele gebruiksbeperkingen.

    • 4° als de restverontreiniging wordt gemonitord, ook:

      • -

        een monitoringsplan met bemonsteringsfrequentie, achtergrondwaarden, actiewaarden, meetmomenten en verwachte tijdsduur;

      • -

        een weergave van de te verwachten verspreiding;

      • -

        de plaats en filterstelling van de monitoringspeilbuizen;

      • -

        de wijze waarop het ruimtegebruik de monitoring beïnvloedt.

    • 5° een beschrijving van de gebruiksbeperkingen inclusief kaartmateriaal;

    • 6° een beschrijving van de wijze van handelen bij calamiteiten.

    • d.

      Rapportage en evaluatie

    • 1° de tijdstippen waarop de resultaten van de nazorg aan het bevoegd gezag worden overgelegd.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 39d, eerste lid, van de Wet bodembescherming, kan het vermelden in het nazorgplan van gegevens, als bedoeld in het eerste lid, achterwege blijven indien:

    • a.

      bij indiening van het plan wordt aangegeven welke gegevens ontbreken, inclusief de reden waarom de gegevens ontbreken, of;

    • b.

      die gegevens naar het oordeel van het college niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het nazorgplan.

Toezicht en handhaving

Artikel 8

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college aangewezen dan wel aan te wijzen personen.

Hoofdstuk 2. Belanghebbenden bij bodemsanering

Begeleidingsgroep

Artikel 9

  • 1.

    Indien het college, in het kader van zijn, op grond van artikel 88 juncto 52 van de Wet bodembescherming, opgelegde taak tot uitvoering van het Gemeentelijk programma bodemsanering, opdracht geeft om een nader onderzoek, een saneringsplan (inclusief saneringsonderzoek) op te stellen of een sanering uit te voeren, stelt zij ter begeleiding van dat onderzoek/plan respectievelijk die sanering een begeleidingsgroep in, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

  • 2.

    In geval de gemeente, als eigenaar van de grond, een nader onderzoek, een saneringsplan (inclusief saneringsonderzoek) laat opstellen of een sanering op haar grondgebied laat uitvoeren, stelt het college ter begeleiding van dat onderzoek/plan respectievelijk die sanering een begeleidingsgroep in, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

  • 3.

    In andere gevallen dan bedoeld in de vorige leden 1 en 2, bevordert het college dat degene die een nader onderzoek, een saneringsplan (inclusief saneringsonderzoek) laat opstellen of een sanering laat uitvoeren, ter begeleiding daarvan een begeleidingsgroep instelt, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Taak en samenstelling begeleidingsgroep

Artikel 10

  • 1.

    De begeleidingsgroep heeft tot taak haar zienswijze over de uitvoering van een onderzoek of een sanering te geven. Zij heeft verder tot taak degene die een nader onderzoek, een saneringsplan of een sanering laat uitvoeren, te adviseren over de communicatie met de omwonenden.

  • 2.

    De begeleidingsgroep bestaat tenminste uit:

    • a.

      een vertegenwoordiger van degene die het onderzoek of de sanering laat uitvoeren;

    • b.

      een vertegenwoordiger van de omwonenden;

    • c.

      voorzover van toepassing, andere natuurlijke personen of rechtspersonen die belang hebben bij de uitvoering van het nader onderzoek of de sanering van het geval van ernstige bodemverontreiniging;

    • d.

      een vertegenwoordiger van de gemeente, als deze geen opdrachtgever is, zoals bedoeld in artikel 9 lid1 en lid 2.

  • 3.

    Van de vergadering van de begeleidingsgroep wordt een verslag gemaakt met het standpunt van de participanten. Dit verslag is openbaar.

Communicatie

Artikel 11

  • 1.

    Ingeval toepassing gegeven wordt aan het bepaalde in artikel 9, de leden 1 en 2, stelt het college de direct omwonenden van een onderzoeks- en/of saneringslocatie op de hoogte van:

    • ·

      de instelling van de begeleidingsgroep en de samenstelling hiervan;

    • ·

      de resultaten en de voortgang van de in artikel 9 eerste en tweede lid bedoelde onderzoeken en/of saneringen.

  • 2.

    Het college bevordert dat degene die een nader onderzoek, een saneringsplan (inclusief saneringsonderzoek) of een sanering laat uitvoeren (conform art. 9.3), de direct omwonenden van de onderzoeks- of saneringslocatie op de hoogte stelt van de resultaten van deze onderzoeken en/of saneringen.

Beklag

Artikel 12

  • 1.

    Ieder, die zijn beklag wil doen over de toepassing van het bepaalde in de artikelen 9, 10 en 11, kan schriftelijk, gemotiveerd en ondertekend zijn beklag doen bij de directeur van de verantwoordelijke dienst.

  • 2.

    Binnen vier weken na ontvangst van het beklag neemt de directeur van de verantwoordelijke dienst daarop een beslissing.

  • 3.

    Indien de beklager het niet met de betreffende beslissing eens is, kan hij zich ten aanzien daarvan tot het college wenden. Het college neemt binnen vier weken na ontvangst een beslissing.

Intrekking oude verordening

Artikel 13

Met de inwerkingtreding van de Verordening bodemsanering Tilburg komt de Verordening bodemsanering gemeente Tilburg, welke is vastgesteld bij raadsbesluit van 12 juli 2004 te vervallen.

Overgangsrecht

Artikel 14

  • 1.

    Op saneringsplannen die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening blijft de verordening van toepassing zoals deze gold voor dit tijdstip.

  • 2.

    Op evaluatieverslagen en nazorgplannen die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening zijn de artikelen 6 en 7 niet van toepassing. Voor de onderwerpen die in genoemde artikelen zijn geregeld blijft de verordening van toepassing zoals deze gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening.

Inwerkingtreding

Artikel 15

Deze verordening treedt in werking 8 dagen na bekendmaking.

Citeerartikel

Artikel 16

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening bodemsanering Tilburg.

Algemene toelichting op de Verordening bodemsanering Tilburg

Inleiding

Ingevolge het Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming (Staatsblad 2000, 591) van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu is per 1 juli 2001 de gemeente Tilburg gelijkgesteld met een provincie voor de toepassing van de artikelen 27 tot en met 34, 37, 38, vierde en vijfde lid, 39, 40, 42, 43 tot en met 52, 55, 74 tot en met 78, 81, 83 tot en met 86 van de Wet bodembescherming (Wbb).

Bij raadsbesluit van 12 juli 2004 is derhalve de Verordening Bodemsanering gemeente Tilburg vastgesteld. Deze verordening is gebaseerd op de Wet bodembescherming en de provinciale milieuverordening en op 2 augustus 2004 in werking getreden.

Wet bodembescherming (Wbb)

De Wbb is in 2006 gewijzigd. De wetswijziging beoogt de aanpak van de bodemsanering te versnellen. Door de wetswijziging krijgt het nieuwe landelijke bodemsaneringsbeleid, bekend als BEVER (Beleidsvernieuwing Bodemsanering) een wettelijke grondslag. Niet langer is multifunctioneel saneren de hoofdregel.

De Wbb maakt onderscheid tussen de sanering van immobiele en van mobiele bodemverontreinigingen.

Bepaald is dat de sanering van immobiele verontreiniging erop gericht is de bodem minimaal geschikt te maken voor de functie die deze na de sanering zal krijgen. Daarbij moet de blootstelling van mens, plant en dier aan de verontreiniging zoveel mogelijk worden beperkt.

Bij mobiele verontreiniging kan de saneringsdoelstelling niet worden verbonden aan het gebruik van een bepaalde locatie. Bij dergelijke verontreinigingen is bepaald dat de saneringsaanpak erop gericht dient te zijn het risico van verspreiding van de verontreinigende stoffen zoveel mogelijk te beperken.

Voor alle saneringen geldt, of ze nu betrekking hebben op mobiele of op immobiele verontreiniging, dat de nazorg zoveel mogelijk moet worden beperkt.

Toelichting op artikelen Verordening bodemsanering Tilburg

Artikel 1

In deze bepaling worden de in de verordening gehanteerde begrippen omschreven. Aangesloten is bij de begrippen uit de Wbb en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Diverse begripsomschrijvingen, die reeds in de Wbb of Awb zijn beschreven, zijn niet herhaald. Landelijke regelgeving gaat immers voor op gemeentelijke verordeningen.

Artikel 2

Het college moet op grond van artikel 29, tweede lid (nader onderzoek) en artikel 39, tweede lid, Wbb (saneringsplan) binnen vijftien wekenbeslissen. Op een evaluatieverslag moet binnen 8 weken en op een nazorgplan moet binnen 6 maanden worden beslist.

In het algemeen wordt de procedure titel 4.1 van hoofdstuk 4 van de Awb gevolgd, welke als volgt verloopt.

  • 1.

    Na in ontvangstneming van de melding (alleen de melding van het voornemen van saneren) wordt deze door de gemeente ter kennisgeving in dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen gepubliceerd.

  • 2.

    Voor belanghebbenden bestaat de mogelijkheid om gedurende twee weken ter zake doende zienswijzen schriftelijk of mondeling naar voren te brengen.

  • 3.

    Daarna wordt binnen de gestelde termijn de definitieve beschikking genomen.

  • 4.

    Tegen deze beschikking staan bezwaar en beroep open.

In bijzondere gevallen kan het college besluiten om de openbare voorbereidingsprocedure afdeling 3.4 van de Awb te volgen. Bijvoorbeeld in die gevallen waarbij er veel belanghebbenden zijn of veel zienswijzen verwacht worden. De openbare voorbereidingsprocedure gaat als volgt.

  • 1.

    Na in ontvangstneming van de aanvraag wordt deze door de gemeente ter kennisgeving in dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen gepubliceerd.

  • 2.

    Gedurende vier weken worden de ontwerpbeschikking en de stukken naar aanleiding waarvan de beschikking of het besluit wordt genomen ter inzage gelegd.

  • 3.

    Hiervan volgt een kennisgeving in dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze.

  • 4.

    Voor belanghebbenden bestaat de mogelijkheid om ter zake doende zienswijzen schriftelijk of mondeling naar voren te brengen.

  • 5.

    Daarna wordt binnen vijftien weken de definitieve beschikking genomen.

  • 6.

    Tegen deze beschikking staat beroep open.

Het college kan, om de volgende redenen, besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen (artikel 4:5 van de Awb).

  • 1.

    De aanvraag voldoet niet aan alle eisen die de Wbb en/of deze verordening stellen.

  • 2.

    De indiener heeft de ontbrekende gegevens niet binnen de gestelde termijn aangeleverd.

Tegen het besluit de aanvraag niet in behandeling te nemen, staan bezwaar en beroep open. Zo’n besluit wordt bekendgemaakt binnen vier weken na de aanvulling op het plan, of nadat de gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Artikel 3

In artikel 3, eerste lid wordt het gebruik van een door het college vastgesteld formulier voorgeschreven. Dit formulier zorgt ervoor dat de benodigde gegevens voor een beslissing op de aanvraag direct correct worden ingeleverd alsmede vereenvoudigt het de administratieve afhandeling (zie ook artikel 4:4 van de Awb). De gegevens die middels dit formulier worden verlangd sluiten aan bij de gegevens die de Wbb reeds verlangt alsmede de gegevens welke ingevolge deze verordening dienen te worden verstrekt.

Artikel 4

De nieuwe Wbb stelt enkele eisen aan de inhoud van het saneringsplan. Deze vloeien met name voort uit de toenemende ervaring die is opgedaan bij de uitvoering en handhaving van saneringen. Ten gevolge van de nieuwe extra wettelijke eisen zijn de aanvullende eisen die ingevolge de verordening worden gesteld aan de inhoud van een saneringsplan verminderd. Nieuwe eisen die zijn toegevoegd vloeien met name voort uit de gewijzigde saneringsdoelstelling.

Artikel 5

Uit de Wbb (artikel 39, vierde lid) vloeit tevens voort dat indien de saneerder constateert dat van het saneringsplan zal (moeten) worden afgeweken, hij twee weken voorafgaande aan de uitvoering hiervan melding aan het bevoegd gezag dient te doen. Het bevoegd gezag beoordeelt vervolgens binnen twee weken of de afwijking binnen de gekozen saneringsdoelstelling past en acceptabel is. Indien sprake is van een belangrijke wijziging van het saneringsplan (bijvoorbeeld een ander saneringsresultaat), dan moet het bevoegd gezag een nieuw saneringsplan verlangen. Op dit saneringsplan moet via de reguliere procedure worden beschikt.

Voor het beoordelen van een melding tot wijziging van het saneringsplan is het noodzakelijk te vernemen welke afwijkingen zijn geconstateerd en welke gevolgen die hebben ten opzichte van het eerder goedgekeurde saneringsplan en ook de reden om van het goedgekeurde saneringsplan af te wijken. Daarom wordt voor de te verstrekken gegevens aansluiting gezocht bij de gegevens die ingevolge artikel 4 van de verordening en artikel 39, eerste lid van de Wbb dienen te worden verstrekt.

Artikel 6

In het verleden werd ingevolge de Verordening bodemsanering een evaluatie-rapport verlangd nadat de sanering was afgerond. De Wbb biedt evenwel thans formeel de wettelijke grondslag voor (de goedkeuring van) het evaluatierapport, thans genoemd evaluatieverslag. Hiermee wordt een leemte in de wet hersteld. Belanghebbenden verkrijgen hierdoor straks ook rechtsbescherming tegen de goedkeuring van het evaluatieverslag en derhalve tegen het oordeel van het bevoegd gezag of op juiste wijze is gesaneerd.

In aanvulling op de eisen die de Wbb stelt aan de inhoud van een evaluatieverslag worden in artikel 6 nog enkele gegevens verlangd die met name ook reeds onder de oude verordening werden verlangd.

Indien een nazorgplan (zie artikel 7) nodig is, stemt het bevoegd gezag niet met het evaluatieverslag in dan nadat er een nazorgplan is ingediend.

Artikel 7

Ook het nazorgplan krijgt in de Wbb een wettelijke status. Het bevoegd gezag mag slechts met het nazorgplan instemmen indien de daarin opgenomen gebruiksbeperkingen of nazorgmaatregelen naar zijn oordeel voldoende zijn om er voor te zorgen dat de restverontreiniging niet zal leiden tot kwaliteitsvermindering van de bodem.

Aangezien de Wbb nagenoeg geen eisen stelt aan het nazorgplan worden er in artikel 7 veel eisen gesteld aan de inhoud van het nazorgplan. Hierbij is evenwel aangesloten bij de praktijk die ook nu al bestaat hieromtrent en de eisen kunnen eveneens worden afgeleid uit de diverse zogenaamde checklisten die bevoegdgezaggemeenten en/of provincies hanteren bij de oordeelsvorming over een nazorgplan.

Artikelen 9 tot en met 11

Artikel 52 van de Wbb verlangt van het bevoegd gezag dat in een verordening regels worden vastgesteld voor de wijze waarop burgers worden betrokken bij een bodemonderzoek en sanering die het bevoegd gezag zelf laat uitvoeren.

In die situatie neemt het bevoegd gezag immers twee posities in, één van initiatiefnemer en één van beoordelaar. Extra zorgvuldigheid is daardoor vereist. De artikelen 9, 10 en 11 waarborgen dat direct belanghebbenden in ieder geval erbij worden betrokken alsmede dat zij reeds in een zeer vroegtijdig stadium hun mening kunnen geven in de vorm van begeleidingsgroepen. De begeleidingsgroep heeft tot taak haar zienswijze te geven over de opzet en de resultaten van het nader onderzoek, het saneringsplan of de sanering. Haar opmerkingen kunnen leiden tot aanpassing van het onderzoek of de sanering. De begeleidingsgroep heeft verder als taak de initiatiefnemer van de sanering te adviseren over de communicatie met omwonenden, zoals bijvoorbeeld een bewonersbrief. Bewonersbrieven zijn primair bedoeld om de resultaten en voortgang van onderzoeken of saneringen aan de direct omwonenden kenbaar te maken. Daarnaast kunnen in de bewonersbrieven ook aspecten in het kader van de volksgezondheid aan de orde worden gesteld. Als de initiatiefnemer geen bewonersbrieven wenst te zenden, zal de gemeente dit zonodig verzorgen.

Artikel 12

In artikel 52, tweede lid onder c, van de Wbb is voorgeschreven dat een regeling voor beklag moet worden getroffen. In artikel 12 eerste lid van de verordening is geregeld dat beklag gedaan kan worden over de uitvoering van de artikelen 9, 10 en 11 van de verordening. Het beklagrecht is van belang omdat handelingen worden verricht waartegen geen bezwaar kan worden ingediend in het kader van de Awb. Om deze reden is in artikel 12 een regeling opgenomen welke analoog is aan artikel 13 van de inspraakverordening van 2 januari 1997.

Het beklag kan slechts gaan over de toepassing van de bepalingen van deze verordening, dus bijvoorbeeld over het niet instellen van een begeleidingsgroep of het niet zenden van een bewonersbrief. Het beklag, zoals hier bedoeld, kan geen betrekking hebben op het feit dat het college het advies van de begeleidingsgroep niet overneemt.

De intentie van deze verordening is om belanghebbenden juist in een vroeg stadium gelegenheid te geven hun zienswijzen naar voren te brengen om later in het beschikkingstraject bezwaren te voorkomen.

Verder zij opgemerkt dat het begrip "beklag" als hier bedoeld niet valt te rangschikken onder het begrip "klacht" in de zin van de Klachtenregeling van de gemeente Tilburg. Op grond van deze Klachtenregeling kan men zijn ongenoegen uiten over het functioneren van het ambtelijk apparaat, het gedrag van een medewerker of de dienstverlening van de gemeente. Een beklag op grond van dit artikel betreft de inhoudelijke toepassing van de bepalingen van deze verordening. Dit laat onverlet dat men een klacht kan indienen die een gedrag of houding betreft, zoals de wijze van communiceren of de wijze waarop mensen tegemoet worden getreden. Een dergelijke klacht behoort volgens het regiem van de Klachtenregeling te worden behandeld.

Artikel 13

De Verordening Bodemsanering gemeente Tilburg die is vastgesteld bij raadsbesluit van 12 juli 2004 vervalt als deze verordening inwerking treedt.

Artikelen 14 tot en met 16

Voor het overgangsrecht is aangesloten bij het overgangsrecht als neergelegd in de nieuwe Wbb. Volgens artikel 142 van de Gemeentewet treedt de verordening in werking 8 dagen na bekendmaking.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 18 september 2006

de griffier,

de voorzitter,