Regeling vervallen per 01-01-2016

Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG)

Geldend van 09-01-2013 t/m 31-12-2015 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Beemster, Diemen, Haarlemmermeer, Ouder-Amstel, Purmerend, Uithoorn en Zaanstad en gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft,

Overwegende dat

  • .

    het Rijk, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in 2009 in een package deal afspraken hebben gemaakt over de uitvoering van een basistakenpakket door verscheidene omgevingsdiensten;

  • .

    Gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Amsterdam, Haarlemmermeer en Zaanstad in december 2011 een bestuursopdracht hebben vastgesteld om te komen tot een voorstel voor de oprichting van een Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied;

  • .

    het Rijk en het Interprovinciaal Overleg in maart en april 2012 afspraken hebben gemaakt over de wijze waarop de taken voortvloeiend uit het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 door zogeheten landsdelige omgevingsdiensten worden uitgevoerd;

Gelet op:

Hoofdstuk IV van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

de toestemming van provinciale staten van Noord-Holland en de toestemmingen van de raden van Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Beemster, Diemen, Haarlemmermeer, Ouder-Amstel, Purmerend, Uithoorn en Zaanstad ex artikel 51, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke

regelingen;

Besluiten:

de navolgende gemeenschappelijke regeling te treffen:

DeGemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG)

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

    a.

    algemeen bestuur

    het algemeen bestuur van de Omgevingsdienst, bedoeld in artikel 4;

    b.

    ambtenaren

    ambtenaren, als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet. alsmede degenen die op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht werkzaam zijn;

    c.

    basistakenpakket

    het basistakenpakket voor omgevingsdiensten, versie 2.3 van 25 mei 2011, behorende bij de “package deal” gesloten door het Rijk, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in 2009;

    d.

    BRZO-taken

    de taken waarover het Rijk en het Interprovinciaal Overleg in maart en april 2012 afspraken hebben gemaakt over de wijze waarop de taken voortvloeiend uit het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 door zogeheten landsdelige omgevingsdiensten worden uitgevoerd;

    e.

    colleges

    de colleges van burgemeester en wethouders

    van de gemeenten en gedeputeerde staten van Noord-Holland;

    f.

    dagelijks bestuur

    het dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst, bedoeld in artikel 4;

    g.

    directeur

    de secretaris van de Omgevingsdienst, bedoeld in artikel 26;

    h.

    gemeenten

    de gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Beemster, Diemen, Haarlemmermeer, Ouder-Amstel, Purmerend, Uithoorn en Zaanstad;

    i.

    omgevingsdienst

    het openbaar lichaam bedoeld in artikel 3,

    j.

    provincie

    de provincie Noord-Holland;

    k.

    regeling

    de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst

    Noordzeekanaalgebied;

    l.

    vertegenwoordigende organen

    de raden van de gemeenten en provinciale staten van Noord-Holland.

Artikel 2. Belang

De regeling wordt getroffen ter ondersteuning van de colleges bij de uitvoering van hun taken op het gebied van het omgevingsrecht in het algemeen en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in

het bijzonder, alsmede de taken op het terrein van vergunningverlening, handhaving en toezicht op grond van de in artikel 5.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde wetten.

Voorts wordt de regeling getroffen ter behartiging van de taken voortvloeiend uit het Besluit risico’s zware ongevallen 1999.

Hoofdstuk 2. Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied

Afdeling 1: Instelling en taken

Artikel 3. Instelling

  • 1. Er wordt een rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam ingesteld genaamd Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.

  • 2. De Omgevingsdienst is gevestigd te Zaanstad

Artikel 4. Bestuur

Het bestuur van de Omgevingsdienst bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Afdeling 2. Algemeen bestuur

Artikel 5. Hoofdschap

Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van de Omgevingsdienst.

Artikel 6. Samenstelling

  • 1. De colleges wijzen uit hun midden ieder één lid van het algemeen bestuur aan.

  • 2. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege, zodra men ophoudt wethouder of burgemeester respectievelijk gedeputeerde of commissaris van de Koningin te zijn.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Het lid blijft aan tot het college dat hem heeft aangewezen in zijn opvolging heeft voorzien.

  • 4. De colleges wijzen uit hun midden ieder één plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur aan. Het plaatsvervangend lid vervangt het lid, bedoeld in het eerste lid, bij afwezigheid.

    Hetgeen in deze regeling bepaald is omtrent het lid van een algemeen bestuur, is van overeenkomstige toepassing op het plaatsvervangend lid.

  • 5. Het dagelijks bestuur van de Milieudienst IJmond onderscheidenlijk de Regionale uitvoeringsdienst IJmond kan uit zijn midden een vertegenwoordiger aanwijzen die een adviserende stem heeft in het algemeen bestuur.

Artikel 7. Meervoudig stemrecht

  • 1. Het lid van het algemeen bestuur, aangewezen door gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland heeft twintig stemmen.

  • 2. Het lid van het algemeen bestuur, aangewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft dertig stemmen.

  • 3. Het lid van het algemeen bestuur, aangewezen door het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer heeft veertien stemmen.

  • 4. Het lid van het algemeen bestuur, aangewezen door het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad heeft acht stemmen.

  • 5. De leden van het algemeen bestuur, aangewezen door de colleges van burgemeester en wethouders van Aalsmeer, Amstelveen, Beemster, Diemen, Ouder-Amstel, Purmerend en Uithoorn hebben ieder vier stemmen.

Artikel 8. Reglement van orde

Het algemeen bestuur stelt voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden een reglement van orde vast.

Artikel 9. Vergaderingen

  • 1. Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks tenminste tweemaal en voorts zo vaak als het daartoe besloten heeft.

  • 2. Voorts vergadert het algemeen bestuur indien de voorzitter of het dagelijks bestuur het nodig oordeelt of indien ten minste een vijfde van het aantal leden waaruit het algemeen bestuur bestaat schriftelijk, met opgaaf van redenen, daarom verzoekt.

Artikel 10. Oproeping

  • 1. De voorzitter roept de leden schriftelijk tot de vergadering op.

  • 2. Tegelijkertijd met de oproeping brengt de voorzitter dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij behorende voorstellen met uitzondering van de in artikel 23, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen bedoelde stukken worden tegelijkertijd met de oproeping en op een bij openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd.

Artikel 11. Quorum

  • 1. De vergadering van het algemeen bestuur wordt niet geopend voordat blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

  • 2. Indien ingevolge het eerste lid de vergadering niet kan worden geopend, belegt de voorzitter, onder verwijzing naar dit artikel, opnieuw een vergadering tegen een tijdstip dat ten minste vierentwintig uur na het bezorgen van de oproeping is gelegen.

  • 3. Op de vergadering, bedoeld in het tweede lid, is het eerste lid niet van toepassing. Het algemeen bestuur kan echter over andere aangelegenheden dan die waarvoor de ingevolge het eerste lid niet geopende vergadering was belegd alleen beraadslagen of besluiten, indien blijkens de presentielijst meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden tegenwoordig is.

Artikel 12. Immuniteit

De leden van het bestuur van het openbaar lichaam en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor dan wel worden verplicht getuigenis af te leggen als bedoeld in artikel 165, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering over hetgeen zij in de vergadering van het algemeen bestuur hebben gezegd of aan het algemeen bestuur schriftelijk hebben overlegd.

Artikel 13. Vergaderorde

  • 1. De voorzitter zorgt voor de handhaving van de orde in de vergadering en is bevoegd, wanneer die orde op enigerlei wijze door toehoorders wordt verstoord, deze en zo nodig andere toehoorders te doen vertrekken.

  • 2. Hij is bevoegd toehoorders die bij herhaling de orde in de vergadering verstoren voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering te ontzeggen.

  • 3. Hij kan het algemeen bestuur voorstellen aan een lid dat door zijn gedragingen de geregelde gang van zaken belemmert, het verdere verblijf in de vergadering te ontzeggen. Over het voorstel wordt niet beraadslaagd. Na aanneming daarvan verlaat het lid de vergadering

    onmiddellijk. Zo nodig doet de voorzitter hem verwijderen. Bij herhaling van zijn gedrag kan het lid bovendien voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergadering worden ontzegd.

Artikel 14. Belangenverstrengeling

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht neemt een lid van het algemeen bestuur niet deel aan een stemming over:

    • a.

      een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken;

    • b.

      de vaststelling of goedkeuring der rekening van een lichaam waaraan hij rekenplichtig is of tot welks bestuur hij behoort.

  • 2. Bij een schriftelijke stemming wordt onder het deelnemen aan de stemming verstaan het inleveren van een stembriefje.

  • 3. Een benoeming gaat iemand persoonlijk aan, wanneer hij behoort tot de personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt.

Artikel 15. Stemming

  • 1. Een stemming is alleen geldig, indien meer dan de helft van het aantal leden dat zitting heeft en zich niet van deelneming aan de stemming moet onthouden, daaraan heeft deelgenomen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      ingeval opnieuw wordt gestemd over een voorstel of over een benoeming, voordracht of aanbeveling van een of meer personen ten aanzien van wie in een vorige vergadering een stemming op grond van dat lid niet geldig was;

    • b.

      in een vergadering als bedoeld in artikel 11, tweede lid, voor zover het betreft onderwerpen die in de daaraan voorafgaande, ingevolge artikel 11, eerste lid, niet geopende vergadering aan de orde waren gesteld.

Artikel 16. Besluitvorming

  • 1. Voor het tot stand komen van een besluit bij stemming wordt de volstrekte meerderheid vereist van hen die een stem hebben uitgebracht, met inachtneming van artikel 7.

  • 2. Bij een schriftelijke stemming wordt onder het uitbrengen van een stem verstaan het inleveren van een behoorlijk ingevuld stembriefje.

Artikel 17. Stemwijze

  • 1. De stemming over personen voor het doen van benoemingen, voordrachten of aanbevelingen geschiedt bij gesloten en ongetekende stembriefjes.

  • 2. Indien de stemmen staken over personen tot wie de keuze door een voordracht of bij een herstemming is beperkt, wordt in dezelfde vergadering een herstemming gehouden.

  • 3. Staken bij de stemming, bedoeld in het tweede lid, de stemmen opnieuw, dan beslist terstond het lot.

  • 4. De overige stemmingen geschieden bij hoofdelijke oproeping, indien de voorzitter of een van de leden dat verlangt. In dat geval geschieden zij mondeling.

  • 5. De overige stemmingen geschieden bij hoofdelijke oproeping, indien de voorzitter of een van de leden dat verlangt. In dat geval geschieden zij mondeling.

  • 6. Indien over een voorstel geen stemming wordt gevraagd, is het aangenomen.

  • 7. Tenzij de vergadering voltallig is, wordt bij staking van stemmen, behoudens bij stemming over personen, het nemen van een besluit uitgesteld tot een volgende vergadering, waarin de beraadslagingen kunnen worden heropend.

  • 8. Indien de stemmen staken in een voltallige vergadering of in een ingevolge het zevende lid opnieuw belegde vergadering, is het voorstel niet aangenomen

  • 9. Onder een voltallige vergadering wordt verstaan een vergadering waarin alle leden waaruit het algemeen bestuur bestaat, of hun plaatsvervangers, voor zover zij zich niet van deelneming aan de stemming moesten onthouden, een stem hebben uitgebracht.

Artikel 18. Ambtelijke bijstand

Het algemeen bestuur regelt op welke wijze ambtelijke bijstand wordt verleend aan de leden van het algemeen bestuur.

Artikel 19. Openbaarheid vergaderingen

  • 1. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar. De deuren worden gesloten wanneer een vijfde gedeelte van de aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden

    vergaderd.

  • 2. Van een vergadering met gesloten deuren wordt een afzonderlijk verslag opgemaakt, dat niet openbaar wordt gemaakt tenzij het algemeen bestuur anders beslist.

Artikel 20. Besluitvorming in besloten vergadering

  • 1. In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd, noch een besluit worden genomen, ter zake van de begroting, de wijzigingen daarvan en de jaarrekening.

  • 2. In een besloten vergadering kan evenmin worden beraadslaagd, noch een besluit worden genomen, over het ontslag van leden van het dagelijks bestuur en de voorzitter.

  • 3. In een besloten vergadering kan geen besluit worden genomen ter zake van:

    • a.

      het aangaan van geldleningen, het uitlenen van gelden en het aangaan van rekeningcourantovereenkomsten;

    • b.

      het kopen, ruilen, vervreemden, bezwaren en verpanden van eigendommen;

    • c.

      het doen van een uitgaaf voordat de begroting of de begrotingswijziging waarbij deze uitgaaf is geraamd, is goedgekeurd.

Artikel 21. Ontslag

De colleges kunnen ieder het door hen in het algemeen bestuur aangewezen lid te allen tijde ontslaan wanneer dit lid het vertrouwen van het betreffende college niet langer bezit. Op het ontslagbesluit is artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Afdeling 3: Dagelijks bestuur

Artikel 22. Samenstelling

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en vier andere door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen leden, waarbij de leden aangewezen door de colleges van Amsterdam, Haarlemmermeer en Zaanstad, alsmede het lid aangewezen door gedeputeerde staten van

    Noord-Holland in elk geval zitting hebben.

  • 2. Degene die ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn, houdt tevens op lid van het dagelijks bestuur te zijn.

  • 3. Indien tussentijds een plaats in het dagelijks bestuur vacant of beschikbaar komt, wijst het algemeen bestuur zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan met inachtneming van het bepaalde in het eerste lid. Gaat het openvallen van een plaats in het dagelijks bestuur gepaard met het

    openvallen van een plaats in het algemeen bestuur, dan wordt het aanwijzen van een nieuw lid in het dagelijks bestuur uitgesteld totdat de opengevallen plaats in het algemeen bestuur is bezet.

Artikel 23. Vergaderingen

  • 1. Het dagelijks bestuur vergadert zo vaak de voorzitter het nodig oordeelt of tenminste één lid daar de voorzitter om verzoekt.

  • 2. De vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn niet openbaar.

  • 3. Ieder lid heeft één stem.

  • 4. Het dagelijks bestuur besluit bij volstrekte meerderheid van stemmen.

  • 5. Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast.

Artikel 24. Ontslag

Het algemeen bestuur kan een of meer leden van het dagelijks bestuur, met uitzondering van de voorzitter, ontslag verlenen, indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezitten. Op het ontslagbesluit zijn de artikelen 4:8 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Afdeling 4: Voorzitter

Artikel 25. Aanwijzing

  • 1. De voorzitter wordt door en uit het algemeen bestuur aangewezen.

  • 2. Het algemeen bestuur kan de voorzitter ontslag verlenen, indien deze het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Op het ontslagbesluit zijn de artikelen 4:8 en 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

  • 3. Uit de andere leden als bedoeld in artikel 22, eerste lid, wordt een plaatsvervangend voorzitter aangewezen door het algemeen bestuur. Het tweede lid is niet van toepassing op de plaatsvervangend voorzitter.

Afdeling 5: Secretaris

Artikel 26. Benoeming, schorsing en ontslag

  • 1. De secretaris wordt door het algemeen bestuur benoemd.

  • 2. De bevoegdheid tot schorsing of ontslag van de secretaris berust bij het algemeen bestuur.

  • 3. In spoedeisende gevallen kan het dagelijks bestuur tot schorsing overgaan. Het doet daarvan terstond mededeling aan het algemeen bestuur. De schorsing vervalt indien het algemeen bestuur haar niet bekrachtigt in een, binnen acht weken na de datum van het

    schorsingsbesluit gehouden, vergadering.

Artikel 27. Taak

  • 1. De secretaris staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter ter zijde bij de uitoefening van hun taak. Hij is aanwezig in de vergadering van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur. Hij ondertekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan, mede.

  • 2. De secretaris staat, als directeur, aan het hoofd van de ambtelijke organisatie van de Omgevingsdienst.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt in een instructie of bestuursreglement nadere regels vast betreffende de taak en de bevoegdheid van de secretaris.

Artikel 28. Vervanging

  • 1. Het algemeen bestuur regelt de vervanging van de secretaris

  • 2. Artikel 26, tweede en derde lid en artikel 27 zijn van overeenkomstige toepassing op degene die de secretaris vervangt.

Afdeling 6: Ombudsfunctie

Artikel 29. Ombudsfunctie

Onverminderd het bepaalde in artikel 1a van de Wet Nationale ombudsman is de Nationale ombudsman als bedoeld in artikel 2 van de Wet Nationale ombudsman bevoegd verzoekschriften als bedoeld in artikel 9:18 van de Algemene wet bestuursrecht te behandelen.

Afdeling 7: Bestuurscommissies

Artikel 30. Instellen

Het algemeen bestuur is bevoegd een bestuurscommissie als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen in te stellen.

Hoofdstuk 3: Bevoegdheden van de omgevingsdienst

Afdeling 1. Bevoegdheden van het bestuur

Artikel 31. Overdracht bevoegdheden

Aan het bestuur van de Omgevingsdienst worden geen bevoegdheden overgedragen.

Artikel 32. Mandaatverlening

  • 1. De colleges kunnen aan het dagelijks bestuur onderscheidenlijk de secretaris mandaat verlenen ter uitvoering van de bevoegdheden van het betreffende college, voor zover deze binnen het belang van deze regeling vallen. Onverminderd het bepaalde in artikel 10:4 van de

    Algemene wet bestuursrecht moet het dagelijks bestuur instemmen met de mandaatverlening door het betreffende college.

  • 2. Gedeputeerde staten van Noord-Holland en de colleges van de gemeenten verplichten zich er voor zorg te dragen dat namens hun bestuur ten minste de bevoegdheden noodzakelijk voor de uitvoering van het basistakenpakket en de VTH-taken voor BRZO- en IPPC4-

    bedrijven aan het dagelijks bestuur onderscheidenlijk de secretaris in mandaat worden opgedragen. Voor de toezichts- en handhavingsbevoegdheden zal het mandaat voor 2013 worden opgedragen, voor de vergunningverlenende taken zal dit voor 2014 gebeuren.

  • 3. De krachtens dit artikel genomen mandaatbesluiten worden overeenkomstig artikel 3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bekendgemaakt, onverminderd het bepaalde

    in artikel 10:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Voorts worden de mandaatbesluiten opgenomen in een register.

Artikel 33. Privaatrechtelijke bevoegdheden

  • 1. De privaatrechtelijke bevoegdheden van de Omgevingsdienst worden ingekaderd door de begroting, en nader ingevuld in onder meer het delegatiebesluit, directiereglement en treasurystatuut. Bij de ter inzagelegging van de ontwerpbegroting wordt melding gemaakt van

    voorgenomen rechtshandelingen die een bedrag van € 2,5 miljoen te boven gaan.

  • 2. Het algemeen bestuur kan slechts bij vijf zesde meerderheid besluiten tot:

    • a.

      de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen;

    • b.

      het aangaan van overeenkomsten tot koop-, verkoop- huur- of lease voor roerende zaken, en koop- , verkoop-, huur- en leaseovereenkomsten van onroerende zaken die nodig zijn voor

      de bedrijfsvoering indien deze een bedrag van € 2,5 miljoen te boven gaan. Het algemeen bestuur beslist hier slechts toe indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang

Artikel 34. Treffen gemeenschappeijke regeling

  • 1. Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur onderscheidenlijk de voorzitter zijn bevoegd een gemeenschappelijke regeling te treffen met het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur onderscheidenlijk de voorzitter van een ander openbaar lichaam in de zin van artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen voor zover dit binnen het belang van de regeling valt, als bedoeld in artikel 2.

  • 2. Het dagelijks bestuur of de voorzitter gaat niet over tot het treffen van een gemeenschappelijke regeling dan na verkregen toestemming van het algemeen bestuur. De toestemming kan slechts onthouden worden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

  • 3. Onder het treffen van een gemeenschappelijke regeling wordt in dit artikel mede verstaan het wijzigen van, het toetreden tot en het uittreden uit een gemeenschappelijke regeling.

  • 4. Het algemeen bestuur neemt de besluiten als bedoeld in dit artikel in afwijking van artikel 16, eerste lid, met een vijf zesde meerderheid.

Artikel 35. Dienstverleningsovereenkomst

  • 1. Het algemeen bestuur stelt een dienstverleningshandvest op, dat geldt als algemene voorwaarden voor de dienstverlening aan deelnemers en derden. In het dienstverleningshandvest worden in elk geval opgenomen:

    • a.

      de basistaken die voor elke deelnemer structureel door de Omgevingsdienst moeten worden uitgevoerd;

    • b.

      de voorwaarden voor wijziging van het onder a. bedoelde takenpakket, alsmede voor uitoefening van andere incidentele taken;

    • c.

      de aansprakelijkheid, verzekering en geschillen met betrekking tot de taakuitoefening;

    • d.

      de jaarlijkse vaststelling van de productcatalogus, welke de kwaliteit van de op te leveren producten bevat;

    • e.

      een voorziening in geval van niet voldoen aan de door de deelnemers gestelde eisen.

  • 2. Het dienstverleningshandvest, bedoeld in het eerste lid, wordt in afwijking van artikel 16, eerste lid, met vijf zesde meerderheid vastgesteld.

Artikel 36. Dienstverleningsovereenkomst

De Omgevingsdienst zal meerjarige, jaarlijks te actualiseren, dienstverleningsovereenkomsten sluiten met de provincies en de gemeenten met betrekking tot de uit te voeren taken, zowel structurele als

incidentele taken, de financiële vergoeding daarvoor en eventuele aanvullende afspraken daaromtrent. Bij de dienstverleningsovereenkomst kan niet worden afgeweken van het in artikel 35 bedoelde dienstverleningshandvest, tenzij het algemeen bestuur hier met vijf zesde meerderheid mee instemt.

Afdeling 2: Bevoegdheden algemeen bestuur

Artikel 37. Algemene bevoegdheden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 57 van de Wet gemeenschappelijke regelingen berusten alle bevoegdheden tot regeling en bestuur van de Omgevingsdienst bij het algemeen bestuur, voor zover deze niet bij of krachtens de wet, algemene maatregel van bestuur of deze regeling zijn toegekend aan het dagelijks bestuur of de voorzitter.

  • 2. Het algemeen bestuur stelt de rechtspositionele regelingen en besluiten vast en regelt de bezoldiging van de ambtenaren van de Omgevingsdienst.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt een verordening vast omtrent de ambtelijke organisatie van de Omgevingsdienst.

  • 4. Het algemeen bestuur is bevoegd tot het vaststellen van verordeningen binnen de bevoegdheden van de Omgevingsdienst.

Artikel 38. Overdracht van bevoegdheden

  • 1. Het algemeen bestuur kan aan het dagelijks bestuur of aan een bestuurscommissie als bedoeld in artikel 30 bevoegdheden van het algemeen bestuur overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich tegen deze overdracht verzet.

  • 2. Het algemeen bestuur kan in elk geval niet overdragen de bevoegdheid tot:

    • a.

      het vaststellen of wijzigen van de begroting;

    • b.

      het vaststellen van de jaarrekening;

    • c.

      het vaststellen van regels met betrekking tot de organisatie van de administratie en het beheer van vermogenswaarden van de Omgevingsdienst;

    • d.

      het vaststellen van regels met betrekking tot de controle op de administratie en het beheer van vermogenswaarden van de Omgevingsdienst; en

    • e.

      de bevoegdheden bedoeld in artikel 30, artikel 33, tweede lid, artikel 34 en 35.

Artikel 39. Inlichtingen en verantwoording

  • 1. Een lid van het algemeen bestuur geeft het college dat hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door één of meer leden van dat college worden gevraagd.

  • 2. Een lid van het algemeen bestuur kan door het college dat hem heeft aangewezen, ter verantwoording worden geroepen voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid.

  • 3. Een verzoek om inlichtingen te verschaffen en/of verantwoording af te leggen kan uitsluitend worden geweigerd indien dit in strijd zal zijn met de belangen genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur.

  • 4. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de vertegenwoordigende organen.

  • 5. Het algemeen bestuur geeft de vertegenwoordigende organen mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen.

Afdeling 3: Bevoegdheden van het dagelijks bestuur

Artikel 40. Bevoegdheid

  • 1. Het dagelijks bestuur is belast met de dagelijkse aangelegenheden van de Omgevingsdienst.

  • 2. Het dagelijks bestuur is belast met de voorbereiding van al hetgeen in de vergadering van het algemeen bestuur ter overweging en beslissingen moet worden gebracht.

  • 3. Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de beslissingen van het algemeen bestuur, tenzij bij de regeling of bij of krachtens de wet de voorzitter hiermee is belast.

  • 4. Het dagelijks bestuur is bevoegd de ambtenaren van de Omgevingsdienst, met uitzondering van de directeur, te benoemen, te schorsen en te ontslaan.

  • 5. Het dagelijks bestuur neemt, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.

  • 6. Het dagelijks bestuur is bevoegd, tenzij het algemeen bestuur daaromtrent in voorkomende gevallen een beslissing heeft genomen, tot het procederen in kort geding en tot voeging in strafzaken als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering.

  • 7. Het dagelijks bestuur is bevoegd, indien ingevolge enig wettelijk voorschrift aan de Omgevingsdienst of aan het bestuur van de Omgevingsdienst hetzij een recht van beroep hetzij een recht bezwaar te maken toekomt, om spoedshalve beroep in te stellen of bezwaar

    te maken alsmede, voor zover de voorschriften dat toelaten, om schorsing van het aangevochten besluit of om een voorlopige voorziening ter zake te verzoeken.

  • 8. Het ingestelde beroep of het gemaakte bezwaar wordt ingetrokken, indien het algemeen bestuur de beslissing van het dagelijks bestuur tot het instellen van beroep of het maken van bezwaar niet in zijn eerstvolgende vergadering bekrachtigt.

  • 9. Het dagelijks bestuur beheert de inkomsten, uitgaven en het vermogen van de Omgevingsdienst.

Artikel 41. Mandaat en overdracht

  • 1. Het dagelijks bestuur kan mandaat verlenen aan een of meer leden van het dagelijks bestuur.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan tevens mandaat verlenen aan de directeur, voor zover de aard van de bevoegdheid zich niet tegen mandatering verzet. Het dagelijks bestuur kan de directeur toestaan ondermandaat te verlenen.

  • 3. Het algemeen bestuur kan, op voordracht van het dagelijks bestuur, bevoegdheden van het dagelijks bestuur overdragen aan een bestuurscommissie als bedoeld in artikel 30.

Artikel 42. Inlichtingen en verantwoording

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur.

  • 2. Zij geven het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden van het algemeen bestuur gevraagde inlichtingen voor zover het verstrekken daarvan niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 3. Het dagelijks bestuur geeft de vertegenwoordigende organen mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen.

Afdeling 4: Taken en bevoegdheden van de voorzitter

Artikel 43. Taken

  • 1. De voorzitter bevordert een goede behartiging van de zaken van de Omgevingsdienst.

  • 2. Hij heeft de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en van het dagelijks bestuur.

  • 3. Hij ondertekent alle stukken welke van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan.

Artikel 44. Vertegenwoordigingsbevoegdheid

De voorzitter vertegenwoordigt de Omgevingsdienst in en buiten rechte. Indien de voorzitter aan een ander machtiging verleent tot vertegenwoordiging, behoeft deze machtiging de instemming van het

dagelijks bestuur.

Artikel 45. Inlichtingen en verantwoording

  • 1. De voorzitter is aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hem gevoerde bestuur.

  • 2. Hij geeft het algemeen bestuur mondeling of schriftelijk de door een of meer leden van het algemeen bestuur gevraagde inlichtingen voor zover het verstrekken daarvan niet in strijd is met het openbaar belang.

  • 3. De voorzitter geeft de vertegenwoordigende organen mondeling of schriftelijk de door een of meer leden gevraagde inlichtingen.

Hoofdstuk 4: Financiën van de omgevingsdienst

Afdeling 1: Inleidende bepalingen

Artikel 46. Kostentoerekening

  • 1. Het algemeen bestuur stelt een bijdrageverordening vast, die de uitgangspunten voor de toerekening van de kosten bevat. Het besluit tot het vaststellen van een bijdrageverordening wordt in afwijking van artikel 16, eerste lid, genomen met een vijf zesde meerderheid.

  • 2. De kosten over het lopende kalenderjaar worden bij de gemeenten onderscheidenlijk de provincies in rekening gebracht op basis van de door het algemeen bestuur voor het betreffende jaar, bij de begroting, vastgestelde uitgangspunten.

Artikel 47. Inrichting

  • 1. De begroting, de begrotingswijzigingen, de meerjarenraming, de jaarrekening en het jaarverslag worden ingericht overeenkomstig artikel 190 van de Provinciewet en het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 2. Op de administratie en controle is hoofdstuk XIV van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 48. Garantstelling

De gemeenten en de provincie zullen er steeds zorg voor dragen, overeenkomstig de systematiek voor kostentoedeling opgenomen in de bijdrageverordening, bedoeld in artikel 46, eerste lid, dat de Omgevingsdienst te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen, onverminderd het bepaalde in artikel 1:1, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Afdeling 2: De begroting

Artikel 49. Begroting

  • 1. Voor alle aan de Omgevingsdienst opgedragen taken brengt het algemeen bestuur jaarlijks op de begroting de bedragen die het daarvoor beschikbaar stelt, alsmede de van de gemeenten of de provincies te ontvangen bijdragen en andere financiële middelen die naar verwachting kunnen worden aangewend.

  • 2. De begroting bevat mede een bedrag voor onvoorziene uitgaven.

  • 3. De begroting moet in evenwicht zijn. Hiervan kan worden afgeweken indien aannemelijk is dat het evenwicht in de begroting in de eerstvolgende jaren tot stand zal zijn gebracht.

  • 4. Ten laste van de Omgevingsdienst kunnen slechts lasten en daarmee overeenstemmende balansmutaties worden genomen tot de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht.

  • 5. Het begrotingsjaar is het kalenderjaar.

Artikel 50. Ontwerpbegroting

  • 1. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting twaalf weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden toe aan de vertegenwoordigende organen.

  • 2. De ontwerpbegroting wordt door de zorg van de colleges voor een ieder ter inzage gelegd en tegen betaling van kosten algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling geschiedt openbare kennisgeving.

  • 3. De vertegenwoordigende organen kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze tijdig aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 4. Het eerste en derde lid zijn van overeenkomstige toepassingen op besluiten tot wijziging van de begroting, met uitzondering van die wijzigingen waarbij geen verandering wordt gebracht in de bijdragen van de gemeenten onderscheidenlijk de provincies.

Artikel 51. Vaststelling begroting

  • 1. Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient. In afwijking van artikel 16, eerste lid, wordt de begroting met vijf zesde meerderheid vastgesteld.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar voorafgaande aan het jaar waarop de begroting betrekking heeft, aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

  • 3. Het algemeen bestuur zendt, zo nodig, de begroting aan de vertegenwoordigende organen, die ter zake bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hun zienswijzen

    naar voren kunnen brengen.

  • 4. Besluiten tot wijziging van de begroting kunnen tot uiterlijk het eind van het desbetreffende begrotingsjaar worden genomen.

  • 5. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met uitzondering van die wijzigingen waarbij geen verandering wordt gebracht in de bijdragen van de gemeenten onderscheidenlijk de provincie.

Afdeling 3: Jaarrekening

Artikel 52. Jaarrekening en jaarverslag

  • 1. Het dagelijks bestuur legt aan het algemeen bestuur over elk begrotingsjaar verantwoording af over het door hem gevoerde bestuur, onder overlegging van de jaarrekening en het jaarverslag.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde stukken liggen, zodra zij aan het algemeen bestuur zijn overgelegd, voor een ieder ter inzage en zijn algemeen verkrijgbaar. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling wordt openbaar kennis gegeven. Het algemeen bestuur beraadslaagt over de jaarrekening en het jaarverslag niet eerder dan twee weken na de

    openbare kennisgeving.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening en het jaarverslag vast in het jaar volgende op het jaar waarop ze betrekking hebben. De jaarrekening betreft alle baten en lasten van de Omgevingsdienst.

  • 4. Indien het algemeen bestuur tot het standpunt komt dat onrechtmatige totstandkoming van in de jaarrekening opgenomen baten, lasten of balansmutaties aan de vaststelling van de jaarrekening in de weg staat, brengt hij dit terstond ter kennis van het dagelijks bestuur met

    vermelding van de gerezen bedenkingen.

  • 5. Het dagelijks bestuur zendt het algemeen bestuur binnen twee maanden na ontvangst van het standpunt, bedoeld in het vierde lid, een voorstel voor een indemniteitsbesluit, vergezeld van een reactie op de bij het algemeen bestuur gerezen bedenkingen.

  • 6. Indien het dagelijks bestuur een voorstel voor een indemniteitsbesluit heeft gedaan, stelt het algemeen bestuur de jaarrekening niet vast dan nadat hij heeft besloten over het voorstel.

  • 7. De leden van het dagelijks bestuur nemen niet deel aan stemmingen over besluiten als bedoeld in het derde, vierde en zesde lid. Hun plaatsvervangers zijn wel stemgerechtigd.

  • 8. Behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden, ontlast de vaststelling van de jaarrekening de leden van het dagelijks bestuur ten aanzien van het daarin verantwoorde financieel beheer.

  • 9. Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Hoofdstuk 5: Toetreding, uittreding, wijziging, opheffing

Artikel 53. Toetreding

  • 1. Een bestuursorgaan kan een verzoek tot toetreding ter kennis brengen van het algemeen bestuur.

  • 2. Toetreding kan geschieden nadat het algemeen bestuur hiertoe met vijf zesde meerderheid heeft besloten. Het algemeen bestuur kan daarbij voorwaarden stellen.

  • 3. Een lid kan in het algemeen bestuur slechts voor toetreding stemmen, dan nadat hij hiervoor de instemming van het college dat hem heeft aangewezen heeft verkregen. Dit college kan deze instemming pas verlenen na verkregen toestemming van het vertegenwoordigend

    orgaan als bedoeld in artikel 51, tweede lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 4. Het toetredingsbesluit regelt wanneer de toetreding in werking treedt. Artikel 59 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 54. Uittreding

  • 1. Voor uittreding uit de regeling wordt een opzegtermijn van ten minste één jaar in acht genomen. Gedurende drie jaar na de datum van toetreding tot de regeling is uittreding niet mogelijk.

  • 2. Artikel 53 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat slechts het besluit van het algemeen bestuur dat de gevolgen van uittreding regelt bij vijf zesde meerderheid wordt genomen.

  • 3. Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van de uittreding, waarbij de kosten van de uittreding worden doorbelast naar de uittredende partij.

Artikel 55. Wijziging

  • 1. Het dagelijks bestuur en de colleges kunnen een voorstel tot wijziging van de regeling indienen bij het algemeen bestuur.

  • 2. Het algemeen bestuur zendt het wijzigingsvoorstel aan de colleges.

  • 3. Artikel 53 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 56. Opheffing en liquidatie

  • 1. Het dagelijks bestuur en de colleges kunnen een voorstel tot opheffing van de regeling indienen bij het algemeen bestuur.

  • 2. Het algemeen bestuur zendt het voorstel aan de colleges.

  • 3. Artikel 53 en artikel 54, derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 6: Archief

Artikel 57. Archief

  • 1. Het bestuur van de Omgevingsdienst is verplicht de onder hem berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden.

  • 2. Overeenkomstig een door het algemeen bestuur vast te stellen verordening draagt het dagelijks bestuur zorg voor de archiefbescheiden van het bestuur van de Omgevingsdienst.

  • 3. De kosten, verbonden aan de uitoefening van de in het tweede lid bedoelde zorg, komen ten laste van de Omgevingsdienst.

  • 4. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid en artikel 13, eerste lid van de Archiefwet 1995, over te brengen archiefbescheiden van het bestuur van de Omgevingsdienst

    wijst het dagelijks bestuur een archiefbewaarplaats van een van de gemeenten of de provincie aan.

  • 5. Ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van het bestuur van de Omgevingsdienst, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats, is, onder de bevelen van het dagelijks bestuur, met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet 1995 belast de archivaris. Met betrekking tot dit toezicht stelt het algemeen bestuur een verordening vast.

  • 6. De archivaris wordt door het dagelijks bestuur benoemd, geschorst en ontslagen.

  • 7. In afwijking van het vorige lid kan het dagelijks bestuur ook de archivaris van de gemeente onderscheidenlijk de provincie als bedoeld in het vierde lid aanwijzen als archivaris van de Omgevingsdienst.

Hoofdstuk 7: Slotbepalingen

Artikel 58. Duur van de regeling

De regeling wordt getroffen voor onbepaalde tijd.

Artikel 59. Inzending regeling

Het college van <NOG INVULLEN> wordt belast met de inzending van deze regeling aan gedeputeerde staten van Noord-Holland.

Artikel 60. Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking op de eerste dag van de maand, volgend op de dag waarop de colleges deze regeling op de gebruikelijke wijze bekend hebben gemaakt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treedt deze regeling niet eerder in werking dan 1 januari 2013.

  • 3. Indien het tijdstip van de bekendmaking als bedoeld in het eerste lid na 1 januari 2013 is gelegen, dan heeft deze regeling terugwerkende kracht tot 1 januari 2013.

Artikel 61. Citeerwijze

Deze regeling wordt aangehaald als Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.

Nota-toelichting Artikelsgewijze

Artikel 1

Dit artikel bevat enkele algemene begripsbepalingen die gelden voor de gehele gemeenschappelijke regeling. Daarnaast worden begrippen gehanteerd zoals die in het algemeen ook in het bestuursrecht

(Algemene wet bestuursrecht) en het provincie- (Provinciewet) en gemeenterecht (Gemeentewet) worden gehanteerd.

Artikel 2

Een gemeenschappelijke regeling kan getroffen worden voor een of meerdere gemeentelijke of provinciale belangen (art. 51 lid 1 Wgr). Dit belang of deze belangen moeten in de gemeenschappelijke regeling worden opgenomen (art. 52 jo art. 10 lid 1 Wgr). Het belang bakent de

bevoegdheden van (het bestuur) van het gemeenschappelijk openbaar lichaam af.

Omdat sommige deelnemers voornemens zijn om meer taken aan de Omgevingsdienst op te dragen dan uitsluitend het basistakenpakket, is een breed geformuleerd belang opgenomen. Op die manier vallen ook deze taken eronder. De daadwerkelijke mandaatbesluiten van de deelnemers bakenen de bevoegdheden van de Omgevingsdienst verder af.

Artikel 3

Dit artikel bepaalt dat er een zogenoemd gemeenschappelijk openbaar lichaam wordt ingesteld krachtens artikel 52 lid 1 in samenhang met artikel 8 lid 1 Wgr. Het gemeenschappelijk openbaar lichaam bezit rechtspersoonlijkheid (art.52. jo. art. 8 lid 1 Wgr jo. art. 2:1 lid 2 BW) en kan zodoende ook privaatrechtelijke rechtshandelingen verrichten (art. 2:1 lid 3 jo. art. 2:5 jo. art. 3:32 BW). Tot slot bepaalt het artikel dat het gemeenschappelijk openbaar lichaam gevestigd is te <NOG INVULLEN>

(art. 52 jo. art. 10 lid 3 Wgr). Deze vestigingsplaats bepaalt onder andere welke rechtbank bevoegd is kennis te nemen van beroep tegen besluiten van het bestuur van de Omgevingsdienst (dit ziet niet op de door de deelnemers gemandateerde taken).

Artikel 4

Het bestuur van het gemeenschappelijk openbaar lichaam bestaat ten minste uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter (art. 52 jo. art. 12 lid 1 Wgr). Daarnaast kunnen bestuurscommissies worden ingesteld, als de regeling in die mogelijkheid voorziet. In deze regeling is die mogelijkheid geopend (zie art. 30 GR).De secretaris/directeur is geen bestuursorgaan.

Artikel 5

Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van het gemeenschappelijk openbaar lichaam (art. 52 jo. art. 12 lid 2 Wgr). Dit betekent onder meer dat het algemeen bestuur eindverantwoordelijk is voor het gemeenschappelijk openbaar lichaam. Het algemeen bestuur is dan ook het vertegenwoordigend orgaan, wat in casu de deelnemers vertegenwoordigd.

Artikel 6

Bij een collegeregeling (een regeling waaraan uitsluitend colleges van burgemeester en wethouders resp. gedeputeerde staten deelnemen) is het college bevoegd uit zijn midden de leden van het algemeen bestuur aan te wijzen (art. 52 jo. art. 13 lid 6 jo. lid 1 Wgr). Er is voor gekozen om per

college één lid zitting te laten nemen in het algemeen bestuur. Daarin voorziet dit artikel. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege wanneer men ophoudt lid te zijn van het college dat het lid heeft aangewezen (vgl. art. 52 jo. art. 13 lid 6 jo. lid 2 Wgr).

Om te voorkomen dat een deelnemer niet vertegenwoordigd is bij afwezigheid van het lid in het algemeen bestuur, is iedere deelnemer verplicht tevens een plaatsvervangend lid voor het algemeen bestuur aan te wijzen. Dit plaatsvervangend lid vervangt het eigen lid in het algemeen bestuur in alle gevallen, met uitzondering van de eventuele rol van lid in het dagelijks bestuur. Binnen het dagelijks bestuur geldt een eigen vervangingsregeling.

Artikel 7

Bij de samenstelling van het algemeen bestuur staat de gelijkwaardigheid tussen partijen voorop. Om die reden heeft iedere deelnemer één zetel in het algemeen bestuur (zie art. 6 GR). Omdat de inbreng tussen partijen nogal verschilt, is gekozen voor een systeem van meervoudig stemrecht, hetgeen mogelijk is op grond van artikel 52 in samenhang met artikel 13 lid 6 en lid 4 Wgr.

Hierbij zijn verschillende mogelijkheden afgewogen, zoals het model-DCMR, een model op grond vaninbreng van fte’s en het model 49-51. Uiteindelijk is bestuurlijk gekozen voor een model waarbij de twee grootste partijen, te weten Amsterdam en Noord-Holland, samen 50% van de stemmen hebben,

en de overige deelnemers de overige 50% van de stemmen hebben. Een aantal besluiten wordt met gekwalificeerde meerderheid van vijf zesde genomen, om weer recht te doen aan de positie en belangen van de kleinere deelnemers. Deze besluiten zijn expliciet in de gemeenschappelijke regeling opgenomen. De gekozen verdeling blijft uitgangspunt indien de regeling gewijzigd wordt, of wanneer andere partijen toetreden.

Artikel 8 t/m 20

Op grond van artikel 52 lid 1 in samenhang met artikel 22 Wgr zijn de artikelen 16, 17, 19, 20, 22, 26 en 28 tot en met 33 van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing op de vergaderingen van het algemeen bestuur. Het betreft daarbij de Provinciewet zoals deze gold voor de inwerkingtreding van de Wet dualisering provinciebestuur in 2003 (zie art. XV lid 1 Wet dualisering provinciebestuur).

Omdat het hier gaat om verwijzingen naar een oude Provinciewet is er voor gekozen deze bepalingen integraal op te nemen in de gemeenschappelijke regeling. Daarbij is aangesloten bij de wetteksten.

Ook voor artikel 15 geldt het bovenstaande. Artikel 29 Provinciewet-oud is ook van overeenkomstige toepassing. Met de meervoudige stemmen wordt zodoende geen rekening gehouden. De Wgr maakt het niet mogelijk hier van af te wijken bij de gemeenschappelijke regeling.

Artikel 21

Op grond van artikel 18 in samenhang met artikel 16 lid 5 Wgr moet de gemeenschappelijke regeling bepalingen bevatten omtrent het ontslaan van leden van het algemeen bestuur. Deze bepaling voorziet daarin.

Artikel 22

Op grond van artikel 14 Wgr bestaat het dagelijks bestuur uit de voorzitter en ten minste twee andere leden, door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen. Er is gekozen voor een dagelijks bestuur van vijf leden (de voorzitter en vier andere leden).Dit artikel voorziet er in dat de vier grootste deelnemersals founding fathers ieder één lid in het dagelijks bestuur hebben. Uit de leden van het algemeen bestuur van de overige deelnemers wordt het resterende lid van het dagelijks bestuur aangewezen.

Artikel 23

Dit artikel ziet op de vergaderingen en besluitvorming van het dagelijks bestuur.

Artikel 24

Gelet op de verantwoordingsrelaties tussen dagelijks bestuur en algemeen bestuur moet ook een ontslagrecht geregeld worden. Dit artikel voorziet daarin.

Artikel 25

Dit artikel regelt de aanwijzing van de voorzitter. Op grond van artikel 13 lid 9 Wgr moet de voorzitter door en uit het algemeen bestuur benoemd worden. De voorzitter is dus lid van het algemeen bestuur.

De keuze van de voorzitter is geheel aan het algemeen bestuur, er is niet voor gekozen om te werken met een voorzitter afkomstig van een bepaalde deelnemer. De aanwijzing van de voorzitter kan niet aan het dagelijks bestuur worden gedelegeerd, nu de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.

De voorzitter is immers een eenhoofdig bestuursorgaan (vgl. art. 12 lid 1 Wgr) en is als zodanig lid van het dagelijks bestuur (art. 14 lid 1 Wgr) en tevens voorzitter van algemeen bestuur en dagelijks bestuur (art. 12 lid 3 Wgr).

Artikel 26 t/m 28

Deze artikelen handelen over de secretaris van het gemeenschappelijk openbaar lichaam. De artikelen zijn gespiegeld aan de artikelen over de provinciale griffier zoals deze golden voor de inwerkingtreding van de Wet dualisering provinciebestuur.

Naast de taken genoemd in dit artikel kunnen bij wet in formele zin bevoegdheden rechtstreeks aan de directeur worden geattribueerd, zoals bij de bestuurlijke strafbeschikking. De keuze voor attributie wordt door de nationale wetgever gemaakt, en zodoende heeft het algemeen bestuur of dagelijks bestuur in beginsel niks over de toekenning van de taak te zeggen. Op grond van artikel 10:22 Awb kan het dagelijks bestuur echter wel instructies geven over de uitoefening van deze geattribueerde

taken.

Artikel 29

Dit artikel benadrukt dat de Nationale ombudsman bevoegd is klachten te behandelen (het externe klachtrecht).

Artikel 30

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van het algemeen bestuur om bestuurscommissies in te stellen (vgl. art. 52 lid 1 jo. art. 25 lid 1 Wgr). Indien de gemeenschappelijke regeling niet in de mogelijkheid

voorziet, kunnen geen bestuurscommissies worden ingesteld. Deze mogelijkheid wordt geopend om de mogelijkheid te bieden een bestuurscommissie voor de BRZO-taken in te stellen, zodat ook de

provincies Utrecht en Flevoland (enige) zeggenschap kunnen krijgen over deze taakuitoefening. Er kunnen echter ook andere bestuurscommissies worden ingesteld, indien gewenst. Voordat het algemeen bestuur kan overgaan tot instelling van de bestuurscommissie moet eerst toestemming

worden verkregen van de raden resp. provinciale staten van de deelnemers (art. 52 lid 1 jo. art. 25 lid 2 Wgr). De raden en provinciale staten houden zodoende invloed op de uitbreiding van de bestuursorganen van de Omgevingsdienst. Het algemeen bestuur regelt de samenstelling van de bestuurscommissie, alsmede zijn taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties jegens het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur etc. (zie art. 25 Wgr).

Artikel 31

Op grond van artikel 10 lid 2 Wgr moet uitdrukkelijk bepaald worden welke bevoegdheden bij het treffen van de gemeenschappelijke regeling worden overgedragen. Daarom bepaalt dit artikel dat geen bevoegdheden worden overgedragen. Uitgangspunt van de Omgevingsdienst is, ook gelet op de

package deal, immers dat de colleges van burgemeester en wethouders resp. gedeputeerde staten verantwoordelijk blijven. Daartoe wordt gebruik gemaakt van mandaat in plaats van overdracht/delegatie.

Artikel 32

Dit artikel ziet op de mandaatverlening van de colleges aan het dagelijks bestuur resp. de directeur. Deze bevoegdheden blijven formeel dus bij de colleges resp. gedeputeerde staten berusten (art. 10:1 en 10:2 Awb), en worden slechts in hun naam door de Omgevingsdienst uitgevoerd (art. 10:1 en 10:2 Awb). De colleges resp. gedeputeerde staten kunnen daarbij aanwijzingen geven (art. 10:6 Awb) en de bevoegdheden zelf blijven uitoefenen (art. 10:7 Awb). De concrete mandatering wordt in

afzonderlijke mandaatbesluiten geregeld. Hier is voor gekozen omdat het niet mogelijk is in de gemeenschappelijke regeling voor Amsterdam te bepalen welke bevoegdheden worden opgedragen, nu het hierbij in sommige gevallen om bevoegdheden van de stadsdelen gaat, die niet door het college van Amsterdam als deelnemer mogen worden ingebracht (vgl. art. 10:17 Awb in samenhang met art. 51 lid 1 Wgr). Geadviseerd wordt bij de mandaatbesluiten het beslissen op bezwaar voor te behouden aan de colleges resp. gedeputeerde staten, omdat er tegenstrijdige jurisprudentie bestaat over de mogelijkheid deze bevoegdheid te mandateren aan niet-ondergeschikten.

Artikel 33

Het gemeenschappelijk openbaar lichaam, de Omgevingsdienst, bezit rechtspersoonlijkheid (art.52. jo. art. 8 lid 1 Wgr jo. art. 2:1 lid 2 BW) en kan zodoende privaatrechtelijke rechtshandelingenverrichten (art. 2:1 lid 3 jo. art. 2:5 jo. art. 3:32 BW). De RUD moet leningen kunnen afsluiten, panden kunnen kopen of huren, ICT investeringen kunnen doen etc. Deze bevoegdheid mag beperkt worden in de gemeenschappelijke regeling (art. 55 Wgr). De bevoegdheid wordt in de eerste plaats ingekaderd door de begroting. De begroting wordt op grond van art. 51 door het algemeen

bestuur vastgesteld met een vijf zesde meerderheid. De ontwerp-begroting wordt ieder jaar ter inzage gelegd bij de raden en staten van de deelnemers. Zij kunnen daarop hun zienswijze geven. Bij de overdracht van deze bevoegdheid aan het dagelijks bestuur (vgl. art. 38 GR) kan de bevoegdheid verder worden beperkt; hier is gekozen voor een grens bij € 2,5 miljoen, zodat in die gevallen altijd instemming van het algemeen bestuur vereist is. Door de gekozen stemverhouding in het algemeenbestuur kunnen risico’s bij het aangaan van verplichtingen worden voorkomen. Het dagelijks bestuur kan eventuele beperkingen opnemen bij het mandaat aan de directeur (vgl. 41 GR).

Artikel 34

Omdat er een fusie van de Omgevingsdienst met IJmond is voorzien voor 2015, wordt de mogelijkheid geopend dat de Omgevingsdienst alvast een gemeenschappelijke regeling kan treffen vooruitlopend op die fusie. Als de gemeenschappelijke regeling niet in de mogelijkheid voorziet, is de

Omgevingsdienst hiertoe niet bevoegd (vgl. art. 93 en 96 Wgr).

Bij de besluitvorming voor het treffen van de gemeenschappelijke regeling zijn de raden en provinciale staten formeel niet betrokken. Om recht te doen aan ieders positie in deze, is er voor gekozen met een gekwalificeerde meerderheid te werken.

Artikel 35 en 36

Nadere afspraken omtrent de samenwerking worden vastgelegd in een dienstverleningshandvest. Het dienstverleningshandvest fungeert als algemene voorwaarden en wordt zodoende vastgesteld door het algemeen bestuur. In het dienstverleningshandvest wordt zodoende invulling gegeven aan de concrete dienstverlening, waarnaast aparte mandaatbesluiten worden opgesteld. Het dienstverleningshandvest geldt voor alle deelnemers en kan zodoende niet per deelnemer variëren. Daarnaast zullen voor maatwerk per deelnemer nog dienstverleningsovereenkomsten worden

gesloten. Deze artikelen bieden daartoe de kaders. In deze dienstverleningsovereenkomst kan de deelnemer zijn opdrachtgevende rol waarmaken. Daar worden concrete afspraken gemaakt over de

uitvoering van de dienstverlening, binnen de algemene voorwaarden van het dienstverleningshandvest. De dienstverleningsovereenkomsten moeten worden vastgesteld, daarom wordt gesproken over “zal” en niet “kan” in het artikel.

Artikel 37 en 38

Artikel 37 regelt de algemene taakopdracht van het algemeen bestuur. De verordenende bevoegdheid ziet met name op het vaststellen van ‘interne’ verordeningen, zoals financiële verordeningen e.d. Hetet name op het vaststellen van ‘interne’ verordeningen, zoals financiële verordeningen e.d. Het algemeen bestuur kan zijn bevoegdheden overdragen aan het dagelijks bestuur (art. 38 GR).

Artikel 39

Dit artikel regelt de verplichte verantwoordingsrelaties tussen algemeen bestuur en de raden (art. 17 Wgr) en het individuele lid van het algemeen bestuur met zijn college (art. 18 jo. art. 16 lid 1 en 3 Wgr) en raad (art. 19 jo. art. 16 lid 1 en 3 Wgr).

Artikel 40 en 41

Artikel 40 regelt de bevoegdheden van het dagelijks bestuur. Het dagelijks bestuur kan deze bevoegdheden mandateren aan een van zijn leden of de directeur (art. 41 GR). Overdracht/delegatie is uitgesloten (behoudens bij instelling van een bestuurscommissie, vgl. art. 25 lid 3 Wgr).

Artikel 42

Dit artikel regelt de verplichte verantwoordingsrelaties tussen dagelijks bestuur en de raden (art. 17 Wgr) en het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur (art. 18 jo. art. 16 lid 2 Wgr).

Artikel 43 en 44

Deze artikelen zien op de taken en bevoegdheden van de voorzitter.

Artikel 45

Dit artikel regelt de verplichte verantwoordingsrelaties tussen voorzitter en de raden (art. 17 Wgr) en de voorzitter en het algemeen bestuur.

Artikel 46 tot en met 52

Deze artikelen zien op de financiële administratie (waarop de huidige bepalingen uit de Provincieweten het BBV van toepassing zijn (zie art. XV lid 2 Wet dualisering provinciebestuur33) en de totstandkoming van de begroting en jaarrekening krachtens de artikelen 58 en 59 Wgr. Daarnaast

wordt voorzien in een bijdrageverordening waarin de kostenverdeelsleutel moet worden vastgesteld, waarbij het precieze bedrag in de begroting jaarlijks kan worden bijgesteld op grond van de uitgangspunten geformuleerd in de bijdrageverordening.

Artikel 48 is de uitwerking van een circulaire van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 8 juli 1999 (kenmerk FO99/U59111). In die circulaire wordt uitgeschreven dat uit het wettelijk systeem voortvloeit dat de deelnemers aan een gemeenschappelijke regeling er te allen tijde voor moet zorgen dat het gemeenschappelijke openbaar lichaam over voldoende middelen beschikt om aan zijn verplichtingen te voldoen. het artikel is dan ook ontleend aan de circulaire zelf. Op de garantstelling is de normale kostenverdeelsleutel van toepassing, zoals die uit de bijdrageverordening moet blijken, hetgeen benadrukt wordt door de zinsnede '" overeenk omstig de in artikel 46, eerste lid, bedoelde bijdrageverordening". Op die manier worden de risico’s per deelnemer dus beperkt tot de eigen inbreng. Dit laat onverlet dat de besluiten die in mandaat worden genomen namens één van de deelnemers worden toegerekend aan het mandaterende bestuursorgaan (art. 10:2 Awb). In mandaat genomen besluiten worden immers namens de mandaatgever genomen (art. 10:1 Awb). Juridisch gezien blijft dus het bestuursorgaan, in casu dus het betreffende college van burgemeester en wethouders respectievelijk gedeputeerde staten, het besluit nemen en daarmee juridisch verantwoordelijk en aansprakelijk. Uit artikel 1:1 lid 4

Awb vloeit voort dat de vermogensrechtelijke gevolgen van een handeling van een bestuursorgaan worden toegerekend aan de rechtspersoon waartoe dat bestuursorgaan behoort, in casu dus de betreffende gemeente respectievelijk provincie (zie art. 2:1 lid 1 BW). Dit wordt nog eens benadrukt door de zinsnede "onverminderd het bepaalde in artikel 1:1, vierde lid, van de Awb."

Artikel 53 tot en met 56

De gemeenschappelijke regeling moet bepalingen bevatten omtrent toe- en uittreding, wijziging en opheffing (art. 9 lid 1 Wgr). Er is gekozen voor een vijf zesde meerderheid besluitvorming bij deze besluiten, omdat deze het systeem van de samenwerking zodanig kunnen veranderen, dat iedere

deelnemer daar iets over moet vinden. De hoofdregel binnen de Wet gemeenschappelijke regelingen is ook unanimiteit (vgl. art. 51 lid 3 Wgr). Gevolg is wel dat elke deelnemer een ‘vetorecht’ heeft met betrekking tot de besluitvorming. Bij uittreding ziet de unanimiteit overigens niet op het besluit tot uittreding als zodanig, maar wel op de (financiële en personele) gevolgen van de uittreding. Uittreding als zodanig is een individueel besluit, dat volgens oud-minister Remkes de ultieme consequentie van

democratische legitimatie is.

Artikel 57

Op grond van artikel 40 Archiefwet 1995 moet de gemeenschappelijke regeling bepalingen bevatten omtrent het archief. Deze moeten zoveel mogelijk overeenkomstig de Archiefwet 1995 worden vormgegeven. Om die reden is aansluiting gezocht bij de bepalingen zoals die op grond van de

Archiefwet 1995 voor de provincies gelden.

Artikel 58 tot en met 61

Deze bepalingen regelen een aantal algemene zaken die bij iedere regeling aan bod moeten komen, zoals de duur van de regeling, de inwerkingtreding en de citeerwijze. Ook de inzending op grond van artikel 26 Wgr wordt geregeld, hoewel gedeputeerde staten zelf ook deelnemer zijn.