Regeling vervallen per 30-06-2021

Brandbeveiligingsverordening Goeree-Overflakkee

Geldend van 09-01-2013 t/m 29-06-2021

Intitulé

Brandbeveiligingsverordening Goeree-Overflakkee

De raad van de gemeente Goeree-Overflakkee;

gelezen het voorstel van de stuurgroep herindeling Goeree-Overflakkee van 29 november 2012;

gelet op artikel 3, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s, het Bouwbesluit 2012 en artikel 149 van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de Brandbeveiligingsverordening Goeree-Overflakkee

PARAGRAAF 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die op de plaats van bestemming hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond bedoeld om ter plaatse te functioneren;

    • b.

      evenement: een evenement zoals bedoeld in de Algemene plaatselijke verordening Goeree-Overflakkee;

    • c.

      gebruiksvergunning: een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid van deze verordening.

    • d.

      inrichting: een voor mensen toegankelijke, tijdelijk ruimtelijk begrensde plaats voor zover het geen bouwwerk is;

    • e.

      kampeerterrein: een terrein, geheel of gedeeltelijk bestemd tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen en kampeerhuisjes ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

  • 2. Deze verordening is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in:

    • a.

      het eerste lid, onder a;

    • b.

      de Bouwverordening Goeree-Overflakkee.

PARAGRAAF 2 GEBRUIKSVERGUNNING

Artikel 2 Gebruiksvergunningplicht

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende gebruiksvergunning een inrichting in gebruik te nemen of te gebruiken, voor zover daarin:

    • a.

      aan meer dan 10 personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft;

    • b.

      aan meer dan 10 personen jonger dan 12 jaar, of aan meer dan 10 lichamelijk of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft;

    • c.

      meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen aan de gebruiksvergunning voorwaarden verbinden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van de brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt.

  • 3. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op de in dit artikel bedoelde vergunning.

  • 4. Kampeerterreinen dienen te voldoen aan de brandveiligheidsvoorschriften kampeerterreinen zoals opgenomen in de bij deze verordening horende bijlage Brandveiligheidsvoorschriften Kampeerterreinen met bijbehorend begrippenkader.

Artikel 3 Beslistermijn

Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om een gebruiksvergunning binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag en kan de beslissing één maal voor ten hoogste zes weken verdagen.

Artikel 4 Weigeringsgronden gebruiksvergunning

Burgemeester en wethouders weigeren de gebruiksvergunning, indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting niet brandveilig is en door het stellen van voorwaarden geen brandveilig gebruik kan worden bereikt.

Artikel 5 Wijzigen en intrekken gebruiksvergunning

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de gebruiksvergunning wijzigen:

    • a.

      indien een verandering van omstandigheden gelegen buiten de inrichting of van inzichten die bij de verlening van de gebruiksvergunning een rol hebben gespeeld dit noodzakelijk maakt, of

    • b.

      op verzoek van de vergunninghouder.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen de gebruiksvergunning intrekken:

    • a.

      indien blijkt dat de vergunning op grond van onjuiste of onvolledige gegevens is verleend;

    • b.

      indien blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorwaarde van de vergunning;

    • c.

      indien van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 30 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning;

    • d.

      indien van de vergunning gedurende een aansluitende periode van 30 weken of langer geen gebruik is gemaakt;

    • e.

      indien het belang in verband waarmee de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van omstandigheden gelegen buiten de inrichting of van inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning en het niet mogelijk blijkt door wijziging van de vergunning dat belang voldoende te beschermen of op verzoek van de vergunninghouder.

Artikel 6 Verplicht aanwezige bescheiden

  • 1. In de inrichting waar activiteiten plaatsvinden waarvoor een gebruiksvergunning is verleend als bedoeld in artikel 2, moet de vergunning te allen tijde aanwezig zijn.

  • 2. Aan degene die is belast met de zorg voor de naleving van deze verordening wordt de vergunning direct ter inzage gegeven.

PARAGRAAF 3: HET VOORKOMEN VAN BRAND EN HET BEPERKEN VAN BRAND EN BRANDGEVAAR

Artikel 7 Gebruikseisen

De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de artikelen 1.16,1.17 en 6.5 en in de afdelingen 6.5. 6.6, 7.1 en 7.2 van het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416 en 676) zijn van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige en niet-vergunningplichtige inrichtingen.

PARAGRAAF 4: HET BESTRIJDEN VAN BRAND EN HET VOORKOMEN EN BEPERKEN VAN ONGEVALLEN BIJ BRAND

Artikel 8 Brandveiligheidsvoorzieningen

De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de afdeling 6.7 en 6.8 van het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416 en 676) zijn, met uitzondering van de artikelen 6.28, 6.29 en 6.39 van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige en niet-vergunningplichtige inrichtingen.

Artikel 9 Bossen en (natuur)terreinen

De eigenaar en/of beheerder van een aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten gebied die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout, een heideveld, een veen of een ander erf of terrein, voor zover niet bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder b van de Woningwet, en dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht de voorschriften op te volgen, die burgemeester en wethouders geven tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.

PARAGRAAF 5: STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 10 Toezicht en naleving

Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan ambtenaren van de brandweer en daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.

Artikel 11 Bestuurlijke Boete

Overtreding van de regels van deze verordening kan worden beboet met een bestuurlijke boete van maximaal het bedrag, genoemd in de Arbeidsomstandighedenwet, artikel 34, vierde lid, onder 1.

Artikel 12 Vervallen oude verordeningen

De volgende verordeningen vervallen:

  • a.

    de Brandbeveiligingsverordening gemeente Dirksland 2010;

  • b.

    de Brandbeveiligingsverordening Goedereede 2009;

  • c.

    de Brandbeveiligingsverordening gemeente Middelharnis 2010;

  • d.

    de Brandbeveiligingsverordening gemeente Oostflakkee 2012.

Artikel 13 Overgangsrecht

  • 1. Een vergunning die is verleend onder werking van de in artikel 13 genoemde brandbeveiligingsverordeningen en die van kracht is op het moment van inwerkingtreding van deze verordening wordt aangemerkt als een vergunning krachtens deze verordening.

  • 2. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om vergunning op grond van de in artikel 13 genoemde brandbeveiligingsverordeningen is ingediend waarop nog niet is beslist, wordt deze verordening toegepast.

  • 3. Op bezwaarschriften gericht tegen een beschikking op een aanvraag om vergunning krachtens één van de verordeningen als bedoeld in artikel 13 wordt beslist met toepassing van deze verordening.

  • 4. Kampeerterreinen welke gelegen zijn op het grondgebied van de (voormalige) gemeenten Dirksland, Middelharnis en Oostflakkee dienen binnen drie jaar na inwerkingtreding van deze verordening de procedure te hebben opgestart om te gaan voldoen aan de bepalingen zoals deze zijn vastgelegd in deze verordening.

Artikel 14 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die van haar bekendmaking.

Artikel 15 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Brandbeveiligingsverordening Goeree-Overflakkee

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad
van de gemeente Goeree-Overflakkee op 2 januari 2013.
de griffier, de voorzitter,
J.Mimpen C.A. Kleijwegt

Bijlage

Behorende bij de Brandbeveiligingsverordening Goeree-Overflakkee

Brandveiligheidsvoorschriften kampeerterreinen

Paragraaf 1 Bereikbaarheid

Artikel 1 Vrijhouden van terreingedeelten ten behoeve van hulpverlening

  • 1.

    De bij de inrichting behorende brandkranen en andere bluswaterwinplaatsen moeten worden vrijgehouden en bereikbaar zijn voor blusvoertuigen, en wel zodanig dat hiervan onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt.

  • 2.

    Op het bij de inrichting behorende terrein moeten de beplanting, de parkeerplaatsen, de laad- en losplaatsen en de plaatsen waar goederen en afval worden opgeslagen of gedeponeerd, zodanig zijn gesitueerd, dat bij brand het oprijden en opstellen van de voertuigen en andere hulpmiddelen van de brandweer niet worden bemoeilijkt of belemmerd.

  • 3.

    Ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten moet een doorgaande route met een breedte van tenminste 3,5 meter en een hoogte van tenminste 4,2 meter vrijgehouden worden. De doorgaande route moet verhard zijn op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een asbelasting van 10 ton (100kN) en een totaalgewicht van 15 ton (150kN).

  • 4.

    Hekwerken en slagbomen die de route als bedoeld in artikel 1.3 blokkeren, moeten snel en gemakkelijk geopend kunnen worden. Indien deze zijn voorzien van een slot moeten in overleg met de brandweer passende voorzieningen worden aangebracht.

PARAGRAAF 2 INRICHTING TERREIN

Artikel 2 Indeling en constructie terrein

    • 1.

      De afstand van enig kampeermiddel tot de perceelsgrens is tenminste 5 meter.

    • 2.

      Permanente standplaatsen dienen zodanig te zijn gesitueerd dat brand niet eenvoudig van het ene kampeermiddel of kampeerhuisje naar een ander kampeermiddel of kampeerhuisje kan overslaan. Hieraan wordt voldaan indien:

  • a.

    Op bestaande terreinen tussen de kampeermiddelen of kampeerhuisjes een vrije ruimte is van tenminste 3 meter;

  • b.

    Op bestaande terreinen een bouwkundige voorziening wordt getroffen, waardoor een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van 20 minuten conform de NEN 6068 en de NPR 6091 wordt bereikt;

  • c.

    Op nieuwe terreinen tussen de kampeermiddelen of kampeerhuisjes een vrije ruimte is van tenminste 5 meter;

  • d.

    Op nieuwe terreinen een bouwkundige voorziening wordt getroffen, waardoor een WBDBO van 30 minuten conform de NEN 6068 en de NPR 6091 wordt bereikt.

    • 3.

      De in bovenstaande genoemde bedoelde afstandscriteria van 3 meter vrije ruimte (of 20 minuten WBDBO) op een bestaand terrein met betrekking tot de afstand tussen een schuurtje en een kampeermiddel, kampeerhuisje of schuurtje gelegen op een naastgelegen standplaats kan vervallen wanneer aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

      • a.

        In het schuurtje mag geen vaste aansluiting op het elektriciteitsnet aanwezig zijn;

      • b.

        In het schuurtje mogen geen vluchtige stoffen opgeslagen staan zoals benzine, terpentine, thinner e.d.;

      • c.

        In het schuurtje mogen geen gasflessen opgeslagen staan;

      • d.

        In het schuurtje mogen geen verwarmingsapparatuur geïnstalleerd zijn zoals een geiser of iets dergelijks;

      • e.

        Het schuurtje mag niet gebruikt worden als extra slaapplaats.

    • 4.

      Niet-permanente standplaatsen dienen zodanig te zijn gesitueerd dat een onbeheersbare brand wordt voorkomen. Hieraan wordt voldaan indien de standplaatsen zijn gesitueerd in een brandcompartiment van maximaal 1000 m² en:

  • a.

    Op bestaande terreinen de WBDBO tussen de brandcompartimenten tenminste 20 minuten is;

  • b.

    Op bestaande terreinen tussen brandcompartimenten een vrije ruimte is van tenminste 3 meter;

  • c.

    Op nieuwe terreinen de WBDBO tussen de brandcompartimenten tenminste 30 minuten is;

  • d.

    Op nieuwe terreinen tussen brandcompartimenten een vrije ruimte is van tenminste 5 meter;

  • e.

    Een brandcompartiment zicht niet meer dan over één perceel uitstrekt.

    5.Kampeermiddelen op niet-permanente standplaatsen, niet gelegen in een brandcompartiment zoals bedoeld in artikel 2.3, hebben een WBDBO tussen deze kampeermiddelen van tenminste 20 minuten. Hieraan wordt voldaan indien:

  • a.

    Tussen de kampeermiddelen een vrije ruimte is van tenminste 3 meter;

  • b.

    Een bouwkundige voorziening wordt getroffen conform de NEN 6068 en de NPR 6091 wordt bereikt.

    • 6.

      De opstelling van de kampeermiddelen en kampeerhuisjes dient zodanig te geschieden, dat de blusvoertuigen van de brandweer en andere hulpverlenende diensten te allen tijde enig kampeermiddel of kampeerhuisje tot 40 meter kunnen benaderen.

    • 7.

      Indien de toegang tot een kampeermiddel of kampeerhuisje dat voor het verblijf van mensen is bestemd, meer dan 40 meter is verwijderd van een doorgaande (openbare) weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang of dat vak en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor brandweervoertuigen conform de voorwaarden in artikel 1.3.

    • 8.

      Afhankelijk van de aard en omvang van het kampeerterrein moet ten behoeve van de hulpverlenende diensten, naast de reguliere toegang, één of meerdere toe- of (nood)uitgangen aanwezig zijn. Dit ter beoordeling en goedkeuring van het bevoegd gezag.

Artikel 3 Bluswatervoorziening

  • 1.

    Afhankelijk van de omvang van het kampeerterrein moet ten behoeve van de brandweer tenminste één primaire bluswatervoorziening aanwezig zijn. Naast een primaire bluswatervoorziening moet een secundaire bluswatervoorziening aanwezig zijn.

  • 2.

    Een plan voor de bluswatervoorziening moet ter beoordeling en goedkeuring overgelegd worden aan het bevoegd gezag.

  • 3.

    Wanneer er, in verband met de afwezigheid van een openbaar waterleidingnet of de capaciteit hiervan is ontoereikend, binnen 40 meter van de toegang van een recreatieterrein geen primaire bluswatervoorzieningen kan worden gecreëerd kan onder voorwaarden op andere wijze worden voorzien in deze verplichting. Dit geldt ook indien de capaciteit van het waterleidingnet onvoldoende is.

Artikel 4 Inrichtingstekening

  • 1.

    De beheerder van de inrichting draagt er zorg voor dat het bevoegd gezag de beschikking heeft over een actuele inrichtingstekening.

  • 2.

    De inrichtingstekening maakt in ieder geval het volgende duidelijk:

  • a.

    Aanduiding van brandblusmiddelen en brandblusvoorzieningen;

  • b.

    Aanduiding van bluswatervoorzieningen;

  • c.

    Aanduiding van bluswaterwinplaatsen;

  • d.

    De ligging van permanente en niet-permanente standplaatsen;

  • e.

    Een exacte indeling van permanente en niet-permanente standplaatsen;

  • f.

    Een exacte aanduiding van de permanente standplaatsen waarop kampeerhuisjes staan;

  • g.

    De ligging van de centrumgebouwen.

  • 3.

    Wijzigingen betreffende de inrichtingstekening dienen onmiddellijk kenbaar gemaakt te worden aan het bevoegd gezag.

Artikel 5 Gasflessendepots en propaantanks

  • 1.

    Gasflessendepots en propaantanks zullen aan de rand van het kampeerterrein moeten worden gesitueerd en goed bereikbaar zijn, zonder dat de opslaglocatie van gasflessen en gastanks bij een calamiteit de bereikbaarheid van de incidentlocatie voor hulpverleningsdiensten en de ontvluchting van aanwezigen op het kampeerterrein belemmert of in gevaar brengt.

  • 2.

    Een gasflessenopslag moet voldoen aan de eisen zoals omschreven in deel 15 van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS 15), met name Hoofdstuk 6 van deze PGS 15.

PARAGRAAF 3 INSTALLATIES

Artikel 6 Elektrische installatie(s)

  • 1.

    De elektrische installatie van het kampeerterrein, inclusief de bouwwerken, moet tenminste voldoen aan het gestelde in het normblad NEN 1010 en de voorschriften van het energiebedrijf waarbij het kampeerterrein is aangesloten.

  • 2.

    Alleen elektrische installaties van kampeermiddelen en kampeerhuisjes die aan het gestelde in het normblad NEN 1010, de voorschriften van het energiebedrijf en de keuringsvoorschriften K57 van de KEMA voldoen, mogen aangesloten worden op de elektrische installatie van het kampeerterrein.

Artikel 7 Gasinstallatie(s)

  • 1.

    Gasinstallaties, waaronder leidingen en toebehoren voor propaan of butaan, moeten voldoen aan het gestelde in de normbladen NEN 1078 en/of NEN 2920 en NPR 2921.

  • 2.

    Gasslangen voor butaangas en propaangas moeten voldoen aan het bepaalde in het normblad NEN-EN 1763-1.

  • 3.

    Gasflessen die zijn gevuld met autogas (LPG) mogen niet worden gebruikt en/of aanwezig zijn anders dan voor de aandrijving van hef- of transportvoertuigen.

Artikel 8 Blusmiddelen

  • 1.

    Op het kampeerterrein dienen voldoende brandblusmiddelen aanwezig te zijn. De brandblusmiddelen moeten zijn aangebracht op de plaatsen zoals aangegeven op de bij de melding behorende gewaarmerkte inrichtingstekening.

  • 2.

    Draagbare blustoestellen moeten zijn voorzien van een rijkskeurmerk met rangnummer en conform de NEN 2559 worden onderhouden.

  • 3.

    Brandslanghaspels moeten voldoen aan normblad NEN-EN 671-1.

  • 4.

    Alle brandblusmiddelen, brandbestrijdings- en beveiligingssystemen moeten steeds:

  • a.

    Voor onmiddellijk gebruik gereed zijn;

  • b.

    In goede staat van onderhoud verkeren;

  • c.

    Goed bereikbaar zijn;

  • d.

    Als zodanig herkenbaar en zichtbaar zijn.

  • 5.

    Tenminste eenmaal per jaar moet door een ter zake kundige het nodige onderhoud worden verricht en een controle worden gehouden op de reinheid en goede werking van de in de artikelen 8.2 en 8.3 beschreven voorzieningen.

PARAGRAAF 4 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN

Artikel 9 Verbod voor roken/ open vuur en vuurwerk

  • 1.

    Het verbod van open vuur als bedoeld in artikel 5:34 van de APV moet, daar waar nodig, op opvallende plaatsen duidelijk staan aangegeven door middel van het opschrift “VERBODEN VOOR OPEN VUUR”; of door een gestandaardiseerd symbool overeenkomstig het gestelde in de norm NEN 3011.

  • 2.

    Indien het kampeerreglement het branden in een vuurkorf of vuurton toestaat, dient aan de volgende voorwaarden voldaan te worden:

  • a.

    Er moet voortdurend toezicht zijn van een meerderjarig persoon;

  • b.

    De vuurkorf of -ton moet op een open plaats staan, zodanig dat deze geen gevaar oplevert voor de omgeving;

  • c.

    Onder de vuurkorf, of -ton dient een ondergrond van zand te zijn, mocht dit niet aanwezig zijn dan dient er een niet brandbare onderplaat geplaatst te worden;

  • d.

    Een vuurkorf of -ton moet zodanig zijn opgesteld of uitgevoerd dat deze niet eenvoudig kan omvallen of kan worden omgestoten;

  • e.

    De vuurkorf of -ton wordt niet verlaten alvorens het vuur gedoofd is;

  • f.

    In de directe nabijheid van de vuurkorf of -ton staan voldoende blusmiddelen voor onmiddellijk gebruik gereed.

  • 3.

    Indien het kampeerreglement barbecueën toestaat, dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:

  • a.

    Er moet voortdurend toezicht zijn van een meerderjarig persoon;

  • b.

    De barbecue moet op een open plaats staan die tenminste 2 meter rondom vrij is van opstallen, bomen en struiken;

  • c.

    Een barbecue moet zodanig zijn opgesteld of uitgevoerd dat deze niet eenvoudig kan omvallen of kan worden omgestoten;

  • d.

    Vaste brandstof (niet anders zijnde dan briketten of houtskool) in een barbecue mag alleen ontstoken worden met aanmaakblokjes, aanmaakvloeistof en/of aanmaakgel;

  • e.

    De barbecue mag niet worden verlaten alvorens het vuur gedoofd is;

  • f.

    In de directe nabijheid van de barbecue staan voldoende blusmiddelen voor onmiddellijk gebruik gereed.

  • 4.

    Verbod voor roken/open vuur en vuurwerk. Bij extreme droogte mag niet worden gebrand (vuurkorf, vuurton, barbecue) met vaste brandstof (hout, houtskool, briketten e.d.) in brandgevaarlijke natuurgebieden.

Artikel 10 Afval

  • 1.

    Afval moet worden verzameld in veilig opgestelde containers.

  • 2.

    De afstand tussen afvalcontainers met een inhoud groter dan 5 m3 dan wel containerverzamelplaatsen en een gebouw moet tenminste 5 meter bedragen, tenzij er tussen deze opslag en het gebouw een WBDBO van tenminste 30 minuten aanwezig is.

Artikel 11 Opslag van materialen

Het is verboden om voorwerpen of stoffen in de inrichting of in de omgeving daarvan zodanig op te slaan of neer te zetten, dat daardoor het gebruik van telefoons, blusmiddelen, vluchtwegen en toegangswegen bemoeilijkt en/of geblokkeerd worden.

Artikel 12 Werkzaamheden, niet behorend tot de normale bedrijfsuitoefening

Bij het verrichten of doen verrichten van werkzaamheden, waarbij brandgevaarlijke stoffen of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.

Artikel 13 Doorlopend toezicht

  • 1.

    Gedurende de tijd dat personen in de inrichting aanwezig zijn, moet voor de naleving van de brandveiligheidseisen een verantwoordelijk persoon oproepbaar zijn die de aanwijzingen van de met de controle belaste ambtenaren op eerste aanzegging uitvoert of doet uitvoeren.

  • 2.

    Door of namens de vergunninghouder moet er doorlopend op worden toegezien dat voor zover van toepassing:

  • a.

    Vlucht- en toegangswegen, en aanduidingen daarvan, goed zichtbaar zijn;

  • b.

    Vlucht- en toegangswegen goed bereikbaar zijn;

  • c.

    Blusmiddelen, en aanduidingen daarvan, goed zichtbaar zijn;

  • d.

    Blusmiddelen goed bereikbaar en bedrijfsgereed zijn;

  • e.

    De vastgestelde gedragsregels worden nageleefd.

Artikel 14 Logboek

  • 1.

    Binnen de inrichting is een logboek aanwezig. Het logboek ligt ter inzage van de met controle belaste functionarissen van de gemeente.

  • 2.

    Het logboek bevat voor zover mogelijk een volledig en chronologisch overzicht van buitengebruikstellingen en uitgevoerde onderhouds- en controleactiviteiten en storings- en alarmmeldingen van:

  • a.

    Verlichting en elektrische installaties;

  • b.

    Installaties voor verwarming;

  • c.

    Droge blusleidingen;

  • d.

    Brandmeldinstallaties;

  • e.

    Ontruimingsinstallaties;

  • f.

    Brandblusinstallaties;

  • g.

    Brandblusmiddelen.

Artikel 15 Brandveiligheidsinstructie

  • 1.

    De eigenaar van het kampeerterrein moet in overleg met het bevoegd gezag een brandveiligheidsinstructie samenstellen ten behoeve van het personeel.

  • 2.

    De brandveiligheidsinstructie moet:

  • a.

    Op de door de met controle belaste functionarissen van de gemeente aan te wijzen plaatsen worden opgehangen;

  • b.

    Aan alle standplaatshouders kenbaar worden gemaakt;

  • c.

    Aan nieuw personeel bij indiensttreding worden uitgereikt.

  • 3.

    Het personeel dient te worden geïnstrueerd betreffende de voor hun functie geldende brandveiligheidsinstructie.

Artikel 16 Gedragsregels

  • 1.

    In de overeenkomst voor standplaatshouders dienen gedragsregels opgenomen te worden of is een verwijzing opgenomen naar een huishoudelijk reglement waar die gedragsregels onderdeel van uitmaken.

  • 2.

    In deze gedragsregels, die vooraf ter goedkeuring moeten worden voorgelegd aan het bevoegd gezag dient in elk geval het volgende opgenomen te worden:

  • a.

    Een verwijzing naar de brandveiligheidsinstructie;

  • b.

    Wettelijke bepalingen betreffende elektriciteit-, gas-, en waterinstallaties

  • c.

    Een verbod tot het gebruik van LPG-tanks, anders dan bestemd voor de aandrijving van motorvoertuigen en speciaal daartoe ingerichte wisseltanks voor de aandrijving van hef- en transportvoertuigen;

  • d.

    Een voorschrift over het gebruik van propaan of butaan in flessen van maximaal 45 liter tot een maximum van twee flessen (leeg of vol);

  • e.

    Een verbod propaan- en butaanflessen te vullen met LPG;

  • f.

    Een verbod tot het maken of gebruiken van open vuur, met uitzondering van koken en braden op kooktoestellen;

  • g.

    Een parkeerverbod voor wegen en doorgaande routes voor hulpverleningsdiensten, anders dan de daartoe ingerichte parkeerplaatsen;

  • h.

    Een advies om in kampeermiddelen op permanente standplaatsen en in kampeerhuisjes werkende en op een adequate plaats gemonteerde rookmelders aan te brengen.

  • 3.

    De beheerder van de inrichting dient er op toe te zien dat de gedragsregels worden nageleefd.

Artikel 17 Ontruimingsplan

  • 1.

    De exploitant van een kampeerterrein zal een door het bevoegd gezag goedgekeurd ontruimingsplan moeten bezitten. Dit plan moet aanwezig zijn op een nader door het bevoegd gezag aangegeven plaats.

  • 2.

    Op onregelmatige tijden moet een oefening van het ontruimingsplan plaatsvinden. De met de controle belaste functionarissen van de brandweer kunnen tijdstippen bepalen waarop de ontruimingsoefeningen moeten plaatsvinden.

Artikel 18 Gelijkwaardigheid

Indien niet is voldaan aan enig voorschrift als bedoeld in de artikelen 1 tot en met 17, dan moet de inrichting een mate van veiligheid bieden die tenminste gelijk is aan de mate van veiligheid die is beoogd met de desbetreffende artikelen. Het bevoegd gezag zal moeten beoordelen of een toereikende veiligheid wordt gegarandeerd.

BEGRIPPEN BRANDVEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN KAMPEERTERREINEN

In deze bijlage wordt verstaan onder:

Aan- of uitbouw: Een op de standplaats en met het kampeermiddel of hoofdgebouw verbonden gebouw dat ten dienste staat van het kampeermiddel of hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan dat kampeermiddel of hoofdgebouw.

Bijgebouw: Een op de standplaats en van het kampeermiddel of hoofdgebouw vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het kampeermiddel of hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan dat kampeermiddel of hoofdgebouw.

Bouwen: Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

Compartiment:Een cluster van niet-permanente standplaatsen met een maximale oppervlakte van 1000 m². Binnen een compartiment gelden geen afstandcriteria ten aanzien van de overslag van brand. Tussen brandcompartimenten geldt wel een afstandscriterium van 3 meter. Bij nieuwe recreatieterreinen is echter een afstandscriterium tussen brandcompartimenten van 5 meter van toepassing.

Gasfles:Een voor meervoudig gebruik bestemde, cilindrische metalen drukhouder die voorzien is van een aansluiting met klep- of naaldafsluiter en een waterinhoud heeft van ten hoogste 150 liter.

Gebouw:Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

Inrichting:Een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats, voor zover die geen bouwwerk is.

Kampeermiddel: Niet als een bouwvergunningspichtig bouwwerk aan te merken tenten, vouwwagens, kampeerauto’s, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens die bestemd zijn voor recreatief nachtverblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

Kampeerovereenkomst: Overeenkomst tussen de houder van een kampeerterrein en degene die een kampeermiddel of kampeerhuisje plaatst of geplaatst houdt betreffende het plaatsen of geplaatst houden daarvan.

Kleinschalig kampeerterrein: Een recreatiebedrijf met over het algemeen recreatie als neventak, waarbij door aard, ligging en omvang van de voorzieningen en koppeling met overige functies, minder intensief op het terrein wordt gerecreëerd en naast verblijfsrecreatie sprake is van een subbestemming waarvoor aan specifieke voorwaarden moet worden voldaan, met veelal de nadruk op landschappelijke kwaliteiten.

NEN: Een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm.

Niet-permanente standplaats:Een standplaats bestemd voor het plaatsen van één of meerdere kampeermiddelen, niet zijnde een stacaravan, gedurende een bepaalde periode. De maximale periode betreft 1 maart tot en met 15 november van elk kalenderjaar of een andere periode, indien het bestemmingsplan dit toelaat.

Permanente standplaats:Een standplaats bestemd voor het plaatsen van een kampeermiddel of kampeerhuisje, inclusief bij dat kampeermiddel of kampeerhuisje behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, dat gedurende het gehele jaar aanwezig mag zijn.

PGS:Publicatiereeks Gevaarlijke stoffen.

Primaire bluswatervoorziening: Mogelijkheid om middels een verbinding met de bluswatervoorziening binnen drie minuten na aankomst, een tankautospuit direct en onafgebroken van bluswater te voorzien. Dit (is normaliter een onder druk staande voorziening, zoals een ondergrondse brandkraan en) ligt in beginsel op maximaal 40 meter van de brandweeringang van een object.

Secundaire bluswatervoorziening:Mogelijkheid om binnen 15 minuten na aankomst met een lage druk watertransport water op de brandhaard te hebben welke ligt op maximaal 2 x 160 meter = 320 meter van het object. (Dit is vaak open water met transport via één haler en één brenger, het zogenaamd “aanjaagverband” met 2 tankautospuiten, maar kan ook een bluswaterriool zijn (< 5 meter opstelplaats 2e tankautospuit)).

Recreatief nachtverblijf: Het zich bevinden in een kampeermiddel of kampeerhuisje tussen 22.00 en 06.00 uur.

Recreatieterrein: Dag- en verblijfsrecreatie zoals kampeergelegenheden, verblijfsaccommodatie (zoals jeugdherberg of bungalowpark), jachthavens.

Dieren- en plantentuinen, evenementengelegenheden, recreatiecentra en visvijvers.

Een recreatieterrein is in algemene zin een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot recreatief verblijf.

Reglement: De voorwaarden met betrekking tot het gebruik van het kampeerterrein en het verblijf daarop.

Stacaravan: Een gebouw dat in zijn geheel kan worden verplaatst en is bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

Standplaats: Het gedeelte van een kampeerterrein aangewezen voor recreatief nachtverblijf in één of meerdere kampeermiddelen of een kampeerhuisje.

PARAGRAAF 1 BEREIKBAARHEID

Artikel 1 Vrijhouden van terreingedeelten ten behoeve van hulpverlening

  • 3.

    De afstandsmaten zijn afkomstig uit de ‘Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid’ die in 2003 door de NVBR is uitgegeven.

  • 4.

    Bij een calamiteit mag de brandweer in haar opkomst niet gehinderd worden door afgesloten hekwerken en/of slagbomen. Om dit te voorkomen zullen in overleg met de brandweer passende voorzieningen getroffen moeten worden. Een passende voorziening op een centrale plaats is bijvoorbeeld een brandweersleutelkluis of brandweersleutelbuis.

PARAGRAAF 2 INRICHTING TERREIN

Artikel 2 Indeling en constructie terrein

2.De WBDBO van ieder kampeermiddel of kampeerhuisje of andere zaken op een permanente standplaats ten opzichte van het aangrenzende kampeermiddel of kampeerhuisje en andere zaken op een permanente standplaats moet op bestaande terreinen minimaal 20 minuten bedragen. Dit betekent dat het kampeermiddel of kampeerhuisje minimaal 3 meter vrij van het kampeermiddel of kampeerhuisje of andere zaken van de buren dient te staan. Hierdoor wordt bewerkstelligd dat altijd een vrije tussenruimte van 3 meter ontstaat tussen de eigendommen van personen. De WBDBO van ieder kampeermiddel of kampeerhuisje of andere zaken op een permanente standplaats ten opzichte van het aangrenzende kampeermiddel of kampeerhuisje en andere zaken op een permanente standplaats moet op nieuwe terreinen minimaal 30 minuten bedragen. Dit betekent dat het kampeermiddel of kampeerhuisje minimaal 5 meter vrij van het kampeermiddel of kampeerhuisje of andere zaken van de buren dient te staan.

Onder nieuwe terreinen verstaan we terreinen die op het moment van bekendmaking van de Brandbeveiligingsverordening nog niet waren aangelegd en terreinen die geherstructureerd of uitgebreid worden.

  • 3.

    Wanneer zonder grote infrastructurele aanpassingen binnen de permanente kampeerplekken op bestaande terreinen niet kan worden voldaan aan de eis om minimaal 3 meter vrije tussenruimte (of 20 minuten WBDBO) tussen een schuurtje en een kampeermiddel of kampeerhuisje te creëren kan onder onderstaande voorwaarden, met betrekking tot het gebruik van het schuurtje welke bij het kampeermiddel of kampeerhuisje staat, worden afgeweken aan deze verplichting:

  • a.

    Het schuurtje mag geen vaste aansluiting hebben op het elektriciteitsnet, dit om te voorkomen dat men elektrische apparatuur gaat installeren zoals frituurpan en oven. Dit geeft een extra brandrisico zeker als men dit vergeet uit te zetten als men weer naar huis gaat. Ook als men een lamp laat branden geeft dit een extra brandrisico.

  • b.

    In het schuurtje mogen geen vluchtige stoffen opgeslagen staan zoals benzine, terpentine, thinner e.d. Ook deze stoffen geven een extra brandrisico;

  • c.

    In het schuurtje mogen geen gasflessen opgeslagen staan;

  • d.

    In het schuurtje mogen geen verwarmingsapparatuur geïnstalleerd zijn zoals een geiser of iets dergelijks;

  • e.

    Het schuurtje mag niet gebruikt worden als extra slaapplaats.

  • 4.

    Niet permanente standplaatsen dienen zodanig te zijn gesitueerd dat overslag van brand niet onbeperkt kan plaatsvinden. Dit kan worden gerealiseerd door niet permanente standplaatsen te situeren in een brandcompartiment van maximaal 1000 m². De WBDBO tussen de brandcompartimenten is afhankelijk van het soort terrein (bestaan of nieuw) 20 of 30 minuten, te realiseren door een vrije ruimte van minimaal 3 of 5 meter tussen de brandcompartimenten.

  • 5.

    Een snelle brandoverslag bij kampeervakken voor niet-permanente standplaatsen, niet gelegen in een brandcompartiment, kan worden voorkomen door een WBDBO tussen de standplaatsen van tenminste 20 minuten. Dit betekent dat op dergelijke standplaatsen de kleine tentjes bij een hoofdtent worden geschaard en er tussen deze kampeermiddelen geen afstand in acht genomen dient te worden. Het is aan de exploitant om een keuze te maken. Op het kampeerterreinen kunnen beide varianten worden gebruikt. De motivatie voor de gelijkwaardigheid van brandcompartimenten van max. 1000 m² luidt dat met de indeling in (brand)compartimenten van maximaal 1000 m², die onderling gescheiden zijn met een WBDBO van tenminste 30 minuten, wordt beoogd de ongehinderde uitbreiding van een brand te beperken tot een gedeelte van het kampeerterrein. Daardoor hebben de campinggasten die zich niet in het gedeelte met de brand bevinden de gelegenheid veilig te ontkomen. Tegelijkertijd wordt voorkomen dat de brand in korte tijd een zodanige omvang aanneemt dat hij niet meer te beheersen is en kan maken dat er onacceptabel veel slachtoffers vallen.

Artikel 3 Bluswatervoorziening

  • 1.

    De gemeente is niet in alle situaties verplicht te voorzien in een bluswatervoorziening. Bij het niet voorhanden zijn van (een toereikende) openbare bluswatervoorziening kan de gemeente een exploitant verplichten op eigen kosten te voorzien in een niet-openbare bluswatervoorziening (op eigen terrein).

  • a.

    Op of nabij (max. 40 meter) de ingang (toegang) van het kampeerterrein dient een primaire bluswatervoorziening aanwezig te zijn in de vorm van een (ondergrondse) brandkraan aangesloten op het (openbare) drinkwaterleidingnet met een capaciteit van tenminste 60 m³/uur.

  • b.

    Tevens dient een secundaire bluswatervoorziening aanwezig te zijn tot enig kampeermiddel of gebouw op het kampeerterrein op een afstand van maximaal 225 meter hemelsbreed, of 320 meter over de weg. De capaciteit van 60 m³/uur moet gedurende 4 uur geleverd kunnen worden (middelbrand situatie).

  • c.

    Als de afstand tussen de secundaire bluswatervoorziening en het eind van het kampeerterrein meer dan 225 m hemelsbreed of 320 meter over (verharde) wegen bedraagt, kan niet worden voldaan aan de basiseis.

  • 2.

    Indien niet aan deze basiseisen kan worden voldaan, moet een plan van aanpak worden gemaakt, waarin de primaire en secundaire bluswatervoorziening worden geregeld en omschreven. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • a.

    Voor elke opstelplaats voor de brandweer, waarvan de kampeermiddelen, gebouwen en brandcompartimenten tot op 40 meter kunnen worden benaderd, moet binnen 80 meter een primaire bluswatervoorziening aanwezig zijn. De capaciteit van deze primaire bluswatervoorziening moet tenminste 30 m³/uur bedragen. Deze voorziening kan en mag worden uitgevoerd als (horizontale) droge blusleiding met afnamepunten (buisdiameter tenminste 75 millimeter en uitgevoerd conform NEN 1594).

  • b.

    Brandkranen en afnamepunten moeten tot op een afstand van maximaal 15 meter door blusvoertuigen kunnen worden benaderd via rijlopers, welke voldoen aan het gestelde in artikel 1 “Vrijhouden van terreingedeelten ten behoeve van de hulpverlening”.

  • c.

    Bluswaterwinplaatsen en afnamepunten die aan het oog onttrokken kunnen worden, moeten in de directe omgeving gemarkeerd worden met een markering (met afstandsindicatie of vermelding op bereikbaarheidskaart).

  • d.

    Voor elke opstelplaats voor de brandweer, waarvan de kampeermiddelen, gebouwen en brandcompartimenten tot op 40 meter kunnen worden benaderd, moet binnen 225 meter hemelsbreed of 320 meter over (verharde) wegen een secundaire bluswatervoorziening aanwezig zijn. De capaciteit van deze secundaire bluswatervoorziening moet tenminste 30 m³/uur zijn en gedurende tenminste 4 uur kunnen worden geleverd.

  • e.

    De horizontale afstand tussen de opstelplaats van een blusvoertuig en een (secundaire) bluswatervoorziening, mag niet meer bedragen dan 5 meter.

  • 3.

    Wanneer op een bestaand recreatieterrein, omdat er geen waterleiding aanwezig is of deze heeft onvoldoende capaciteit, niet kan worden voldaan aan de eis om een primaire bluswatervoorziening te creëren binnen 40 meter van de toegang tot het terrein dient op onderstaande wijze te worden voldaan aan de vraag om voldoende bluswater:

  • a.

    Er dient bij de toegang van het terrein en op eigen terrein een geboorde put te worden aangelegd. Ook kan, indien open water in de vorm van een vijver o.i.d. aanwezig is, een opstelplaats t.b.v. een brandweervoertuig gecreëerd worden. Deze opstelplaats dient te voldoen aan de daarvoor gestelde eisen. Deze bluswatervoorziening wordt dan aangemerkt als primaire bluswatervoorziening.

  • b.

    De in dit artikel genoemde eis tot voorziening voor een secundaire bluswatervoorziening blijft verder wel onverkort van kracht.

Artikel 4 Inrichtingstekening

  • 1.

    Een actuele inrichtingstekening biedt de met controle belaste functionarissen van de gemeente onder meer de mogelijkheid te controleren op overstand. In het geval van overstand kunnen geringe afstanden tussen kampeermiddelen de kans op overslaande brand verhogen. Plaatsing van kampeermiddelen buiten de standplaatsen kan hulpverleningsdiensten in hun werk beperken.

  • 2.

    Per standplaats moet worden aangegeven of er sprake is van een permanente of niet-permanente standplaats. Indien nodig wordt bij de inrichtingstekening een legenda gevoegd, waaruit blijkt welke standplaatsnummers een permanent karakter hebben, welke standplaatsnummers een niet-permanent karakter hebben en op welke permanente standplaatsen een kampeerhuisje staat.

  • 3.

    Bij wijzigingen dient de beheerder een geheel nieuwe inrichtingstekening in te dienen.

PARAGRAAF 3 INSTALLATIES

Artikel 8 Blusmiddelen

  • 1.

    Om een beginnende brand op een juiste manier te kunnen bestrijden, moeten een aantal voorzieningen aanwezig zijn. Het gaat hierbij om brandbestrijdingsmiddelen die in de vorm van draagbare brandblusmiddelen die op aanvaardbare loopafstand van de plaats van een kampeereenheid bereikbaar en beschikbaar moeten zijn. Als een aanvaardbare loopafstand wordt een afstand van maximaal 100 meter over begaanbare paden gezien. Uiteraard is een centrale plaats waar dergelijke middelen aanwezig zijn ideaal. Gedacht kan dan worden aan toilet- en sanitairgebouwen, receptie en andere gebouwen met een speciale- of centrale functie op het kampeerterrein. Op een kampeerterrein wordt bij voorkeur een poederblusser met een minimaal gewicht van 6 kg opgehangen.

  • 5.

    Op grond van artikel 7.5 moet tenminste eenmaal per jaar op adequate wijze het nodige onderhoud aan een blusmiddel worden verricht en de goede werking ervan worden gecontroleerd. Doel van dit voorschrift is dat de goede werking van het blusmiddel te allen tijde gewaarborgd is. Overigens gaat het bij die voorgeschreven inspectie- en controlefrequentie om een minimumvereiste. Het staat de exploitant van een kampeerterrein derhalve vrij de blusmiddelen vaker te laten controleren.

PARAGRAAF 4 GEBRUIKSVOORSCHRIFTEN

Artikel 13 Doorlopend toezicht

In dit artikel is het toezicht oproepbaar, terwijl in eerdere instanties het toezicht aanwezig moest zijn. Naar huidige maatstaven kan worden volstaan met oproepbaarheid. Het is dan wel redelijk om te eisen dat degene die oproepbaar is binnen een bepaald tijdsbestek op het kampeerterrein aanwezig zal zijn.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad

van de gemeente Goeree-Overflakkee op 2 januari 2013.

de griffier, de voorzitter,

J.Mimpen C.A. Kleijwegt

Toelichting Brandbeveiligingsverordening

Artikel 2 Gebruiksvergunningplicht

Het college kan aan de vergunning voorwaarden verbinden. Deze voorwaarden kunnen uitsluitend worden gesteld indien zij in het specifieke geval noodzakelijk zijn in het kader van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, brandgevaar en ongevallen bij brand. De voorwaarden kunnen onder meer betrekking hebben op:

  • Stoffering en versiering;

  • Uitgangen en vluchtwegen;

  • Installaties;

  • Standbouw, podia, kramen en dergelijke;

  • Verbrandingsmotoren;

  • Verbod voor open vuur en vuurwerk;

  • Bewaking en controle;

  • Openingstijden;

  • Terreininrichting;

  • Openluchtzwembaden;

  • Straatfestivals en barbecues;

  • Openluchtconcerten;

  • Braderieën;

  • Demonstraties;

  • Bluswatervoorziening;

  • Aanwezigheid van brandwachten;

  • Ventilatie en werkzaamheden;

  • Brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen;

  • Verrichten van werkzaamheden die brand kunnen veroorzaken;

  • Opstellingsplannen;

  • Aanvalsplannen voor de brandweer;

  • Afval;

  • Doorlopend toezicht;

  • Brandveiligheidsinstructie en ontruimingsplan uitgaande van de bestaande interne organisatie;

  • Het maximaal toelaatbare aantal personen in een ruimte van een inrichting of in een inrichting met het oog op de brandveiligheid;

  • De maximale vuurbelasting, weergegeven in het aantal Mj/m2 gedeeld door 19 per oppervlakte van het brandcompartiment;

  • De plaats van, alsmede het aantal en het type draagbare blustoestellen en/of minihaspels;

  • Aansluiting op het openbaar telefoonnet of aanwezigheid van mobiele telefoons, omroepinstallaties (t.b.v. alarmering en ontruiming);

  • Vluchtwegaanduidingen.

De op het grondgebied van de (voormalige) gemeenten Dirksland, Middelharnis en Oostflakkee gelegen kampeerterreinen dienen binnen drie jaar na inwerkingtreding van deze verordening de procedure te hebben opgestart om een gebruiksvergunning aan te vragen om te kunnen voldoen aan het bepaalde in deze Brandbeveiligingsverordening Goeree-Overflakkee.

Artikel 3 Beslistermijn

In het eerste lid is bepaald dat het college binnen 12 weken na ontvangst de beslissing neemt, waarbij de beslissing eenmaal voor een periode van hoogstens 6 weken kan worden uitgesteld. Om het voorgenomen gebruik mogelijk te maken, moet de vergunning tijdig worden aangevraagd. Op de afhandeling van de aanvraag voor een gebruiksvergunning zijn de algemene regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.

Artikel 4 Weigeringsgronden gebruiksvergunning

De vergunning mag slechts en moet worden geweigerd indien de voorgenomen wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet brandveilig is en naar het oordeel van het college ook niet door het stellen van aanvullende voorwaarden brandveilig gemaakt kan worden of indien de bouwvergunning is geweigerd.

Artikel 5 Wijzigen en intrekken gebruiksvergunning

Een gebruiksvergunning heeft in principe een onbeperkte geldigheidsduur, de vergunning kan echter wel worden gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 7 Gebruikseisen

In verband met het vervallen van het Gebruiksbesluit is dit artikel opgenomen. Dit om een juiste afbakening te maken tussen regels van het Bouwbesluit (bouwwerken) en deze verordening (niet-bouwwerken)

Artikel 8 Brandveiligheidsvoorzieningen

In verband met het vervallen van het Gebruiksbesluit is dit artikel opgenomen. Dit om een juiste afbakening te maken tussen regels van het Bouwbesluit (bouwwerken) en deze verordening (niet-bouwwerken).

Artikel 10 Toezicht en naleving

Het toezicht op de naleving van de brandbeveiligingsverordening berust krachtens artikel 61 van de Wet veiligheidsregio's bij door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.

De minister van Veiligheid en Justitie wijst op grond van artikel 65 van de Wet veiligheidsregio's de ambtenaren aan belast met de opsporing van strafbare feiten.

Artikel 11 Bestuurlijke boete

De Wet veiligheidsregio's geeft de raad van een gemeente de bevoegdheid om, indien de raad dat wenst, bij verordening te bepalen dat een bestuurlijke boete wordt opgelegd voor overtreding van regels gesteld krachtens artikel 3, tweede lid (brandbeveiligingsverordening) en derde lid (algemene maatregel van bestuur, deze is nog niet opgesteld) van de wet. Het maximum bedrag van de boete mag niet hoger zijn dan het bedrag, genoemd in artikel 34, vierde lid, onder 1°, van de Arbeidsomstandighedenwet. voor 2011 is dat bedrag € 9.000.

De Wet veiligheidsregio's geeft geen verdere beschrijving van de uitvoering van deze sanctie, zodat de gemeente alleen met de Awb rekening hoeft te houden.